[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsreactie op Strategisch Plan 2011-2014 "Innoveren met impact"

Bijlage

Nummer: 2010D37634, datum: 2010-09-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Strategisch Plan TNO 2011-2014 (2010D37632)

Preview document (🔗 origineel)


Kabinetsreactie op het Strategisch Plan TNO 2011-2014 

“Innoveren met impact”

1. Inleiding en context 

1.1. 	Inleiding

De TNO-wet schrijft voor dat TNO eens in de vier jaar een strategisch
plan indient. Over dit strategisch plan neemt het kabinet een standpunt
in. Daarbij beziet het kabinet het strategisch plan vanuit algemeen
strategische overwegingen, zoals de positie van TNO in het geheel van de
kennisinfrastructuur en de relatie met de maatschappelijke sectoren
waarvoor TNO werkt. Het kabinet houdt hierbij rekening met
beleidsprioriteiten van de overheid. Een bijzondere status hebben de
passages over het defensieonderzoek die conform de TNO-wet een separate
goedkeuringsprocedure doorlopen. 

1.2. 	Context

Het strategisch plan van TNO 2011-2014 komt op een moment dat wordt
gekenmerkt door politieke, bestuurlijke en financiële onzekerheden. TNO
en de Grote Technologische Instituten (GTI’s) maken onderdeel uit van
de heroverweging innovatie en toegepast onderzoek. Besluitvorming over
de toekomstige financiële middelen, onder meer op basis van het advies
van de Werkgroep Innovatie en Toegepast Onderzoek hierover, wordt aan
het volgende kabinet overgelaten zodat de consequenties hiervan voor de
organisatie TNO op dit moment nog niet duidelijk zijn. Zo is ook de
standpuntbepaling aan een volgend kabinet overgelaten over het advies
van de AWT “Kennisplaatsen; onderzoeksinstituten in een veranderende
omgeving” (18 maart 2010, OWB/FO/2010/196599). 

TNO zelf ziet als gevolg van de economische recessie haar inkomsten uit
de markt op bepaalde terreinen sterk teruglopen. Tegelijkertijd heeft
TNO zich in haar strategisch plan georiënteerd op de toekomst van de
organisatie en rol en plaats ervan binnen het Nederlandse kennis- en
innovatielandschap. TNO ontplooit in het strategisch plan de nodige
initiatieven om haar maatschappelijke betekenis waar nodig en mogelijk
te versterken. 

Het strategisch plan komt op een moment waarop, zoals aangegeven in de
kabinetsreactie op het strategisch plan 2007-2010 van TNO, de
vraagsturing integraal dient te zijn verankerd bij TNO en de GTI’s. De
invoering van de vraagsturing wordt op dit moment geëvalueerd. 

Gegeven de bovengenoemde onzekerheden is deze kabinetsreactie er één
op hoofdlijnen. Met deze reactie wordt beoogd voor TNO de weg te effenen
om een begin te maken met de implementatie van haar strategisch plan.
Daarbij geldt dat TNO rekening dient te houden met mogelijk inhoudelijke
en financiële veranderingen op korte termijn als gevolg van de
mogelijke besluiten van een volgend kabinet en dus voldoende
flexibiliteit zal moeten inbouwen. Dit geldt met name voor de rol die
TNO speelt bij het scherp krijgen van de onderzoeksvragen, voor de
themakeuze en voor de invulling van het begrip “excellentie”. 

De kabinetsreactie volgt de indeling van het strategisch plan TNO. 

Relatie met strategisch plan 2007-2010

In haar strategisch plan gaat TNO kort in op de invoering van
vraagsturing, die centraal stond in het vorige strategisch plan.
Hierover wordt opgemerkt dat de invloed van overheid en andere
stakeholders door de invoering van vraagsturing is versterkt, en dat op
deze wijze wordt geborgd dat kennisontwikkeling zich werkelijk richt op
de vraagstukken van groot nationaal en Europees belang. TNO noemt de
ervaringen met vraagsturing positief: ze laten het belang zien van een
continue wisselwerking tussen vraag en aanbod en de noodzaak van
intensieve – en daardoor vaak complexe – samenwerking tussen de
betrokken partijen. Deze observaties stroken goed met de uitkomsten van
de tussentijdse evaluatie van de werking van de vraaggestuurde
programmering, namelijk dat in dat proces continu vorderingen worden
gemaakt, maar dat er zeker ruimte is voor verbetering.

In haar plan kondigt TNO aan in 2011 een omvattende rapportage uit te
brengen, inclusief een impactbeoordeling over de resultaten van de
vraaggestuurde programma’s van de planperiode 2007-2010.

In aansluiting op de tussentijdse evaluatie zal de invoering van de
vraagsturing bij TNO en GTI’s, die in 2010 integraal dient te zijn
gerealiseerd, in de tweede helft van dit jaar grondig worden
geëvalueerd. Afronding hiervan is voorzien begin 2011. Het volgende
kabinet kan deze evaluatie evenals de rapportage van TNO betrekken bij
de vormgeving van het beleid ten aanzien van het toegepaste onderzoek. 

2. Samenvatting en kabinetsreactie

2.1. Ambitie, rol en positie TNO

In haar strategisch plan geeft TNO aan dat TNO haar meerwaarde voor de
Nederlandse samenleving zo goed mogelijk zichtbaar wil maken en wil
verbinden aan de nationale innovatieagenda en de agenda’s van de
andere spelers in het kennis- en innovatiesysteem. In het strategisch
plan kiest TNO voor “impact”: een zichtbare en aantoonbare
meerwaarde voor overheid en bedrijfsleven op de grote maatschappelijke
en economische vraagstukken. Tegen de achtergrond van de grote
maatschappelijke en economische uitdagingen kiest TNO voor een sterkere
initiërende rol bij het uitlokken en scherp krijgen van relevante
vragen en bij het op de agenda krijgen van nieuwe urgente vraagstukken.
In het verlengde hiervan ziet TNO een sterkere organiserende en
verbindende rol voor zichzelf weggelegd om de noodzakelijke samenwerking
tot stand te brengen. Daartoe wil TNO haar rol als strategisch
gesprekspartner voor overheid en bedrijfsleven versterken, ook wil zij
een meer zichtbare rol spelen in het innovatiedebat. 

Reactie

Het kabinet onderschrijft de ambities van TNO om meerwaarde te bieden
voor de samenleving en deze te verbinden met de nationale
innovatieagenda en de agenda’s van de andere spelers in het
innovatiesysteem. In het bijzonder heeft het kabinet waardering voor de
wijze waarop het strategisch plan, in nauwe interactie met de vele
andere spelers, tot stand is gekomen. TNO heeft bij de totstandkoming
van het strategisch plan veel geïnvesteerd in het horen van opinies van
stakeholders. 

Ook de keuze voor impact onderschrijft het kabinet. In de
kabinetsreactie op het vorige strategische plan is veel nadruk gelegd op
de zogenaamde kennisparadox. Het kabinet waardeert de ambities van TNO
in dit strategisch plan voor een aantoonbare meerwaarde op de grote
maatschappelijke en economische vraagstukken. Het kabinet waardeert ook
dat TNO een actievere rol wil spelen bij het uitlokken en scherp krijgen
van de relevante vragen en het op de agenda krijgen van nieuwe urgente
vraagstukken. Het moet daarbij uiteraard gaan om een wisselwerking,
waarbij de overheid de regie heeft. De vraaggestuurde programmering gaat
er immers vanuit dat de overheid de verantwoordelijkheid draagt om samen
met haar partners (kennisinstellingen, bedrijfsleven en maatschappelijke
organisaties) de maatschappelijk gezien meest relevante kennisvragen te
identificeren en eventueel te prioriteren. Zo legt de overheid een
duidelijke visie neer bij TNO (en de GTI’s) met betrekking tot de
inhoud, de omvang en de ambitie van de programma’s die zij
(mede-)financiert. Daarmee wordt ook geborgd dat TNO niet teveel als
beleidsontwikkelaar op de stoel van de overheid gaat zitten.

Het kabinet verwelkomt de geïntensiveerde samenwerking met de Grote
Technologische Instituten in de vorm van de nieuwe federatie TO2.
Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat TNO de samenwerking met NWO
en met de instellingen voor hoger onderwijs, universiteiten en
hogescholen, kan versterken, bijvoorbeeld door constructieve deelname
aan het door NWO in haar recent verschenen strategisch plan 2011-2014
“Groeien met kennis” geformuleerde speerpunt: identificatie van
inhoudelijke raakvlakken van GTI’s, TNO, HBO- en WO-instellingen. 

2.2. Themakeuze, innovatiegebieden, proposities

TNO kiest voor de komende planperiode, gelet op het belang van focus en
massa, voor zeven onderling soms nauw verbonden thema’s: 

Gezond Leven

Industriële Innovatie

Integrale Veiligheid

Energie

Mobiliteit

Gebouwde Omgeving

Informatiemaatschappij

Deze thema’s komen voort uit een bundeling en verdere focussering van
de twaalf thema’s uit de vorige strategieperiode. Door prioriteiten
van stakeholders in kaart te brengen en deze te koppelen aan sterktes
van TNO komt de organisatie tot een keuze voor 19 innovatiegebieden.
Deze innovatiegebieden worden in het strategisch plan uitgewerkt tot
concrete proposities met zo goed mogelijk meetbare doelstellingen,
getoetst bij stakeholders en betrokken departementen. 

Als onderwerpen voor het programma “Kennis als vermogen over de
thema’s” worden de volgende enabling technologieën voorgesteld:
Modellen, Sensoren, Materialen, Systeembiologie, Innovatie en Gedrag en
Strategische Policy Research. Dit betreft generieke technologieën die
toeleverend zijn voor alle thema’s. 

Reactie

Het kabinet onderschrijft het belang van focus en massa in het
onderzoek, met name ook vanuit de internationale concurrentiepositie. De
gekozen aanpak spreekt het kabinet dan ook aan om vanuit dat perspectief
de thema’s verder te focusseren, deze thema’s vervolgens uit te
werken in innovatiegebieden en op basis hiervan proposities met concrete
onderzoeksvoorstellen te formuleren, waarbij de vraagsturing leidend is.
De concrete uitwerking in onderzoeksprogrammavoorstellen dient daarom in
nauw overleg met de regievoerende departementen plaats te vinden. Op
deze manier geeft TNO al uiting aan haar ambitie voor een actievere rol
bij het scherp krijgen van de relevante vragen. Tegelijkertijd acht het
kabinet het van belang dat de relatie zichtbaar blijft van de 7
thema’s met de 12 thema’s die de overheid heeft gekozen voor de
vraagsturing TNO en GTI’s. Het kabinet merkt in dit verband op dat het
strategisch plan geen helderheid biedt over de consequenties van de
voorgestelde aanpak voor thema’s die in het strategisch plan niet meer
worden geadresseerd. Ook leiden de keuzes van TNO tot onhelderheid wat
er van andere GTI’s, al dan niet in samenwerkingsmodaliteiten,
verwacht kan worden. De uitkomsten van het overleg tussen TNO en het
desbetreffende GTI wachten wij met belangstelling af. Waar dat aan de
orde is, streeft het kabinet naar een instituutsoverstijgende aanpak
binnen de thema’s. 

Deze situatie is in zekere mate vergelijkbaar met die rond het vorige
strategisch plan van TNO, dat vrijwel geheel in het teken stond van de
invoering van de vraagsturing. Toen bevonden veel departementen zich nog
in een complex proces om toekomstige kennisvragen te formuleren. In de
kabinetsreactie op het vorige strategisch plan is er om die reden voor
gekozen het voorstel van TNO voor de invulling van de thema’s als
uitgangspunt te nemen en tegelijkertijd van TNO de nodige flexibiliteit
te vragen om gaandeweg programma’s bij te buigen, nieuwe programma’s
op te zetten dan wel prioriteiten binnen een thema te verleggen. 

Het kabinet kiest ten aanzien van de themakeuzes in dit nieuwe
strategisch plan voor een vergelijkbare benadering. Zoals aangegeven
hanteert de overheid voor de vraagsturing TNO en GTI’s twaalf
thema’s. Deze thema’s blijven voor de overheid vooralsnog het
uitgangspunt, in afwachting van mogelijke beslissingen als gevolg van
bijvoorbeeld de kabinetsformatie. Van TNO wordt verwacht dat de
organisatie hierop adequaat zal inspelen door de programmering in
overeenstemming met de departementale regievoerders tot stand te
brengen. Met de keuze van TNO voor zeven thema’s moet de relatie met
de overheidsordening van de vraagsturing in (vooralsnog) 12 thema’s
inzichtelijk blijven, waarbij van TNO verwacht wordt dat er eenduidige
aanspreekpunten zijn op de 12 thema’s van de vraagsturing. Zeker de
komende tijd zal dit derhalve nog het nodige overleg vragen tussen TNO
en de overheid. Dit geldt met name, zoals TNO in haar strategisch plan
ook al aangeeft, voor de uitwerking in concrete programmavoorstellen,
die in nauw overleg met de regievoerende departementen zal moeten
plaatsvinden. Het kabinet hecht eraan dat TNO het vraagsturingsproces,
met name voor de thema’s waar het bedrijfsleven bij betrokken is, goed
vastlegt en communiceert.

Het kabinet onderschrijft verder het door TNO gesignaleerde belang dat
de kennisontwikkeling binnen de thema’s aangesloten blijft op de
nieuwste internationale ontwikkelingen. Het programma “Kennis als
vermogen over de thema’s” (KAVOT) is bedoeld om een adequate
kennisbasis te verzekeren voor de verschillende proposities. Het kabinet
onderschrijft het voorstel van TNO om dit KAVOT-programma te richten op
de noodzakelijke grensverleggende en risicovolle kennisontwikkeling die
samenhangt met de voorgestelde enabling technologieën. Wat betreft de
inhoudelijke programmering binnen deze nieuwe systematiek zal worden
voortgegaan op de weg van "milde vraagsturing voor KAVOT", zoals die
vorig jaar is ingeslagen. Dat betekent dat programmering door TNO onder
de regie van en goedkeuring door het ministerie van OCW plaatsvindt, in
nauwe samenspraak met belanghebbende departementen. De concrete
invulling vereist dus nog nader overleg tussen TNO en de overheid.
Verder is duidelijk dat de huidige allocatie van de KAVOTmiddelen naar
de desbetreffende programma's niet onverkort past op de voorgestelde
nieuwe systematiek van enabling technologies. TNO zal daarom aan het
ministerie van OCW als regievoerend departement voor KAVOT een
aangepast allocatievoorstel ter goedkeuring voorleggen voor de inzet
van de beschikbare middelen. Het ministerie van OCW zal de
belanghebbende departementen betrekken bij de besluitvorming.

2.3.	Grotere impact in de markt

Om een grotere impact in de markt te bereiken kiest TNO voor een aantal
TNO-brede uitgangspunten en doelstellingen voor haar marktstrategie
2011-2014. In de eerste plaats wil TNO meer nadruk leggen op de
ontwikkelende en vernieuwende rol van TNO en de upgrading van de
producten- en dienstenportfolio. Daartoe zal meer nadruk worden gelegd
op co-development, op hoogwaardige contractresearch en op daarmee
verbonden dienstverlening. TNO streeft hierbij naar een omzetmix van een
derde vraaggestuurde programma’s, een derde financiering in competitie
en een derde contractresearch en advisering. Ten tweede zet TNO in op
versterkte valorisatie, met name door het opzetten van nieuwe bedrijven,
waarbij het zowel gaat om hightech spin-offs als om nieuwe bedrijven
voor herhaalbare dienstverlening op basis van uitontwikkelde
technologie. Verder wil TNO haar klanten meer en gemakkelijker gebruik
laten maken van de eigen octrooiportefeuille. In de komende periode wil
TNO bovendien het bereik onder de innovatieve koplopers in het midden-
en kleinbedrijf met 25 procent vergroten, waarbij onder meer zal worden
ingezet op een collectieve aanpak gericht op upgrading van clusters en
ketens. Ook zal de samenwerking met hogescholen en kennisoverdracht via
deeltijdlectoraten toenemen. TNO wil meegroeien met de verdere
internationalisering van de kennismarkt door expliciet te streven naar
een internationaal concurrerende positie. TNO wil dit met name doen door
het aangaan van allianties met collega RTO’s (Research and Technology
Organisations) in Europa. Via nieuw op te zetten bedrijven wil TNO zich
in toenemende mate richten op de internationale vermarkting van
voldoende uitontwikkelde technologieën, met focus op de Verenigde
Staten, China, Japan en Korea. 

Reactie

Het kabinet onderschrijft de ambitie voor de markstrategie voor
valorisatie van TNO voor de komende strategieperiode. Valorisatie, het
in maatschappelijke en economische waarde omzetten van de resultaten van
onderzoek, is een belangrijke overheidsprioriteit. Nog te weinig kennis
vindt zijn weg naar concrete toepassingen in nieuwe producten,
productieprocessen en diensten. Om hierin verbetering te brengen is,
samen met partijen uit het veld, een ambitieuze valorisatieagenda
opgesteld en is de commissie valorisatie ingesteld. Het kabinet is
verheugd met de nadruk die TNO wil leggen op valorisatie, maar dringt,
in lijn met het AWT-advies “Crisis als kans”, aan op rolvastheid van
alle spelers in de innovatieketen. Voor de kennisinstellingen, en dus
TNO, dient daarom de nadruk bij valorisatie te liggen op de ambitieuze
doelstelling om het bereik onder innovatieve koplopers in het midden- en
kleinbedrijf te versterken.

Een deel van de valorisatie activiteiten vindt plaats via spin-offs
vanuit TNO. Het kabinet is voorstander van valorisatie langs deze route.
Deze vorm van valorisatie zou zodanig vormgegeven moeten worden dat er
geen oneigenlijke concurrentie ontstaat met bestaande of nieuwe
bedrijven die zich ook op die markt begeven. Dit betekent dat zou moeten
worden bezien of de kennis bij bestaande bedrijven toegepast kan worden.
Indien tot spin-off wordt overgegaan, zouden die bedrijven zo snel
mogelijk onafhankelijk moeten functioneren.

Mede vanwege het belang van een innovatief MKB en de rol die hogescholen
hierbij kunnen spelen, wordt sterk ingezet op het versterken van het
onderzoek aan hogescholen. Het kabinet onderschrijft daarom van harte de
ambitie om de samenwerking met hogescholen te versterken. 

Het kabinet heeft met genoegen kunnen constateren dat TNO in overleg met
vertegenwoordigers van het bedrijfsleven de Algemene Voorwaarden heeft
geactualiseerd. De verbeterde transparantie en inzichtelijkheid zullen
de samenwerking met de marktpartijen ten goede komen.

Excellente kennis

TNO wil in de komende periode inzetten op een versterkte deelname aan
nationale en internationale programma’s, gericht op open innovatie. De
basis voor deze samenwerking wordt gevormd door excellentie en
onderscheidend vermogen bij de betrokken partners. TNO heeft de ambitie
om op 25 procent van de gekozen innovatiegebieden leidend te zijn in
Europa en op de overige gebieden wil TNO minimaal op specifieke
onderdelen een leidende rol spelen. TNO wil op de met de overheid
overeengekomen thema’s en op raakvlakken samenwerken met de collega
GTI’s. De huidige structurele samenwerking met universiteiten (20
kenniscentra, 60 deeltijdhoogleraren en 150-200 aio’s) wordt
gefocusseerd op de gekozen thema’s en innovatiegebieden.
Internationaal wordt ingezet op samenwerking met toonaangevende
buitenlandse universiteiten en RTO’s. Met het oog op de sterke
Europese dimensie van de voorgestelde thema’s en innovatiegebieden wil
TNO haar toch al sterke positie in het Europese Kaderprogramma verder
uitbouwen en zich positioneren in het European Institute of Innovation
and Technology (EIT). TNO neemt deel aan elk van de drie geselecteerde
“Knowledge and Innovation Communities” (KIC’s) op de terreinen
klimaatverandering, duurzame energie en de informatie- en
communicatiemaatschappij. 

Reactie

Het kabinet onderschrijft de ambities van TNO om te excelleren, om
vanuit de eigen sterktes te komen tot intensievere samenwerking (met
universiteiten, GTI’s, RTO’s) en te komen tot een sterkere
internationale positionering en een verbeterde valorisatie. Het kabinet
constateert tegelijkertijd dat aan het begrip “excellentie”
verschillende dimensies kunnen worden toegekend. Enerzijds is er de
academische opvatting over excellentie waarin excellentie wordt bepaald
door de vraag in hoeverre onderzoek zich kan meten met de
wetenschappelijke wereldtop. Anderzijds is er de meer klantgerichte
opvatting van excellentie waarin de tevredenheid van de vragende partij
voorop staat. In dit verband wordt wel verwezen naar het rapport van de
commissie Wijffels dat destijds aanleiding was voor de invoering van
vraagsturing. Hierin wordt geconstateerd dat er veel excellente kennis
voor handen is maar dat hier maatschappelijk gezien te weinig mee wordt
gedaan (de zogenaamde kennisparadox). Het kabinet meent dat de
excellentie van TNO met name tot uitdrukking zou moeten komen in het
toepasbaar maken van onderzoek en het verhogen van de impact van
toegepast onderzoek door valorisatie.

Tegelijkertijd onderkent het kabinet dat de toenemende
internationalisering met uiterst competitieve markten natuurlijk ook
eisen stelt aan de performance van een instituut als TNO.

2.5. 	Kweekvijver en springplank voor talent 

De ambities van TNO doen een groot appèl op de medewerkers en brengen
nieuwe uitdagingen die om toptalent vragen. Het bieden van een
stimulerend werkklimaat is dan ook topprioriteit voor onze
kenniseconomie. Toptalent is schaars. Op enkele innovatiegebieden is TNO
nu al de aantrekkelijkste werkgever voor kenniswerkers. In het
strategisch plan kondigt TNO aan het wervingsbeleid voor toptalent
verder te willen versterken en de lat hoger te willen leggen. TNO kiest
er daarbij nadrukkelijk voor om, naast TNO’ers als bron voor de eigen
organisatiedoelen in de komende strategieperiode ook een rol te willen
spelen als leverancier van innovatietalent aan de Nederlandse
samenleving. 

Reactie

Onderzoek is mensenwerk. Het kabinet onderschrijft de ambitie van TNO om
het beleid voor het aantrekken van (top)talent te versterken. Het
kabinet is ook verheugd over de rol die TNO wil spelen als leverancier
van innovatietalent voor de kennissamenleving, door competente
“innovators” te leveren voor de innovatiegebieden waar Nederland het
de komende tijd van moet hebben. Mobiliteit van onderzoekers is
belangrijk en dat geldt te meer voor mobiliteit tussen (publieke)
kennisinstellingen enerzijds en bedrijven en maatschappelijke
organisaties anderzijds. Het succes van de door het kabinet als
crisismaatregel ingevoerde kenniswerkersregeling toont nog maar eens aan
dat mobiliteit tussen de verschillende sectoren heel goed tot stand te
brengen is en dat deze haar vruchten afwerpt. 

2.6.    Sturen op impact 

Om haar hoge ambities uit het strategisch plan te kunnen verwezenlijken
wil TNO een organisatievorm (en -cultuur) kiezen die medewerkers
uitdaagt tot vernieuwing en samenwerking. Projecten zullen worden
aangestuurd vanuit de thema’s en innovatiegebieden. Voor elk
innovatiegebied wil TNO heldere verantwoordelijkheden creëren voor
zowel de kennisontwikkeling als de marktactiviteiten. Hierdoor wordt de
samenwerking intern en extern versterkt en is TNO nog beter in staat te
focusseren op complexe multidisciplinaire problemen. TNO wil haar succes
enerzijds afmeten aan het daadwerkelijke verschil dat de organisatie
maakt in projecten voor partners en klanten, anderzijds aan de overall
impact op de door TNO voorgestelde innovatiegebieden. Bij dit laatste
gaat het om de mate waarin TNO een zichtbare, gezaghebbende en
verbindende rol speelt in (inter)nationale netwerken van bij de
innovatiegebieden betrokken stakeholders en klanten. 

Reactie

Het kabinet begrijpt dat TNO haar organisatie wenst in te richten naar
de in het strategisch plan geformuleerde ambities voor de Nederlandse
kennissamenleving en onderkent dat hiermee organisatie- en
cultuurverandering gepaard kan gaan. Het kabinet verwacht dat de
voorziene organisatiestructuur, waarbij de thema’s als uitgangspunt
worden genomen, de nodige flexibiliteit kent om, indien gaandeweg de
prioriteiten tussen of binnen de thema’s worden verlegd, de invulling
hierop is aan te passen. Wel merken wij daarbij nog op dat, voor zover
de door TNO gemaakte keuzes aanleiding geven tot wijzigingen in de
TNO-organisatie, het kabinet er van uit gaat dat de nieuwe organisatie
ook tegemoet komt aan de wensen van de overheid en haar wettelijke
bevoegdheden onverlet laat. Dit laatste vraagt om heldere
aanspreeklijnen, hetgeen op sommige plaatsen nog nadere aanscherping
behoeft. 

Daarbij vraagt de overheid aandacht van TNO voor het kostenelement. Als
onlosmakelijk onderdeel van het sturen op impact wordt een competitieve
prijsstelling gezien. Het belang hiervan is in de huidige economische
omstandigheden alleen maar toegenomen. Voor zover TNO op de markt
opereert, is de organisatie onderworpen aan “normale”
bedrijfseconomische en concurrentiele prikkels. Wat betreft de
uitvoering van de taken waartoe de rijksbijdrage wordt verleend, blijft
het kabinet aandringen op een zo effectief en efficiënt mogelijke
organisatie. De overheid verwacht dat TNO deze overweging nadrukkelijk
bij de inrichting van de organisatie zal betrekken.

Ten slotte menen wij dat de ambitie om te sturen op impact, noodzaakt om
die impact inzichtelijk te maken. Graag nodigen wij TNO uit om
indicatoren te ontwikkelen om de impact van toegepast onderzoek voor
partners en klanten te duiden. 

Financiële ontwikkeling 

De financiële en economische crisis is ook aan TNO niet ongemerkt
voorbijgegaan. In markten als Automotive, Semiconductors, Farma en ICT
werden forse omzetverliezen geleden. TNO heeft zich daarom gedwongen
gezien forse kostenreducties door te voeren en personele capaciteit op
onderdelen terug te brengen. In 2009 was een verlies onvermijdelijk, in
2010 zullen de effecten van kosten- en personeelsreducties zichtbaar
worden en in 2011 wordt een substantieel herstel van de markt verwacht.
Uitgaande van een doorzettend herstel wil TNO de overall
omzetontwikkeling van 600 miljoen euro in 2009 brengen naar 700 miljoen
in 2014. Uitgegaan wordt van een bescheiden rendement van 3 procent dat
wordt geherinvesteerd in de organisatie. TNO bedrijven zal in omzet en
rendement groeien door versnelde opname en verkoop van volwassen
technologieën uit TNO en hightech spin-offs. De rendementen hiervan
worden eveneens geherinvesteerd in de organisatie. TNO gaat er voorts
van uit dat de overheidsfinanciering blijft op het niveau van 2010 en
vraagt aandacht voor de “matchingsverplichting”.

Reactie

Het kabinet spreekt zijn waardering uit voor de wijze waarop TNO in een
snel tempo heeft gereageerd op de financiële en economische crisis en
maatregelen heeft getroffen om de organisatie financieel gezond te
houden. Het kabinet heeft vertrouwen in een snel herstel van de
organisatie. Wat betreft het niveau van de overheidsbijdrage merkt het
kabinet op dat hierover op dit moment nog geen uitspraken kunnen worden
gedaan, onder meer gelet op de besluitvorming die nog moet plaatsvinden
over budgettaire ruimte in de volgende kabinetsperiode. Vooralsnog kan
geen duidelijkheid worden geboden over de vraag of het middelenkader
voor innovatie en toegepast onderzoek op niveau kan blijven. Dit
betekent dus dat op dit moment geen uitspraken kunnen worden gedaan over
het middelenkader dat voor TNO beschikbaar zal zijn gedurende de
strategieperiode. Ook op dit punt wordt de nodige flexibiliteit van TNO
gevraagd. Over de inzet van middelen voor thema’s, innovatiegebieden
en proposities doet het strategisch plan geen voorstellen. Weliswaar
geeft het strategisch plan voor het plan als geheel een koppeling tussen
inhoud en middelenniveau, maar deze relatie wordt niet doorgetrokken in
het plan zelf. De koppeling van de vraaggestuurde programmering aan de
budgettaire mogelijkheden zal dan ook flexibiliteit vergen van TNO en
van de voor de thema’s verantwoordelijke regievoerders bij de
overheid. De uitkomsten van het overleg tussen TNO en de themaregisseurs
en de resultaten van de afstemming tussen de kennisaanbieders zullen
mede betrokken worden bij de allocatie van het beschikbare
middelenkader. 

Ten aanzien van de “matching” merken wij nog op dat het kabinet de
problematiek onderkent en hierover met TNO in overleg wil treden.

3. Tot slot

Het kabinet realiseert zich dat het strategisch plan een moment markeert
in een ontwikkeling van de organisatie TNO. Zo is ook dit standpunt op
te vatten als een beoordeling naar de stand van zaken op dit moment. Op
diverse plaatsen in onze reactie geven wij aan dat een finale
oordeelsvorming nog niet mogelijk is. Deze kabinetsreactie vormt
derhalve geen belemmering voor wensen van het volgende kabinet ten
aanzien van bijvoorbeeld de thematische ordening of de financiële
randvoorwaarden. Zodra op onderdelen meer duidelijkheid verschaft kan
worden, zullen wij in contact treden met TNO. TNO heeft schriftelijk al
aangegeven dat het kabinet kan uitgaan van een flexibele opstelling van
de organisatie, mocht het nieuwe kabinet in een later stadium besluiten
tot wijzigingen in de inhoudelijke en/of financiële kaders. 

Graag wenst het kabinet TNO veel succes met de uitvoering van het
ambitieuze strategisch plan.

 PAGE   1 

 PAGE   10