[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D35335, datum: 2010-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Belize inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (2010D35334)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Belize inzake de
uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, met Protocol;
Belmopan, 4 februari 2010 (Trb. 2010, 64 en Trb. 2010, 146)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

	De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, dient steeds vaker uit het buitenland te komen.
Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken,
is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk correct gebeurt. Een
gebrek aan informatie over inkomensbestanddelen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het
gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Harmful Tax Competition, an emerging
global issue’ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport ‘Towards a Global Tax co-operation’ vastgesteld.
In het kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (‘participating partners’) een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te beëindigen. Hierop werden deze jurisdicties
voortaan aangeduid als ‘committed jurisdictions’ (hierna:
‘gecommitteerde landen’). Tevens hebben de gecommitteerde landen in
die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling tot stand te brengen en daarmee hun bankgeheim te
doorbreken. Op 18 april 2002 heeft de OESO in samenwerking met deze elf
gecommitteerde landen de ‘Model Agreement on Exchange of Information
on Tax Matters’ voor de uitwisseling van gegevens, (hierna te noemen:
het ‘OESO-modeluitwisselingsverdrag’) openbaar gemaakt. Dit
modelverdrag vormt de (minimum) standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek. De OESO beoogt via deze
gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen en schadelijke
belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep, die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde.
Na de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het
OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan dertig
gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde
landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde ‘Tax
Information Exchange Agreements’ (TIEA’s) daadwerkelijk tot stand
kunnen komen, de OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer
‘gelijke concurrentievoorwaarden’ (‘level playing field’).
Zonder gelijke concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de
financiële dienstverlening in landen die overgaan tot meer
transparantie en het verschaffen van informatie, wordt beĂŻnvloed en dat
klanten zullen willen uitwijken naar andere minder ‘bereidwillige’
landen. Bovendien hecht een laag belastend gecommitteerd land over het
algemeen minder belang aan uitwisseling van fiscale gegevens dan landen
met een hogere belastingdruk. De gegevensuitwisseling zal dan ook veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken
aan een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom.

De gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke
mogelijke nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. Naar aanleiding van de
bijeenkomsten van de G-20 van 15 en 16 november 2008 in Washington en
van 2 april 2009 in Londen is de discussie over transparantie en
informatie-uitwisseling in een stroomversnelling geraakt. De na de
laatstgenoemde bijeenkomst door de OESO gepubliceerde witte, grijze en
zwarte lijsten bevatten de landen die respectievelijk de OESO-normen
naleven (wit), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk
kunnen maken dat zij de normen naleven (grijs) en non-coöperatieve
landen (zwart). De op de zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels
alle op de grijze lijst bijgeschreven na politieke verklaringen dat zij
zich ook committeren. Het criterium om van de grijze lijst af te komen
is op dit ogenblik of het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten
heeft gesloten, houdende een verplichting tot gegevensuitwisseling
conform de internationale normen. Het vaak op een beroep op het
bankgeheim gebaseerde verzet tegen ruimere gegevensuitwisseling is
hiermee doorbroken. Wereldwijd heeft dit geleid tot een snelle
uitbreiding van het aantal bilaterale onderhandelingen over TIEA’s of
belastingverdragen met een modern artikel 26 (over gegevensuitwisseling)
van het OESO-modelbelastingverdrag. De laatste aanpassing van dit
artikel vond plaats bij de publicatie van het OESO-modelbelastingverdrag
2005. Eén van de voornaamste elementen van dit moderne artikel 26 van
het OESO-modelbelastingverdrag is dat het de aangezochte staat geen
ruimte biedt informatieverstrekking te weigeren indien deze staat geen
eigen (heffings)belang heeft (‘domestic interest’) bij dergelijke
informatie. Ook kan een aangezochte staat niet weigeren informatie te
verstrekken op grond van een nationaal bankgeheim. 

Nederland gaat mee in deze ontwikkelingen. Op grond van afspraken die in
OESO-verband zijn gemaakt, zijn enkele OESO-lidstaten, waaronder
Nederland, met jurisdicties in een bepaalde regio onderhandelingen
aangegaan met als doel het sluiten van TIEA’s tussen OESO-lidstaten en
gecommitteerde landen in de betrokken regio. Zo heeft Nederland
gefungeerd als coördinator van een Multilaterale onderhandelingsronde
in het Zuid-Caribisch gebied. Het Verenigd Koninkrijk fungeerde als
coördinator voor het Noord-Caribisch gebied. Het OESO-secretariaat
fungeerde als coördinator voor de Stille Oceaan. Andere lidstaten
kunnen er voor kiezen zich hierbij aan te sluiten. 

Omdat het sluiten van dergelijke verdragen een wereldwijde trend is,
zullen de gecommitteerde landen in de toekomst minder reden hebben
uitgebreide compenserende voordelen te vragen. In een wereld waarin
gegevensuitwisseling (op verzoek) de nieuwe norm is, zullen de
concurrentievoorwaarden door het sluiten van een TIEA immers niet
ingrijpend worden verstoord.

Verloop van de onderhandelingen met Belize

	Ondanks dat Belize heeft zich reeds in 2002 heeft gecommitteerd aan de
internationale standaarden inzake transparantie en
informatie-uitwisseling, leek Belize niet daadwerkelijk over te gaan tot
het sluiten van fiscale informatie-uitwisselingsverdragen. Ook toen
Nederland in 2009 herhaaldelijk pogingen deed in contact te komen ten
einde te spreken over de totstandkoming van een
informatie-uitwisselingsverdrag, bleef het van Beliziaanse zijde stil.
In november 2009 keerde echter het getijde. Na een hernieuwde poging van
Nederland om met Belize in contact te treden door middel van een brief,
volgde zeer snel een reactie van Belize. Deze reactie was een aanzet tot
een efficiënte e-mailwisseling, die na wisseling van tekstvoorstellen
zeer spoedig leidde tot een bevredigend ambtelijk akkoord, waarbij
Belize akkoord ging met alle door Nederland gedane voorstellen. 

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en
niet andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve
lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met Belize door
Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) beoogt de
benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), tot maatregelen voor
informatievergaring, maar ook tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen
wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen voor
informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Verdrag zijn
neergelegd.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen, voor
zover deze afwijken van de bepalingen in dit modelverdrag. Daar waar de
bepalingen niet substantieel afwijken van dit modelverdrag, is de
desbetreffende OESO-toelichting (‘commentary’) van overeenkomstige
toepassing en wordt daarnaar verwezen. 

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. 

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het OESO-modeluitwisselingsverdrag is aan partijen overgelaten welke
belastingen onder het Verdrag vallen. Op verzoek van Nederland is de
reikwijdte niet beperkt tot de belastingen op inkomen en winsten, maar
is gekozen voor alle belastingmiddelen, inclusief douanerechten.
Partijen zullen elkaar op de hoogte stellen van substantiële
veranderingen in hun belastingstelsel. Gezien de brede reikwijdte die
het Verdrag hiermee heeft gekregen is het niet noodzakelijk een passage
op te nemen dat het verdrag kan worden uitgebreid naar andere
belastingen.

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Op verzoek van Nederland is een territoriumdefinitie opgenomen. Zoals
gebruikelijk in belastingverdragen, zal het Verdrag alleen voor
Nederland gelden. Op verzoek van Nederland is voorts in het eerste lid,
onderdeel c, nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen zal gelden voor
het in Europa gelegen deel van Nederland, inclusief de buiten het
grondgebied gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig
het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met
betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven
gelegen wateren (conform de door het Koninkrijk der Nederlanden
aangegane internationale verplichtingen). Deze formulering sluit buiten
Europa gelegen wateren uitdrukkelijk uit.

Wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’ sluiten
beide partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (‘dubbele
strafbaarheid’). Ook wordt een eventueel bankgeheim expliciet
doorbroken. De gecommitteerde landen hebben zich hierop expliciet moeten
vastleggen in hun OESO-toezegging. Op grond van artikel 5, eerste lid,
van de WIB heeft Nederland geen probleem aan deze bepalingen te voldoen.
Ook in Belize is nationale wetgeving aangepast om te kunnen voldoen aan
de verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien.

Het vijfde, zesde en zevende lid van artikel 5 zijn sterk gericht op de
uitvoering van de informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van
verzoeken door de verzoekende partij op een zodanige manier dat
gewaarborgd wordt dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig
gevallen en tijdig kan reageren. In het zevende lid is een verplichting
voor de bevraagde partij opgenomen om spoedig richting de verzoekende
partij aan te geven dat er onvolkomenheden in het verzoek zitten of dat
er belemmeringen zijn om aan het verzoek om informatie te voldoen.
Artikel 2 van het Protocol bevat hiertoe een aanvullende bepaling.

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is goeddeels ontleend aan artikel 22,
vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot stand gekomen
Ver-drag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale
aangelegenheden (‘WABB-verdrag’, Trb. 1991, 4). Naast de
geheimhouding en de ‘doelbinding’ die in dit artikel afdoende worden
geregeld (inhoudende dat de gegevens niet verder mogen worden gebruikt
dan het doel waarvoor ze worden verstrekt), zou de bescherming van
persoonsgegevens nog een vraagpunt kunnen zijn. Op grond van de
artikelen 25 en 26 van de EG-richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens
(Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31-50) kunnen gegevens worden
uitgewisseld met derde landen die een passend beschermingsniveau bieden.
In artikel 1 (Artikel 5 – Gegevensbescherming) van het Protocol wordt
een dergelijk passend beschermingsniveau verzekerd. In de toelichting op
dit artikel van het Protocol wordt dit nader omschreven.

Artikel 9 (Kosten)

Aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal
zijn (van Belize naar Nederland) zullen de bepalingen over de vergoeding
van kosten voor het verkrijgen van de informatie door de wederzijdse
bevoegde autoriteiten in onderling overleg nader worden vastgesteld. 

Artikel 10 (Uitvoeringswetgeving)

Beide landen hebben, naar in de onderhandelingen kon worden vastgesteld,
reeds de voor de toepassing van het Verdrag noodzakelijke nationale
wetgeving voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin indien in de
praktische toepassing mocht blijken dat er nog nadere regelingen nodig
zijn in de nationale wetgeving van één van beide verdragsluitende
partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke verplichting op de
verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat het Verdrag
effectief kan worden toegepast.

Artikel 11 (Procedure voor onderling overleg)

Dit artikel komt exact overeen met artikel 13 van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag en schept de mogelijkheid van een
procedure voor onderling overleg om eventuele problemen op te lossen bij
de tenuitvoerlegging of interpretatie van het Verdrag. In het tweede lid
wordt de grondslag gelegd voor het in onderling overleg overeenkomen van
uitvoeringsregelingen, onder meer inzake het vaststellen van
standaardformulieren die zullen worden gebruikt voor het doen van
verzoeken. 

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in zijn huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid ruimte om eventueel te besluiten tot
bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te beslechten. 

Artikel 12 (Inwerkingtreding) 

Dit Verdrag treedt in werking na ontvangst van de laatste van de twee
voor inwerkingtreding noodzakelijke mededelingen dat is voldaan aan de
grondwettelijke of anderszins vereiste formaliteiten. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na 1 januari 2010. Als sprake is
van belastingen die niet worden geheven over een tijdvak (zoals
erfbelasting), geldt dit voor alle belastingvorderingen die op of na die
datum 1 januari 2010 ontstaan.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel p, is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 13 (Beëindiging) 

Partijen kunnen het Verdrag schriftelijk opzeggen. Het tweede lid
verzekert dat de Belastingdienst nog op zijn minst zes maanden na een
kennisgeving van opzegging van het Verdrag de tijd krijgt om verzoeken
te doen en in voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. Bovendien
blijven de verdragsluitende partijen ingevolge het derde lid gebonden
aan de vertrouwelijkheidsbeginselen die zijn vastgelegd in artikel 8.

II.2 Protocol

Artikel 1 (Artikel 5 - Gegevensbescherming)

In tegenstelling tot bij het Eiland Man, Jersey en Guernsey was geen
advies voorhanden van de Europese Commissie over het niveau van
gegevensbescherming in Belize. Nederland heeft daarom voorgesteld een
aantal basisregels voor de behandeling van persoonsgegevens vast te
leggen zoals voortvloeiend uit de Richtlijn 95/46/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281, blz.
31-50). Deze regels zijn vastgelegd in artikel 1 van het Protocol.
Dezelfde regeling is ook overeengekomen met ondermeer Bermuda, de Britse
Maagdeneilanden en de Turks en Caicoseilanden. De regeling waarborgt
onder meer een inzagerecht (onder e), dat betrokkenen de gelegenheid
geeft op verzoek inzage te krijgen in de gegevens die hen betreffen en
in hoe deze gegevens worden aangewend. Het gaat hierbij niet om een
kennisgevingprocedure. Verder is voorzien in een
aansprakelijkheidsregeling voor het geval waarin schade wordt geleden
door gegevensverstrekking, met in achtneming van het nationale recht.
Het doel van deze regeling (onder f) is het verlagen van een drempel om
in zulke gevallen toekomende rechten in te roepen, mede gezien de grote
geografische afstand tussen de betrokkene(n) en de verdragsluitende
staat of staten. Dit doet evenwel niet af aan de eventuele
aansprakelijkheid van de andere betrokken overheid, zodat, waar
toepasselijk, een regresrecht kan worden geëffectueerd.

Artikel 4

Deze bepaling bevat de bereidheid van beide partijen om zo spoedig
mogelijk besprekingen te beginnen wanneer Nederland of Belize verdragen
met derde landen sluiten waarin andere vormen van gegevensuitwisseling
(spontane en/of automatische verstrekking) worden voorzien of wanneer
Belize de nationale wetgeving aanpast om zulke andere vormen van
gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Dit geldt ook in de situatie dat
Nederland met een andere met Belize vergelijkbare mogendheid regelingen
treft voor het verstrekken van informatie ter zake van belastingen die
in materieel opzicht minder belastend zijn dan de bepalingen van het
Verdrag.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
Nederland gelden.

Na de staatkundige hervorming van het Koninkrijk (naar verwachting per
10 oktober 2010) zullen de ten behoeve van de Nederlandse Antillen
afgesloten verdragen (inclusief de TIEA’s) van rechtswege van
toepassing blijven op de BES-eilanden. Met Belize bestaat een dergelijke
TIEA ten behoeve van de Nederlandse Antillen niet. In de Belastingwet
BES is echter geregeld dat Nederland ook informatie kan verstrekken aan
een ander land indien met dat derde land voor het Europese deel van
Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet in het verlenen
van wederzijdse bijstand, en de bevoegde autoriteit van dat derde land
met betrekking tot de BES-eilanden een verzoek doet tot het verlenen van
wederzijdse bijstand bij de heffing en invordering. 

De Minister van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

  OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

  OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000,
beschikbaar via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

  OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

  OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

  De G-20 is een groep van Ministers van Financiën en gouverneurs
(presidenten) van centrale banken van 19 economisch meest belangrijke
landen plus de Europese Unie.

  Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . Op pagina 6 van dit
document wordt een rapport aangekondigd, waarin het Global Forum on
Taxation van de OESO de OESO-normen nader uiteenzet. Bovendien zal in
dat rapport per jurisdictie sterke- en zwakke punten op het gebied van
transparantie en informatievoorziening uiteen gezet worden. 

  OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

  Het commentaar bij het OESO-modelbelastingverdrag van 17 juli 2008,
OESO, Model tax convention on income and capital, Parijs: OESO 2008,
vermeldt een voorbehoud van België, Oostenrijk, Luxemburg en
Zwitserland bij artikel 26. In maart 2009 hebben deze landen verklaard
hun voorbehoud in te trekken.

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

  PAGE  1