[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beantwoording vragen Macro Economische Verkenningen 2011

Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Bijlage

Nummer: 2010D37224, datum: 2010-09-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Lijst van vragen en antwoorden inzake de Miljoenennota 2011 en de Macro Economische Verkenningen 2011 (2010D37220)

Preview document (🔗 origineel)


Vraag 1

Indien er de komende kabinetsperiode rond de € 10 mld. wordt
bezuinigd, tot welke percentages lopen de EMU-schuld en het EMU-saldo
dan terug ten opzichte van het basispad?

Antwoord vraag 1

De gevolgen van bezuinigingen voor de EMU-schuld en het EMU-saldo hangen
sterk af van het karakter van de bezuiniging en van de termijn waarnaar
gekeken wordt. De reden is dat ombuigingen op de collectieve uitgaven
een doorwerking hebben op diverse delen van de economie en dat deze
doorwerking per maatregel en in de tijd verschillend is. Op middellange
termijn is in het algemeen sprake van uitverdieneffecten: de verbetering
van het EMU-saldo en de EMU-schuld is kleiner dan de initiële
bezuiniging. Van een breed samengesteld bezuinigingspakket bedraagt het
uitverdieneffect op middellange termijn circa 40%. Sommige bezuinigingen
hebben een groter uitverdieneffect, andere juist een kleiner
uitverdieneffect. In Keuzes in kaart 2011-2015 wordt op blz. 20 en 21
hier dieper op ingegaan.

Vraag 2

Vindt u het passen bij een CPB-directeur om te stellen dat Nederland in
vergelijkbare problemen als Griekenland komt, indien er de komende
kabinetsperiode ca. € 10 mld. in plaats van ca. € 18 mld. wordt
bezuinigd?

Antwoord vraag 2

Het is niet duidelijk op welke passage in de MEV deze vraag betrekking
heeft. In de MEV (hoofdstuk 1) staat in relatie tot Griekenland: “De
situatie in Nederland geeft meer respijt.”.

Vraag 3

Bent u het met de stelling eens dat het weinig uitmaakt voor het
terugbrengen van de staatsschuld of er 10 of 11 miljard wordt bezuinigd?

Antwoord vraag 3

Het betekent dat een schuld van 1 miljard meer of minder wordt
doorgeschoven naar de toekomst. Of dat veel of weinig is, is toch vooral
een politiek uitspraak.

Vraag 4

Wat zijn de totale kosten van het CPB en is hier ook een
efficiencykorting van toepassing?

Antwoord vraag 4

De begroting van het CPB bedraagt 13,5 miljoen euro in 2010 en in 13,0
miljoen euro in 2011. Het CPB is organisatorisch een onderdeel van het
ministerie van EZ.  Het CPB doet onverkort mee met efficiencykortingen.

Vraag 5

Hebben de nieuwe ramingen van het CPB ten aanzien van het economisch
herstel ook gevolgen voor de ramingen in het MLT? Zo ja, kan de Kamer zo
spoedig mogelijk een update hiervan ontvangen?

Antwoord vraag 5

De nieuwe ramingen van het CPB hebben een geringe invloed op het beeld
op middellange termijn. Op dit moment werkt het CPB aan een update van
de MLT en een beschrijving er van. Deze zal op korte termijn
gepubliceerd worden.

Vraag 6

Is het CPB in staat om de verminderde arbeidsvraag die zich niet
vertaalt in een lagere werkloosheid als gevolg van minder gewerkte uren
door zzp-ers en uitzendkrachten te kwantificeren?

Antwoord vraag 6

Een exact kwantificering is wegens gebrek aan goede cijfers over
gewerkte uren door zzp'ers en uitzendkrachten op dit moment niet
mogelijk. Voor enige globale indicaties omtrent de het belang van deze
factoren ter verklaring van de meevallende omvang van de werkloosheid in
vergelijking met de vorige crisis wordt verwezen naar het speciale
onderwerp in het Centraal Economisch Plan 2010, blz 101-104 en tabel 5.1
aldaar. 

Vraag 7

Waarom is volgens het CPB bezuinigen voor Griekenland de enige optie?
Waarom noemt het CPB niet de mogelijkheid van belastingverhoging?

Antwoord vraag 7

De vraagsteller verwijst naar de tekst van de MEV, hoofdstuk 1. Daar
staat over Griekenland: “Zodra financiële markten het
vertrouwenverliezen dat politici het tekort daadwerkelijk zullen
aanpakken, zoals in Griekenland het geval was, dan is Leiden in last
(zie hoofdstuk 5 voor een nadere analyse). Mooie beloften helpen niet,
concrete en onomkeerbare vastgelegde maatregelen des te meer.” en
“Voor landen als Ierland en Griekenland, met een snel oplopende
staatsschuldquote, is er geen alternatief voor een snelle en diepe
ingreep. Zonder zo’n ingreep valt het begrotingstekort van de overheid
niet langer te financieren.” Beide passages kunnen gaan over zowel
bezuinigen als belastingverhoging. 

Vraag 8

Waarom gaat het CPB ervan uit dat de nieuwe kapitaaleisen voor banken
automatisch zullen leiden tot minder groei van de kredietverlening?

Antwoord vraag 8

Verscherping van kapitaaleisen betekent dat banken een groter deel van
de kredietverlening uit eigen vermogen moeten financieren. Om aan de
nieuwe, strengere eisen te voldoen moeten banken, vooral in de
overgangsfase, relatief veel eigen vermogen aantrekken, ook als de
kredietverlening niet wordt uitgebreid. Gegeven de groei van het eigen
vermogen leidt een verscherping van de solvabiliteitseis tot een afname
van de kredietgroei.

Vraag 9

Hoe valt te verklaren dat de particuliere consumptie in 2011 licht
stijgt ondanks de koopkrachtdaling en de door het kabinet aangekondigde
bezuinigingen?

Antwoord vraag 9

In de raming wordt ervan uitgegaan dat, nu de ergste onrust op de
financiële markten achter de rug is, consumenten het niet nodig achten
hun besparingen komend jaar verder op te voeren. Omdat ondanks de
gemiddelde koopkrachtdaling het totale reëel beschikbaar inkomen
(bestaande uit looninkomen, uitkeringsinkomen en overig inkomen) komend
jaar licht stijgt, impliceert dit een beperkte groei van de
gezinsconsumptie in 2011. Daarnaast speelt mee dat het aandelenvermogen
van gezinnen sinds het dieptepunt in 2008 weer wat is toegenomen. 

Vraag 10

Hoe hoog zou de werkloosheid (werkloze beroepsbevolking in procenten)
van 2010 en 2011 uitkomen wanneer deze niet volgens de nieuwe
internationale definitie zou zijn berekend, maar volgens de tot op heden
gangbare methode in Nederland?

Antwoord vraag 10

De cijfers voor de werkloze beroepsbevolking (zowel in absolute
aantallen als in procenten van de beroepsbevolking) in de Macro
Economische Verkenning 2011 zijn nog gebaseerd op de ‘oude’
Nederlandse definitie. Alleen in tabel 3.6 met kerngegevens over de
arbeidsmarkt (en in de bijbehorende Bijlage 8) zijn beide definities
gehanteerd. Volgens de Nederlandse definitie bedraagt de
werkloosheidsraming in 2010 en 2011 5½%, volgens de internationale
definitie in beide jaren 4¼%.

Vraag 11

Hoe is het te verklaren dat het stimuleringspakket met betrekking tot
duurzame energie zo is vertraagd?

Antwoord vraag 11

De vertraging komt met name door de vertraging bij het versneld
uitvoeren van FES-projecten op het gebied van ruimtelijk economisch
beleid (dit is een relatief grote post binnen het onderdeel ‘Duurzame
economie’, zie onderstaande tabel). Dit wordt mede veroorzaakt doordat
het Sleutelproject Zuidas is vertraagd, door vertraging bij de
besluitvorming (zie Najaarsnota 2009, blz. 18).

Tabel

Duurzame economie (tranche 2009, in mld euro's)	Stand Miljoenennota
2010*	Stand Slotwet 2009** 	Mutatie SW2009 -/- MN2010





	Duurzame agrarische sector	0,030	0,006	( 0,024

Elektrische auto's	0,005	0,000	( 0,005

Sloopregeling auto's	0,035	0,037	0,002

Energiebesparing woningen (dubbel glas)	0,010	0,000	( 0,010

Ruimtelijke economie (motie Van Geel)	0,060	0,058	( 0,002

Snelle uitvoering FES-projecten Ruimtelijk Economisch Beleid	0,190	0,044
( 0,146

Snelle uitvoering FES-projecten Milieu en Duurzaamheid	0,091	0,076	(
0,015

Duurzame energie (SDE)	0,000	0,000	0,000

Duurzaam ondernemen (incl. programma milieu en technologie)	0,025	0,002
( 0,023





	Totaal	0,446	0,223	( 0,223





	* Bron: Miljoenennota blz. 74

**Voorjaarsnota 2010, blz. 17



Vraag 12

Welk effect heeft de korting van 0,25 miljard op het WMO-budget van
gemeenten op de koopkracht?

Antwoord vraag 12

Het is aan gemeenten zelf om te beslissen hoe de korting op het
WMO-budget wordt opgevangen. Dit kan bijvoorbeeld worden opgevangen door
doelmatiger inkopen of door minder zorg te verlenen (wordt niet
meegenomen in de koopkracht) of door hogere eigen bijdragen (wel
relevant voor de koopkracht). Op macroniveau is het effect op de
koopkracht hooguit 0,1%. Dit is echter ongelijk verdeeld en kan voor
gebruikers van WMO hoger uitvallen.

Vraag 13

Hoe wordt het verschil verklaard tussen enerzijds de 0,25 miljard
besparing door het niet meer uitkeren van de aow-tegemoetkoming aan
aow-ers in het buitenland zoals die in de MEV genoemd wordt en
anderzijds de 0,1 miljard euro die wordt genoemd in tabel 3.10 op pagina
63 van de miljoenennota?

Antwoord vraag 13

Het CPB raamt het effect op 144 mln euro oftewel 0,144 mld euro.
Afgerond op 1 cijfer achter de komma is dat 0,1 mld euro en afgerond op
kwarten miljarden is dat ¼ mld euro.

Vraag 14

Hoe verhoudt zich microlastentabel 4.2 tot de lastenonwikkelingstabel
3.13  in de Miljoenennota op pagina 67?

Antwoord vraag 14

Voor deze tabellen worden verschillende definities van de
lastenontwikkeling gebruikt. Zie de voetnoot op p.71 van de Macro
Economische Verkenning 2011 voor een beschrijving van de belangrijkste
verschillen, waaronder de zorgtoeslag, de behandeling van
financieringsverschuivingen en de maatregelen tot vervroegd of
willekeurig afschrijven en verliesverrekening.

Vraag 15

Wat verklaart het verschil tussen de toename van de macro-premielasten
à 4 miljard euro en de stijging van de zvw-premies à 3,5 miljard euro?

Antwoord vraag 15

De microlasten ontwikkeling door stijging van zvw-premies betreft 3,5
mld euro. Dit betreft beleidsmatige verhoging van premietarieven die
nodig is om de zorguitgaven en het exploitatiesaldo te financieren,
bovenop de stijging van de heffingsgrondslagen voor zvw-premies.
Daarbovenop wordt ook de loonheffing over de hogere
zvw-werkgeverspremies meegerekend bij de microlastenontwikkeling door
stijging van zvw-premies. 

De toename van macro-premielasten à 4 mld euro betreft de totale
toename van zvw-premies om de zorguitgaven te financieren en het
exploitatiesaldo te financieren. Het gaat hier om de totale toename van
de zvw-premies, zowel door stijging van de heffingsgrondslagen als door
beleidsmatige verhoging van de premietarieven.

De toename van de zvw macro-premielasten is hoger dan de
microlastenontwikkeling door de toename van de premiegrondslag van de
inkomensafhankelijke bijdrage (½ mld euro), de grondslagverbreding voor
de nominale premie (¼ mld euro) en de hogere rijksbijdrage voor
jongeren. Dit wordt gedeeltelijk gecompenseerd door het niet meetellen
van de loonheffing geheven over de inkomensafhankelijke bijdrage van de
werkgevers (½ mld euro). 

Vraag 16

Wordt de 0,25 miljard korting op de sociale werkplaatsen meegeteld bij
de lastenontwikkeling van bedrijven in tabel 4.2?

Antwoord vraag 16

Nee.

Vraag 17

Wordt de aanpak van belastingconstructies meegeteld als een
lastenverzwaring voor bedrijven?

Antwoord vraag 17

Ja.

Vraag 18

Wordt de aan de woning corporaties in rekening gebrachte Vpb ook
meegerekend bij de lastenverzwaring voor het bedrijfsleven?

Antwoord vraag 18

Ja, de aan de woningcorporaties in rekening gebrachte Vpb is meegerekend
bij de lastenverzwaring voor het bedrijfsleven in 2008.
Woningcorporaties vallen sinds 2008 integraal onder de
vennootschapsbelasting. Voor de verandering van de lasten voor het
bedrijfsleven in 2011 is deze maatregel niet meer relevant.

Vraag 19

Kan de tabel terugwaarts worden aangevuld tot 2000?

Antwoord vraag 19

Publicatietabel microlastenontwikkeling (afgerond op kwart mld); in
lopende prijzen

	2000	2001	2002	2003	2004	2005	2006	2007	2008	2009	2010	2011















Totale microlastenontwikkeling	( ¾	( 3½	( 1¼	4¼	3¼	2¾	( 1¼	( 1	5
( 1¼	¾	1½















w.v. bedrijven	0	¼	( ¼	¼	1½	¼	0	½	1¾	( 2	( ½	¾

       gezinnen	( ¾	( 3¾	( 1	4¼	1½	2¾	( 1¼	( 1½	3	1	1	¾

       Overheid	0	0	0	( ¼	0	0	0	0	¼	0	0	0



Vraag 20

Hoe groot is het vermogenstekort van het zorgverzekeringsfonds? Op basis
waarvan is men gekomen tot de beoogde vermindering met 3 miljard van het
vermogenstekort?

Antwoord vraag 20

 De stijging van de premies is het resultaat van onder andere een
vermindering van het vermogenstekort met 2 mld euro (niet 3 mld euro,
zoals de tekst suggereert). VWS beoogt met de premiestelling voor 2011
het vermogenstekort te verminderen met 2½ mld euro. Dat is het tekort
dat in de berekening van VWS eind 2009 bestaat. Omdat het CPB minder
optimistisch is over de opbrengst van de voorgenomen bezuinigingen zvw,
raamt het CPB een iets kleinere vermogensinhaal.

Vraag 21

Is het geraamde vermogenstekort van het zorgverzekeringsfonds het gevolg
van de minder optimistische inschatting van de effectiviteit van de
ombuigingsmaatregelen?

Antwoord vraag 21

Dat is inderdaad een van de oorzaken. Maar ook in de berekening van VWS
resteert nog een vermogenstekort ultimo 2011 vanwege het (nog onzekere)
exploitatietekort in 2010. Tenslotte rekent het CPB met een groter
vermogenstekort dan VWS ultimo 2009. 

Vraag 22

In welk opzicht verschillen de veronderstellingen van het CPB en het
kabinet dat men tot een andere inschatting is gekomen ten aanzien van de
ombuigingsmaatregelen op VWS?

Antwoord vraag 22

Zoals toegelicht in de MEV (pagina 64) schat het kabinet  de opbrengst
van de beperking van de contracteerruimte in de awbz en de korting op de
budgetten van ziekenhuizen in het A-segment ½ mld euro hoger in dan het
CPB. Het CPB schat echter in dat in de huidige situatie het simpelweg
korten van budgetten van de zorginstellingen een beperkter effect zal
hebben. Vanwege het wettelijk vastgelegde recht op zorg kunnen
ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen geen cliënten weigeren.
Bovendien zijn de tarieven per cliënt maar net kostendekkend. Zo blijkt
uit de cijfers van het CBS dat in 2008 de ziekenhuizen en de
awbz-gefinancierde zorginstellingen een positief resultaat hadden van
slechts ½ mld euro, ofwel 1% van de bedrijfsopbrengsten. Weliswaar zijn
er indicaties dat de resultaten in 2009 iets positiever zijn geweest,
maar zij zijn nog steeds heel bescheiden. Er kan zeker nog niet
gesproken worden van ruime overwinsten die afgeroomd kunnen worden. 

Het kabinet veronderstelt dat de maatregelen wel de geraamde opbrengsten
hebben. Bij de maatregel in de awbz (het beperken van de
contracteerruimte) is het kabinet van mening dat er voldoende verschil
in geleverde kwaliteit is om een gedifferentieerde korting op te kunnen
leggen. Het is aan de zorgkantoren om deze korting te vertalen in de
tarieven die men aan instellingen vergoed. Het doel daarbij is dat goed
presterende instellingen hogere tarieven krijgen dan minder goed
presterende instellingen.

In de curatieve zorg verwacht het kabinet ook dat een korting haalbaar
is. De korting is gebaseerd op de overschrijding van het budget in 2010.
In die zin is er geen sprake van een verlaging van het budget, maar van
het redresseren van een overschrijding. Zie hiervoor ook het antwoord op
vraag 12 over de Miljoenennota.

Vraag 23

Waar is de inkomstenindicator van het kabinet te vinden? Doelt het CPB
daarmee op de lastenonwikkelingstabel 3.13 in de Miljoenennota?

Antwoord vraag 23

Hiermee wordt gedoeld op tabel 3.12 en 3.13 in de Miljoenennota.

Vraag 24

Betekent het feit dat de zorgtoeslag wel onderdeel uitmaakt van de
inkomstenindicator en niet van de mlo dat een bezuiniging op de
zorgtoeslag zich niet vertaalt in een grotere lastendruk voor gezinnen
in de mlo?

Antwoord vraag 24

Ja.

Vraag 25

Hoe komt het CPB aan de verlaging in de eerste en tweede schijf met 0,05
%-punt, terwijl in het belastingplan een verlaging staat van 0,45
%-punt?

Antwoord vraag 25

De tekst op pagina 81 van de Macro Economische Verkenning betreft 2010.
De tarieven eerste en tweede schijf zijn in 2010 verlaagd met
0,05%-punt. In 2011 wordt het tarief van de eerste schrijf verlaagd met
0,45%-punt (zie p.83 van Macro Economische Verkenning). 

Vraag 26

Welk effect hebben de ingrepen in de kinderopvangtoeslag op de
koopkracht?

Antwoord vraag 26

De ingrepen in de kinderopvangtoeslag leiden in 2011 tot een budgettaire
besparing van 230 mln euro. De maatregel is van belang voor de
koopkracht van ongeveer 0,5 mln huishoudens (met ongeveer 0,8 mln
kinderen in de opvang). Het effect op de koopkracht is gemiddeld
ongeveer 450 euro per huishouden per jaar. De effecten verschillen naar
gelang van het aantal kinderen, het aantal uren opvang per week, de
kosten van de opvang per uur en het inkomen van de ouders. 

Vraag 27

Is er bij de berekening van de koopkrachtcijfers rekening gehouden met
de voorgenomen bezuinigingen op ambtenarensalarissen?

Antwoord vraag 27

Het is niet op voorhand duidelijk in welke mate de inhouding van de
loonbijstelling over 2010 zal neerslaan in een lagere
contractloonstijging en/of in minder werkgelegenheid bij de overheid.
Voor grote delen van de overheid liggen de cao’s voor het jaar 2010 al
vast, dus op korte termijn zal de maatregel waarschijnlijk vooral
neerslaan in minder werkgelegenheid. Voor de koopkracht in 2011 is
vooralsnog gerekend met een marktconforme contractloonstijging bij de
overheid.

Vraag 28

Kan een cijfermatig overzicht worden gegeven van de maatregelen waardoor
de koopkracht van uitkeringsgerechtigden daalt?

Antwoord vraag 28

De stijging van de uitkeringen (1¼%) blijft in 2011 licht achter bij de
stijging van de prijzen (1½%). Daarnaast leidt de oploop van de
inkomensafhankelijke bijdrage zvw tot een hogere loonheffing; de
nominale zvw-premie stijgt eveneens fors, maar dit wordt grotendeels
gecompenseerd door een hogere zorgtoeslag. Ten slotte heeft een deel van
de uitkeringsgerechtigden nadeel van de verlaging van de huurtoeslag met
10 euro op jaarbasis en van de nominale verlaging van de tegemoetkoming
voor arbeidsongeschikten met 14 euro.

Vraag 29

Is het CPB in staat een lijst te produceren met dynamische
koopkrachteffecten die enkel het gevolg zijn van beleidsmaatregelen?

Antwoord vraag 29

Het CPB maakt geen ramingen van dynamische koopkrachteffecten. De
beleidsmaatregelen leiden, blijkens de daling van de replacement rate,
tot een iets groter verschil tussen inkomen uit werk en uit uitkering.
De wig voor werkgevers neemt enigszins toe. De financiële prikkel voor
uitkeringsgerechtigden om een baan te zoeken en te aanvaarden neemt dus
enigszins toe, maar de hogere wig remt de vraag naar arbeid. Per saldo
zal het effect op de werkgelegenheid daarom beperkt zijn. Het beleid
heeft naar verwachting een beperkt effect op de inkomensdynamiek.

Vraag 30

Wat zijn de laatste voorspellingen over de EMU-schuld en het EMU-saldo
van Griekenland voor dit en komend jaar? Hoe verhouden die cijfers zich
die tot de situatie in Nederland?

Antwoord vraag 30

Volgens de publicatie van The Economic adjustment programme for Greece
van de Europese Commissie (mei 2010)  neemt de EMU-schuld toe van 115%
van het bbp in 2009  tot 133% in 2010 en 145% in 2011. Het EMU-saldo zal
zich verbeteren van minus 13,6% van het bbp in 2009 tot 8,0% in 2010 en
minus 7,6% in 2011.

In Nederland loopt de EMU-schuld op van 60,8% van het bbp in 2009 tot
66,2% in 2011. Het EMU-saldo verbetert zich van (5,4% van het bbp in
2009 tot (3,9% in 2011 (bron MEV).

Vraag 31

Bent u het met de stelling eens dat de Nederlandse uitgangssituatie veel
beter is dan de Griekse?

Antwoord vraag 31

Ja,  de overheidsschuld in Nederland (als percentage van het bbp) is
veel lager dan in Griekenland en dat geldt ook voor het EMU-saldo.
Daarnaast is onze economie veel concurrerender dan de Griekse economie.

 PAGE    

 PAGE   1 

Antwoorden op kamervragen over de Macro Economische Verkenning 2011

CPB Notitie

Nummer	:	2010/34

Datum	:	27 september 2010

Aan	:	Ministerie van Financiën