[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D35345, datum: 2010-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Andorra inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (2010D35342)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vorstendom Andorra
inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, ’s
Gravenhage, 6 november 2009 (Trb. 2010, 24)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

	De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, dient steeds vaker uit het buitenland te komen.
Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken,
is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk correct gebeurt. Een
gebrek aan informatie over inkomensbestanddelen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het
gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Harmful Tax Competition, an emerging
global issue’ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport ‘Towards a Global Tax co-operation’ vastgesteld.
In het kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (‘participating partners’) een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te beëindigen. Hierop werden deze jurisdicties
voortaan aangeduid als ‘committed jurisdictions’ (hierna:
‘gecommitteerde landen’). Tevens hebben de gecommitteerde landen in
die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling tot stand te brengen en daarmee hun bankgeheim te
doorbreken. Op 18 april 2002 heeft de OESO in samenwerking met deze elf
gecommitteerde landen de ‘Model Agreement on Exchange of Information
on Tax Matters’ voor de uitwisseling van gegevens (hierna te noemen:
het ‘OESO-modeluitwisselingsverdrag’) openbaar gemaakt. Dit
modelverdrag vormt de (minimum) standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek. De OESO beoogt via deze
gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen en schadelijke
belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep, die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde.
Na de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het
OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan dertig
gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde
landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde ‘Tax
Information Exchange Agreements’ (TIEA’s) daadwerkelijk tot stand
kunnen komen, de OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer
‘gelijke concurrentievoorwaarden’ (‘level playing field’).
Zonder gelijke concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de
financiële dienstverlening in landen die overgaan tot meer
transparantie en het verschaffen van informatie, wordt beĂŻnvloed en dat
klanten zullen willen uitwijken naar andere minder ‘bereidwillige’
landen. Bovendien hecht een laag belastend gecommitteerd land over het
algemeen minder belang aan uitwisseling van fiscale gegevens dan landen
met een hogere belastingdruk. De gegevensuitwisseling zal dan ook veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken
aan een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom. 

De gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke
mogelijke nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. Naar aanleiding van de
bijeenkomsten van de G-20 van 15 en 16 november 2008 in Washington en
van 2 april 2009 in Londen is de discussie over transparantie en
informatie-uitwisseling in een stroomversnelling geraakt. De na de
laatstgenoemde bijeenkomst door de OESO gepubliceerde witte, grijze en
zwarte lijsten bevatten de landen die respectievelijk de OESO-normen
naleven (wit), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk
kunnen maken dat zij de normen naleven (grijs) en non-coöperatieve
landen (zwart). De op de zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels
alle op de grijze lijst bijgeschreven na politieke verklaringen dat zij
zich ook committeren. Het criterium om van de grijze lijst af te komen
is op dit ogenblik of het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten
heeft gesloten, houdende een verplichting tot gegevensuitwisseling
conform de internationale normen. Het vaak op een beroep op het
bankgeheim gebaseerde verzet tegen ruimere gegevensuitwisseling is
hiermee doorbroken. Wereldwijd heeft dit geleid tot een snelle
uitbreiding van het aantal bilaterale onderhandelingen over TIEA’s of
belastingverdragen met een modern artikel 26 (over gegevensuitwisseling)
van het OESO-modelbelastingverdrag. De laatste aanpassing van dit
artikel vond plaats bij de publicatie van het OESO-modelbelastingverdrag
2005. EĂ©n van de voornaamste elementen van dit moderne artikel 26 van
het OESO-modelbelastingverdrag is dat het de aangezochte staat geen
ruimte biedt informatieverstrekking te weigeren indien deze staat geen
eigen (heffings)belang heeft (‘domestic interest’) bij dergelijke
informatie. Ook kan een aangezochte staat niet weigeren informatie te
verstrekken op grond van een nationaal bankgeheim.

Nederland gaat mee in deze ontwikkelingen. Op grond van afspraken, die
in OESO-verband zijn gemaakt, zijn enkele OESO-lidstaten, waaronder
Nederland, met jurisdicties in een bepaalde regio onderhandelingen
aangegaan met als doel het sluiten van TIEA’s tussen OESO-lidstaten en
gecommitteerde landen in de regio. Zo heeft Nederland gefungeerd als
coördinator van een multilaterale onderhandelingsronde in het
Zuid-Caribisch gebied. Het Verenigd Koninkrijk fungeerde als
coördinator voor het Noord-Caribisch gebied. Het OESO-secretariaat
fungeerde als coördinator voor de Stille Oceaan. Andere lidstaten
kunnen ervoor kiezen zich hierbij aan te sluiten. 

Omdat het sluiten van dergelijke verdragen een wereldwijde trend is,
zullen de gecommitteerde landen in de toekomst minder reden hebben
uitgebreide compenserende voordelen te vragen. In een wereld waarin
gegevensuitwisseling (op verzoek) de nieuwe norm is, zullen de
concurrentievoorwaarden door het sluiten van een TIEA immers niet
ingrijpend worden verstoord.

Verloop van de onderhandelingen met Andorra

De in de zomer van 2009 aangetreden nieuwe regering in Andorra heeft
zich snel aangepast aan de nieuwe realiteit qua normen van transparantie
en gegevensuitwisseling en heeft aan Nederland aangegeven dat Andorra op
verzoek informatie voor belastingdoeleinden wil gaan uitwisselen en dat
het bereid is om hiervoor (belasting)verdragen aan te gaan. Kort daarop
heeft Nederland contact opgenomen met Andorra met het voorstel om
besprekingen over een TIEA te starten. Uiteindelijk kon in het najaar
van 2009 ambtelijke overeenstemming worden bereikt over de tekst van een
verdrag, waarbij de partijen materieel zo dicht mogelijk zijn gebleven
bij het OESO-modeluitwisselingsverdrag. Bij het Verdrag behoort een
politieke verklaring waarin is neergelegd dat het Verdrag wordt
beschouwd als een eerste waardevolle stap naar een verdere uitbreiding
van de betrekkingen.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en
niet andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve
lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met Andorra door
Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) beoogt de
benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), tot maatregelen voor
informatievergaring, maar ook tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen
wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen voor
informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Verdrag zijn
neergelegd.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen, voor
zover deze afwijken van de bepalingen in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. Daar waar de bepalingen niet
substantieel afwijken van dit modelverdrag, is de desbetreffende
OESO-toelichting (‘commentary’) van overeenkomstige toepassing en
wordt daarnaar verwezen. 

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. 

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het OESO-modeluitwisselingsverdrag is aan partijen overgelaten welke
belastingen onder het Verdrag vallen. Dit Verdrag ziet op alle
belastingmiddelen. Partijen zullen elkaar op de hoogte stellen van
substantiële veranderingen in hun belastingstelsel.

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Op verzoek van Nederland is een territoriumdefinitie opgenomen. Zoals
gebruikelijk in belastingverdragen, zal het Verdrag alleen voor
Nederland gelden. Op verzoek van Nederland is voorts in het eerste lid,
onderdeel c, nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen zal gelden voor
het in Europa gelegen deel van Nederland, inclusief de buiten het
grondgebied gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig
het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met
betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven
gelegen wateren (conform de door het Koninkrijk der Nederlanden
aangegane internationale verplichtingen). Deze formulering sluit buiten
Europa gelegen wateren uitdrukkelijk uit. 

Wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’ sluiten
beide partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (‘dubbele
strafbaarheid’). Ook wordt een eventueel bankgeheim expliciet
doorbroken. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de WIB heeft
Nederland geen probleem aan deze bepalingen te voldoen. Ook Andorra kan
voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit dit Verdrag en andere
TIEA’s en belastingverdragen.

Het vijfde tot en met zevende lid zijn sterk gericht op de uitvoering
van de informatie-uitwisseling. Het vijfde lid gaat om de inrichting van
verzoeken door de verzoekende partij op een zodanige manier dat
gewaarborgd wordt dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig
gevallen en tijdig kan reageren. In het zesde en zevende lid zijn
verplichtingen voor de bevraagde partij opgenomen om spoedig aan de
verzoekende partij aan te geven dat er onvolkomenheden in het verzoek
zitten of dat er belemmeringen zijn om aan het verzoek om informatie te
voldoen.

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is goeddeels ontleend aan artikel 22,
vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot stand gekomen
Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale
aangelegenheden (‘WABB-verdrag’, Trb. 1991, 4). Naast de
geheimhouding en de ‘doelbinding’ die in dit artikel afdoende worden
geregeld (inhoudende dat de gegevens niet verder mogen worden gebruikt
dan het doel waarvoor ze worden verstrekt), zou de bescherming van
persoonsgegevens nog een vraagpunt kunnen zijn. Op grond van de
artikelen 25 en 26 van de EG-richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens
(Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31-50) kunnen gegevens worden
uitgewisseld met derde landen die een passend beschermingsniveau bieden.


Artikel 9 (Kosten) 

Aangezien de informatieverstrekking naar verwachting voornamelijk
eenrichtingsverkeer zal zijn (van Andorra naar Nederland) zullen de
bepalingen over de vergoeding van kosten voor het verkrijgen van de
informatie door de Verdragsluitende Partijen in onderling overleg nader
worden vastgesteld. 

Artikel 10 (Uitvoeringswetgeving) 

Beide landen hebben, zoals in de onderhandelingen kon worden
vastgesteld, de voor de toepassing van het Verdrag noodzakelijke
nationale wetgeving reeds voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin,
indien in de praktische toepassing mocht blijken dat er nog nadere
regelingen nodig zijn in de nationale wetgeving van Ă©Ă©n van beide
verdragsluitende partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke
verplichting op de verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat
het Verdrag effectief kan worden toegepast.

Artikel 11 (Taal) 

Voor informatieverzoeken, alsmede de reactie hierop, wordt de Engelse of
Catalaanse taal gebruikt. 

Artikel 12 (Procedure voor onderling overleg) 

Dit artikel komt precies overeen met artikel 13 van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag en schept de mogelijkheid van een
procedure voor onderling overleg om eventuele problemen bij de
tenuitvoerlegging of interpretatie van het Verdrag op te lossen. In het
tweede lid wordt de grondslag gelegd voor het in onderling overleg
overeenkomen van uitvoeringsregelingen, onder meer inzake het
vaststellen van standaardformulieren die zullen worden gebruikt voor het
doen van verzoeken. 

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in zijn huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid ruimte om eventueel te besluiten tot
bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te beslechten.

Artikel 13 (Inwerkingtreding) 

Dit Verdrag treedt in werking na ontvangst van de laatste van de twee
voor inwerkingtreding noodzakelijke mededelingen dat aan de
grondwettelijke of anderszins vereiste formaliteiten is voldaan. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding.
Als sprake is van belastingen die niet worden geheven over een tijdvak
(zoals erfbelasting), geldt dit voor alle belastingvorderingen die op of
na de datum van inwerkingtreding ontstaan.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, zoals gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel p, is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 14 (Beëindiging) 

Partijen kunnen het Verdrag opzeggen. Dit dient plaats te vinden ten
minste zes maanden voor het einde van het kalenderjaar. In het tweede
lid is vast gelegd dat partijen nog op zijn minst zes maanden na een
kennisgeving van opzegging van het Verdrag de tijd hebben om verzoeken
te doen en in voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. Ingevolge het
derde lid blijven de verdragsluitende partijen gebonden aan de
vertrouwelijkheidsbeginselen die zijn vastgelegd in artikel 8. 

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
Nederland gelden.

Na de staatkundige hervorming van het Koninkrijk (naar verwachting per
10 oktober 2010) zullen de ten behoeve van de Nederlandse Antillen
afgesloten verdragen (inclusief de TIEA’s) van rechtswege van
toepassing blijven op de BES-eilanden. Met Andorra bestaat een
dergelijke TIEA ten behoeve van de Nederlandse Antillen niet. In de
Belastingwet BES is echter geregeld dat Nederland ook informatie kan
verstrekken aan een ander land indien met dat derde land voor het
Europese deel van Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet
in het verlenen van wederzijdse bijstand, en de bevoegde autoriteit van
dat derde land met betrekking tot de BES-eilanden een verzoek doet tot
het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing en invordering. 

De Minister van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

  OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

  OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000,
beschikbaar via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

  OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

  OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

  De G-20 is een groep van Ministers van Financiën en gouverneurs
(presidenten) van centrale banken van de 19 economisch meest belangrijke
landen plus de Europese Unie.

  Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . Op pagina 6 van dit
document wordt een rapport aangekondigd, waarin het Global Forum on
Taxation  van de OESO de OESO-normen nader uiteenzet. Bovendien zal in
dat rapport per jurisdictie sterke- en zwakke punten op het gebied van
transparantie en informatievoorziening uiteen gezet worden. 

  OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf .

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

  PAGE  6