Eindverslag van de informateur
Bijlage
Nummer: 2010D39091, datum: 2010-10-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.W. Opstelten, informateur
Bijlage bij: Brief van informateur Opstelten t.g.v. zijn eindverslag, het regeerakkoord van de fracties van VVD en CDA en het gedoogakkoord van de fracties van VVD, PVV en CDA (2010D39089)
Preview document (🔗 origineel)
Mr. I.W. Opstelten Informateur Postbus 20008 2500 EA DEN HAAG AAN DE KONINGIN Kenmerk: 201001026 Den Haag, 7 oktober 2010 Op 13 september 2010 heeft U mij verzocht om, met inachtneming van hetgeen in het eindverslag van informateur mr. H.D. Tjeenk Willink is opgenomen, mijn onderzoek voort te zetten naar de spoedige totstandkoming van een stabiel kabinet van VVD en CDA dat met de steun van de PVV kan rekenen op een vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal. Tussentijds heb ik U ook enkele malen op de hoogte mogen stellen van mijn informatiewerkzaamheden. Ter uitvoering van de mij gegeven opdracht heb ik vanaf maandag 13 september tot en met donderdag 30 september, met uitzondering van de weekeinden, vrijwel dagelijks besprekingen gevoerd met de voorzitters van de fracties van VVD, PVV en CDA, veelal vergezeld van een lid van hun fractie in de Tweede Kamer (VVD, CDA) respectievelijk het Europees Parlement (PVV). Op dinsdag 5 oktober zijn de besprekingen afgerond. Bij de hervatting van de werkzaamheden tot voortzetting van mijn onderzoek op maandag 13 september hebben de drie fractievoorzitters hun vertrouwen uitgesproken in een goed verloop van het informatieproces. De werkzaamheden zijn voortgezet op basis van de informatie en de resultaten zoals die bestonden op vrijdag 3 september 2010. Vanaf maandag 20 september is gesproken over tekstvoorstellen ten behoeve van een regeerakkoord tussen de fracties van VVD en CDA en een akkoord tussen de fracties van VVD, PVV en CDA (“gedoogakkoord”) zoals toegelicht in mijn eindverslag aan U van 4 september jl. De departementale indeling en de verdeling van posten tussen bewindspersonen van VVD en CDA zijn eveneens onderwerp van bespreking geweest. Op zaterdag 25 september voerde ik voorts een gesprek met de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), mw. A. Jorritsma-Lebbink, en de voorzitter van het Interprovinciaal Overleg (IPO), de heer J. Franssen. In zijn eindverslag van 13 september jl. heeft informateur Tjeenk Willink een beschouwing gewijd aan de rol en positie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Leden van de Eerste Kamer richtten eerder een brief aan mij waarin zij de aandacht vestigden op de positie van de Eerste Kamer. Ik onderschrijf hetgeen informateur Tjeenk Willink in zijn eindverslag heeft opgenomen over de Eerste Kamer. De weergave van zijn gesprek met de voorzitter van de Eerste Kamer en zijn analyse laten geen misverstand bestaan over de eigen positie van de Eerste Kamer, ook ten opzichte van de Tweede Kamer waar het politieke primaat berust. De Eerste Kamer is, evenals de Tweede Kamer, medewetgever en controleur en vormt een “chambre de réflexion” die, met inachtneming van positie van de Tweede Kamer, de toetsing van wetgevingskwaliteit als haar eerste taak ziet. De Eerste Kamer heeft niet gevraagd wijziging te brengen in de staatkundige verhoudingen en evenmin als zodanig betrokken te worden in het proces van kabinetsformatie, anders dan door het optreden van de voorzitter als een van Uw vaste adviseurs. Gelet op het voorgaande heb ik evenmin reden gezien hierin verandering te brengen. In het genoemde eindverslag gaf informateur Tjeenk Willink in overweging na te gaan of voor de Europese agenda en andere hoofdpunten van kabinetsbeleid op steun van andere fracties dan de fracties van VVD en CDA in de Tweede Kamer kan worden gerekend. Naar aanleiding hiervan is het volgende relevant. Uit de hieronder beschreven instemming van de fracties van VVD en CDA met het regeerakkoord en de fracties van VVD, PVV en CDA met het gedoogakkoord blijkt, zoals gebruikelijk, dat het kabinet bij het debat over de regeringsverklaring kan rekenen op steun van een meerderheid van de Tweede Kamer. Dit geldt eveneens voor de behandeling in de Tweede Kamer van voorstellen van het kabinet tot uitvoering van het gedoogakkoord. Ten aanzien van voorstellen tot uitvoering van de overige onderdelen van het regeerakkoord heeft de PVV-fractie verzekerd dat deze geen steun zal geven aan moties van wantrouwen of afkeuring die betrekking hebben op de inhoud van het regeerakkoord. Uit het genoemde eindverslag van informateur Tjeenk Willink is bovendien gebleken dat geen van de zeven overige fracties bij voorbaat heeft aangegeven geen steun te zullen geven aan voorstellen van het kabinet. De voorzitters van de fracties van VVD, PVV en CDA hebben hiervan kennis genomen bij de hervatting van hun besprekingen op 13 september. Op grond hiervan zie ik, alles bijeen genomen, voldoende basis voor een vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal. Na afronding van de onder mijn voorzitterschap gevoerde besprekingen over de inhoud van de akkoorden en na doorrekening van de resultaten hiervan door het Centraal Planbureau (CPB), is op woensdag 29 september aan de fracties van VVD, PVV en CDA een concept van beide akkoorden ter bespreking voorgelegd. De voorzitters van de drie fracties hebben op donderdag 30 september onder mijn leiding de wijzigingsvoorstellen van de drie fracties besproken en verwerkt in de concept-akkoorden. Op basis hiervan hebben de fractievoorzitters van VVD en CDA vervolgens de wijzigingen van de beide concept-akkoorden opnieuw aan hun fracties voorgelegd en heeft de voorzitter van de PVV-fractie de wijzigingen van het concept-gedoogakkoord aan zijn fractie voorgelegd. De voorzitter van de VVD-fractie heeft mij vervolgens op dezelfde dag laten weten dat zijn fractie instemde met het concept-regeerakkoord en het concept-gedoogakkoord. De voorzitter van de PVV-fractie heeft mij donderdag 30 september geïnformeerd dat zijn fractie instemde met de wijzigingen van het concept-gedoogakkoord en de overeengekomen politieke samenwerking tussen VVD, PVV en CDA. De voorzitter van de CDA-fractie informeerde mij dat het overgrote deel van zijn fractie had ingestemd met de inhoud van beide concept-akkoorden. Hij meldde voorts dat zijn fractie unaniem had besloten de besluitvorming over de beide concept-akkoorden aan te houden tot na het op 2 oktober te houden CDA-congres en dat de uitkomsten hiervan zwaar zouden wegen bij de besluitvorming van zijn fractie. Op donderdag 30 september heb ik vervolgens, daartoe door U gemachtigd, een afschrift van beide concept-akkoorden en een bijbehorend document van het CPB ter kennisneming aan de voorzitter van de Tweede Kamer doen toekomen en een afschrift hiervan aan de voorzitter van de Eerste Kamer gezonden. Op dinsdag 5 oktober heeft de voorzitter van de CDA-fractie mij geïnformeerd dat zijn fractie unaniem instemde met beide concept-akkoorden. De fractievoorzitters van VVD en CDA bereikten overeenstemming over een verdeling van de posten in het kabinet op basis van gelijkwaardigheid tussen beide coalitiepartners. Het beoogde kabinet telt dan zes ministers van VVD-huize, onder wie de minister-president, en zes ministers van CDA-huize alsmede vier staatssecretarissen van VVD-huize en vier staatssecretarissen van CDA-huize. Dit dient de stabiliteit van het kabinet. Hierboven ben ik reeds ingegaan op de aanwezigheid van een voldoende basis voor een vruchtbare samenwerking van het beoogde kabinet van VVD en CDA met de Staten-Generaal. Op donderdag 7 oktober hebben de voorzitters van de fracties van VVD, PVV en CDA onder mijn voorzitterschap het concept van dit eindverslag besproken en onderschreven. In deze gezamenlijke bespreking heeft de voorzitter van de CDA-fractie gelet op de actualiteit op verzoek van de voorzitter van de PVV-fractie en de voorzitter van de VVD-fractie herbevestigd dat zijn fractie unaniem instemde met beide concept-akkoorden en steun zal geven aan de uitvoering van de daarin opgenomen maatregelen. Daarmee hebben de drie fractievoorzitters geconcludeerd dat op basis van beide bijgevoegde akkoorden en hun onderlinge samenhang kan worden overgegaan tot de formatie van een stabiel kabinet bestaande uit VVD en CDA dat met de steun van de PVV kan rekenen op een vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal en dat een formateur, van VVD-huize, kan worden aangewezen. Op grond van deze bevindingen mag ik U aanbevelen de heer drs. M. Rutte te benoemen tot formateur en hem te belasten met de vorming van een kabinet bestaande uit VVD en CDA. Mr. I.W. Opstelten