[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D35314, datum: 2010-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Wijziging Verdrag Barbados tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting m.b.t. tot belastingen naar het inkomen (2010D35313)

Preview document (šŸ”— origineel)


Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en Barbados tot het vermijden van dubbele belasting en het
voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen
naar het inkomen, met Protocol; ā€˜s-Gravenhage, 27 november 2009 (Trb.
2009, 229 en Trb. 2010, 135)

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

	Het onderhavige Protocol brengt een aantal wijzigingen aan in het op 28
november 2006 te Bridgetown tot stand gekomen Verdrag tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en Barbados tot het vermijden van dubbele
belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking
tot belastingen naar het inkomen, met Protocol (Trb. 2006, 269; hierna
aangeduid als ā€œhet Verdragā€).

2. Verloop van de besprekingen

Het Verdrag is sinds 1 januari 2008 van toepassing. In het Verdrag is
onder andere geregeld dat Nederland geen dividendbelasting zal heffen in
deelnemingssituaties. Snel na het van toepassing worden van het Verdrag
bleek dat het voor personen uit derde landen mogelijk is eenvoudig
gebruik te maken van de vrijstelling van dividendbelasting onder het
Verdrag. Oorzaak hiervan is een wetswijziging op Barbados die na de
ondertekening van het Verdrag heeft plaatsgevonden. Hierdoor wordt door
Barbados geen belasting geheven over uit Nederland ontvangen dividenden.
Ook indien die dividenden vervolgens uitbetaald worden aan personen uit
derde landen heft Barbados over deze dividenden geen belasting.

Nederland vindt deze situatie onwenselijk, omdat op die manier personen
uit derde landen kunnen profiteren van het Verdrag, terwijl het Verdrag
is bedoeld voor de inwoners van Nederland en Barbados. Om deze reden
heeft Nederland het initiatief genomen tot besprekingen die hebben
geleid tot het Protocol. In het Protocol is geregeld dat Nederland
slechts zal afzien van de heffing van dividendbelasting indien aan
bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden komen erop neer dat
personen die direct gerechtigd zijn tot het dividend, een substantiƫle
economische band moeten hebben met Barbados. De voorwaarden gelden
overigens ook in de omgekeerde situatie.

Tevens is in het Protocol de bepaling inzake informatie-uitwisseling
vernieuwd, zodat duidelijk is vastgelegd dat de uitwisseling van
informatie niet beperkt wordt door een eventueel bankgeheim of andere
beperkingen. Overigens kennen zowel Nederland als Barbados op dit moment
nationaal geen van de beperkingen die door het Protocol zouden worden
weggenomen.

	Naar de mening van de eerste ondertekenaar bevat het Protocol
bepalingen die oneigenlijk gebruik van het Verdrag op een proportionele
manier tegengaan, dat wil zeggen zonder dat de belangen van het
goedwillende bedrijfsleven daardoor worden aangetast. Dit is essentieel
om de achterliggende gedachten van het Verdrag, het vermijden van
dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting, te
waarborgen.

3. Budgettaire gevolgen

	Het Protocol zal naar verwachting geen budgettaire gevolgen voor
Nederland hebben, aangezien de heffingsrechten van Nederland door het
Protocol niet substantieel worden uitgebreid of ingeperkt.

4. Artikelsgewijze toelichting

Dividenden (artikel I van het Protocol)

	Artikel I van het Protocol vervangt artikel 10 van het Verdrag over
dividenden. De wijzigingen betreffen een vervanging van het derde lid
van artikel 10 en invoeging van een nieuw vierde en vijfde lid in
artikel 10. Het huidige derde lid van artikel 10 van het Verdrag
voorziet in een vrijstelling van bronbelasting op deelnemingsdividenden,
indien deze worden ontvangen door een lichaam dat ten minste 10% van de
aandelen houdt in het lichaam dat de dividenden betaalt. Deze bepaling
wordt vervangen door het onderhavige Protocol, waardoor het recht op de
vrijstelling van bronbelasting wordt beperkt tot bepaalde aangewezen
categorieƫn aandeelhouders. Deze categorieƫn zijn zodanig vastgesteld
dat alleen recht bestaat op de vrijstelling van bronbelasting op
dividenden indien de aandeelhouder een substantiƫle economische band
heeft met het land waarvan deze inwoner is, of indien het zeer
onwaarschijnlijk is dat bewust gebruik wordt gemaakt van het Verdrag om
dividendbelasting te vermijden.

	In het nieuwe derde lid van artikel 10 van het Verdrag zijn de
categorieƫn aandeelhouders opgenomen die aanspraak maken op de
vrijstelling van bronbelasting op dividenden. Onderdeel a, onder (i),
noemt lichamen die ten minste 10% van het kapitaal houden van het
lichaam dat de dividenden betaalt en waarvan de aandelen regelmatig
worden verhandeld aan een erkende beurs. Vanwege de beursverhandeling
zijn de aandelen over het algemeen verspreid over een grote groep
aandeelhouders die regelmatig wijzigt, zodat het bewust gebruik maken
van het Verdrag om dividendbelasting te vermijden zeer onwaarschijnlijk
is. Welke de erkende beurzen zijn, is geregeld in het nieuwe vijfde lid
van artikel 10.

Onderdeel a, onder (ii) noemt lichamen die ten minste 10% van het
kapitaal houden van het lichaam dat de dividenden betaalt en waarvan ten
minste 50% van de aandelen in handen zijn van natuurlijke personen die
inwoner zijn van Nederland of Barbados of van lichamen waarvan de
aandelen regelmatig worden verhandeld aan een erkende beurs. De
laatstgenoemde lichamen moeten inwoner zijn van Ć³f Nederland of
Barbados Ć³f een land dat lid is van de Europese Unie of de NAFTA,
Jamaica of Trinidad & Tobago. Voor lichamen die inwoner zijn van de
Europese Unie of de NAFTA, Jamaica of Trinidad & Tobago, geldt als extra
voorwaarde dat zij gerechtigd zouden moeten zijn tot een vrijstelling
van bronbelasting op dividenden op grond van een verdrag ter voorkoming
van dubbele belasting of een multilaterale overeenkomst, waaraan zowel
het land van inwonerschap van dat lichaam als het land dat de
vrijstelling zou moeten geven, zijn gebonden. Met deze extra voorwaarde
wordt voorkomen dat beurslichamen uit derde landen eenvoudig gebruik
kunnen maken van het Verdrag door een tussenhoudster in Barbados (of
Nederland) op te richten.

	Op grond van de onderdelen b, c, en e van het nieuwe derde lid van
artikel 10 van het Verdrag zijn respectievelijk gereguleerde banken en
verzekeringsmaatschappijen, de overheid en pensioenfondsen gerechtigd
tot de vrijstelling van bronbelasting op dividenden. Voor deze
aandeelhouders geldt geen minimum houdsterpercentage omdat het gaat om
instellingen met een zeker maatschappelijk belang die een substantiƫle
economische band hebben met het land waarvan zij inwoner zijn. Hierbij
is het van belang op te merken dat het steeds moet gaan om dividenden
die voor eigen rekening worden ontvangen, dus niet om dividenden
waarvoor bijvoorbeeld een bank slechts als tussenpersoon optreedt.

	Hoofdkantoren van een multinationale groep die ten minste 10% van het
kapitaal houden van het lichaam dat de dividenden betaalt, zijn
gerechtigd tot de vrijstelling van bronbelasting op dividenden op grond
van onderdeel d van het nieuwe derde lid van artikel 10. De aanvullende
voorwaarden die zijn gesteld dienen ertoe om te waarborgen dat het om
een reƫel hoofdkantoor gaat waardoor een substantiƫle economische band
bestaat met het land van inwonerschap.

	Het nieuwe vierde lid van artikel 10 van het Verdrag biedt de
mogelijkheid voor een lichaam dat niet gerechtigd is tot de vrijstelling
van bronbelasting op dividenden om hiertoe alsnog gerechtigd te worden
op basis van een beslissing van de bevoegde autoriteit van het land dat
de vrijstelling zou moeten verlenen. Een bevoegde autoriteit zal deze
beslissing nemen aan de hand van de vraag of Ć©Ć©n van de belangrijkste
overwegingen voor het (voort)bestaan van het lichaam is de vrijstelling
van bronbelasting op dividenden deelachtig te worden (ā€˜main
purposeā€™-test). Enkele belangrijke factoren die hierbij een rol
spelen, zijn uitdrukkelijk opgesomd. Varianten op de ā€˜main
purposeā€™-test zijn een gebruikelijke vorm van anti-misbruikbepalingen
in belastingverdragen. 

Voordat een bevoegde autoriteit negatief beslist op een verzoek tot
toepassing van de vrijstelling van bronbelasting op dividenden, dient
volgens het vierde lid bovendien de andere bevoegde autoriteit te worden
geraadpleegd. Hiermee wordt een zorgvuldige toepassing van deze bepaling
gewaarborgd. Indien een belanghebbende de op grond van het vierde lid
gemaakte beoordeling wenst te betwisten dan staan deze de gebruikelijke
bezwaar- en beroepsmogelijkheden ter beschikking. Dit kan bijvoorbeeld
ā€“en afhankelijk van de situatieā€“ in geval van een
inhoudingsvrijstellingsprocedure of een teruggaafprocedure, maar ook in
geval van naheffing.

	Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat ter zake van dividenden
die worden ontvangen of betaald door lichamen die onder een speciaal
regime vallen als bedoeld in artikel 31, eerste en tweede lid, van het
Verdrag, in geen enkel geval aanspraak kan worden gemaakt op de
vrijstelling van bronbelasting op dividenden. Zie voor een overzicht van
regimes die hieronder vallen de Toelichtende Nota bij het Verdrag
(Kamerstukken II, 2006/07, 31 020, A en nr. 1, blz. 10).

Uitwisseling van inlichtingen (artikel V van het Protocol)

	Barbados en Nederland zijn het erover eens dat een efficiƫnte
uitwisseling van inlichtingen van wezenlijk belang is voor een juiste
toepassing van het Verdrag. Ook wordt oneigenlijk gebruik ontmoedigd.
Daarom was in het in 2006 tot stand gekomen Verdrag al een breed werkend
artikel inzake informatie-uitwisseling opgenomen, in lijn met het toen
geldende OESO-modelverdrag. De bepaling die de uitwisseling van
inlichtingen regelt, is gemoderniseerd. De bepaling die nu is
overeengekomen is gelijk aan de bepaling over uitwisseling van
inlichtingen in het model belastingverdrag van de OESO uit 2008
(OESO-publicaties, Parijs 2008; zie www.oecd.org; hierna: het
OESO-modelverdrag). De bepaling biedt beide verdragsstaten de
mogelijkheid om op verzoek, automatisch en spontaan informatie uit te
wisselen. In lijn met de inmiddels alom aanvaarde internationale
standaard op het gebied van informatie-uitwisseling voor
belastingdoeleinden vindt informatie-uitwisseling in beginsel plaats via
de eerstgenoemde methode: ā€˜op verzoekā€™. Dit houdt in dat alleen met
een concreet aanknopingspunt met betrekking tot Ć©Ć©n of meerdere
belastingplichtigen gegevens worden opgevraagd. De voorwaarden die
hierbij gelden zijn afgeleid van artikel 5 van het uit 2002 stammende
OESO-modeluitwisselingsverdrag,

	De uitwisseling van inlichtingen is niet beperkt tot de belastingen
waarop het Verdrag betrekking heeft. In het tweede lid van de bepaling
is geregeld hoe de staat die inlichtingen ontvangt van de andere staat,
hiermee dient om te gaan, en regelt dus de geheimhoudingsverplichting.
De algemene grenzen van de verplichting tot de uitwisseling van
inlichtingen (de weigeringsgronden) zijn vastgelegd in het vierde lid.
Deze weigeringsgronden mogen op grond van het vijfde lid niet zo worden
uitgelegd dat een staat kan weigeren inlichtingen te verstrekken
uitsluitend op grond van het feit dat deze geen nationaal belang heeft
bij dergelijke inlichtingen. Voorts mag op grond van het zesde lid een
staat niet weigeren inlichtingen te verschaffen uitsluitend op grond van
het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere
financiƫle instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze
van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat
deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

Inwerkingtreding (artikel VI van het Protocol)

Het Protocol treedt in werking dertig dagen nadat beide landen elkaar
schriftelijk hebben medegedeeld dat de in hun onderscheiden staten
vereiste formaliteiten zijn vervuld, en vindt vanaf dertig dagen daarna
toepassing. Aangezien het Verdrag en het Protocol voorzien in een
informatie-uitwisselingsbepaling heeft de inwerkingtreding van het
Protocol in de praktijk geen invloed op de tijdvakken waarover
informatie uitgewisseld kan worden. Tot het moment van inwerkingtreding
van het Protocol kan informatie-uitwisseling geschieden op grond van het
Verdrag en vanaf het moment van inwerkingtreding van het Protocol kan
zij verlopen op grond van artikel V van het Protocol. In lijn met het
OESO-modelverdrag schrijven Verdrag noch Protocol beperkingen voor ten
aanzien van de tijdvakken waarop een informatieverzoek kan zien.

5. Koninkrijkspositie

	Het onderhavige Protocol zal, evenals het Verdrag, alleen voor
Nederland gelden.

De Minister van Financiƫn,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 	Gedacht kan worden aan de Moeder-dochterrichtlijn (Richtlijn van de
Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling
voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende
Lid-Staten (90/435/EEG) zoals gewijzigd door Richtlijn 2003/123/EG van
de Raad van 22 december 2003 alsmede de Richtlijnen inzake de toetreding
van nieuwe Lidstaten), op grond waarvan Nederland gebonden is binnen
EU-verband een vrijstelling van bronbelasting op dividenden te verlenen
in de door deze Richtlijn bestreken gevallen.

 	De internationale standaard voorziet in uitwisseling van informatie op
verzoek in alle belastingkwesties ten behoeve van de toepassing of de
tenuitvoerlegging van de nationale belastingwet, waarbij een verzoek
niet geweigerd mag worden enkel omdat de verzochte staat zelf geen
belang heeft bij de gevraagde informatie of vanwege het bestaan van een
bankgeheim. Daarnaast voorziet de standaard ook in uitgebreide
waarborgen om de vertrouwelijkheid van de uitgewisselde informatie te
beschermen.

  PAGE  1