[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32531 NR inzake wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Arbeidstijdenswet in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs

Wet houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Arbeidstijdenswet in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs

Nader rapport

Nummer: 2010D39655, datum: 2010-10-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z14590:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 2 februari
2010, nr. 10.000267, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 1 april 2010, nr. W05.10.0028/I, bied ik U hierbij
aan.

Het voorstel geeft de Raad van State aanleiding tot het maken van
inhoudelijke opmerkingen en de Raad geeft in overweging daarmee rekening
te houden. Dit nader rapport volgt de indeling van het advies van de
Raad van State bij de reactie op de door de Raad gemaakte opmerkingen in
zijn advies.

1. Taak voor het onderwijs?

De Raad merkt allereerst in zijn advies op dat in de toelichting geen
aandacht wordt besteed aan de vraag waarom het organiseren van een
maatschappelijke stage een taak van het onderwijs zou zijn. Het is
“een terugkerend onderwerp van politieke discussie.” Evenmin wordt
aandacht besteed aan de vraag hoe het voorstel zich verhoudt tot de
aanbevelingen van de Commissie-Dijsselbloem.

De regering wijst in dit kader allereerst op artikel 17 van de Wet op
het voortgezet onderwijs (WVO), waarin een wettelijke opdracht is
geformuleerd om burgerschap en sociale integratie te bevorderen. 

Deze wettelijke opdracht komt voort uit de kernopvatting dat goed
onderwijs leerlingen voorbereidt op hun rol in en bijdrage aan de
samenleving. Om die reden moeten scholen sinds 1 februari 2006 in het
onderwijs aandacht besteden aan actief burgerschap en integratie. Dat is
een politieke keuze. Het is, zoals de Raad aangeeft, “een terugkerend
onderwerp van politieke discussie.” Aan hoofdstuk 1 van de Memorie van
Toelichting bij het wetsvoorstel is een paragraaf toegevoegd die
toelicht waarom de regering de maatschappelijke stage een passende taak
en gewenste invulling van de wettelijke opdracht voortvloeiend uit
artikel 17 WVO, voor het onderwijs vindt. 

De regering kiest voor een invulling van burgerschap in het onderwijs
waar in ieder geval de maatschappelijke stage onderdeel van uitmaakt.
Dat is deels een politieke keuze. Maar het is vooral een keuze die
voortkomt uit een uitgebreide voorgeschiedenis en gesteund wordt door
wetenschappelijk onderzoek, zoals in paragraaf 1.1. en 1.2. van de
Memorie van toelichting is beschreven.  

Het kabinet gaat met dit wetsvoorstel niet voorbij aan de conclusies van
de Commissie-Dijsselbloem. De maatschappelijke stage betreft geen nieuwe
opdracht aan het onderwijs. Het is een invulling van de bestaande
wettelijke opdracht volgend uit artikel 17 WVO. Het wordt scholen
makkelijker gemaakt om aan deze bestaande opdracht te voldoen. Immers,
het wetsvoorstel voorziet in een adequate uitvoering van deze opdracht
door de maatschappelijke stage een plaats te geven in het curriculum,
structureel te bekostigen en mee te laten tellen als onderwijstijd.
Zonder verplichte invoering van de maatschappelijke stage kan niet
worden verzekerd dat daadwerkelijk alle leerlingen de kans krijgen om
een maatschappelijke stage te doen. In de toelichting is aan hoofdstuk 1
een paragraaf toegevoegd, die de verhouding van het wetsvoorstel tot de
aanbevelingen van de Commissie-Dijsselbloem benoemt. 

2. Kwaliteit van het onderwijs

De Raad constateert dat de aan maatschappelijke stage bestede
onderwijstijd in mindering komt op de tijd die beschikbaar is voor de
andere componenten van het curriculum, zoals het overdragen van
basisvaardigheden en stelt in verband daarmee dat de voorgestelde
maatregel ook alleen ingevoerd zou moeten worden als de kwaliteit van
het onderwijs als zodanig tenminste gewaarborgd blijft.

De regering merkt op dat de opmerkingen van de Raad onder punt 2 nauw
samenhangen met de opmerkingen van de Raad en reactie daarop van de
regering onder punt 1. De invulling van de wettelijke opdracht zoals
toegelicht onder punt 1 vormt de rechtvaardiging van het aantal uren dat
aan maatschappelijke stage besteed dient te worden. Het is daarom zinvol
om op deze plaats reeds op te merken dat het verplichte aantal uren is
aangepast. Het aantal uren is voor alle schoolsoorten 30 uur.
Aanleidingen hiervoor zijn de ervaringen in de praktijk, de beschikbare
middelen bij begroting 2011 en het advies van de Raad. Deze aanpassing
wordt toegelicht onder punt 4b.

Het advies van de Raad, dat zich toespitst op vragen over de kwaliteit
van het onderwijs, stelt zogenaamde “basisvaardigheden” centraal.
Dit wekt de suggestie dat de vaardigheden die worden opgedaan door het
doen van een maatschappelijke stage hier niet toe gerekend zouden kunnen
worden. De regering verzet zich tegen een dergelijke suggestie. Naar de
mening van de regering behoren de vaardigheden die worden opgedaan met
de maatschappelijke stage tot de kern van vaardigheden die leerlingen
voorbereiden op hun rol in de maatschappij. In het kader van de
beschikbare onderwijstijd wijst de regering er voorts op dat deze in het
algemeen de afgelopen jaren sterk is toegenomen, mede dankzij versterkt
toezicht van de Inspectie van het onderwijs. Bovendien betreft de
maatschappelijke stage in totaal 30 uur op de gehele schoolloopbaan van
de leerling. Het rapport van professor Meijs (De praktijk leert, een
uitgebreide tussenstand na twee jaar invoering van de maatschappelijke
stage in het voortgezet onderwijs) laat zien dat leerkrachten duidelijk
positieve effecten op leerlingen ervaren. Bijna alle scholen meldden in
het schooljaar 2008-2009 dat de maatschappelijke stage leidt tot een
toename van sociale vaardigheden en persoonlijke ontwikkeling van
leerlingen. In het onderzoek van Bekkers (Maatschappelijke stage en
burgerschap) wordt geconcludeerd dat leerlingen die een maatschappelijke
stage hebben gedaan een hoger niveau van burgerschap vertonen dan
leerlingen die geen maatschappelijke stage hebben gedaan. Gelet op deze
effecten biedt de maatschappelijke stage scholen een geschikt middel om
invulling te geven aan burgerschapsvorming. Hoofdstuk 1 van de Memorie
van Toelichting is met dit punt aangevuld. 

De Raad maakt vervolgens een opmerking over de (beperkte) financiële
middelen. De maatschappelijke stage kent een jaarlijks budget van ruim
55 miljoen euro voor scholen en ongeveer 20 miljoen euro voor gemeenten.
Dit acht de regering een zeer redelijke financiële ondersteuning.De
middelen voor gemeenten zijn bedoeld voor de (verdere) ontwikkeling van
een makelaarsfunctie ten behoeve van maatschappelijke stages en de
stimulering van vrijwilligerswerk. Hiermee is structurele bekostiging
van de maatschappelijke stage verankerd. Scholen moeten er op kunnen
rekenen dat de uitvoering en invulling van de maatschappelijke stage
verzekerd is. Het kabinet vindt deze investering in het onderwijs
gerechtvaardigd, mede gezien de resultaten en effecten zoals hierboven
reeds aangehaald. In dit kader merkt het kabinet nogmaals op dat het de
vaardigheden opgedaan met de maatschappelijke stage niet los ziet van
“basisvaardigheden” die de Raad aanhaalt.

3. Definitie en bereik maatschappelijke stage

Het advies van de Raad om in het wetsvoorstel een definitie van de
maatschappelijke stage op te nemen is overgenomen.

In het initiële voorstel was onder 2.2. van de toelichting opgenomen
dat in het Inrichtingsbesluit WVO een nadere uiteenzetting gegeven zou
worden van de voorwaarden waaraan de maatschappelijke stage moet
voldoen. Een belangrijke reden om de definitie van maatschappelijke
stage in eerste instantie niet in de wet op te nemen was gelegen in het
ontbreken van een wettelijke definitie van de beroepsstage, die in de
Wet op het voortgezet onderwijs wordt aangeduid met “stage”. Echter,
ook het Inrichtingsbesluit bevat geen definitie van de beroepsstage. De
Raad heeft de regering er van overtuigd om alsnog een wettelijke
definitie van maatschappelijke stage op te nemen. Een definitie in de
Wet op het voortgezet onderwijs biedt scholen en andere betrokken
partijen een duidelijk handvat voor uitvoering van de maatschappelijke
stage zoals beoogd door het wetsvoorstel. Zoals onder punt 4a.
opgemerkt, is iedere stage die voldoet aan die definitie, een
maatschappelijke stage.

In de Memorie van Toelichting is in hoofdstuk 1 reeds aangegeven dat met
maatschappelijke stage bedoeld wordt: een vorm van leren waarbij
leerlingen in het voortgezet onderwijs vanuit de school door middel van
vrijwilligersactiviteiten kennis maken met, en een onbetaalde bijdrage
leveren aan allerlei aspecten en onderdelen van de samenleving. De
belangrijkste eigenschappen van een maatschappelijke stage zijn dan ook
dat de leerling zelf iets doet, dat de activiteiten bijdragen aan een
maatschappelijk doel, en onbetaald zijn. Deze essentiële voorwaarden
zijn verwerkt in de definitie van maatschappelijke stage, zoals
vastgelegd in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Met de
explicitering van vrijwilligersactiviteiten is ook in de wettekst nu
verzekerd dat een beroepsstage geen maatschappelijke stage kan zijn.

Zoals door de Raad geadviseerd is deze definitie opgenomen in het
wetsvoorstel en toegelicht in hoofdstuk 1 en 3.1.2. van de Memorie van
Toelichting. Paragraaf 2.2. van de toelichting is in overeenstemming
hiermee aangepast. 

In het verlengde van de opname van een wettelijke definitie, is ook
opvolging gegeven aan het advies van de Raad om voorbeelden op te nemen
in de Memorie van Toelichting. Daartoe is een paragraaf toegevoegd aan
3.1.2. 

De Raad stelt verder dat moeilijk gesteld kan worden dat met bepaalde
binnenschoolse activiteiten sociale samenhang wordt bevorderd.

Voor leerlingen jonger dan 13 jaar en voor leerlingen die extra
begeleiding of oefening nodig hebben, kan een school de stage binnen het
terrein van een school organiseren. Zoals toegelicht in paragraaf 1.1.2.
van de Memorie van Toelichting, kan kennismaking met “anderen” in de
samenleving en met een andere omgeving door het doen van een
maatschappelijke stage bijdragen aan het bevorderen van sociale
samenhang. Uit de voorbeelden van binnenschoolse maatschappelijke
stages, die in 2.5.3. van de Memorie van Toelichting worden gegeven,
blijkt dat de leerling ook bij dit soort stages iets kan betekenen voor
“de ander”. Daarmee wordt een persoon of een groep bedoeld die de
leerling zonder maatschappelijke stage misschien niet zou kennen en/of
tegenkomen. Die “anderen” kunnen ook in het geval van een
binnenschoolse stage bijvoorbeeld senioren zijn, die voor de gelegenheid
naar een school komen dan wel gebracht worden om computerles te krijgen
of een voorstelling bij te wonen. Tevens kan een leerling met een
binnenschoolse stage in contact komen met een andere omgeving, omdat de
school waar de maatschappelijke stage wordt uitgevoerd ook een andere
dan de eigen school kan zijn. Dat kan ook omdat zij bijvoorbeeld door
begeleiding van eerstejaars leerlingen direct in aanraking komen met
leerlingen die hun weg moeten zoeken in een nieuwe omgeving; op een
nieuwe school met nieuwe mensen. Een stage kan ook opgebouwd zijn uit
meerdere stage-onderdelen, bijvoorbeeld een binnenschoolse en een
buitenschoolse stage.

 

4a. Stageplaatsen

De Raad maakt in zijn advies opmerkingen over de praktijk op dit moment
en merkt op dat er momenteel een kortere stage wordt gelopen dan wordt
voorgesteld. De Raad verwijst hierbij naar het onderzoek van het
Verwey-Jonker instituut van mei 2009 waaruit blijkt dat 87 procent van
de scholieren minder dan 50 uur aan de maatschappelijke stage heeft
besteed; voor een kwart van de leerlingen bestond de maatschappelijke
stage uit een eenmalige activiteit met een tijdsbeslag van minder dan 10
uur. Bovendien wijst de Raad op het feit dat niet duidelijk is of alle
stageplekken voldoen aan de doelstellingen van het wetsvoorstel,
namelijk de bevordering van de maatschappelijke leerresultaten en de
sociale samenhang. Een deel van de kandidaat-stageaanbieders zal
terugschrikken voor de belasting die het begeleiden van de stagiaires in
de gekozen opzet met zich brengt. Daarmee is de kans aanwezig dat deze
verantwoordelijkheden een drempel zullen vormen voor stagebieders om
stageplekken aan te bieden. De Raad adviseert om in toelichting op deze
opmerkingen in te gaan.

De maatschappelijke stage wordt gefaseerd ingevoerd in het voortgezet
onderwijs. De rapporten van professor Meijs (De praktijk leert, een
uitgebreide tussenstand na twee jaar invoering van de maatschappelijke
stage in het voortgezet onderwijs) en professor Bekkers
(Maatschappelijke stage en burgerschap) onderschrijven de keuze voor
deze gefaseerde invoering – zowel in tijd als geld. De gefaseerde
invoering verloopt goed. Deze rapporten zijn toegelicht in de brief aan
de Tweede Kamer van 22 april 2010 (2009-2010, 31289, nr. 85), waarin een
uitgebreide tussenstand wordt gegeven na twee jaar invoering van de
maatschappelijke stage. 

Het onderzoek door SenterNovem (Regeling aanvullende bekostiging
maatschappelijke stages in het voortgezet onderwijs, Evaluatie
Schooljaar 2008-2009, oktober 2009) laat zien dat in schooljaar
2008-2009 99 procent van alle scholen actief zijn met de
maatschappelijke stage. De leerlingen die al een stage hebben gedaan,
hebben gemiddeld 30 uur maatschappelijke stage gelopen. De cijfers uit
het onderzoek van het Verwey-Jonker instituut van mei 2009 zien op de
schooljaren 2005-2006 en 2006-2007. Er zijn nu geen problemen met het
aantal beschikbare stageplaatsen en die worden ook niet verwacht. 

De beschikbaarheid van voldoende stageplaatsen wordt vanzelfsprekend
gestimuleerd door goede samenwerking tussen de betrokken partijen. De
basis voor onderlinge samenwerking tussen scholen, makelaars en
stagebieders is met de pilotprojecten en gefaseerde invoering al gelegd.
Om deze samenwerking verder te versterken worden in de maanden voor de
wettelijke invoering accountmanagers ingezet. Zij richten zich op het
bevorderen van samenwerking tussen scholen, stagebieders en makelaars,
vooral in gebieden waar tot dan toe relatief weinig samenwerking tot
stand is gekomen. Naast de inzet van de accountmanagers, is
onderwijsadviesorganisatie CPS ingeschakeld om scholen extra te
ondersteunen en het kenniscentrum voor maatschappelijke ontwikkeling
Movisie om maatschappelijke organisaties te ondersteunen.  

Veel verschillende organisaties hebben al een intentieverklaring
getekend, waarin zij toezeggen een bepaald aantal stageplaatsen aan te
bieden. Onder hen bevinden zich het Rode Kruis, de Zonnebloem, Scouting
Nederland, maar bijvoorbeeld ook kunst- en cultuurorganisaties. Tot op
heden staat het totaal aantal stageplaatsen dat wordt gerealiseerd via
deze partners op circa 80.000. Het is volgens Meijs waarschijnlijk dat
er sprake is van een leercurve, waardoor het organiseren van de
maatschappelijke stage makkelijker wordt naarmate organisaties meer
ervaring hebben en gebruik kunnen maken van de ervaring van anderen. Er
zijn dan ook geen aanwijzingen dat er problemen zullen ontstaan als de
maatschappelijke stage in schooljaar 2011-2012 voor alle nieuwe
leerlingen in het voortgezet onderwijs verplicht is.  

Paragraaf 3.2. van de Memorie van Toelichting is ten aanzien van de
beschikbaarheid van voldoende stageplaatsen aangevuld. 

Onder punt 3 is aangegeven dat de definitie van een maatschappelijke
stage wordt opgenomen in de WVO. Iedere stage binnen die definitie, is
een maatschappelijke stage. In de Memorie van Toelichting komt onder
1.3.1., 3.2. en 4 aan de orde dat de school eindverantwoordelijkheid
draagt voor de kwaliteit van de stage. Het is dus de
verantwoordelijkheid van de school om er voor te zorgen dat de
leerlingen een maatschappelijke stage doen die binnen de definitie valt.
De doelen van de wet maken echter niet automatisch onderdeel uit van de
definitie van het middel. Zoals aangegeven in paragraaf 1.1. van de
Memorie van Toelichting, brengt de maatschappelijke stage leerresultaten
met zich mee en wordt sociale samenhang bevorderd. Het is niet mogelijk
om voor de start van een maatschappelijke stage aan te geven in hoeverre
deze doelstellingen bereikt worden. Noch is het wenselijk en uitvoerbaar
om na afloop van een maatschappelijke stage te toetsen of dit het geval
is. De aangehaalde onderzoeken tonen aan dat het doen van een
maatschappelijke stage vaak deze positieve effecten tot gevolg heeft
(1.1.1. en 1.1.2.). Het zijn dan ook de activiteit, en de ervaring die
daarmee wordt opgedaan, die centraal staan.  

Zoals ook onder 5a. wordt toegelicht, verandert het wetsvoorstel de
wettelijke verdeling van verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid niet,
maar past het deze slechts toe op uitvoering van de maatschappelijke
stage. Met de begeleiding van de leerling, zowel op school, als op de
stageplaats, is dus gekozen, voor het aansluiten bij de huidige
wettelijke verdeling. Deze is niettemin passend voor de veiligheid van
de leerlingen, alsook voor het behalen van de leerdoelen van de
maatschappelijke stage. 

In het schooljaar 2008-2009 hebben bijna 190.000 leerlingen 5.800.000
uur maatschappelijke stage gelopen. Uit de evaluatie daarvan zijn geen
tekenen naar voren gekomen dat (kandidaat-)stageaanbieders
terugschrikken voor de vereiste begeleiding of verantwoordelijkheid. 

4b. Stage-uren

De Raad constateert vervolgens dat in de toelichting niet wordt
onderbouwd dat het voorgestelde aantal uren haalbaar en wenselijk is en
geeft in overweging het voorgenomen aantal uren alsnog dragend te
motiveren dan wel om minder verplichte uren voor te schrijven.

In reactie op de vraag naar de wenselijkheid van het aantal uren
maatschappelijke stage verwijst de regering allereerst naar de
toelichting onder punt 1 in dit nader rapport. Zoals reeds aangegeven
onder punt 2 hebben de ervaringen uit de praktijk, de beschikbare
middelen en het advies van de Raad ertoe geleid dat het aantal uren is
bijgesteld naar 30 klokuren voor alle schoolsoorten.

De (internationale) literatuur is onhelder over het optimale aantal uren
(Meijs 2010). In 3.1.1. van de Memorie van Toelichting is aangegeven dat
de pilots hebben opgemerkt dat, met name in het vmbo, de opschaling naar
beduidend meer dan 30 uur een belangrijke uitdaging zou betekenen. Zij
hebben hun zorgen geuit over de haalbaarheid van het oorspronkelijke
streven van 72 uur maatschappelijke stage. Uit de evaluaties van
SenterNovem en professor Meijs blijkt dat een maatschappelijke stage van
gemiddeld 30 uur voor alle schoolsoorten haalbaar is. Om die redenen
neemt de regering het advies van de Raad over om minder verplichte uren
voor te schrijven. Het minimum aantal verplichte klokuren wordt 30.
Paragraaf 3.1.1. van de Memorie van Toelichting is overeenkomstig het
vorenstaande aangepast.

5a. Vrijstelling voor praktijkonderwijs?

De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op de constatering dat er
niet in een vrijstellingsmogelijkheid voor het praktijkonderwijs is
voorzien en adviseert zo nodig artikel 10f aan te passen.

De Raad constateert terecht dat in het wetsvoorstel geen grondslag is
opgenomen voor vrijstelling of ontheffing van de verplichte
maatschappelijke stage in het praktijkonderwijs. De reden daarvoor is
dat de situaties, waarin de mogelijkheid van vrijstelling of ontheffing
beoogd wordt, zich niet voordoen in het praktijkonderwijs.  

Het wetsvoorstel voorziet in de WVO in een grondslag voor de uitwerking
in het Inrichtingsbesluit van de mogelijkheid van vrijstelling en de
bevoegdheid van het bevoegd gezag om ontheffing te verlenen. Vooralsnog
is het voornemen van de regering dit alleen te regelen voor de
leerlingen die doorstromen van het speciaal onderwijs naar het vmbo, en
van wie redelijkerwijs niet kan worden verwacht alsnog het verplichte
aantal uren MaS te doen. Deze mogelijkheid is derhalve niet nodig in het
praktijkonderwijs. 

Dit is verduidelijkt in de Memorie van Toelichting onder 2.4.

5b. Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid

De Raad wijst in zijn advies op het belang van een heldere formulering
van de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden bij elke stage en
stelt dat deze in de stageovereenkomst opgenomen dient te worden.

In de toelichting is opgemerkt dat de bestaande praktijk uitwijst dat de
verdeling van verantwoordelijkheden goed verloopt en waar nodig wordt
doorontwikkeld. Er zijn thans geen aanwijzingen dat doorontwikkeling
nodig is. Zoals de Memorie van Toelichting vermeldt, wordt voor de
verantwoordelijkheids- en aansprakelijkheidsverdeling aangesloten bij de
wettelijke verdeling. Het wetsvoorstel verandert hier niets aan, en past
de bestaande wettelijke verdeling in de toelichting slechts toe op de
maatschappelijke stage. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de
maatschappelijke stage ligt bij de school, zoals toegelicht in paragraaf
3.2. De verantwoordelijkheid voor het welzijn van de leerling is
wettelijk verdeeld over de school, de stageaanbieder en de ouders van de
leerling, zoals toegelicht in paragraaf 2.5.4. Dit sluit aan bij de
beroepsgerichte stage, waarvoor eveneens de wettelijke verdeling wordt
aangehouden en geen aanvullende bepalingen zijn opgenomen anders dan ten
aanzien van kwaliteitseisen. 

In het Inrichtingsbesluit worden de verplichte onderdelen van de
stageovereenkomst vastgelegd. Dit gebeurt in samenwerking met de
Minister van SZW, waaronder de Arbeidsinspectie ressorteert. Alle
leerlingen die een maatschappelijke stage buitenschools lopen moeten een
stageovereenkomst hebben. Deze overeenkomst moet in ieder geval
bevatten: de te ontplooien leeractiviteit, de aanvangsdatum, einddatum
en tijden van de bedoelde leeractiviteiten, en een regeling voor de
begeleiding van de leerling bij de stagebieder. De overeenkomst wordt
ondertekend door de stagebegeleider van de school, de begeleider van de
stagebieder, en de ouders, voogden of verzorgers van de leerling. 

Gelet op de opmerking van de Raad over verduidelijking, zal een regeling
voor een adequate verzekering voor de leerling worden toegevoegd aan de
verplichte onderdelen van de stageovereenkomst. In de praktijk zal
doorgaans gebruik worden gemaakt van bestaande verzekeringen dan wel een
aanvulling daarop. Dit element is toegevoegd aan de opsomming onder
2.5.2 van de Memorie van Toelichting. In de bekostiging van de
maatschappelijke stage is bovendien reeds voorzien in een bedrag voor
verzekering. 

Het ministerie van OCW zorgt er voor dat de communicatie hierover
richting de betrokken partijen tijdig en toereikend is. Zo zullen er
voorbeelden van stageovereenkomsten voor de maatschappelijke stage
geplaatst worden op de website   HYPERLINK
"http://www.maatschappelijkestage.nl"  www.maatschappelijkestage.nl ,
waar scholen, leerlingen, stagebieders, stagemakelaars en gemeenten
terecht kunnen voor informatie. 

Ik moge U, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van
wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, 

Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

 PAGE    

	W1234.K-2	  PAGE  2 

	MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Nr.	WJZ/210705(3826)



	(Hoofd) Afdeling



DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN





Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet
op het voortgezet onderwijs en de Arbeidstijdenwet in verband met de
invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs

Den Haag, 7 oktober 2010



AAN DE KONINGIN



OCW 10938