[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D36778, datum: 2010-09-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Saudi-Arabië met betrekking tot belastingen naar het inkomen (2010D36776)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de
Regering van het Koninkrijk Saudi-Arabië tot het vermijden van dubbele
belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking
tot belastingen naar het inkomen, met Protocol; Riyad, 13 oktober 2008
(Trb. 2008, 214 en Trb. 2010, 139)

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Het onderhavige Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der
Nederlanden en de Regering van het Koninkrijk Saudi-Arabië tot het
vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van
belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het
Verdrag) bevat regels die aanwijzen welke van de verdragsluitende
staten, het Koninkrijk der Nederlanden voor wat betreft Nederland dan
wel het Koninkrijk Saudi-Arabië, bevoegd is om in overeenstemming met
zijn nationale wetgeving belasting te heffen van het inkomen van
inwoners van één of van beide staten; dit teneinde dubbele belasting
te voorkomen. Daarnaast regelt het Verdrag, onder meer met het oog op
het voorkomen van het ontgaan van belasting, de onderlinge uitwisseling
van fiscale gegevens. Het Verdrag sluit aan bij het streven naar een
uitbreiding van het verdragennet in de regio Midden-Oosten en past in
het netwerk van vergelijkbare belastingverdragen die het Koninkrijk der
Nederlanden is aangegaan met tal van andere landen ter wereld. 

2. Verloop van de onderhandelingen

In november 2001 hebben Nederland en Saudi-Arabië in Riyad,
Saudi-Arabië, voor het eerst over het Verdrag onderhandeld. De tweede
onderhandelingsronde vond in juni 2002 in Den Haag plaats. De derde
onderhandelingsronde in juli 2005 vond eveneens in Den Haag plaats. In
maart 2006 hebben Nederland en Saudi-Arabië in de vierde en laatste
onderhandelingsronde in Riyad op één punt na overeenstemming bereikt
over alle bepalingen van het belastingverdrag. Het laatste openstaande
punt is vervolgens schriftelijk afgewikkeld. De aanleiding voor de
onderhandelingen was de wens van beide partijen om de bestaande
verdragsloze situatie op te heffen, teneinde de economische betrekkingen
tussen en wederzijdse investeringen door inwoners van Nederland en
Saudi-Arabië te bevorderen. Het Verdrag biedt het Nederlandse
bedrijfsleven meer zekerheid ten aanzien van investeringen in
Saudi-Arabië.

Voor Nederland diende als basis voor de onderhandelingen een ten behoeve
van de verdragsonderhandelingen opgesteld ontwerp. Dit ontwerp kwam
nagenoeg overeen met de bijlage bij de notitie Algemeen fiscaal
verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs 1-2), met dien
verstande dat daaraan zijn toegevoegd de in het Nederlandse
verdragsbeleid ontwikkelde bepalingen, die zijn toegelicht in de notitie
Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal
fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4;
hierna: Notitie Uitgangspunten), en de tekst op enige punten in
overeenstemming is gebracht met de tekst van het
OESO-modelbelastingverdrag 2005 (OESO-publicaties, Parijs 2005; zie
www.oecd.org; hierna: het OESO-modelverdrag).

De Nederlandse inzet van de onderhandelingen was te komen tot een
verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het in
voormelde notities neergelegde beleid.

Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag
neergelegde regelingen een resultaat dat in het licht van de over en
weer naar voren gebrachte wensen als evenwichtig kan worden beschouwd en
waarin op bevredigende wijze rekening is gehouden met de belangen van
het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren gebrachte
wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden
verwezenlijkt.

Daaronder kunnen de volgende punten worden genoemd:

Een bepaling op grond waarvan pensioenfondsen als verdragsgerechtigd
worden aangemerkt (artikel 4, eerste lid, onderdeel c).

De bepaling inzake winsttoerekening in geval van bedrijfsklare projecten
(‘turnkey’-bepaling) (artikel III, eerste lid, van het Protocol).

De bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten
(‘cost-sharing’-bepaling) (artikel IV van het Protocol).

Een bronstaatheffing voor pensioenen en lijfrenten indien de woonstaat
het inkomen vrijstelt. Mocht één van beide staten (lees:
Saudi-Arabië) een belasting over pensioenen invoeren, zal opnieuw over
artikel 18 worden onderhandeld (artikel VII van het Protocol).

Een bronstaatheffing voor pensioenen en uitkeringen op grond van het
socialezekerheidsstelsel (artikel 18, tweede lid).

Een bronstaatheffing over afkoopsommen van pensioenen en lijfrenten
(artikel 18, derde lid).

Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken
teneinde rekening te houden met de specifieke wensen van het Koninkrijk
Saudi-Arabië. Deze specifieke wensen zijn onder andere tot uitdrukking
gekomen in:

een zesmaandentermijn voor het vormen van een vaste inrichting bij de
uitvoering van een bouwwerk e.d. in plaats van de gebruikelijke
twaalfmaandentermijn;

een ruimer begrip van de vaste inrichting;

een bronheffing van 5% voor dividenden bij deelnemingen van ten minste
10%;

geen uitsluitende woonstaatheffing voor inkomsten uit schuldvorderingen
en royalty’s;

een vermogenswinstbelasting in de bronstaat ter zake van de vervreemding
van een aandelenbelang van minder dan 10%; 

een ruimere bronstaatheffing over inkomsten uit zelfstandige arbeid dan
onder het OESO modelverdrag dat tot 2000 van toepassing was; en

het niet opnemen van een regeling met betrekking tot non-discriminatie.

Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op
hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de
belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse verdragsbeleid worden
aangegeven. 

3. Budgettaire gevolgen

Over de omvang van de budgettaire gevolgen valt, gezien de huidige stand
van de investeringen, nog geen concrete aanwijzing te geven. Voor het
Nederlandse bedrijfsleven zal het Verdrag bij toenemende activiteiten en
investeringen in Saudi-Arabië positief uitwerken. De grenzen van de
heffingsbevoegdheden van beide landen zijn duidelijk vastgelegd en er is
een goede grondslag gelegd voor overleg in die situaties waarin
toepassing van het Verdrag desalniettemin tot problemen zou kunnen
leiden. 

4. Koninkrijkspositie

Het Verdrag wordt, wat het Koninkrijk betreft, alleen aangegaan voor
Nederland. In het Verdrag is geen bepaling opgenomen met de mogelijkheid
om het Verdrag uit te breiden tot de Nederlandse Antillen en Aruba omdat
Saudi-Arabië daartegen bezwaar had.

5. Artikelsgewijze toelichting

Titel en preambule

Het Verdrag geldt voor belastingen naar het inkomen, maar niet voor
belastingen naar het vermogen. Saudi-Arabië kent, behalve de
‘Zakat’ (een religieuze belasting die de kenmerken van een
vermogensbelasting heeft), geen vermogensbelasting. In Nederland is de
vermogensbelasting sinds 1 januari 2001 afgeschaft. Hoewel als
verdragsluitende partijen de regeringen van beide landen genoemd worden,
zal het Verdrag gelden tussen beide staten.

Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is (artikel 2)

De Saudische belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn de
‘Zakat’ en de ‘income tax’ met inbegrip van de ‘natural gas
investment tax’. Grosso modo zijn alleen buitenlandse natuurlijke of
rechtspersonen die economische activiteiten uitoefenen in Saudi-Arabië,
aldaar belastingplichtig. Het belastingtarief bedraagt 20% voor niet
aardoliegerelateerde inkomsten. Inkomsten uit beleggingen in olie- en
gasactiviteiten worden belast tegen een tarief van 30%. Voor inkomsten
uit de productie van olie en gas bedraagt het tarief 85%.

Algemene begripsbepalingen (artikel 3)

Op verzoek van Saudi-Arabië is in artikel 3, eerste lid, onderdeel d,
na ‘elke vereniging van personen’ nog een kleine opsomming opgenomen
(‘including inter alia bodies politic, the State, its political or
administrative sub-division or local authorities, partnerships, trusts
and foundations’). 

In artikel 3, eerste lid, onderdeel e, wordt in de Engelse versie in de
definitie van ‘company’ aangesloten bij het begrip ‘juridical
person’, hetgeen in het Nederlands kan worden vertaald als
rechtspersoon.

Inwoner (artikel 4 juncto artikel I van het Protocol)

Rechtspersonen die zijn vrijgesteld van belastingheffing en die zich
bezighouden met religieuze, charitatieve, educatieve of
wetenschappelijke activiteiten, kunnen op grond van artikel 4, eerste
lid, onderdeel c, onder i, ook inwoner zijn in de zin van het Verdrag.
Op grond van artikel I, eerste lid, van het Protocol is deze bepaling
alleen van toepassing op instellingen die in onderling overleg door de
bevoegde autoriteiten zijn aangewezen. Met de in artikel I van het
Protocol opgenomen bepaling is een uitdrukkelijke beoordeling
geïntroduceerd van de in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, onder i,
van het Verdrag bedoelde rechtspersonen door de bevoegde autoriteiten
van beide landen. Het doel van die beoordeling is dat zeker gesteld kan
worden dat rechtspersonen, die voor de toepassing van het Verdrag als
inwoner van een van de verdragslanden willen worden behandeld, ook
daadwerkelijk de in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, onder i,
genoemde doeleinden nastreven. Deze bepaling moet worden gezien in het
kader van de bestrijding van oneigenlijk gebruik of misbruik van
belastingverdragen. Het is immers betrekkelijk eenvoudig om een
rechtspersoon met een ideële doelstelling op te richten door
organisaties met dubieuze bedoelingen die onder de dekmantel van de hier
bedoelde rechtspersonen zouden kunnen opereren. Als daarvan naar het
oordeel van de bevoegde autoriteiten in een bepaald geval sprake zou
zijn, zal de betrokken rechtspersoon niet worden aangewezen als inwoner
van een van de verdragsluitende staten en bijgevolg geen toegang tot
verdragstoepassing krijgen.

Op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel c, onder ii, zijn
pensioenfondsen eveneens inwoner in de zin van het Verdrag.

Teneinde veilig te stellen dat het Verdrag van toepassing is op
natuurlijke personen die, naar de feiten en omstandigheden beoordeeld,
wonen aan boord van een schip en niet beschikken over een feitelijke
woonplaats in één van de verdragsluitende staten, regelt artikel I,
tweede lid, van het Protocol dat zij geacht worden inwoner te zijn van
de verdragsluitende staat waar het desbetreffende schip zijn thuishaven
heeft. 

Vaste inrichting (artikel 5 juncto artikel II van het Protocol)

In afwijking van het OESO-modelverdrag is in artikel 5, tweede lid,
onderdeel f, ‘een olie- of gasbron’ niet vermeld. Op verzoek van
Saudi-Arabië is deze vermelding niet opgenomen in de opsomming,
aangezien dit ten onrechte de indruk zou kunnen wekken dat buitenlandse
investeerders een oliebron kunnen bezitten. Dit is vooralsnog niet
mogelijk. Indien dit wel mogelijk zou zijn, dan zou een olie- of gasbron
vallen in de restcategorie ‘een andere plaats waar natuurlijke
rijkdommen worden gewonnen’.

Op verzoek van Saudi-Arabië is in artikel 5, derde lid, onderdeel a,
voor de uitvoering van bouwwerken, constructie- en
installatiewerkzaamheden een termijn opgenomen van zes maanden, die
tevens geldt voor met die werkzaamheden verband houdende
toezichthoudende activiteiten. Deze termijn is conform de bepaling voor
vaste inrichtingen in het VN-modelverdrag (United Nations Model Double
Taxation Convention between Developed and Developing Countries, 2001).
Overeenkomstige bepalingen, waarbij de termijn verschilt van de termijn
in het OESO modelverdrag, zijn door Nederland tevens overeengekomen in
de verdragsrelatie met onder meer China (Trb. 1987, 93), Koeweit (Trb.
2001, 126), Korea (Trb. 1979, 13), Maleisië (Trb. 1988, 27), Mexico
(Trb. 1993, 160), Pakistan (Trb. 1982, 63), Portugal (Trb. 1999, 180),
Singapore (Trb. 1971, 95) en Turkije (Trb. 1986, 67).

Tevens is op verzoek van Saudi-Arabië in artikel 5, derde lid,
onderdeel b, een bepaling opgenomen, waardoor het verrichten van
dienstverlenende activiteiten ook als een vaste inrichting kan worden
aangemerkt indien deze activiteiten gedurende meer dan zes maanden
plaatsvinden binnen een periode van twaalf opeenvolgende maanden. Onder
deze activiteiten worden onder andere consultancy werkzaamheden
begrepen. Overigens moet er, gelet op de afstand tussen Nederland en
Saudi-Arabië, van worden uitgegaan dat de hier bedoelde dienstverlening
in Saudi-Arabië gedurende zes maanden niet snel zal kunnen plaatsvinden
zonder dat de dienstverlener aldaar feitelijk over enigerlei vorm van
kantoor of andere vaste inrichting beschikt.

In artikel 5, zesde lid, is op verzoek van Saudi-Arabië een
uitdrukkelijke uitzondering van het vaste inrichtingsbegrip opgenomen
voor het hebben van een verkoop- of uitstallingsruimte die verband houdt
met een handelsmissie of -beurs.

In artikel II van het Protocol is het vaste inrichtingsbegrip uitgebreid
ten aanzien van drie soorten activiteiten.

Ten eerste gaat het om substantiële activiteiten (zoals onderhoud,
opleiding en installatie) die samenhangen met de export van goederen.
Deze activiteiten mogen in de staat waarnaar de goederen worden
geëxporteerd, worden belast. Evenwel is de winst die gemaakt wordt met
de export zelf, daar niet belastbaar.

Ten tweede gaat het om werkzaamheden buitengaats die verband houden met
de winning van grondstoffen (offshore bepaling).

Winst uit onderneming (artikel 7 juncto artikel III van het Protocol)

In artikel 7, derde lid, is, conform het OESO modelverdrag, opgenomen
dat voor de winstberekening van de vaste inrichting ondernemingskosten,
waaronder de algemene en de indirecte kosten van de algemene leiding, in
aftrek gebracht mogen worden. Dit mag ook als deze kosten gemaakt zijn
in andere landen dan waar de vaste inrichting is gevestigd. In artikel
7, derde lid, tweede en de derde volzin, is vastgelegd dat betalingen
van royalty’s, inkomsten uit schuldvorderingen en
managementvergoedingen door de vaste inrichting aan het hoofdhuis van
aftrek zijn uitgesloten, aangezien het hier interne verhoudingen
betreft.

In artikel 7, vierde lid, is op voorstel van Saudi-Arabië een
niet-limitatieve opsomming opgenomen van soorten inkomsten die vallen
onder het winstbegrip. Op grond van artikel 7, vierde lid, tweede
volzin, worden inkomsten uit persoonlijke dienstverlening door een
natuurlijke persoon niet onder het winstbegrip geschaard. Immers, de
heffing over inkomsten uit persoonlijke dienstverlening is in artikel 14
geregeld.

Overeenkomstig Nederlands verdragsbeleid is in het Protocol (artikel
III, eerste lid) een interpretatieve bepaling omtrent bedrijfsklare
projecten (zogenoemde ‘turnkey’-projecten) opgenomen. Voor een
nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1.4.2 van de
Notitie Uitgangspunten.

In artikel III, tweede lid, is bepaald dat elke staat de nationale
regels met betrekking tot verzekeringactiviteiten mag toepassen.
Saudi-Arabië wenst hiermee de mogelijkheid open te houden om volgens de
nationale belastingwetgeving van dat land premies, die betaald worden
aan een Nederlandse verzekeringsmaatschappij met betrekking tot
verzekeringen in Saudi-Arabië, te onderwerpen aan de Saudi-Arabische
vennootschapsbelasting (20%), ongeacht of die verzekeringsmaatschappij
de beschikking heeft over een vaste inrichting in Saudi-Arabië. Voor
deze belastingheffing door Saudi-Arabië verleent Nederland alleen een
vermindering ter vermijding van dubbele belasting (met inachtneming van
de beperkingen van artikel 23, eerste lid, onderdelen a en b, van het
Verdrag) als een Nederlandse verzekeringsmaatschappij in Saudi-Arabië
beschikt over een vaste inrichting waaraan de verzekeringspremies zijn
toe te rekenen. Als een Nederlandse verzekeringsmaatschappij in
Saudi-Arabië niet beschikt over een dergelijke vaste inrichting,
verleent Nederland voor de Saudi-Arabische belastingheffing slechts een
kostenaftrek. 

Zee- en luchtvervoer (artikel 8)

De winst behaald met de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in
het internationale verkeer is ter belastingheffing toegewezen aan de
verdragsluitende staat waar de onderneming is gevestigd. 

In artikel 8, derde lid, is een niet-limitatieve opsomming opgenomen van
inkomsten uit verhuur waarop dit artikel van toepassing is. Daarbij is
onder (ii) geregeld dat de inkomsten uit de ‘kale’ verhuur van
schepen of vliegtuigen mogen worden belast op basis van artikel 8 in
plaats van artikel 7.

De op 16 januari 1991 te Riyad gesloten Overeenkomst tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Saudi-Arabië tot
wederzijdse vrijstelling van belastingen geheven naar de inkomsten en
winsten van luchtvaartondernemingen uit de uitoefening van luchtvervoer
in internationaal verkeer en hun werknemers (Trb. 1991, 54) blijft in
stand, aangezien dit Verdrag ook ziet op douanerechten. Indien beide
verdragen van toepassing zijn en er een verschil in betekenis is, is het
verdrag inzake de luchtvaartwinsten doorslaggevend.

Gelieerde ondernemingen (artikel 9 juncto artikel IV van het Protocol)

Overeenkomstig het Nederlandse verdragsbeleid (zie verder paragraaf
4.3.1.4.3. van de Notitie Uitgangspunten) is een zogeheten ‘cost
sharing’-bepaling opgenomen in artikel 

IV van het Protocol. Artikel IV bepaalt, dat transacties of
overeenkomsten tussen gelieerde partijen niet enkel op grond van de
gelieerdheid van partijen als strijdig met het ‘arm’s
length’-beginsel worden beschouwd. Deze bepaling is op verzoek van
Saudi-Arabië anders geredigeerd dan de in andere Nederlandse verdragen
gebruikelijke ‘cost sharing’-bepaling. De nu gebruikte formulering
heeft een algemenere strekking en omvat, naast ‘cost
sharing’-overeenkomsten en algemene dienstverleningsovereenkomsten,
ook alle andere transacties en overeenkomsten tussen gelieerde
ondernemingen. Het resultaat hiervan is dat geen enkele overeenkomst of
transactie tussen gelieerde ondernemingen van de verdragsluitende staten
op zichzelf genomen kan leiden tot de conclusie dat deze ondernemingen
met elkaar niet ‘at arm’s length’ zouden handelen. Of in een
bepaalde relatie al dan niet sprake is van een handelen ‘at arm’s
length’ dient aan de inhoud van elke transactie of overeenkomst te
worden getoetst.

Dividenden (artikel 10 junctis artikel V, artikel VIII en artikel IX,
eerste lid, van het Protocol)

De huidige nationale wetgeving van Saudi-Arabië kent een
dividendbelasting van 5% met betrekking tot dividenden die worden
betaald aan buitenlandse aandeelhouders. Vennootschappen die actief zijn
in de olie- en gasindustrie hoeven geen dividendbelasting in te houden.
Nederland en Saudi-Arabië hebben zich in artikel V Protocol verplicht
onderhandelingen voor een verdragsherziening te initiëren indien zich
significante wijzigingen in één van beide staten voordoen ten aanzien
van de bronheffing op dividenden.

Op uitdrukkelijk verzoek van Saudi-Arabië is een bronbelasting
opgenomen. Bij een deelneming van ten minste 10% is een bronheffing van
5% toepassing. Voor portfoliodividenden geldt een percentage van 10%.

Op grond van artikel VIII van het Protocol behoudt Nederland het
heffingsrecht over in Nederland opgebouwde winsten van houders van een
aanmerkelijk belang in de zin van afdeling 4.3 Wet inkomstenbelasting
2001 indien een zogeheten conserverende aanslag is opgelegd. Een
conserverende aanslag wordt opgelegd als de aanmerkelijk belang houder
emigreert naar het buitenland. Nederland behoudt zo het heffingsrecht
over de in Nederland opgebouwde winstreserves.

Ingeval bij uitbetaling van de dividenden (en inkomsten uit
schuldvorderingen en royalty’s) geen rekening is gehouden met de
bepalingen van het tweede lid, kan de uiteindelijk gerechtigde tot de
dividenden de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staat
waaruit de dividenden afkomstig zijn, verzoeken teruggaaf te verlenen
van de te veel geheven belasting. In artikel IX, eerste lid, van het
Protocol is bepaald dat dergelijke verzoeken moeten worden gedaan binnen
vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

Inkomsten uit schuldvorderingen (artikel 11)

Op verzoek van Saudi-Arabië is in artikel 11 de term ‘income from
debt-claims’ gebruikt in plaats van ‘inkomsten uit
schuldvorderingen’ in verband met de op de sharia gebaseerde wetgeving
in Saudi-Arabië (wetgeving gebaseerd op Islamitische leefregels).
Inhoudelijk is er geen verschil. Voor inkomsten uit
schuldvorderingenbetalingen geldt in beginsel een bronheffing van 5%.
Dit percentage komt overeen met het tarief in de Saudi-Arabische
belastingwetgeving. Voor sommige inkomsten uit
schuldvorderingenbetalingen geldt echter een uitsluitende
woonstaatheffing. Het gaat daarbij om een vrijstelling voor inkomsten
uit schuldvorderingen betaald aan of door de verdragsluitende staten
zelf, een bij wet opgericht lichaam, een staatkundig onderdeel of een
plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of de centrale bank. 

Ook inkomsten uit schuldvorderingen en betalingen waarbij sprake is van
een met de vordering samenhangend winstrecht, vallen onder de toepassing
van dit artikel.

In artikel 11, zesde lid, is een zogeheten ‘sourcing’-bepaling
opgenomen die inhoudt dat inkomsten uit schuldvorderingen betaald door
de staat zelf, door een staatkundig onderdeel, of door een plaatselijk
publiekrechtelijk lichaam, geacht wordt afkomstig te zijn uit die
verdragstaat.

Royalty’s (artikel 12)

In het Verdrag is een bronheffing van 7% overeengekomen. Ook betalingen
voor het gebruik van apparatuur of voor inlichtingen omtrent ervaringen
op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap vallen onder
toepassing van dit artikel.

In artikel 12, vijfde lid, is een zogeheten ‘sourcing‘-bepaling
opgenomen die erop neerkomt dat royalty’s betaald door de staat zelf
of door een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk
lichaam geacht worden afkomstig te zijn uit die verdragstaat.

Vermogenswinsten (artikel 13 juncto artikel VIII van het Protocol)

In de laatste fase van de onderhandelingen is schriftelijk
overeengekomen dat vermogenswinsten op aandelen in beginsel mogen worden
belast in de woonstaat van de aandeelhouder als de aandelen na
ondertekening van het Verdrag zijn verworven. Echter, op grond van
artikel 13, derde lid, geldt een bronstaatheffing (heffing in de staat
waar de vennootschap is gevestigd) indien het een belang van minder dan
10% betreft. De bronstaatheffing mag niet worden geëffectueerd indien
de aandelen worden overdragen in het kader van een interne
reorganisatie, fusie, splitsing of soortgelijke transactie waarbij de
aandelen uiteindelijk niet van eigenaar wisselen, waarbij het niet
uitmaakt of deze aandelen voor of na ondertekening van het Verdrag zijn
verkregen.

Saudi-Arabië heeft ingestemd met de gebruikelijke bepaling een
voorziening te treffen voor de winst behaald met de vervreemding van
aandelen, winstbewijzen en schuldvorderingen die behoren tot een
aanmerkelijk belang in de zin van de inkomstenbelasting. Met deze
regeling (in artikel VIII van het Protocol) kunnen voormalige inwoners
van Nederland (natuurlijke personen) tot en met 10 jaar na hun emigratie
naar Saudi-Arabië in Nederland, waar het lichaam is gevestigd, worden
belast voor de winst door hen behaald met de vervreemding van aandelen
in dat lichaam. In paragraaf 4.3.3. van de Notitie Uitgangspunten wordt
deze bepaling nader toegelicht. 

Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie bij gelegenheid van zijn
emigratie uit Nederland een conserverende aanslag met betrekking tot de
aanmerkelijkbelangwinst is opgelegd, wordt deze heffing slechts
geëffectueerd met betrekking tot dat deel van de conserverende aanslag
dat op het moment van daadwerkelijke vervreemding van het aanmerkelijke
belang nog openstaat. 

Zelfstandige arbeid (artikel 14)

Op verzoek van Saudi-Arabië is een artikel in het Verdrag opgenomen
over zelfstandige arbeid. De door Saudi-Arabië voorgestelde bepaling
volgt de tekst en het commentaar van artikel 14 van het
VN-modelverdrag. Dit betekent dat hetzij de aanwezigheid van een vast
middelpunt (‘fixed base’) in de bronstaat, hetzij een verblijf in de
bronstaat van in totaal meer dan 183 dagen in een tijdvak van twaalf
maanden, leidt tot een heffingsrecht voor de bronstaat over de inkomsten
die met de in de bronstaat verrichte arbeid zijn verkregen. Soortgelijke
bepalingen zijn onder andere opgenomen in de belastingverdragen van
Nederland met Albanië (Trb, 2004, 281), Kroatië (Trb. 2000, 64) en
Mongolië (Trb. 2002, 88). 

Niet-zelfstandige arbeid (artikel 15)

Inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid die wordt verricht aan boord van
een schip of luchtvaartuig, dat in internationaal verkeer wordt
geëxploiteerd, worden in artikel 15, tweede lid, van het Verdrag ter
belastingheffing toegedeeld aan het land waarin de plaats van de
werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Voor het geval de
plaats van de werkelijke leiding van een dergelijke onderneming zich aan
boord van een schip bevindt, dient voor de toepassing van artikel 15,
derde lid, van het Verdrag overeenkomstig het bepaalde in artikel 8,
tweede lid, van het Verdrag ervan te worden uitgegaan dat de plaats van
de werkelijke leiding van de onderneming geacht wordt te zijn gelegen in
de verdragsluitende staat waar de thuishaven van het schip is gelegen.
Als die thuishaven er niet is, wordt de plaats van de werkelijke leiding
van de onderneming geacht te zijn gelegen in de staat waarvan de
exploitant van het schip inwoner is. Als de plaats van de werkelijke
leiding van de scheepvaartonderneming niet in een van de
verdragsluitende staten is gelegen, is op de hier bedoelde inkomsten uit
niet-zelfstandige arbeid artikel 15, tweede lid, van het Verdrag niet
van toepassing.

Directeursbeloningen (artikel 16 juncto artikel VI van het Protocol)

Beloningen van bestuurders en commissarissen mogen worden belast in de
staat waar het lichaam is gevestigd waarvan een inwoner van de andere
staat bestuurder of commissaris is.

In artikel VI van het Protocol is nader toegelicht dat onder de
reikwijdte van dit artikel zowel uitvoerende als toezichthoudende
bestuurders vallen die zijn benoemd door de algemene vergadering van
aandeelhouders.

Artiesten en sportbeoefenaars (artikel 17)

De belastingheffing van inkomsten van artiesten en sportbeoefenaars is
in beginsel evenals in het OESO-modelverdrag en in bijna alle
Nederlandse belastingverdragen toegewezen aan de staat waar deze
personen hun activiteiten ontplooien. Op dit beginsel is de uitzondering
gemaakt dat de inkomsten slechts in de woonstaat van de artiest of
sportbeoefenaar mogen worden belast als diens bezoek aan het andere land
geheel of grotendeels wordt gefinancierd uit overheidsfondsen van één
of van beide staten, of als de activiteiten plaatsvinden in het kader
van een cultureel of sportief uitwisselingsprogramma tussen de
regeringen van beide staten. Een dergelijke bepaling komt voor in tal
van Nederlandse belastingverdragen, zoals met Argentinië (Trb. 1997,
63), Macedonië (Trb. 1998, 238), Turkije (Trb. 1986, 67) en ook Letland
(Trb. 1994, 83 en 166) en vele andere landen.

Pensioenen en lijfrenten (artikel 18 juncto artikel VII van het
Protocol)

Voor pensioenen geldt in het Verdrag als uitgangspunt een
woonstaatheffing op grond van artikel 18, eerste lid. Echter, in het
Protocol is vastgelegd dat de bronstaat (lees: Nederland) eveneens mag
heffen over pensioenuitkeringen zolang de woonstaat (lees:
Saudi-Arabië) nog geen belasting over deze pensioenen heeft ingevoerd.
Zodra er een belasting over pensioenen wordt ingevoerd in Saudi-Arabië,
zullen Nederland en Saudi-Arabië op dit punt opnieuw gaan
onderhandelen. In artikel 18, derde lid, is opgenomen dat de bronstaat
ook mag heffen ingeval van afkoop van een pensioen.

Voor sociale zekerheidsuitkeringen geldt op grond van artikel 18, tweede
lid, een bronstaatheffing.

Methoden voor het vermijden van dubbele belasting (artikel 23)

Nederland verleent ter vermijding van dubbele belasting ten aanzien van
de inkomsten die in Saudi-Arabië mogen worden belast, in beginsel
vermindering volgens de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud
(artikel 23, eerste lid, onderdeel b). 

Met betrekking tot de in artikel 23, eerste lid, onderdeel c, van het
Verdrag genoemde inkomensbestanddelen verleent Nederland echter een
aftrek voor de in Saudi-Arabië daarover betaalde belasting. Deze aftrek
wordt berekend volgens de verrekeningsmethode met evenredigheidslimiet,
zoals is omschreven in de Notitie ‘Uitgangspunten van het beleid op
het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht’
(Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4). Tengevolge van een omissie
zijn in artikel 23, eerste lid, onderdeel c, niet vermeld de
bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 11, tweede lid, en
artikel 12, tweede lid, van het Verdrag in Saudi-Arabië mogen worden
belast. Nederland zal desondanks op een daartoe strekkend verzoek in
voorkomend geval aan inwoners van Nederland, die interest (in de zin van
artikel 11, tweede lid, van het Verdrag) of royalty’s (in de zin van
artikel 12, tweede lid, van het Verdrag) uit Saudi-Arabië ontvangen,
voor de over die inkomsten in Saudi-Arabië betaalde belasting een
aftrek ter vermijding van dubbele belasting verlenen op de voet van
artikel 23, eerste lid, onderdeel c, van het Verdrag.

In overeenstemming met het Nederlandse verdragsbeleid wordt de
vrijstellingsmethode voor in Saudi-Arabië gelegen vaste inrichtingen
onder bepaalde voorwaarden, namelijk indien sprake is van een zogeheten
passieve financierings-vaste-inrichting, teruggenomen en geldt een
vermindering volgens de verrekeningsmethode (artikel 23, eerste lid,
onderdeel d).

Saudi-Arabië hanteert als methode ter voorkoming van dubbele belasting
de verrekeningsmethode met evenredigheidslimiet (artikel 23, tweede lid,
onderdeel b). De voorkoming van dubbele belasting in Saudi-Arabië geldt
niet voor de Zakat.

Regeling voor onderling overleg (artikel 24)

De regeling voor onderling overleg komt overeen met hetgeen daaromtrent
in het OESO-modelverdrag is opgenomen. Daarnaast is op voorstel van
Saudi-Arabië in het vierde lid een bepaling opgenomen, die voorziet in
de mogelijkheid in onderling overleg de wijze van toepassing van het
Verdrag in algemene zin te regelen, en in het bijzonder de voorwaarden
voor de verkrijging van verdragsvoordelen. 

Uitwisseling van inlichtingen (artikel 25)

De bepaling inzake uitwisseling van inlichtingen ziet op de belastingen
waarop het Verdrag van toepassing is. In artikel 25, eerste lid, tweede
volzin, is geregeld hoe de staat die inlichtingen ontvangt van de andere
staat, hiermee dient om te gaan, en regelt dus de
geheimhoudingsverplichting. De algemene grenzen van de verplichting tot
de uitwisseling van inlichtingen (de weigeringsgronden) zijn neergelegd
in het tweede lid. 

Inwerkingtreding (artikel 27)

Het Verdrag vindt met betrekking tot bronbelastingen toepassing op
bedragen betaald op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op
het jaar waarin het Verdrag in werking is getreden. Met betrekking tot
andere belastingen vindt het Verdrag toepassing op belastingtijdvakken
die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het
jaar waarin het Verdrag in werking is getreden. 

Beëindiging (artikel 28)

Het Verdrag wordt in beginsel voor onbepaalde tijd aangegaan. Na verloop
van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het
Verdrag kan het echter door elk van beide staten, langs diplomatieke
weg, worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van ten
minste zes maanden vóór het verstrijken van een kalenderjaar. Het
Verdrag houdt in dat geval met betrekking tot bronbelastingen op van
toepassing te zijn op bedragen betaald na het einde van het kalenderjaar
waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan. 

Met betrekking tot andere belastingen houdt het Verdrag voor Nederland
op van toepassing te zijn op belastingtijdvakken die aanvangen na het
einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is
gedaan. 

Non-discriminatie

Saudi-Arabië wilde geen artikel over non-discriminatie opnemen.
Niettemin is in artikel IX, tweede en derde lid, van het Protocol een
bepaling opgenomen waarin staat dat Saudi-Arabië inwoners of voormalig
inwoners van Nederland geen slechtere behandeling zal geven dan inwoners
van andere landen met uitzondering van inwoners van de lidstaten van de
Gulf Co-operation Council en de Arabische Liga. Zodra Saudi-Arabië
inwoners van andere landen dan de lidstaten van de Gulf Co-operation
Council en de Arabische Liga voor de fiscaliteit hetzelfde zal
behandelen als zijn eigen inwoners, zal deze behandeling ook ten deel
vallen aan inwoners of voormalige inwoners van Nederland.

Arbitrage

Er is geen arbitragebepaling in het Verdrag opgenomen. Wel staat in
artikel IX, vierde lid, van het Protocol dat indien Saudi-Arabië met
een ander land een vorm van arbitrage zou afspreken, het hierover
opnieuw in onderhandeling zal treden met Nederland.

Bijstand bij invordering

Er is geen bepaling over bijstand bij invordering in het Verdrag
opgenomen. Wel staat in artikel IX, vijfde lid, van het Protocol dat
indien Saudi-Arabië met een ander land een vorm van bijstand bij
invordering zou afspreken, het hierover opnieuw in onderhandeling zal
treden met Nederland.

Deelnemingsvrijstelling

Voor de toepassing van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling is volgens
artikel IX, zesde lid, voldaan aan het onderworpenheidscriterium indien
een dochtermaatschappij in Saudi-Arabië gedurende maximaal tien jaar is
vrijgesteld van een belasting naar de winst. 

Overigens is met ingang van 1 januari 2007 het regime van de
deelnemingsvrijstelling zodanig gewijzigd dat onderworpenheid niet meer
van belang is voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

De Minister van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 PAGE   1 

 PAGE   1