[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag schriftelijk overleg over een brief aan de Federatie Opvang over eigen bijdragen in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang

Bijlage

Nummer: 2010D37380, datum: 2010-09-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag schriftelijk overleg over een brief aan de Federatie Opvang over eigen bijdragen in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang (2010D37379)

Preview document (🔗 origineel)


29 538	Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. XXXXX

 

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld …………. 2010

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er
bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te
leggen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de
brief van 14 juni 2010 inzake een afschrift van de brief aan de
Federatie Opvang over maatschappelijke opvang en eigen bijdrage voor
AWBZ-begeleiding (29 538, nr. 114)

De op 2 juli 2010 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de
minister bij brief van …….. 2010 toegezonden antwoorden hieronder
afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

Adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de minister 

De reactie van de minister is opgenomen direct achter de vragen van de
kamerfracties. 

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van
de brief van de minister van VWS aan de Federatie Opvang over
maatschappelijke opvang en de eigen bijdrage voor AWBZ-begeleiding.
Tijdens het algemeen overleg maatschappelijke opvang op 16 december 2009
(29 325, nr. 50) deed de toenmalige staatssecretaris van VWS in antwoord
op vragen van de VVD-fractie de toezegging om ervoor te zorgen dat er in
de vrouwenopvang geen cliëntgegevens inzake de eigen bijdrage regeling
AWBZ aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) worden gestuurd, dit
om de veiligheid van de vrouwen te beschermen. Deze leden zijn de
minister zeer erkentelijk dat deze toezegging inmiddels is uitgevoerd.
Daarnaast hebben genoemde leden echter ook nog enkele andere vragen.

In de eerste plaats constateren deze leden dat gemeenten, als zij
bijzondere bijstand willen verlenen aan mensen om de eigen bijdrage te
kunnen betalen meer administratieve lasten van de aanvraag van de
bijstand hebben dan de eigen bijdrage oplevert. Is de minister
voornemens om de toename van administratieve lasten van gemeenten en
zorgaanbieders te voorkomen en te verminderen? Zo ja, hoe precies en zo
nee, waarom niet?

Reactie van de minister:

De administratieve lasten die gepaard gaan met uitvoering van de Wet
werk en bijstand regarderen primair de verantwoordelijkheid van de
minister van SZW. Voor wat betreft de eigen bijdrage in de Wmo, merk ik
op dat gemeenten, zoals bij alle eigen bijdragen voor Wmo-voorzieningen,
de bevoegdheid hebben om te bepalen dat zij in bepaalde gevallen afzien
van het opleggen van een eigen bijdrage. 

Hoewel de anticumulatie van eigen bijdragen in de Wmo en AWBZ voor
opvangcliënten wettelijk is geregeld, roept de uitvoering daarvan
vragen op. De wijze waarop de minister dit denkt uit te voeren staat in
zijn brief. Het signaal uit het veld is echter dat deze optie veel
administratieve inzet vergt. Vanuit het veld, via de Federatie Opvang,
kwam daarom een ander voorstel. Dit behelst dat instellingen voor de
maatschappelijke opvang alleen de cliënten aan het CAK melden die een
eigen bijdrage AWBZ moeten betalen. De andere cliënten (die onder de
anticumulatie vallen) betalen hun eigen bijdrage Wmo aan de instelling
of gemeente en hebben verder niets met het CAK te maken. Heeft de
minister ook deze optie overwogen? Deelt de minister de mening dat op
deze wijze zowel het doel wordt bereikt, namelijk dat de opvangcliënt
geen eigen bijdrage AWBZ wordt opgelegd, en tegelijkertijd veel wordt
bespaard op administratie en bureaucratie als dit voorstel zou worden
gevolgd?

Wat zijn de redenen dat de minister niet voor dit voorstel heeft
gekozen?

Reactie van de minister:

Na overleg met de betrokken partijen (Federatie Opvang, VNG), heb ik met
het CAK afspraken gemaakt. Ik heb hiermee het voorstel van de FO (waarin
instellingen alleen de cliënten aan het CAK melden die een eigen
bijdrage voor begeleiding (AWBZ) moeten betalen) overgenomen voor wat
betreft de cliënten die begeleiding ontvangen van de instelling voor
maatschappelijke opvang of vrouwenopvang zelf. Dit betekent dus dat niet
álle cliënten die in de opvang verblijven, gemeld hoeven te worden aan
het CAK. 

Het voorstel om de bijdrage van ‘andere cliënten’ (die zorg van een
andere aanbieder ontvangen) aan de gemeente of instelling te laten
betalen zonder tussenkomst van het CAK, impliceert, dat de gemeente of
instelling bepaalt of sprake is van anticumulatie en niet het CAK zelf.
Dat acht ik niet uitvoerbaar en niet gewenst. Het zou ook betekenen dat
geen controle mogelijk is op de gegevens over de geleverde productie van
aanbieders, hetgeen ik evenmin gewenst acht. 

Voorts is aan genoemde leden gemeld dat er een groep mensen is die bij
een opvanginstelling woont en van een “derde” aanbieder AWBZ zorg
krijgt. Deze klanten krijgen sinds 21 juni 2009 dubbele rekeningen. De
“derde” aanbieder weet vaak niet waar zijn cliënt woont en of dat
een opvanginstelling is. De minister heeft de zorgaanbieders gevraagd
voor de cliënten die dit overkomt bezwaar aan te tekenen bij het CAK.
Het CAK geeft aan dat cliënten die dit overkomt zich zelf moeten melden
bij het CAK. De “derde” zorgaanbieders mogen van het CAK niet met de
maatschappelijk opvang productcodes voor anticumulatie werken. Deze
leden verwachten dat de cliënten ernstig de dupe worden van deze
aanwijzing. Wat gaat de minister doen om cliënten bij te staan die in
de problemen komen door deze administratieve procedures?

Reactie van de minister:

Bij het voorbereiden van de wijzingen van de regelgeving (het Besluit
maatschappelijke ondersteuning en het Bijdragebesluit zorg) is de mate
van uitvoerbaarheid een belangrijk aspect geweest. In mijn brief aan de
FO van 14 juni heb ik aangegeven dat niet alle cliënten waarbij
anticumulatie aan de orde is, met de gekozen aanpak automatisch kunnen
worden getraceerd. Indien ik daartoe wel had besloten, zou dat mijns
inziens een onevenredige verzwaring van de uitvoeringslast met zich
meebrengen. Ik heb ernaar gestreefd om anticumulatie voor de grootste
groep cliënten, voor wie samenloop van bijdragen aan de orde is,
‘automatisch’ te regelen. De CAK organisatie is hierop geïnstrueerd
en alle aanbieders is gevraagd om voor de cliënten die dat aangaat, een
melding te doen bij het CAK. 

De ‘derde aanbieder’, die weet dat diens cliënt verblijft in een
maatschappelijke opvang, kan dat schriftelijk of telefonisch doorgeven
aan het CAK. Het gaat hier overigens om een kleine groep mensen. Indien
de ‘derde aanbieder’ niet weet dat de cliënt verblijft in een
maatschappelijke opvang en de cliënt voor meer dan één bijdrage wordt
aangeslagen, bestaat de mogelijkheid van bezwaar bij het CAK. Cliënten
en aanbieders worden daarover voorgelicht. Indien een cliënt inderdaad
‘dubbel’ wordt aangeslagen, kan de hulpverlener de cliënt
behulpzaam zijn. Ik verwacht dan ook niet dat cliënten “ernstig de
dupe” worden van de gekozen werkwijze. 

 

Een kleine groep mensen heeft in de periode voor 21 juni 2010 facturen
ontvangen voor een dubbele eigen bijdrage. Het betreft de groep die
vanwege gezondheidsproblemen gebruik maakte van extramurale verzorging
of verpleging tijdens hun verblijf in de opvang. Zij hebben het grootste
deel van hun inkomen aan de opvanginstelling betaald als eigen bijdrage
in het kader van de Wmo. Helaas heeft een corresponderende
anti-cumulatieregel tot 21 juni 2009 in de Wmo ontbroken. Deze cumulatie
is in de afgelopen jaren diverse malen aan de orde gesteld in de Kamer,
leidend tot toezeggingen dat de problematiek opgelost zou worden. Het is
nooit de bedoeling van de wetgever geweest dat daklozen in
opvanginstellingen twee keer een factuur zouden krijgen. De wet die per
21 juni 2010 is ingegaan geldt echter alleen voor de toekomstige
gevallen. Kan de minister de Kamer informeren hoeveel mensen er als
gevolg hiervan een schuld hebben opgebouwd bij het CAK? Is het reëel
dat het CAK deze schulden gaat innen, gelet op de kosten van
incassoprocedures en het inkomen – veelal alleen zak- en kleedgeld op
grond van de Wet werk en bijstand (WWB) – die deze mensen hebben?

Reactie van de minister:

Het CAK registreert welke cliënten een betalingsachterstand hebben en
in hoeveel gevallen dat leidt tot een incassoprocedure. Die gegevens
zien op alle cliënten van het CAK en dat zijn er in totaal veel meer
dan alleen de kleine groep cliënten in de maatschappelijke opvang en
vrouwenopvang. Het CAK beschikt niet over systematisch geaggregeerde
gegevens over de achtergrond van vorderingen op cliënten die verblijven
of hebben verbleven in een opvanginstelling. Niet bekend is, wat de
oorzaak is van een schuld die mensen hebben opgebouwd noch of een schuld
er de oorzaak van is dat iemand geen eigen bijdrage kan betalen. 

Het is de taak van het CAK om eigen bijdragen vast te stellen en te
innen, ook in de situatie dat mensen de bijdrage niet (in een keer)
kunnen voldoen. Daarbij kent het CAK ook de mogelijkheid tot het treffen
van een afbetalingsregeling, die rekening houdt met de inkomenssituatie
van de cliënt. 

De minister geeft aan dat de Federatie Opvang gelijk heeft als zij stelt
dat de bevoegdheid tot het heffen en innen van een eigen bijdrage in het
kader van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang in de periode
vanaf 21 juni niet optimaal is geregeld. Feitelijk bestaat in die
periode geen bevoegdheid tot heffen en innen, noch bij gemeenten, noch
bij instellingen. Er is een wetswijziging in voorbereiding die
waarschijnlijk per 2011 in werking zal treden en dan terugwerkende
kracht heeft. Bij welke instantie kunnen cliënten bezwaar maken indien
zij problemen hebben met de heffing van de eigen bijdrage in het kader
van de Wmo in bedoelde periode? Welke instantie is aansprakelijk voor
fouten bij het heffen en innen van die eigen bijdragen in de periode 21
juni 2010 tot 1 januari 2011?

Reactie van de minister:

Het bij de Tweede Kamer ingediende voorstel van wet tot wijziging van de
Wmo werkt na inwerkingtreding terug tot 19 april 2010. Met ingang van
die datum zijn gemeenten bevoegd om een eigen bijdrage voor de
maatschappelijke opvang zelf vast te stellen en te innen (daar waar dat
thans voor overige Wmo-voorzieningen het CAK is). 

Cliënten die het niet eens zijn met de bijdrage die zij in deze periode
hebben betaald aan de instelling, kunnen dat thans in eerste instantie
kenbaar te maken aan de instelling. De cliënt kan geen formeel bezwaar
in de zin van de Algemene wet bestuursrecht maken, aangezien de
instelling geen bestuursorgaan is en geen beschikking aan de cliënt
afgeeft. De cliënt kan zich, met het oog op de terugwerkende kracht,
ook tot de gemeente wenden. De gemeente zal met de instelling contact
opnemen over de heffing en inning van de bijdrage omdat het proces nu
nog via de instelling loopt.

Zorgaanbieders zien zich door de invoering van de eigen bijdragen voor
AWBZ-begeleiding geconfronteerd met een enorme verhoging van
administratieve lasten. De administratieve lasten nemen toe doordat twee
keer productiecijfers moeten worden aangeleverd, één keer aan het
zorgkantoor en één keer aan het CAK. De eisen die daaraan worden
gesteld door het CAK en de zorgkantoren zijn niet op elkaar afgestemd.
Gaat de minister ervoor zorgen dat gegevensstromen in het kader van
declaratie, verantwoording en eigen bijdragen vereenvoudigd gaan worden,
en zo ja, hoe? 

Reactie van de minister:

De voormalige staatssecretaris en ik hebben in de afgelopen jaren
uitvoerig met de Tweede Kamer gecorrespondeerd over het terugdringen van
administratieve lasten. Ook tijdens het AO over administratieve lasten
in februari van dit jaar is benadrukt dat het niet de bedoeling is een
“nieuw circus te creëren over het rondpompen van geld”. De wijze
van aanleveren aan het CAK is zo eenvoudig mogelijk gehouden en binnen
de reguliere kaders, waardoor er geen sprake is van een substantiële
verzwaring van administratieve lasten. Dat neemt niet weg, dat alle
betrokken partijen er iets voor moeten doen om het CAK haar werk te
laten doen (constateren of sprake is van cumulerende bijdragen). 

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
brieven van de minister waarin hij de Federatie Opvang en de Kamer
inlicht over de maatschappelijke opvang en eigen bijdrage voor
AWBZ-begeleiding. Zij zijn verheugd dat er wordt gewerkt aan het
voorkomen dat cliënten ten onrechte dubbele eigen bijdrage betalen en
dat daarbij speciale aandacht is voor de veiligheid van vrouwen in de
vrouwenopvang. Genoemde leden hebben echter wel een aantal vragen over
de voorliggende brieven. 

Met ingang van 21 juni 2010 dienen cliënten een eigen bijdrage te
betalen voor begeleiding (AWBZ) in natura. Deze plicht geldt ook voor
mensen die al gebruik maken van maatschappelijke opvang (mo) of
vrouwenopvang (vo), (beide onder Wmo), en daarvoor al een eigen bijdrage
betalen. De voorstellen die de minister doet in zijn brieven zijn
technische voorstellen die dienen om te voorkomen dat cliënten niet
tweemaal de eigen bijdrage betalen. 

De minister kondigt aan dat het CAK, als bevoegde instantie voor het
vaststellen en innen van de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg en
maatschappelijke ondersteuning, ook de gegevens van cliënten die
gebruik maken van maatschappelijke opvang of vrouwenopvang, zal gaan
verwerken. Instellingen die maatschappelijke opvang bieden moeten daarom
hun cliënten bij het CAK met een “speciale code” aanmelden, zodat
er geen dubbele eigen bijdrage wordt geïnd. Externe zorgaanbieders
worden verzocht om “actief navraag te doen” bij cliënten om zo de
dubbele betaling te voorkomen. De leden van de PvdA-fractie hebben grote
vraagtekens bij deze oplossing, onder andere gezien de grote
administratieve druk die er nu al ligt op CAK en de betreffende
zorginstellingen. Kan de minister garanderen dat cliënten vanaf het
moment van inwerking treden van de verplichte eigen bijdrage voor
AWBZ-begeleiding geen onterechte dubbele eigen bijdrage hoeven te
betalen? Genoemde leden hebben al eerder hun verontrusting geuit over de
praktijksituatie rondom de anticumulatie maatregelen voor eigen bijdrage
voor Wmo en AWBZ. Kan de minister uiteenzetten of er ondertussen
oplossingen zijn gevonden voor de administratieve problemen die zich
voordeden bij deze anticumulatie maatregelen? Is er bij de maatregelen
die de minister nu aankondigt om dubbele betaling van eigen bijdrage te
voorkomen aansluiting gezocht bij de werkwijze rondom anticumulatie? 

Reactie van de minister:

Met de gekozen aanpak zal de anticumulatie voor het grootste deel van de
cliënten naar verwachting zonder problemen kunnen worden uitgevoerd.
Dit door aan te sluiten op de reguliere werkwijze bij eigen bijdragen.
Een garantie vooraf, met een 100% sluitende cumulatie, zonder
onevenredige administratieve lasten, kan niet aan de orde zijn. Indien
voor een kleine groep onverhoopt en onterecht sprake blijkt te zijn van
cumulatie, wordt dat achteraf gecorrigeerd. Wijzigingen in beleid en
uitvoering kunnen soms tot overgangsproblemen leiden. Juist daarom
moeten alle betrokken partijen (gemeenten, instellingen en het CAK)
meewerken aan een goede uitvoering, in het belang van de cliënt. 

Het CAK heeft aan de instellingen alle mogelijke ondersteuning geboden
bij de administratieve voorbereidingen. Eerst heeft het CAK alle
zorgaanbieders over de wijzigingen rond de eigen bijdrage voor
begeleiding in de AWBZ schriftelijk geïnformeerd. Vervolgens hebben de
relatiebeheerders van het CAK meer dan 100 zorgaanbieders bezocht om
directies, managers, teamleiders, begeleiders en cliënten(raden) voor
te lichten over de eigen bijdrage voor begeleiding. Tijdens deze
presentaties is toelichting gegeven over de rol van het CAK, het eigen
bijdrageproces, veelgestelde vragen van klanten en de wijze van
aanleveren voor aanbieders die begeleiding leveren. De ‘back office’
van het CAK is geïnstrueerd op aanvullende vragen.

Om gemeenten te ondersteunen bij de voorbereidingen voor de
gemeentelijke praktijk heb ik gezorgd voor een intensief
ondersteuningstraject. Alle centrumgemeenten werken thans aan een
verordening en het aanhalen van de contacten met de aanbieders van
maatschappelijke opvang. 

Kan de minister toelichten of de uitvoeringstoets die is gedaan bij het
CAK succesvol was? Zal de daarbij gehanteerde termijn van 2 weken
waarbinnen mo-instellingen hun cliënten bij het CAK moeten melden
worden vastgehouden? Gelden er ook afspraken over de termijn waarbinnen
het CAK deze meldingen dient te verwerken? 

Reactie van de minister:

Het CAK heeft in de uitvoeringstoets aangegeven, dat voor een
succesvolle uitvoering van haar taak de anticumulatie uit te voeren,
aanbieders van mo en vo gegevens moeten aanleveren. De FO had haar leden
eerder opgeroepen om ‘vooralsnog’ geen gegevens aan te leveren aan
het CAK, zolang er geen duidelijkheid was over de veiligheidskwestie in
de vrouwenopvang, de anticumulatie en de juridische borging daarvan.

Met mijn brief aan de FO van 14 juni jl. heb ik de door de FO gevraagde
duidelijkheid gecreëerd waarna de FO haar leden heeft opgeroepen de
betreffende gegevens aan te leveren. Hierbij heeft het CAK gezocht naar
een methode die zo min mogelijk tot extra lasten leidt. 

Ook voor mo-cliënten, die gebruik maken van voorzieningen van andere
aanbieders (bijv. persoonlijke verzorging of dagbesteding) is mijns
inziens een bevredigende aanpak gevonden.

Aan de termijn van twee weken wordt vastgehouden. Dit hangt samen met
het feit dat de periode, waarover de eigen bijdrage wordt berekend, vier
weken beloopt. Met het hanteren van deze termijn na aanvang van de
opvang kan het CAK de benodigde gegevens in het systeem verwerken, zodat
voor de eerstvolgende factuurperiode geen eigen bijdrage voor
extramurale AWBZ-zorg of Wmo wordt opgelegd. 

De minister acht de “meerderheid” van de mo-instellingen in staat om
de geautomatiseerde melding te doen. Zijn er al instellingen die te
kennen hebben gegeven de gegevens van cliënten niet te kunnen leveren
aan het CAK? Kan de minister aangeven om hoeveel instellingen dat gaat?
Kan de minister verduidelijken welke ondersteuning het CAK deze
instellingen kan geven, en of het CAK deze extra taken aankan? 

Reactie van de minister:

Volgens opgave van de FO heeft tot nu toe (medio september) ongeveer de
helft van alle aanbieders gegevens aan het CAK geleverd. Mij zijn geen
signalen bekend van aanbieders die niet in staat zijn om
(geautomatiseerd) melding te doen. Ik vertrouw erop, dat de overige
aanbieders ook hun gegevens aan het CAK aanleveren. Ook het CAK heeft
geen meldingen ontvangen over instellingen die niet in staat zijn om de
geautomatiseerde melding te doen. Mocht dit in de toekomst wel het geval
zijn, dan zal het CAK in overleg met de instelling bezien welke
ondersteuning vanuit het CAK geboden kan worden. 

Kan de minister uiteenzetten om hoeveel mensen het gaat wanneer hij
spreekt over cliënten die niet via registratie via het CAK worden
“gevonden”? Kan de minister garanderen dat al deze mensen wel
“gevonden” worden door de voorgestelde extra inspanningen en
“actieve navraag” van instellingen en externe zorgaanbieders en dat
deze mensen dus vanaf het moment van invoering van de eigen bijdrage
betaling voor begeleiding niet hoeven te vrezen voor onterechte dubbele
betaling van eigen bijdrage? 

Reactie van de minister:

Zoals eerder aangegeven, worden cliënten zoveel mogelijk ‘aan de
voorkant’ gevonden. 

Voor ‘externe’ aanbieders die zorg leveren, heeft het CAK een
speciaal en eenvoudig formulier ontwikkeld, waarop enkele gegevens
moeten worden ingevuld over het verblijf van een cliënt in de
instelling. Het CAK zet daarna de eigen bijdrage op nul. 

Volgens opgave van de FO is bij circa 10.000 plekken in de mo sprake van
samenloop met extramurale AWBZ-zorg. Het merendeel van deze cliënten
krijgt de AWBZ-zorg van de ‘eigen’ instelling. Precieze getallen
zijn hierover echter niet voorhanden. Uit een quick-scan bij een tiental
instellingen blijkt dat circa 10% van de cliënten AWBZ-zorg ontvangt
van een andere zorgaanbieder. Indien dit beeld representatief zou zijn
voor de gehele sector zou het gaan om circa 1000-1500 cliënten die
AWBZ-zorg van een ‘externe’ zorgaanbieder ontvangen. Voor een deel
van die cliënten zou anticumulatie weer vooraf zijn geborgd door
aanbieders, die de betreffende cliënt aan het CAK melden. 

Genoemde leden zijn blij dat er speciale aandacht is voor de veiligheid
voor van vrouwen die verblijven in de vrouwenopvang. Zij hebben hier ook
meermaals voor gepleit. Kan de minister toelichten wat hij bedoelt met
het citaat dat voor het “merendeel” van deze cliënten een
bevredigende oplossing is gevonden? Hoe wordt omgegaan met die vrouwen
die verzocht hebben om, in verband met geheimhouding, ook geen gegevens
te verstrekken over het briefadres? Worden ook de adreswijzingen in de
Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) verwerkt door
het CAK? Op welke manier wordt de instantie die deze gevoelige gegevens
verwerkt geïnstrueerd over het veilig en vertrouwelijk omgaan hiermee? 

Reactie van de minister:

Met de keuze om voor cliënten in de vrouwenopvang geen (nieuwe)
gegevensstroom op gang te brengen, voegt deze regeling rond de eigen
bijdrage geen extra veiligheidsrisico toe. Het aangehaalde citaat dat
voor het “merendeel” van de cliënten een bevredigende oplossing is
gevonden, ziet op de situatie waarin vrouwen zorg ontvangen van een
andere aanbieder, niet zijnde de instelling voor vrouwenopvang zelf.
Indien de kring van hulpverleners en instanties groter wordt, kan het
veiligheidsrisico voor de vrouw oplopen; waakzaamheid blijft, zeker dan,
geboden. Aanbieders kunnen dan gebruik maken van de bestaande
beschermings-mogelijkheden uit hoofde van de GBA  (bijvoorbeeld gebruik
van een briefadres).  

Het CAK maakt gebruik van de actuele adresgegevens die in de GBA zijn
opgenomen.

De gemeente kan op grond van de Wet GBA een in de gemeente gevestigde
instelling op het terrein van de maatschappelijke opvang ‘in verband
met bescherming van de veiligheid en privacy van de betrokkenen’,
aanwijzen als een instelling waarvan de bewoners een briefadres kunnen
kiezen. Gemeenten doen dat in de praktijk ook. De minister van BZK heeft
alle gemeenten in 2005 een circulaire gezonden over de uitvoering van de
Wet GBA en bewoners van de vrouwenopvang.

Om de veiligheid van betrokkene extra te waarborgen kan aan de gemeente
worden verzocht om géén gegevens aan derden te verstrekken
(geheimhouding). In het systeem wordt dan een code aangebracht. Afnemers
die een publiekrechtelijke taak uitvoeren, zoals het CAK, krijgen deze
gegevens wel maar bij de verstrekking wordt hen automatisch meegedeeld
dat geheimhouding van de gegevens is vereist. De afnemer heeft daarmee
een signaal om zelf ook zorgvuldig met de gegevens om te gaan. 

In voorkomende gevallen kan ook het adres van een politiepost worden
gebruikt. 

Kan de minister uiteenzetten hoe de nu voorgestelde maatregelen en de
rol van het CAK daarbij, zich verhouden tot de aangekondigde wijziging
van de Wmo, die gemeente zelf de bevoegdheid geeft om eigen bijdragen
zelf vast te stellen en te innen? 

Reactie van de minister:

Het ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wmo beoogt een
juridische regeling te treffen voor de bestaande praktijk. Gemeenten
hebben er bij de voorbereiding van deze regelgeving op aangedrongen een
regeling te treffen, die zoveel mogelijk aansluit bij de huidige
praktijk, waarin de meeste instellingen de bijdragen zelf innen. Daarom
heb ik ervoor gekozen het CAK voor deze sector niet aan te wijzen als
het orgaan dat bijdragen vaststelt en int, maar dat wel zorg draagt voor
uitvoering van de anticumulatie. 

Kan de minister toelichten wat de te verwachten inkomenseffecten zijn
als gevolg van cumulatie van eigen bijdragen door beslissingen over de
eigen bijdrage die op gemeentelijk niveau gemaakt zullen worden? Op
welke manier kan worden gegarandeerd dat zich door deze beslissingen
geen cumulatie van eigen bijdragen zal voordoen? 

Reactie van de minister:

Met de wijziging van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en het
Bijdragebesluit zorg wordt juist juridisch gewaarborgd, dat een cliënt
die een eigen bijdrage voor mo of vo betaalt, geen andere bijdrage voor
Wmo of AWBZ betaalt en op zijn minst zak- en kleedgeld overhoudt alsmede
een bedrag om de nominale premie Zorgverzekeringswet te kunnen betalen.
De inkomenseffecten zullen naar mijn verwachting dus uitsluitend
positief uitvallen. 

Kan de minister verduidelijken wat wordt bedoeld met het terugwerken van
deze voorgestelde wetswijziging voor de Wmo tot en met 19 april 2010? 

Reactie van de minister:

De terugwerkende kracht tot deze datum hangt samen met een uitspraak van
de Centrale Raad van Beroep van 19 april 2010 waarin de rechter (voor
zover hier van belang) bepaalde dat een beslissing om een persoon al dan
niet toe te laten tot maatschappelijke opvang in de vorm van
daklozenopvang, een beschikking is in de zin van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) en dat maatschappelijke opvang geen individuele
Wmo-voorziening is. Tot aan dit moment is steeds wel van die
veronderstelling uitgegaan. Het was daarom noodzakelijk om de Wmo op dit
punt aan te passen. 

Welke gevolgen heeft dit voor de nu aangekondigde maatregelen voor eigen
bijdrage AWBZ-begeleiding, en welke status hebben deze? 

Reactie van de minister:

Deze terugwerkende kracht heeft geen gevolgen voor de eigen bijdrage
voor AWBZ-begeleiding. 

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de
voorliggende brief over maatschappelijke opvang en eigen bijdrage voor
AWBZ-begeleiding. Zij zijn het er mee eens dat de dubbele eigen
bijdragen in de vrouwenopvang worden vermeden, door het voorliggende
voorstel. Wel vinden zij het van belang dat hierin uiterst zorgvuldig
wordt omgegaan met de privacy van de cliënten in de maatschappelijke
opvang en de vrouwenopvang. Kan de minister uiteenzetten op welke wijze
deze maximaal wordt geborgd? Deze leden lezen dat er gebruik gemaakt
wordt van de GBA-gegevens. Hoe ziet de minister daarin de veiligheid van
de cliënten gewaarborgd?

Reactie van de minister:

Met het oog op de veiligheid voor de cliënten in de vo is besloten om
af te zien van het op gang brengen van een gegevensstroom naar het CAK.
Omdat het kan voorkomen, dat cliënten in de vrouwenopvang zorg
ontvangen van een andere aanbieder dan de ‘eigen’ vrouwen- opvang,
is het daarenboven van belang dat ook de gegevens in de GBA op orde zijn
om hun veiligheid te kunnen garanderen bij eventuele correspondentie
tussen deze vrouwen en derden. 

Ik heb in reactie op vragen van de PvdA-fractie geschetst op welke wijze
gemeenten en anderen omgaan met GBA-gegevens, gelet op het waarborgen
van de veiligheid van vrouwen in de vrouwenopvang. 

Verder zal op korte termijn een voorstel aan de Kamer worden aangeboden
inzake de bijdrageregeling bij de Wmo, waarmee gemeenten bevoegd worden
een eigen bijdrage zelf vast te stellen en te innen. Kan de minister
uiteenzetten wat daarmee ten opzichte van de huidige situatie wijzigt?
Welke bijdragen mogen gemeenten straks wel vaststellen, die nu via het
CAK gaan? Als het gaat om maatschappelijke opvang, op welke wijze wordt
deze eigen bijdrage dan vastgesteld? Zullen de centrumgemeenten deze
innen, of gaat dat voor elke gemeente afzonderlijk? Hoe zal de
toekomstige situatie voor deze groep bij eigen bijdrageheffing door
gemeenten zijn? Wat zal daardoor veranderen? Wordt hier ook naar
bronheffing of naar andere mogelijkheden van bijdrageheffing gekeken? In
hoeverre zijn gemeenten hier klaar voor?  

Reactie van de minister:

Het ingediende voorstel tot wijziging van de Wmo strekt ertoe, dat
gemeenteraden die een instelling voor maatschappelijke opvang of
vrouwenopvang financieren, een eigen bijdrage mogen heffen ongeacht de
vraag of die opvang als een individuele of een collectieve voorziening
zou moeten worden beschouwd. Ik ben hier in antwoord op vragen van de
PvdA-fractie ook op ingegaan. De gemeente dient een verordening op te
stellen. Een gemeente die geen centrumgemeente is maar wel
maatschappelijke opvang financiert (subsidieert) en die aan de cliënt
een eigen bijdrage wil vragen, moet ook een verordening maken. 

Op grond van de Wmo (artikel 16) stelt het CAK de eigen bijdrage van
Wmo-voorzieningen vast en int deze. Deze constructie ligt bij de
maatschappelijke opvang minder voor de hand omdat een groot deel van de
cliënten een bijstandsuitkering ontvangt en gemeenten in toenemende
mate de bijdrage direct op de uitkering inhoudt. Met het voorstel van
wet tot wijziging van de Wmo kunnen gemeenten in voorkomende gevallen de
inning overlaten (mandateren) aan de instelling(en). Dit sluit aan bij
de huidige werkwijze. 

De cliënt krijgt met de gekozen oplossing een betere rechtspositie,
want hij zal van de gemeente een beschikking ontvangen, waarin staat wat
hij verschuldigd is. De cliënt kan bezwaar aantekenen bij de gemeente,
als hij het er niet mee eens is. Een volgende verandering ten gunste
voor de cliënt is het regelen van anticumulatie en de bepaling dat hij
een bedrag dient over te houden voor ‘zak- en kleedgeld’ en voor de
nominale premie voor de zorgverzekering. 

Ik benadruk dat het CAK bij de vaststelling en inning van de bijdragen
in de maatschappelijke opvang nooit betrokken is geweest. 

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De fractie van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de
minister. Dat de minister zich inspant om stapeling van eigen bijdragen
voor gebruikers van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang wil
voorkomen, kan op instemming rekenen. Genoemde leden vragen in hoeverre
het CAK in staat is om de door de instellingen voor maatschappelijke
aangeleverde informatie te verwerken en hier correct naar te handelen.
Het CAK wordt immers al jaren geplaagd door administratieve en
organisatorische problemen. De SP-fractie hoort graag van de minister of
alle problemen inmiddels zijn opgelost tot tevredenheid van de
gedupeerden en of het CAK deze nieuwe taak daadwerkelijk aan kan. De
leden willen de garantie dat zij op de hoogte blijven van de afwikkeling
en mogelijke knelpunten bij het CAK, mede om de grote onrust die rond
het CAK heeft plaatsgevonden in het verleden voor te zijn.

Reactie van de minister:

Hiervoor ben ik reeds ingegaan op de resultaten van de uitvoeringstoets
door het CAK. Ik benadruk hier nogmaals dat geen sprake is van een
nieuwe taak voor het CAK. Dat bepaalt alleen, zoals ook voor andere Wmo-
en AWBZ-bijdragen, of sprake is van cumulerende bijdragen en stelt deze
dan op nul. Alleen de doelgroep voor wie het CAK dit doet, wordt
uitgebreid met cliënten in de maatschappelijke opvang. Dat betekent
contact met een groep aanbieders met wie voordien geen contact bestond.
Indien zich specifieke problemen gaan voordoen, zal ik u daarover
informeren.

Genoemde leden hebben veel vragen ontvangen van instellingen die
begeleiding verlenen over de plicht om zelf aan de personen die
begeleiding krijgen informatie te verstrekken over invoering van de
eigen bijdrage. Erkent de minister dat dit leidt tot verzakelijking in
de hulpverlenerrelatie tussen begeleider en begeleide persoon? Erkent de
minister tevens dat dit zich niet verhoudt met de laagdrempelige inzet
voor moeilijk bereikbare groepen, zoals verstandelijk beperkten, sociaal
zwakkeren, mensen met een psychiatrische stoornis en zo verder? Ziet de
minister in dat de begeleider vaak ervaren wordt als een kennis en/of
vriend die helpt het dagelijkse leven op orde te houden? Is de minister
van mening dat het een terechte keuze was om de informatie over de eigen
bijdrage door de hulpverlener en/of de hulpverlenende instantie te laten
verschaffen? Is inzichtelijk hoeveel instanties daadwerkelijk de mensen
hebben geïnformeerd? Is het mogelijk dat het CAK en/of de gemeente
alsnog de mensen die begeleiding krijgen informeren?

Reactie van de minister:

Het is belangrijk dat cliënten weten dat ze een eigen bijdrage
verschuldigd zijn voordat zij zorg afnemen. De hulpverlener van de
instelling is de eerste die contact heeft met de cliënt over de
concrete zorgverlening en wat daarbij komt kijken. Juist de hulpverlener
kan ‘de juiste toon’ aanslaan en weet welke informatie relevant is
voor een cliënt; dat gaat des te meer op bij moeilijk bereikbare
groepen. Dit hoeft niet te leiden tot verzakelijking van de
hulpverleningsrelatie tussen de begeleider en de cliënt, zo leert ook
de ervaring bij eigen bijdragen voor andere vormen van AWBZ-zorg. 

Het invoeren van een bijdrage voor begeleiding in de AWBZ heeft de
overheid al in 2008 aangekondigd. In november 2009 is een
publieksvoorlichtingscampagne gestart waarbij expliciet aandacht is
besteed aan de invoering van deze eigen bijdrage per 21 juni 2010.
Zoals elk jaar zijn in huis- aan huisbladen paginavullende advertenties
geplaatst over de maatregelen voor het komende jaar. Het CAK heeft alle
instellingen geïnformeerd. 

Deze leden vinden eigen bijdragen voor maatschappelijke opvang en
begeleiding onwenselijk. Maatschappelijke opvang en begeleiding dient
een activiteit te zijn ten bate van de hele maatschappij, die daarom
naar het oordeel van de SP-fractie collectief zou moeten worden
bekostigd. Zij vragen daarom of eigen bijdragen ertoe leiden dat
doelgroepen af zien van begeleiding die hen helpt zelfstandig te blijven
functioneren. Is het waar dat de eigen bijdrage voor begeleiding van een
verstandelijk gehandicapt stel kan oplopen tot 100 euro per maand? Heeft
de minister rekening gehouden met de inverdieneffecten van begeleiding?
Wie zelfstandig het huishouden leert doen, hoeft geen beroep te doen op
huishoudelijke hulp. Deelt de minister deze stelling? Erkent de minister
dat wanneer mensen met een psychische aandoening, verstandelijke
beperking en/of een verslaving zorg gaan mijden de maatschappelijke
kosten stijgen? Is de minister bereid de Kamer twee keer per jaar te
informeren over mensen die afzien van zorg? 

Tot slot willen deze leden graag opheldering over de geschapen
onzekerheid die er is onder GGZ-patiënten die begeleiding ontvangen. Er
worden bedragen van 250 euro per maand aan eigen bijdrage genoemd. Is
dat waar?

Reactie van de minister:

Zoals ik de Kamer op 4 mei 2010 (brief met kenmerk DBO-2980335) in
reactie op de motie-Leijten (32123-XVI, nr. 42) heb gemeld, zal de NPCF
met andere cliëntenorganisaties de pakketmaatregelen AWBZ in beeld
brengen. De NPCF zal daarbij onderzoeken in hoeverre zij kan aangeven of
mensen door de in voering van de eigen bijdrage afzien van begeleiding.
Omdat de eigen bijdrage voor begeleiding in natura per 21 juni 2010 is
ingegaan, kan op zijn vroegst pas eind 2010 of begin 2011 duidelijk
worden of, en zo ja, welk effect de invoering van de eigen bijdrage
heeft voor specifieke doelgroepen. 

De eigen bijdrage kent een inkomensafhankelijk maximum. Het is dus
mogelijk dat mensen, afhankelijk van hun inkomen en zorggebruik, een
bijdrage van € 100 of € 250 per maand betalen. Voor mensen met een
inkomen op het sociaal minimum bedraagt de bijdrage per vier weken €
17,60 voor een alleenstaande en € 25,20 voor een echtpaar. 

Ik zal de TK, voorzover dat in beeld gebracht kan worden en indien daar
aanleiding toe is, informeren over mensen die, in verband met de
introductie van de eigen bijdrage voor begeleiding, afzien van zorg. 

 TK, vergaderjaar 2009-1010, 32439 nr. 2

 O.a. brief van 2 september 2009 over de voortgang van de vermindering
van de regeldruk op VWS terrein (29 515, nr. 295), brief de
staatssecretaris van VWS van 6 februari 2008 over het terugdringen van
de administratieve lasten, bureaucratie en regeldruk in de AWBZ (29 515,
nr. 182), etc. 

 Kabinetsplan aanpak administratieve lasten, verslag van een Algemeen
Overleg, TK vergaderjaar 2009-2010,. 29 515, nr. 317. 

 Er bestaat geen registratie van deze cliënten. Het aantal is gebaseerd
op een schatting van de Federatie Opvang en een quick scan van bureau
HHM (april 2010)

 PAGE   8 

 PAGE   1