[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32189 Vaststelling van de Wet Belastingwet BES (Belastingwet BES)

Vaststelling van de Wet Belastingwet BES (Belastingwet BES)

Eindtekst

Nummer: 2010D41153, datum: 2010-10-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z19950:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

7 oktober 2010



Vaststelling van de Wet Belastingwet BES (Belastingwet BES)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is maatregelen
te treffen zodat voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt voorzien in
een fiscaal stelsel op het moment dat in het kader van de staatkundige
vernieuwing van het Koninkrijk der Nederlanden deze eilanden als
openbaar lichaam onderdeel gaan uitmaken van het land Nederland;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1.1

	De bepalingen van deze belastingwet gelden op de BES eilanden bij de
heffing van de BES belastingen alsmede de invordering van de BES
belastingen.

Artikel 1.2

	Krachtens deze belastingwet worden de volgende belastingen geheven en
ingevorderd:

	a. vastgoedbelasting;

	b. opbrengstbelasting;

	c. algemene bestedingsbelasting;

	d. overdrachtsbelasting, en

	e. kansspelbelasting.

Artikel 1.3

	Deze belastingwet verstaat onder:

	a. Onze Minister: Onze Minister van Financiƫn;

	b. belastingwet: deze wet alsmede alle op deze wet berustende
bepalingen;

	c. lichamen: verenigingen en andere rechtspersonen, maat- en
vennootschappen en doelvermogens;

	d. BES belastingen: de in artikel 1.2 genoemde belastingen alsmede de
loonbelasting geheven op basis van de Wet loonbelasting BES en van
inkomstenbelasting geheven op basis van de Wet inkomstenbelasting BES,
waaronder worden begrepen de bestuurlijke boeten die ingevolge deze wet
kunnen worden opgelegd of vastgesteld, interest, alsmede de kosten van
vervolging;

	e. Koninkrijk: Koninkrijk der Nederlanden;

	f. Rijk: het land Nederland, zijnde Nederland en de BES eilanden;

	g. Nederland: het in Europa gelegen deel van het Rijk;

	h. BES eilanden: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba,
met daar onder begrepen, met in achtneming van de Rijkswet tot
vaststelling van een zeegrens tussen CuraƧao en Bonaire, en tussen Sint
Maarten en Saba, het buiten de territoriale zee van de BES eilanden
gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het
Koninkrijk daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de
exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine
rechten mag uitoefenen, alsmede de in, op of boven dat gebied aanwezige
installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en
exploitatie van natuurlijke rijkdommen in dat gebied;

	i. binnenland: de BES eilanden;

	j. openbaar lichaam: Bonaire, Sint Eustatius of Saba, waarbij het
openbaar lichaam Bonaire de eilanden Bonaire en Klein Bonaire omvat;

	k. directeur, inspecteur of ontvanger: de bij ministeriƫle regeling
als zodanig aangewezen functionaris van de rijksbelastingdienst;

	l. belastingdeurwaarder: de bij ministeriƫle regeling als zodanig
aangewezen ambtenaar met dien verstande dat de betrekking van
belastingdeurwaarder van de BES belastingen verenigbaar is met die van
deurwaarder bij een rechterlijk college of gerecht in eerste aanleg;

	m. belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de
navorderingsaanslag, en de naheffingsaanslag;

	n. belastingplichtige: de natuurlijke persoon of rechtspersoon van wie
op grond van deze wet een belasting wordt geheven;

	o. belastingschuldige: degene te wiens naam de belastingaanslag is
gesteld;

	p. de Raad: de Raad van Beroep voor belastingzaken, bedoeld in artikel
8.97

	q. bevoegde autoriteit: de door een staat tot het uitwisselen van
inlichtingen aangewezen persoon of instantie;

	r. USD: dollar van de Verenigde Staten van Amerika.

Artikel 1.4

	Waar in deze belastingwet wordt gesproken van:

	a. de bestuurder van een lichaam, wordt daaronder begrepen de beherende
vennoot van een maat- of vennootschap en de binnenlandse
vertegenwoordiger van een niet op de BES eilanden gevestigd lichaam,
alsmede in geval van ontbinding degene die met de vereffening is belast;

	b. vereniging, wordt daaronder begrepen het samenwerkingsverband zonder
rechtspersoonlijkheid die maatschappelijk met een vereniging gelijk kan
worden gesteld;

	c. Mogendheid, wordt daaronder begrepen een daarmee gelijk te stellen
bestuurlijke eenheid;

	d. staat, wordt daaronder begrepen Mogendheid;

	e. verdrag, wordt daaronder begrepen regelen ter voorkoming van dubbele
belasting die zijn overeengekomen met een in onderdeel d bedoelde
bestuurlijke eenheid;

	f. regeling ter voorkoming van dubbele belasting, wordt daaronder
begrepen regelen ter voorkoming van dubbele belasting die zijn
overeengekomen met een in onderdeel d bedoelde bestuurlijke eenheid.

Artikel 1.5

	1. Waar iemand woont en waar een lichaam is gevestigd, wordt naar de
omstandigheden beoordeeld.

	2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen en
luchtvaartuigen welke op de BES eilanden hun thuishaven hebben, ten
aanzien van de bemanning als deel van de BES eilanden beschouwd.

HOOFDSTUK II INKOMSTENBELASTING

Gereserveerd

HOOFDSTUK III LOONBELASTING

Gereserveerd

HOOFDSTUK IV VASTGOEDBELASTING

TITEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 4.1

	Onder de naam vastgoedbelasting wordt een belasting geheven ter zake
van voordelen uit een op de BES eilanden gelegen onroerende zaak.

TITEL 2 BELASTINGPLICHTIGE

Artikel 4.2

	1. De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het
kalenderjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
van een onroerende zaak.

	2. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt
aangemerkt, degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in
de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat op dat tijdstip
een ander genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

	3. Indien bij het begin van het kalenderjaar meer dan een
belastingplichtige het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt
recht van een onroerende zaak, wordt de belasting geheven van alle
belastingplichtigen gezamenlijk.

	4. Indien belastingplichtigen bij het begin van het kalenderjaar het
genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak
hebben en dit genot elk van deze belastingplichtigen afzonderlijk het
recht geeft om de onroerende zaak gedurende een deel van het
kalenderjaar te gebruiken (time-share), wordt de belasting geheven van
al deze belastingplichtigen gezamenlijk.

TITEL 3 VOORWERP VAN BELASTING

Artikel 4.3

	Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt als Ć©Ć©n onroerende zaak
aangemerkt:

	a. een gebouwd eigendom;

	b. een ongebouwd eigendom;

	c. een gedeelte van een in onderdeel a of in onderdeel b bedoeld
eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk
geheel te worden gebruikt;

	d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b
bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die
bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de
omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.

Artikel 4.4

	De belasting wordt niet geheven ter zake van voordelen uit:

	a. onroerende zaken die als eigen woning worden aangemerkt als bedoeld
in artikel 4 van de Wet inkomstenbelasting BES en die de
belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staan;

	b. onroerende zaken die tot het vermogen van een onderneming behoren
waarmee een belastingplichtige opbrengst als bedoeld in artikel 6 van de
Wet inkomstenbelasting BES verkrijgt;

	c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
dienen als woning;

	d. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door
organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,
met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

	e. werken die zijn bestemd voor de levering van water, de inzameling en
zuivering van riool- en ander afvalwater of de levering van
elektriciteit en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de
delen van zodanige werken die dienen als woning;

	f. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geƫxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, voor zover die niet
de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen;

	g. natuurterreinen, waaronder mede wordt verstaan duinen,
zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met
volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;

	h. onroerende zaken, waarvan het Rijk of de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius of Saba het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt
recht hebben, behoudens voor zover die zaak wordt gebruikt in het kader
van een onderneming of een andere economische activiteit;

	i. onroerende zaken, voor zover degene of degenen die het genot
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft of hebben inwoner zijn
van de BES eilanden en de waarde van de onroerende zaak niet meer
bedraagt dan USD 50.000;

	j. onroerende zaken, voor zover een lichaam dat op grond van artikel
5.2, in Nederland wordt geacht te zijn gevestigd het genot krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht heeft.

TITEL 4 HEFFINGSMAATSTAF EN WAARDEVASTSTELLING

Artikel 4.5

	1. De heffingsmaatstaf is de waarde die aan de onroerende zaak dient te
worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou
kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin
die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen
nemen.

	2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
onroerende zaak bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een
hogere waarde dan die ingevolge het eerste lid. Bij de berekening van de
vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:

	a. de aard en de bestemming van de zaak;

	b. de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en
functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in
aanmerking wordt genomen.

Artikel 4.6

	1. De inspecteur stelt de waarde van de onroerende zaken ter zake
waarvan de vastgoedbelasting wordt geheven vast bij voor bezwaar vatbare
beschikking.

	2. De waarde wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaak op de
waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum
verkeert.

	3. De waardepeildatum ligt aan het begin van het tijdvak waarvoor de
waarde wordt vastgesteld.

	4. De waarde geldt voor een tijdvak van vijf achtereenvolgende
kalenderjaren.

	5. Indien er met betrekking tot een onroerende zaak meer dan Ć©Ć©n
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, kan de
beschikking, bedoeld in het eerste lid, worden toegezonden aan Ć©Ć©n van
hen.

Artikel 4.7

	1. In afwijking in zoverre van hoofdstuk VIII, stelt de inspecteur de
aanslag vast, zonder dat daaraan een aangifte is voorafgegaan.

	2. Bezwaar tegen de aanslag kan niet gegrond zijn op de stelling dat de
waarde onjuist is vastgesteld.

	3. De belasting wordt geheven over een tijdvak van Ć©Ć©n kalenderjaar.

	4. Indien er met betrekking tot een onroerende zaak meer dan Ć©Ć©n
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, kan de
inspecteur de aanslag opleggen aan Ć©Ć©n van hen. 

	5. Indien er met betrekking tot een onroerende zaak meer dan Ć©Ć©n
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, vordert de
ontvanger de belastingaanslag in bij degene op wiens naam de aanslag is
gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige
belastingplichtigen. 

Artikel 4.8

	Indien de onroerende zaak in het jaar voorafgaand aan het tijdvak van
heffing of in de loop van het tijdvak van heffing wijzigt als gevolg van
bouw, verbouwing, verbetering, afbraak of vernietiging wordt in
afwijking van artikel 4.6, derde en vierde lid, de waarde bepaald naar
de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar volgend op dat
waarin de genoemde wijziging zich heeft voorgedaan.

TITEL 5 TARIEF

Artikel 4.9

	De belasting bedraagt 20% van de voordelen uit een onroerende zaak.

Artikel 4.10

	1. De voordelen uit een onroerende zaak worden gesteld op 4% van de
waarde van de onroerende zaak.

	2. In afwijking van het eerste lid worden de voordelen uit een
onroerende zaak bij een belastingplichtige als bedoeld in artikel 4.2,
vierde lid, bepaald op basis van het eerste lid, en vervolgens
vermenigvuldigd met een gebruiksfactor. De gebruiksfactor is het aantal
dagen in het kalenderjaar dat de belastingplichtige een onroerende zaak
waarvan hij het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft
mag gebruiken, gedeeld door het aantal dagen in het kalenderjaar. Indien
de hiervoor bedoelde belastingplichtigen de onroerende zaak in totaal
minder dan het aantal dagen in het kalenderjaar mogen gebruiken wordt
het op grond van de eerste twee volzinnen bepaalde voordeel
vermenigvuldigd met een leegstandsfactor. Deze leegstandsfactor bedraagt
het aantal dagen in het kalenderjaar gedeeld door het totaal aantal
dagen dat deze belastingplichtigen de onroerende zaak mogen gebruiken.

TITEL 6 OVERIG

Artikel 4.11

	1. De belastingplichtige, bedoeld in artikel 4.2, eerste, derde en
vierde lid, kan op de BES eilanden een fiscaal vertegenwoordiger
aanstellen. De fiscaal vertegenwoordiger woont of is gevestigd op de BES
eilanden. De fiscaal vertegenwoordiger treedt in de plaats van de
belastingplichtige met betrekking tot de rechten en verplichtingen die
voortvloeien uit deze wet.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald
in welke gevallen een belastingplichtige verplicht is een fiscaal
vertegenwoordiger aan te stellen. Als fiscaal vertegenwoordiger wordt in
elk geval aangemerkt degene die namens de belastingplichtige als bedoeld
in artikel 4.2, eerste, derde en vierde lid, het beheer voert over een
onroerende zaak waarvan die belastingplichtige het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht.

	3. De fiscaal vertegenwoordiger is bevoegd de door hem betaalde
belasting als zodanig te verhalen op degenen die op grond van artikel
4.2, eerste, derde en vierde lid, belastingplichtig zijn, tot ten
hoogste het bedrag aan belasting dat diegene verschuldigd is.

HOOFDSTUK V OPBRENGSTBELASTING

TITEL 1 BELASTINGPLICHT

Artikel 5.1

	1. Onder de naam opbrengstbelasting wordt een belasting geheven van
degenen die:

	a. rechtstreeks of door middel van certificaten gerechtigd zijn tot de
opbrengst van aandelen in en winstbewijzen van op de BES eilanden
gevestigde naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met
beperkte aansprakelijkheid, open commanditaire vennootschappen en andere
vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is
verdeeld;

	b. rechtstreeks of door middel van certificaten gerechtigd zijn tot de
opbrengst van lidmaatschapsbewijzen in en winstbewijzen van op de BES
eilanden gevestigde coƶperaties en verenigingen op coƶperatieve
grondslag, onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen welke op
onderlinge grondslag als verzekeraar of als kredietinstelling optreden
alsmede andere, hiervoor niet genoemde verenigingen indien zij een
onderneming drijven;

	c. gerechtigd zijn tot een of meer uitdelingen van een op de BES
eilanden gevestigde stichting of een doelvermogen;

	d. gerechtigd zijn tot de opbrengst van bewijzen van deelgerechtigdheid
in een op de BES eilanden gevestigd open fonds voor gemene rekening.

	2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt, in afwijking van artikel
1.3, onderdeel c, verstaan onder lichamen de in het eerste lid onder a,
b, c en d genoemde rechtsvormen.

Artikel 5.2

	1. In afwijking in zoverre van artikel 1.5 wordt een lichaam dat op de
BES eilanden is gevestigd, voor de toepassing van dit hoofdstuk geacht
in Nederland te zijn gevestigd. De eerste volzin is niet van toepassing
met betrekking tot op de BES eilanden gevestigde stichtingen en
doelvermogens.

	2. Niettegenstaande het eerste lid wordt een lichaam geacht op de BES
eilanden te zijn gevestigd indien de inspecteur op verzoek van het
lichaam bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld dat
aannemelijk is dat:

	a. het lichaam op jaarbasis een omzet heeft van ten hoogste USD 80 000,
de bezittingen van het lichaam doorgaans ten hoogste USD 200 000
bedragen en het lichaam zich niet bezighoudt met financiƫle
dienstverlening, royaltybetalingen, verzekerings- en
herverzekeringsactiviteiten, daaronder mede begrepen diensten ter zake
van het optreden als directie van vennootschappen waarvan de statutaire
zetel of feitelijke leiding op de BES eilanden gevestigd is en andere
dienstverlening ter zake van het trustbedrijf;

	b. de bezittingen van het lichaam doorgaans voor ten hoogste 50 percent
bestaan uit beleggingen, deelnemingen, liquiditeiten, activa waarvan het
gebruik of gebruiksrecht ter beschikking wordt gesteld aan personen die
buiten de BES eilanden wonen of zijn gevestigd en overige bezittingen
die worden aangewend voor het direct of indirect financieren van
personen die buiten de BES eilanden wonen of zijn gevestigd; of

	c. het lichaam:

	1Āŗ. voltijds blijvend werk verschaft aan doorgaans ten minste drie op
de BES eilanden wonende natuurlijke personen die zich zelfstandig
bezighouden met werkzaamheden betrekking hebbend op de bezittingen
genoemd in het tweede lid, onderdeel b, en hun bevoegdheden en
verantwoordelijkheden in overeenstemming zijn met de aard en functie van
die werkzaamheden; en

	2Āŗ. voor ten minste een periode van 24 maanden een op de BES eilanden
gelegen onroerende zaak of een deel van een onroerende zaak ter waarde
van ten minste USD 50.000 ter beschikking heeft voor de uitvoering van
de bedrijfsactiviteiten van het lichaam en, ingeval dit lichaam zich
bezighoudt met financiƫle dienstverlening, royaltybetalingen,
verzekerings- en herverzekeringsactiviteiten, daaronder mede begrepen
diensten ter zake van het optreden als directie van vennootschappen
waarvan de statutaire zetel of feitelijke leiding op de BES eilanden
gevestigd is en andere dienstverlening ter zake van het trustbedrijf,
zich daarin een eigen kantoor bevindt dat is voorzien van in de
financiƫle sector gebruikelijke faciliteiten.

	3. Het eerste lid is niet van toepassing op een lichaam:

	a. dat is toegelaten tot een handels- en dienstenentrepot als bedoeld
in hoofdstuk V van de Douane- en Accijnswet BES; of

	b. waarvan de inspecteur op verzoek van dat lichaam bij voor bezwaar
vatbare beschikking heeft vastgesteld dat dat lichaam voor ten minste 95
percent deelneemt in een lichaam dat is toegelaten tot een handels- en
dienstenentrepot als bedoeld in hoofdstuk V van de Douane- en Accijnswet
BES of dat een beschikking heeft ontvangen als bedoeld in het tweede
lid.

	4. De in het tweede en derde lid bedoelde beschikking vervalt direct na
het moment waarop het lichaam:

	a. naar de omstandigheden beoordeeld niet meer op de BES eilanden is
gevestigd;

	b. wordt toegelaten tot een handels- en dienstenentrepot als bedoeld in
hoofdstuk V van de Douane- en Accijnswet BES, of

	c. niet meer voldoet aan de in het tweede of derde lid bedoelde
vereisten.

	5. Op het begrip deelneming als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b,
en artikel 5.7, onderdeel a, is artikel 13, tweede lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 van overeenkomstige toepassing.

	6. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, worden activa
waarvan het gebruik of gebruiksrecht ter beschikking wordt gesteld aan
natuurlijke personen die op de BES eilanden verblijven maar niet op de
BES eilanden wonen niet beschouwd als activa waarvan het gebruik of
gebruiksrecht ter beschikking wordt gesteld aan natuurlijke personen die
buiten de BES eilanden wonen.

7. Als aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt het verzoek, bedoeld in
de aanhef van het tweede lid of het derde lid, onderdeel b, ingewilligd
met ingang van de aanvang van het in het verzoek aangegeven
kalenderjaar, doch niet eerder dan zes maanden voor het tijdstip waarop
het verzoek door de inspecteur is ontvangen.

TITEL 2 VOORWERP VAN DE BELASTING

Artikel 5.3

	De belasting wordt geheven naar de opbrengst.

Artikel 5.4

	1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende
bepalingen wordt verstaan onder opbrengst:

	a. onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst onder welke naam
of in welke vorm ook gedaan, daar onder begrepen hetgeen bij inkoop van
aandelen, lidmaatschapsbewijzen of bewijzen van deelgerechtigdheid of
bij liquidatie wordt ontvangen boven de nominale waarde;

	b. de nominale waarde van aandelen, lidmaatschapsbewijzen of bewijzen
van deelgerechtigdheid uitgereikt aan aandeelhouders, leden of
deelnemers, voor zover niet blijkt dat storting heeft plaats gevonden of
zal plaatsvinden; bijschrijving op aandelen, op lidmaatschapsbewijzen of
bewijzen van deelgerechtigdheid wordt met uitreiking gelijkgesteld;

	c. gehele of gedeeltelijke teruggaaf van hetgeen op aandelen,
lidmaatschapsbewijzen of bewijzen van deelgerechtigdheid is gestort,
tenzij de nominale waarde van de desbetreffende geplaatste aandelen,
lidmaatschapsbewijzen of bewijzen van deelgerechtigdheid bij
statutenwijziging met een gelijk bedrag is verminderd;

	d. hetgeen wordt uitgedeeld op winstbewijzen, daaronder begrepen
hetgeen wordt genoten ter gelegenheid van afkoop of inkoop daarvan;

	e. hetgeen wordt uitgedeeld door een stichting of een doelvermogen.

	2. Niet in geld genoten opbrengst wordt in aanmerking genomen naar de
waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend op
het tijdstip van ter beschikking stellen.

TITEL 3 TARIEF

Artikel 5.5

	1. De belasting bedraagt 5 percent van de opbrengst.

	2. Neemt het lichaam dat de opbrengst verschuldigd is de belasting voor
zijn rekening, dan wordt voor het berekenen van de belasting de
opbrengst vermenigvuldigd met 100/95.

TITEL 4 WIJZE VAN HEFFING

Artikel 5.6

	1. De belasting wordt geheven door inhouding op de opbrengst.

	2. Inhoudingsplichtige is het op de BES eilanden gevestigde lichaam
bedoeld in artikel 5.2, tweede of derde lid, dat de opbrengst
verschuldigd is.

	3. De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het
tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld.

	4. De inhoudingsplichtige is verplicht de ingehouden belasting op
aangifte af te dragen. InĀ afwijking van artikel 8.11, tweede lid, wordt
geen aangifte gedaan indien in het kwartaal geenĀ opbrengst ter
beschikking is gesteld.

	5. Overtreft de belasting de opbrengst in geld, dan wordt het
ontbrekende geacht te zijn ingehouden op het in het derde lid omschreven
tijdstip, met dien verstande dat de inhoudingsplichtige bevoegd is dat
ontbrekende te verhalen op degene die tot de opbrengst gerechtigd is. De
inhoudingsplichtige kan de afgifte van de niet in geld genoten opbrengst
opschorten tot voldoening van deze vordering plaats vindt.

Artikel 5.7

	Inhouding van de belasting blijft achterwege met betrekking tot:

	a. de opbrengst van aandelen, lidmaatschapsbewijzen, winstbewijzen en
bewijzen van deelgerechtigdheid die voor een op de BES eilanden
gevestigd lichaam, bedoeld in artikel 5.2, tweede of derde lid, een
deelneming vormt die behoort tot het vermogen van de door het lichaam op
de BES eilanden gedreven onderneming;

	b. uitdelingen toegekend door een stichting of een doelvermogen aan, of
ten behoeve van, binnen het Rijk gevestigde of georganiseerde
kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele,
wetenschappelijke instellingen of doelen bij welke de behartiging van
het algemeen nut of een sociaal belang op de voorgrond staat, alsmede
uitdelingen aan of ten behoeve van door Onze Minister als zodanig
aangemerkte buiten het Rijk gevestigde of georganiseerde instellingen en
doelen;

	c. uitdelingen gedaan door een stichting of doelvermogen, voor zover
deze uitdelingen zijn aan te merken als uitkeringen in het kader van een
pensioenregeling als bedoeld in artikel 6A van de Wet loonbelasting BES.

TITEL 5 BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 5.8

	Indien een inhoudingsplichtige niet langer voldoet aan de voorwaarden
van artikel 5.2, tweede of derde lid, of op basis van artikel 1.5 niet
langer op de BES eilanden is gevestigd of voor de toepassing van een
verdrag ter voorkoming van dubbele belasting dan wel de
Belastingregeling voor het Koninkrijk niet meer wordt aangemerkt als
inwoner van de BES eilanden, dan wordt voor de toepassing van dit
hoofdstuk de inhoudingsplichtige op het direct daar aan voorafgaande
tijdstip geacht zijn vermogen te hebben uitgedeeld aan de
deelgerechtigden tot dat vermogen naar de mate van hun gerechtigdheid.

Artikel 5.9

	1. De inhoudingsplichtige, degene bij wie de opbrengst is betaalbaar
gesteld, het administratiekantoor dat de opbrengst doorbetaalt aan
certificaathouders, of degene tot wiens beroep het kopen of innen van
dividendbewijzen gewoonlijk behoort, is, zodra de opbrengst is
uitbetaald, tegoedgeschreven, verrekend of uitgereikt, gehouden ten
behoeve van de rechthebbende een gedagtekende nota uit te reiken waaruit
blijkt de:

	a. naam en het adres van degene die de nota uitreikt;

	b. naam en het adres van de rechthebbende;

	c. dag waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld;

	d. omschrijving en het bedrag van de opbrengst; en

	e. ingehouden belasting over de totale in de nota begrepen opbrengst.

	2. Degene die ingevolge het eerste lid gehouden is notaā€™s uit te
reiken, is verplicht:

	a. de notaā€™s doorlopend te nummeren al dan niet in series; en

	b. dubbelen van de notaā€™s te vervaardigen en gedurende vijf jaren op
serie en nummer te bewaren.

	3. Van de in het eerste en tweede lid genoemde verplichtingen kan Onze
Minister gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen. Aan deze
ontheffing kunnen door Onze Minister voorwaarden worden verbonden.

Artikel 5.10

	1. Onverlet de verplichtingen van artikel 5.9 zijn de in artikel 5.2,
tweede en derde lid bedoelde lichamen gehouden jaarlijks binnen negen
maanden na afloop van het boekjaar een door de bestuurder van het
lichaam gewaarmerkt afschrift van hun jaarrekening, bestaande uit een
balans, winst- en verliesrekening en toelichting op deze stukken bij de
inspecteur in te dienen.

	2. De jaarrekening dient te zijn opgesteld volgens de bepalingen van
artikel 15, Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek BES, dan wel volgens
soortgelijke buitenlandse regelingen. Onze Minister kan nadere regels
geven voor de opstelling van de jaarrekening.

	3. De inspecteur reikt tegen ontvangst van de jaarrekening een
ontvangstbewijs uit.

	4. De inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden uitstel voor
het indienen van de jaarrekening verlenen.

HOOFDSTUK VI ALGEMENE BESTEDINGSBELASTING

TITEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 6.1

	In dit hoofdstuk en in de daarop gebaseerde bepalingen wordt verstaan
onder:

	a. goederen: alle lichamelijke zaken, alsmede water, elektriciteit,
gas, warmte, koude en soortgelijke zaken;

	b. producent: een ondernemer die in een openbaar lichaam goederen
voortbrengt met behulp van grond- of hulpstoffen of van halffabricaten,
voor zover hij de levering van de door hem voortgebrachte goederen niet
verricht vanuit een inrichting die grotendeels is ingericht, bestemd en
wordt gebruikt voor de verkoop van die goederen aan anderen dan
ondernemers;

	c. handels- en dienstenentrepot: handels- en dienstenentrepot als
bedoeld in de Douane- en Accijnswet BES;

	d. douanewetgeving: de hoofdstukken I, II en III van de Douane- en
Accijnswet BES;

	e. douaneregime: een in de douanewetgeving voorzien regime voor onder
douanetoezicht geplaatste goederen;

	f. personenauto: een motorrijtuig, met uitzondering van bij
ministeriƫle regeling aan te wijzen motorrijtuigen, dat een
personenauto is in de zin van de Wet op de belasting van
personenautoā€™s en motorrijwielen 1992, alsmede elk ander mede voor het
vervoer van vier of meer personen ingericht motorrijtuig op drie of meer
wielen;

	g. CO2-uitstoot van een personenauto: de CO2-uitstoot gemeten
overeenkomstig richtlijn nr. 80/1268/EEG van de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 16 december 1980 betreffende de onderlinge aanpassing
van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het brandstofverbruik van
motorvoertuigen (PbEG L 375). Indien de meting met LPG of aardgas als
brandstof is uitgevoerd, wordt de CO2-uitstoot van de auto met LPG of
aardgas als brandstofsoort gehanteerd;

	h. BES ondernemer: een ondernemer die op de BES eilanden woont of is
gevestigd dan wel aldaar een vaste inrichting heeft van waaruit een
dienst wordt verricht, of die, bij gebreke van een dergelijke zetel of
vaste inrichting, zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats op de
BES eilanden heeft.

Artikel 6.2

	Onder de naam algemene bestedingsbelasting wordt in een openbaar
lichaam een belasting geheven ter zake van:

	a. de leveringen van door producenten voortgebrachte goederen welke in
dat openbaar lichaam door producenten in het kader van hun onderneming
onder bezwarende titel worden verricht;

	b. de leveringen van diensten, welke in dat openbaar lichaam door
ondernemers in het kader van hun onderneming onder bezwarende titel
worden verricht;

	c. de invoer van goederen.

Artikel 6.3

	Onder bij ministeriƫle regeling te stellen voorwaarden kan op de
belasting, verschuldigd ter zake van leveringen van goederen, door de
producent in een tijdvak van aangifte in aftrek worden gebracht:

	a. de belasting die in het tijdvak van aangifte is betaald ter zake van
door andere producenten aan hem verrichte leveringen van goederen, mits
de belasting in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze
opgemaakte factuur;

	b. de door hem ter zake van invoer van goederen in het tijdvak van
aangifte betaalde belasting;

	Ć©Ć©n en ander voor zover de goederen worden gebruikt als grond- of
hulpstof of als halffabricaat voor de door de producent ten behoeve van
zijn te belasten leveringen voortgebrachte goederen.

TITEL 2 HEFFING TER ZAKE VAN LEVERINGEN EN DIENSTEN

AFDELING 1 BELASTBAAR FEIT

Artikel 6.4

	1. Leveringen van goederen zijn:

	a. de overdracht van goederen ingevolge een overeenkomst;

	b. de afgifte van goederen ingevolge een overeenkomst van huurkoop of
financiƫle leasing;

	c. de rechtsovergang van goederen die het onderwerp uitmaken van een
overeenkomst tot het aanbrengen van die goederen aan een ander goed;

	d. het beschikken over goederen voor andere dan bedrijfsdoeleinden, ten
gevolge waarvan de goederen het bedrijfsvermogen van de producent
verlaten;

	e. de rechtsovergang van goederen ingevolge een vordering door of
namens de overheid;

	f. het beschikken voor bedrijfsdoeleinden over in het eigen bedrijf
vervaardigde goederen in gevallen waarin, indien de goederen van een
ondernemer zouden zijn betrokken, algemene bestedingsbelasting in
rekening zou zijn gebracht.

	2. Goederen welke worden geleverd en diensten welke worden verleend
door tussenkomst van een commissionair of dergelijke ondernemer die
overeenkomsten sluit op eigen naam maar op order en voor rekening van
een ander, worden geacht aan en vervolgens door die ondernemer te zijn
geleverd of verleend.

Artikel 6.5

	Diensten zijn alle prestaties, niet zijnde leveringen van goederen in
de zin van artikel 6.4, die tegen vergoeding worden verricht.

Artikel 6.6

	De plaats waar een levering wordt verricht, is:

	a. indien het goed in verband met de levering, anders dan in de zin van
artikel 6.4, eerste lid, onderdeel c, wordt verzonden of vervoerd, de
plaats waar de verzending of het vervoer aanvangt;

	b. in andere gevallen de plaats waar het goed zich bevindt op het
tijdstip van de levering.

Artikel 6.7

	1. Voor zover diensten worden verricht door een BES ondernemer aan een
afnemer die in een openbaar lichaam is gevestigd of daar zijn woonplaats
of gebruikelijke verblijfplaats heeft dan wel in dat openbaar lichaam de
zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, is de plaats van die
diensten gelegen in het openbaar lichaam van de dienstverrichter.

	2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de BES ondernemer
voor de toepassing van de regels voor de plaats van dienst voor de
hierna genoemde diensten niet aangemerkt als BES ondernemer:

	a. andere diensten dan bedoeld in het eerste lid;

	b. diensten aan een buiten de BES eilanden gelegen vaste inrichting van
een ondernemer;

	c. diensten die de BES ondernemer verricht vanuit een buiten de BES
eilanden gelegen vaste inrichting van zijn onderneming.

	3. Voor zover op grond van de bepalingen van de artikelen 6.7a tot en
met 6.7j niet een andere plaats van dienst wordt aangewezen, is ten
aanzien van diensten verricht door een ondernemer, een andere dan een
BES ondernemer, de plaats van dienst:

	a. verricht voor een als zodanig handelende ondernemer, de plaats waar
die ondernemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.
Worden deze diensten evenwel verricht voor een vaste inrichting van de
ondernemer op een andere plaats dan die waar hij de zetel van zijn
bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, dan geldt als plaats van dienst de
plaats waar deze vaste inrichting zich bevindt. Bij gebreke van een
dergelijke zetel of vaste inrichting, geldt als plaats van de dienst de
woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats van de ondernemer die deze
diensten afneemt;

	b. verricht voor een andere dan ondernemer, de plaats waar de
dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.
Worden deze diensten evenwel verricht vanuit een vaste inrichting van de
dienstverrichter, op een andere plaats dan die waar hij de zetel van
zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, dan geldt als plaats van
dienst de plaats waar deze vaste inrichting zich bevindt. Bij gebreke
van een dergelijke zetel of vaste inrichting, geldt als plaats van de
diensten de woonplaats of de gebruikelijke verblijfplaats van de
dienstverrichter.

Artikel 6.7a

	De plaats van een dienst die voor andere dan ondernemers wordt verricht
door een tussenpersoon die in naam en voor rekening van derden handelt,
is de plaats waar de onderliggende handeling overeenkomstig de
bepalingen van dit hoofdstuk wordt verricht.

Artikel 6.7b

	De plaats van een door een ondernemer, een andere dan een BES
ondernemer, verrichte dienst die betrekking heeft op een onroerende
zaak, met inbegrip van diensten van experts en makelaars in onroerende
zaken, het verstrekken van accommodatie in het hotelbedrijf of in
sectoren met een soortgelijke functie, zoals vakantiekampen of locaties
die zijn ontwikkeld voor gebruik als kampeerterreinen, het verlenen van
gebruiksrechten op een onroerende zaak, alsmede van diensten die erop
gericht zijn de uitvoering van bouwwerken voor te bereiden of te
coƶrdineren, zoals de diensten verricht door architecten en door
bureaus die toezicht houden op de uitvoering van het werk, is de plaats
waar de onroerende zaak is gelegen.

Artikel 6.7c

	De plaats van vervoerdiensten verricht door een ondernemer, een andere
dan een BES ondernemer, is de plaats waar het vervoer plaatsvindt, zulks
naar verhouding van de afgelegde afstanden.

Artikel 6.7d

	De plaats van een door een ondernemer, een andere dan een BES
ondernemer, voor een ondernemer verrichte dienst bestaande in het
verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve,
wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke
evenementen, zoals beurzen en tentoonstellingen, en met de
toegangverlening samenhangende diensten, is de plaats waar deze
evenementen daadwerkelijk plaatsvinden.

Artikel 6.7e

	1. De plaats van door een ondernemer, een andere dan een BES
ondernemer, voor een andere dan ondernemer verrichte diensten en van
daarmee samenhangende diensten, in verband met culturele, artistieke,
sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of
soortgelijke activiteiten, zoals beurzen en tentoonstellingen, inclusief
de dienstverrichtingen van de organisatoren van dergelijke activiteiten,
is de plaats waar die activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden.

	2. De plaats van de volgende door een ondernemer, een andere dan een
BES ondernemer, verrichte diensten die voor andere dan ondernemers
worden verricht, is de plaats waar die diensten daadwerkelijk worden
verricht:

	a. activiteiten die met vervoer samenhangen, zoals laden, lossen,
intern vervoer en soortgelijke activiteiten;

	b. deskundigenonderzoeken en werkzaamheden met betrekking tot roerende
lichamelijke zaken.

Artikel 6.7f

	De plaats van door een ondernemer, een andere dan een BES ondernemer,
verrichte restaurant- en cateringdiensten is de plaats waar die diensten
materieel worden verricht.

Artikel 6.7g

	1. De plaats van dienst van kortdurende verhuur van een vervoermiddel,
verricht door een ondernemer, een andere dan een BES ondernemer, is de
plaats waar dat vervoermiddel daadwerkelijk ter beschikking van de
afnemer wordt gesteld.

	2. De plaats van dienst van andere dan kortdurende verhuur van een
vervoermiddel, verricht door een ondernemer, een andere dan een BES
ondernemer of een ondernemer die in de Gemeenschap zoals bedoeld in
artikel 2a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting
1968, de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of daar over
een vaste inrichting beschikt van waaruit de dienst wordt verricht, of,
bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn
woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in die Gemeenschap heeft, is
de plaats waar dat vervoermiddel daadwerkelijk ter beschikking van de
afnemer wordt gesteld.

	3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ā€œkortdurende
verhuurā€ verstaan: het ononderbroken bezit of gebruik van het
vervoermiddel gedurende een periode van ten hoogste dertig dagen, en
voor schepen ten hoogste negentig dagen.

Artikel 6.7h

	1. De plaats van elektronische diensten als bedoeld in artikel 2a,
eerste lid, onderdeel q, van de Wet op de omzetbelasting 1968, die
worden verricht voor een andere dan ondernemer die in een openbaar
lichaam gevestigd is of daar zijn woonplaats of gebruikelijke
verblijfplaats heeft, door een ondernemer die de zetel van zijn
bedrijfsuitoefening buiten de BES eilanden heeft gevestigd of daar over
een vaste inrichting beschikt van waaruit de dienst wordt verricht, of,
bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn
woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats buiten de BES eilanden heeft,
is de plaats waar de andere dan ondernemer gevestigd is of zijn
woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.

	2. Het feit dat de dienstverrichter en de afnemer langs elektronische
weg berichten uitwisselen, betekent op zich niet dat de verrichte dienst
een elektronische dienst is.

Artikel 6.7i

	1. De plaats van de volgende diensten, verricht voor een andere dan
ondernemer die buiten de BES eilanden gevestigd is of aldaar zijn
woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, is de plaats waar deze
persoon gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats
heeft:

	a. de overdracht en het verlenen van auteursrechten, octrooien,
licentierechten, handelsmerken en soortgelijke rechten;

	b. diensten op het gebied van de reclame;

	c. diensten verricht door raadgevende personen, ingenieurs,
adviesbureaus, advocaten, accountants en andere soortgelijke diensten,
alsmede gegevensverwerking en informatieverschaffing;

	d. de verplichting om een beroepsactiviteit of een in dit artikel
vermeld recht geheel of gedeeltelijk niet uit te oefenen;

	e. bank-, financiƫle en verzekeringsverrichtingen met inbegrip van
herverzekeringsverrichtingen en met uitzondering van de verhuur van
safeloketten;

	f. het beschikbaar stellen van personeel;

	g. de verhuur van roerende lichamelijke zaken, met uitzondering van
alle vervoermiddelen;

	h. het bieden van toegang tot aardgas- en
elektriciteitsdistributiesystemen alsmede het verrichten van transport-
en transmissiediensten via deze systemen en het verrichten van andere
daarmee rechtstreeks verbonden diensten;

	i. telecommunicatiediensten;

	j. radio- en televisieomroepdiensten;

	k. elektronische diensten als bedoeld in artikel 2a, eerste lid,
onderdeel q, van de Wet op de omzetbelasting 1968.

	2. Het feit dat de dienstverrichter en de afnemer langs elektronische
weg berichten uitwisselen, betekent op zich niet dat de verrichte dienst
een elektronische dienst is.

Artikel 6.7j

	De hierna genoemde diensten die worden verricht door ondernemers die
buiten de BES eilanden wonen of zijn gevestigd dan wel aldaar een vaste
inrichting hebben van waaruit de dienst wordt verricht, of die, bij
gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, hun woonplaats of
gebruikelijke verblijfplaats buiten de BES eilanden hebben, en de plaats
van die diensten buiten de BES eilanden is gelegen worden aangemerkt als
worden zij in het openbaar lichaam van de afnemer verricht, wanneer het
werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie in dat openbaar lichaam
plaatsvinden:

	a. diensten als bedoeld in artikel 6.7i, eerste lid, onderdelen a tot
en met g, die worden verricht voor in dat openbaar lichaam gevestigde
lichamen in de zin van deze wet, andere dan ondernemers;

	b. diensten als bedoeld in artikel 6.7i, eerste lid, onderdelen i en j,
die worden verricht voor andere dan ondernemers die in dat openbaar
lichaam gevestigd zijn of er hun woonplaats of gebruikelijke
verblijfplaats hebben.

Artikel 6.7k

	Voor de toepassing van de regels voor de plaats van dienst in dit
hoofdstuk en de daarop gebaseerde bepalingen wordt een ondernemer die
ook werkzaamheden verricht die overeenkomstig artikel 7, zevende lid,
onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 niet als belastbare
goederenleveringen of diensten worden beschouwd, met betrekking tot alle
voor hem verrichte diensten als ondernemer aangemerkt.

Artikel 6.7l

	Bij ministeriƫle regeling kan, om dubbele heffing of niet-heffing te
voorkomen en onder daarbij te stellen regels, voor de diensten, bedoeld
in de artikelen 6.7 tot en met 6.7j, een andere plaats van dienst worden
aangewezen.

Artikel 6.8

	1. Ondernemer is een ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig
uitoefent, alsmede een ieder die een vermogensbestanddeel exploiteert om
er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.

	2. Bij ministeriƫle regeling kan worden bepaald dat publiekrechtelijke
lichamen die, anders dan als ondernemer, prestaties verrichten welke uit
hun aard ook door ondernemers kunnen worden verricht, met betrekking tot
die prestaties als ondernemer worden aangemerkt.

AFDELING 2 MAATSTAF EN TARIEF VAN HEFFING

Artikel 6.9

	1. De belasting wordt berekend over de vergoeding.

2. De vergoeding is het totale bedrag ā€“ of voor zover de
tegenprestatie niet in een geldsom bestaat, de totale waarde van de
tegenprestatie welke ā€“ ter zake van de levering of de dienst in
rekening wordt gebracht, de algemene bestedingsbelasting niet daaronder
begrepen. Indien ter zake van de levering of de dienst meer wordt
voldaan dan hetgeen in rekening is gebracht, komt in plaats daarvan in
aanmerking hetgeen is voldaan. Als de vergoeding minder bedraagt dan de
waarde in het economisch verkeer van de verrichte prestatie, wordt de
vergoeding gesteld op die waarde.

	3. Door de ondernemer verschuldigde belastingen en andere heffingen,
die aan de afnemer afzonderlijk in rekening worden gebracht, behoren
niet tot de vergoeding.

	4. De vergoeding voor het bepalen van de verschuldigde belasting wordt
in geval van een levering als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid,
onderdelen d en f, gesteld op het bedrag, de algemene
bestedingsbelasting niet daaronder begrepen, dat voor de goederen zou
worden ontvangen, indien deze op het tijdstip van de levering zouden
worden aangeschaft of voortgebracht in de toestand waarin zij zich op
dat tijdstip bevinden.

	5. Indien gegevens voor het bepalen van de vergoeding zijn uitgedrukt
in een andere munteenheid dan die van de BES eilanden, wordt de
wisselkoers vastgesteld overeenkomstig de laatst genoteerde verkoopkoers
op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt.

Artikel 6.10

	1. De belasting bedraagt 8 percent.

	2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting:

	a. 9 percent ter zake van verzekeringen;

	b. 25 percent voor personenautoā€™s, andere dan zeer zuinige
personenautoā€™s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 110 gram per
kilometer of, in geval van een personenauto die wordt aangedreven door
een motor met een compressieontsteking, een CO2-uitstoot van niet meer
dan 95 gram per kilometer;

	c. nihil voor leveringen van hierna genoemde goederen, mits is voldaan
aan bij ministeriƫle regeling te stellen voorwaarden:

	1Ā°. van buiten een openbaar lichaam komende goederen die niet zijn
ingevoerd;

	2Ā°. goederen welke door een producent worden:

	- uitgevoerd uit een openbaar lichaam, daaronder mede begrepen uitvoer
uit een in een openbaar lichaam ingesteld handels- en dienstenentrepot;

	- gebracht onder een douaneregime;

	- ingeslagen in een openbaar lichaam ingesteld handels- en
dienstenentrepot, voor zover die goederen bestemd zijn voor uitvoer;

	- worden geleverd aan een in een handels- en dienstenentrepot
gevestigde ondernemer, voor zover die goederen bestemd zijn voor
uitvoer;

	3Ā°. zeer zuinige personenautoā€™s als bedoeld in het tweede lid,
onderdeel b.

Artikel 6.10a

	In afwijking van artikel 6.10, eerste lid en tweede lid, onderdeel a,
bedraagt in de openbare lichamen Sint Eustatius en Saba de in dat eerste
lid bedoelde belasting: 6 percent, en de in dat tweede lid, onderdeel a,
bedoelde belasting: 7 percent.

AFDELING 3 VRIJSTELLINGEN

Artikel 6.11

	1. Onder bij ministeriƫle regeling vast te stellen voorwaarden en
beperkingen zijn van de belasting vrijgesteld:

	a. de levering van brood, graan, aardappelen en rijst;

	b. de diensten bestaande uit het verzorgen van het openbaar
personenvervoer over de weg, schoolbusdiensten daaronder mede begrepen;

	c. de diensten die door ziekenhuizen, laboratoria voor medisch
onderzoek, artsen, tandartsen, tandtechnici, verpleeg- en
verloskundigen, fysio- en oefentherapeuten, chiropractors, logopedisten,
diƫtisten, podotherapeuten en psychologen als zodanig worden verricht;

	d. de levering van geneesmiddelen voor menselijk gebruik op recept van
een arts in de zin van het Besluit geneeskunde BES;

	e. de levering van medische kunst- en hulpmiddelen, waarbij onder
medische kunst- en hulpmiddelen worden verstaan orthopedische artikelen
en toestellen - daaronder begrepen medisch-chirurgische gordels en
banden alsmede krukken - kunstgebitten, kunsttanden, kunstogen,
kunstledematen en dergelijke artikelen, hoorapparaten voor hardhorigen,
breukspalken en andere artikelen en apparaten voor de behandeling van
breuken in het beendergestel;

	f. de verzorging van niet-commercieel onderwijs;

	g. de verzorging van postzendingen die de houder van de concessie
ingevolge het bepaalde bij en krachtens artikel 2, tweede lid, van de
Wet post BES, verplicht is te vervoeren;

	h. de levering van water, elektriciteit en gas door waterleidings-,
elektriciteits- en gasbedrijven alsmede de levering van brandstoffen
voor de opwekking van energie aan die bedrijven;

	i. de levering van een onroerende zaak, een andere dan een nieuw
vervaardigd gebouw of een nieuw vervaardigd gedeelte van een gebouw en
het erbij behorend terrein, indien ter zake van die levering
overdrachtsbelasting verschuldigd is;

	j. de levensverzekeringen, ziektekostenverzekeringen en
herverzekeringen door verzekeringsmaatschappijen, alsmede de diensten
door tussenpersonen bij verzekeringen, waarbij onder levensverzekering
wordt verstaan een verzekering die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
ten doel heeft een of meerdere termijnen van uitkering te verzorgen, en
welke afhankelijk is van het leven van de verzekerde, daaronder niet
begrepen uitvaartverzekeringen, ongeacht de wijze van uitkering;

	k. de verhuur in een openbaar lichaam van hotelkamers en appartementen,
indien in dat openbaar lichaam ter zake van die diensten een
toeristenbelasting als bedoeld in artikel 46 van de Wet financiƫn
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, verschuldigd is op
grond van een eilandsverordening;

l. de kansspelen in de zin van artikel 7a.2;

	m. het ter beschikking stellen en uitlenen van gelden, en de diensten,
bemiddeling daaronder begrepen, doch met uitzondering van bewaring en
beheer, betreffende waardepapieren, bank- en muntbiljetten en munten die
in enige staat de hoedanigheid van wettig betaalmiddel bezitten, met
uitzondering van bankbiljetten en munten, welke gewoonlijk niet als
wettig betaalmiddel worden gebruikt of welke een verzamelwaarde hebben,
waarbij onder waardepapieren niet wordt verstaan documenten die goederen
vertegenwoordigen, rechten op onroerende zaken, de zakelijke rechten die
aan de rechthebbende de bevoegdheid verschaffen om een onroerende zaak
te gebruiken en de deelbewijzen en aandelen waarvan het bezit rechtens
of in feite recht geven op eigendom of het genot van een onroerende zaak
of een deel daarvan;

	n. de leveringen van goederen en het verlenen van diensten aan
beroepsconsuls en andere beroepsvertegenwoordigers van vreemde
mogendheden, de hun toegevoegde ambtenaren en de bij hen inwonende en in
dienst zijnde personen, allen mits zij vreemdeling zijn en overigens op
het grondgebied van een openbaar lichaam geen ondernemer zijn en onder
voorwaarde van wederkerigheid;

	o. de vervoersdiensten door middel van luchtvaartuigen of zeeschepen;

	p. de diensten die in een zee- of luchthavengebied in een openbaar
lichaam worden verricht met betrekking tot aldaar nog niet ingevoerde
binnenkomende goederen en uitgaande goederen, en de diensten ten behoeve
van zeeschepen en luchtvaartuigen die als openbaar vervoermiddel worden
gebruikt voor personen- of goederenvervoer, oorlogsluchtvaartuigen
daaronder begrepen, waarbij onder zeeschepen worden verstaan alle
vaartuigen, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van
vervoer te water met uitzondering van pleziervaartuigen;

	q. de leveringen van brandstoffen, smeermiddelen en andere
vloeistoffen, bestemd voor de voortstuwing, smering en ander technisch
gebruik aan boord van zeeschepen en luchtvaartuigen als bedoeld in
onderdeel p, alsmede de leveringen van goederen welke zijn bestemd voor
de bevoorrading van uitgaande:

	1Āŗ. zeeschepen waarmee enigerlei economische activiteit wordt
verricht, met uitzondering van schepen voor de kustvisserij;

	2Āŗ. reddingsboten, schepen voor hulpverlening op zee of schepen voor
de kustvisserij, met uitzondering van voor laatstgenoemde schepen
bestemde scheepsproviand;

	3Āŗ. oorlogschepen met als bestemming een haven of ankerplaats buiten
een openbaar lichaam;

	4Āŗ. luchtvaartuigen;

	r. de diensten, als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid van de Douane en
Accijnswet BES die door een in een handels- en dienstenentrepot
gevestigde ondernemer als zodanig worden verricht;

	s. leveringen van goederen aan een in een handels- en dienstenentrepot
gevestigde ondernemer, voor zover die goederen worden gebruikt ten
behoeve van de in dat entrepot aanwezige goederen en bedrijfsmiddelen
van die ondernemer;

	t. de diensten die worden verricht aan een in een handels- en
dienstenentrepot gevestigde ondernemer, uitsluitend voor zover die
diensten verricht worden ten behoeve van de in een handels- en
dienstenentrepot wettelijk toegelaten activiteiten of ten behoeve van
zijn in dat entrepot aanwezige goederen en bedrijfsmiddelen;

	u. het verzorgen en verplegen van in een inrichting opgenomen personen,
alsmede het verstrekken van spijzen en dranken, geneesmiddelen en
verbandmiddelen aan die personen, alsmede diensten door verzorgings- en
bejaardentehuizen voor zover deze diensten zien op de huisvesting en
verzorging van de bewoners;

	v. de verhuur aan in een openbaar lichaam woonachtige particulieren van
onroerende zaken, welke zijn ingericht, bestemd en worden gebruikt voor
permanente bewoning.

	2. Om dubbele heffing van de belasting of om concurrentieverstoring te
voorkomen kunnen bij ministeriƫle regeling, onder daarbij te stellen
voorwaarden en beperkingen, andere dan de in het eerste lid genoemde
leveringen van goederen en diensten van de belasting worden vrijgesteld.

AFDELING 4 WIJZE VAN HEFFING

Artikel 6.12

	1. De belasting wordt geheven van de ondernemer die de levering of de
dienst verricht.

	2. Indien de producent die de levering verricht of de ondernemer, een
andere dan een BES ondernemer, die de dienst verricht niet in het
openbaar lichaam van zijn afnemer woont of is gevestigd en aldaar geen
vaste inrichting heeft van waaruit de levering of de dienst wordt
verricht, en degene aan wie de levering wordt verricht of de dienst
wordt verleend, een ondernemer is die in dat openbaar lichaam woont of
is gevestigd dan wel aldaar een vaste inrichting heeft, of een in een
openbaar lichaam gevestigd lichaam, wordt de belasting geheven van
degene aan wie de levering wordt verricht of de dienst wordt verleend.

	3. Voor de toepassing van dit artikel wordt een ondernemer die een
vaste inrichting heeft in een openbaar lichaam, geacht een niet in dat
openbaar lichaam gevestigde ondernemer te zijn wanneer aan de volgende
voorwaarden is voldaan:

	a. hij verricht in het openbaar lichaam een belastbare goederenlevering
of een dienst;

	b. bij het verrichten van die goederenlevering of die dienst is de
vaste inrichting in het openbaar lichaam niet betrokken.

	4. In bij ministeriƫle regeling aan te wijzen gevallen wordt onder bij
deze regeling te stellen bepalingen de belasting, ten einde voor de
inning daarvan meer waarborgen te scheppen, geheven van degene aan wie
de levering wordt verricht of de dienst wordt verleend.

Artikel 6.13

In afwijking in zoverre van artikel 6.12, eerste lid, is de belasting
ter zake van verzekeringen die worden afgesloten bij een niet in het
openbaar lichaam van de afnemer gevestigde verzekeringsmaatschappij,
verschuldigd door de tussenpersoon bij die verzekering.

Artikel 6.14

	1. De belasting wordt verschuldigd:

	a. in gevallen waarin een factuur moet worden uitgereikt, op het
tijdstip van de uitreiking of, indien deze niet tijdig plaatsvindt, het
tijdstip waarop zij uiterlijk had moeten geschieden;

	b. in andere gevallen op het tijdstip waarop de levering of de dienst
wordt verricht.

	2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de belasting of het
desbetreffende gedeelte daarvan uiterlijk verschuldigd op het tijdstip
waarop de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen.

	3. Iedere producent die leveringen van goederen verricht als bedoeld in
artikel 6.2, onderdeel a, aan een andere ondernemer is verplicht op
verzoek van zijn afnemer een doorlopend genummerde en gedagtekende
factuur aan de afnemer uit te reiken. Op de factuur moeten op duidelijke
en overzichtelijke wijze vermeld staan:

	a. de dag waarop de levering wordt verricht;

	b. de naam en het adres van de producent en van zijn afnemer;

	c. het door de Belastingdienst toegekende registratienummer van degene
die de levering verricht;

	d. een omschrijving van de geleverde goederen;

	e. de hoeveelheid van de geleverde goederen;

	f. de vergoeding; en

	g. het bedrag van de belasting.

	4. De producent moet de in het derde lid bedoelde factuur uitreiken
binnen vijftien dagen na de maand waarin de levering is verricht. De
producent is verplicht een kopie van de uitgereikte factuur op te maken.

	5. Indien een producent met een andere ondernemer is overeengekomen dat
de vergoeding voor de door hem te verrichten prestatie vooraf of in
gedeelten zal worden voldaan, is hij op verzoek van zijn afnemer
verplicht, in afwijking in zoverre van het vierde lid, ter zake van die
betaling of deelbetalingen vĆ³Ć³r het tijdstip van de opeisbaarheid
daarvan telkens een overeenkomstig het derde lid opgemaakte factuur uit
te reiken.

	6. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, worden de
diensten waarvan de belasting op grond van artikel 6.12, tweede lid,
verschuldigd is door de afnemer van deze diensten en die doorlopend
worden verricht gedurende een periode langer dan Ć©Ć©n jaar geacht bij
de afloop van elk kalenderjaar te zijn voltooid zolang de
dienstverrichting doorloopt en die geen aanleiding geven tot
afrekeningen of betalingen in die periode.

	7. Ieder die enig document uitreikt waarop een bedrag aan algemene
bestedingsbelasting wordt vermeld welke hij, anders dan op grond van dit
artikel niet verschuldigd is geworden, wordt die belasting verschuldigd
op het tijdstip dat hij het document heeft uitgereikt. Hij is verplicht
deze belasting op de voet van artikel 6.15 te voldoen.

	8. Bij ministeriƫle regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de toepassing van dit artikel.

Artikel 6.15

	1. De in een tijdvak verschuldigde belasting moet op aangifte worden
voldaan.

	2. Indien de op grond van artikel 6.3 voor aftrek in aanmerking komende
belasting meer bedraagt dan de in het tijdvak verschuldigd geworden
belasting, wordt, onder bij ministeriƫle regeling te stellen
voorwaarden en beperkingen, het verschil aan de producent op zijn
verzoek terugbetaald.

	3. Een verzoek om teruggaaf van belasting geschiedt bij de aangifte
over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. In gevallen
waarin geen aangifte op de voet van het eerste lid moet worden
ingediend, geschiedt een verzoek om teruggaaf door het doen van
aangifte.

	4. De inspecteur beslist op het verzoek om teruggaaf bij voor bezwaar
vatbare beschikking.

	5. De inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden een
vereenvoudigde wijze van het doen van aangifte toestaan.

Artikel 6.16

	De inspecteur is bevoegd op schriftelijk verzoek bij voor bezwaar
vatbare beschikking teruggaaf te verlenen van de belasting ter zake van
leveringen en diensten, voor zover de ondernemer aannemelijk maakt dat:

	a. de vergoeding geheel of gedeeltelijk niet is en niet zal worden
ontvangen;

	b. de vergoeding wordt terugbetaald omdat een vermindering van de
vergoeding achteraf is verleend of omdat de goederen in ongebruikte
staat zijn teruggenomen.

TITEL 3 HEFFING TER ZAKE VAN INVOER

AFDELING 1 BELASTBAAR FEIT

Artikel 6.17

	1. Invoer van goederen is het brengen van goederen in het vrije verkeer
in een openbaar lichaam, daaronder mede te verstaan:

	a. het van buiten het openbaar lichaam brengen van goederen in dat
openbaar lichaam;

	b. het in dat openbaar lichaam beƫindigen van, dan wel het in dat
openbaar lichaam onttrekken van goederen aan een douaneregime;

	c. het vanuit een in dat openbaar lichaam ingesteld handels- en
dienstenentrepot ten aanzien van goederen beƫindigen van, dan wel het
in dat entrepot onttrekken van goederen aan, het voor dat handels- en
dienstenentrepot geldende regime;

	d. de bevoorrading in dat openbaar lichaam van vervoermiddelen met
goederen die niet in het vrije verkeer zijn.

	2. Als invoer wordt niet aangemerkt:

	a. het in een openbaar lichaam brengen van goederen als bedoeld in het
eerste lid, onderdelen a, b en c, waarop een douaneregime van toepassing
is;

	b. het in een openbaar lichaam beƫindigen van een douaneregime voor
zover dit regime wordt opgevolgd door een ander douaneregime;

	c. het van buiten een openbaar lichaam brengen van goederen in een in
dat openbaar lichaam ingesteld handels- en dienstenentrepot;

	d. de uitslag uit een handels- en dienstenentrepot van goederen die
onder een douaneregime worden gebracht of worden ingeslagen in een ander
handels- en dienstenentrepot;

	e. het in een openbaar lichaam beƫindigen van een douaneregime op
accijnsgoederen die worden gebracht naar een accijnsgoederenplaats als
bedoeld in artikel 1.1, onderdeel gg, van de Douane en Accijnswet BES en
die voor dat soort goederen als zodanig is aangewezen, voor zover die
goederen voor de heffing van de accijns niet zijn ingevoerd of zijn
uitgeslagen.

AFDELING 2 MAATSTAF EN TARIEF VAN HEFFING

Artikel 6.18

	1. De belasting wordt berekend over de douanewaarde.

	2. In de douanewaarde zijn begrepen:

	a. de rechten bij invoer, belastingen en heffingen, met uitzondering
van de ter zake van de invoer in een openbaar lichaam verschuldigde
algemene bestedingsbelasting;

	b. de bijkomende kosten, zoals kosten van commissie, verpakking,
vervoer en verzekering tot de plaats van bestemming.

Artikel 6.19

	1. De belasting bedraagt 8 percent.

	2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting:

	a. 25 percent voor personenautoā€™s, andere dan zeer zuinige
personenautoā€™s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 110 gram per
kilometer of, in geval van een personenauto die wordt aangedreven door
een motor met een compressieontsteking, een CO2-uitstoot van niet meer
dan 95 gram per kilometer;

	b. nihil voor de in onderdeel a bedoelde zeer zuinige personenautoā€™s.

Artikel 6.19a

	In afwijking van artikel 6.19, eerste lid, bedraagt de in dat lid
genoemde belasting in de openbare lichamen Sint Eustatius en Saba: 6
percent.

AFDELING 3 VRIJSTELLINGEN

Artikel 6.20

	1. Bij ministeriƫle regeling wordt, onder daarbij te stellen
voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van belasting verleend:

	a. op verzoek van een producent om daarvoor voor de invoer van in het
kader van zijn onderneming te gebruiken grond- of hulpstoffen en
halffabricaten te worden aangewezen;

	b. voor de invoer van goederen waarvoor aanspraak op vrijstelling van
invoerrechten bestaat;

	c. voor de invoer van brood, graan, aardappelen, rijst, geneesmiddelen
en medische kunst- en hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.11, eerste
lid, onderdelen d en e, alsmede van andere goederen waarvan de levering
in het openbare lichaam is vrijgesteld.

	2. De inspecteur beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking op een
schriftelijk verzoek van een producent voor de in het eerste lid,
onderdeel a, bedoelde aanwijzing.

AFDELING 4 WIJZE VAN HEFFING

Artikel 6.21

	1. Ter zake van het heffen en invorderen van de belasting bij invoer
zijn de bepalingen van de douanewetgeving van overeenkomstige
toepassing.

	2. Bij ministeriƫle regeling kan, onder daarbij te stellen voorwaarden
en beperkingen, teruggaaf van bij invoer verschuldigde belasting worden
verleend in de gevallen waarin op grond van de douanewetgeving aanspraak
op teruggaaf van rechten bij invoer bestaat of, in andere gevallen, om
redenen van billijkheid.

	3. Belasting waarvan op grond van het tweede lid teruggaaf wordt
verleend komt niet voor aftrek op de voet van artikel 6.3, onderdeel b,
in aanmerking. Heeft de aftrek reeds plaatsgevonden dan wordt de
producent die de aftrek heeft genoten het in aftrek gebrachte bedrag
alsnog, op aangifte als bedoeld in artikel 6.15, eerste lid,
verschuldigd.

TITEL 4 BIJZONDERE REGELINGEN

Artikel 6.22

	1. Op schriftelijk verzoek van de ondernemer kan aan hem door de
inspecteur:

	a. ontheffing van het voldoen van belasting worden verleend indien de
ondernemer een natuurlijke persoon is, in het openbaar lichaam woont of
is gevestigd dan wel aldaar een vaste inrichting heeft, en de ondernemer
aannemelijk kan maken dat hij per kalenderjaar een omzet exclusief
algemene bestedingsbelasting zal behalen van USD 20.000 of minder;

	b. teruggaaf worden verleend van de belasting die door hem reeds op
aangifte is voldaan in het kalenderjaar met ingang waarvan hij van de
belasting is ontheven.

	2. In afwijking van het eerste lid, kan ook de aldaar bedoelde
ontheffing worden verleend aan de ondernemer, een andere dan een
natuurlijk persoon, die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend sociale of
culturele prestaties verricht. Om in aanmerking te kunnen komen voor
ontheffing dient de ondernemer voorafgaand aan het verrichten van de
sociale of culturele prestaties, een schriftelijk verzoek aan de
inspecteur te richten.

	3. Indien een ondernemer meer dan Ć©Ć©n bedrijf of beroep heeft of
uitoefent, worden deze bedrijven of beroepen voor de toepassing van dit
artikel gezamenlijk in aanmerking genomen.

	4. De ondernemer aan wie een ontheffing is verleend, is verplicht
periodiek aan de inspecteur een opgave te doen van zijn omzet. Voor het
vaststellen van deze periode zijn de bepalingen van artikel 6.15 en 8.11
van overeenkomstige toepassing. Indien de ondernemer verzuimt een opgave
te doen, kan de inspecteur de ontheffing intrekken.

	5. Indien de ondernemer die is ontheven van het voldoen van de
belasting in een kalenderjaar een bedrijfsomzet exclusief algemene
bestedingsbelasting heeft behaald van meer dan USD 20.000 wordt hij
alsnog over zijn prestaties in dat jaar belasting verschuldigd. In dat
geval vervalt de ontheffing van die ondernemer. De ondernemer is
verplicht de verschuldigde belasting op de eerste aangifte van het
volgende kalenderjaar te voldoen.

	6. De ontheffingen als bedoeld in het eerste en tweede lid worden
verleend bij voor bezwaar vatbare beschikking en gelden met ingang van
het kalenderjaar waarin de inspecteur de ontheffing heeft verleend. Op
de ondernemer aan wie een ontheffing als bedoeld in het eerste en tweede
lid is verleend, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk onverkort van
toepassing.

	7. Indien na afloop van een kalenderjaar blijkt dat de ondernemer,
zijnde een natuurlijke persoon, die in het openbaar lichaam woont of is
gevestigd dan wel aldaar een vaste inrichting heeft, over dat
kalenderjaar een omzet exclusief algemene bestedingsbelasting heeft
behaald van USD 20.000 of minder en hem voor dat jaar geen ontheffing
was verleend, krijgt op schriftelijk verzoek teruggaaf van de door hem
over dat jaar op aangifte voldane belasting.

	8. Bij ministeriƫle regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter
zake van de toepassing van dit artikel en kunnen ondernemers worden
aangewezen waarop in afwijking van het bepaalde in de tweede volzin van
het zesde lid de bepalingen van dit hoofdstuk niet of gedeeltelijk niet
van toepassing zijn.

TITEL 5 BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 6.23

	De ondernemer die in een openbaar lichaam woont of is gevestigd, wordt
geacht zijn leveringen en diensten in dat openbaar lichaam te
verrichten, voor zover hij niet aan de hand van boeken, bescheiden of
andere gegevensdragers het tegendeel aantoont. Deze bepaling is eveneens
van toepassing op de ondernemer die in een openbaar lichaam een vaste
inrichting heeft, voor zover de leveringen en diensten vanuit die
inrichting worden verricht.

Artikel 6.24

	Het is verboden in de gevallen waarin ingevolge dit hoofdstuk algemene
bestedingsbelasting verschuldigd is, goederen en diensten aan te bieden
tegen prijzen waarin de algemene bestedingsbelasting niet is begrepen.

Artikel 6.25

	1. Met inachtneming van bij ministeriƫle regeling te stellen regels,
is een ondernemer verplicht:

	a. aantekening te houden van de door hem en aan hem verrichte
leveringen van goederen en verleende diensten, van de invoer van
goederen in en de uitvoer van goederen uit het openbaar lichaam waarin
hij woont of is gevestigd, alsmede van andere gegevens die van belang
zijn met betrekking tot de heffing van de belasting;

	b. dagelijks aantekening te houden van de uitgaven en ontvangsten ter
zake van de aan hem en door hem verrichte leveringen van goederen en
verleende diensten;

	c. zijn boekhouding met betrekking tot zijn omzet op zodanige
duidelijke en overzichtelijke wijze te voeren en met vermelding van
zodanige bijzonderheden dat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld
of de belastingheffing op de juiste wijze plaatsvindt en de over een
bepaald belastingtijdvak door hem verschuldigde belasting kan worden
vastgesteld;

	d. in zijn administratie kopieƫn te bewaren van de door hemzelf dan
wel, in zijn naam en voor zijn rekening, door zijn afnemer of een derde
uitgereikte facturen, en alle door hemzelf ontvangen facturen.

	2. Bij ministeriƫle regeling kunnen, onder daarbij te stellen
voorwaarden en beperkingen, nadere regels worden gesteld in hoeverre
ondernemers die geen prestaties verrichten als bedoeld in artikel 6.2,
alsmede ondernemers die uitsluitend vrijgestelde prestaties verrichten,
of ondernemers die zowel vrijgestelde als belaste prestaties verrichten,
zijn ontheven van verplichtingen ingevolge dit hoofdstuk.

	3. Bij ministeriƫle regeling kunnen, onder daarbij te stellen
voorwaarden en beperkingen, nadere regels worden gesteld in welke
gevallen lichamen als bedoeld in de artikelen 6.8 en 6.12, alsmede
ondernemers aan wie de levering of de dienst wordt verricht als bedoeld
in artikel 6.12, tweede lid, gehouden zijn te voldoen aan de in het
eerste lid genoemde verplichtingen.

Artikel 6.26

	Bij ministeriƫle regeling kunnen:

	a. nadere regels worden gesteld welke tot vergemakkelijking van de
heffing kunnen leiden;

	b. andere in het kader van het hoofdstuk passende nadere regels worden
gesteld inzake de toepassing van dit hoofdstuk en ter aanvulling van de
in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen.

TITEL 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.27

	1.Hij die ingevolge een vĆ³Ć³r de inwerkingtreding van een wijziging in
de wetgeving inzake algemene bestedingsbelasting gesloten overeenkomst
verplicht is goederen te leveren of een dienst te verlenen, is bevoegd
hetgeen met betrekking tot die goederen of die dienst wegens algemene
bestedingsbelasting meer is gevorderd dan vĆ³Ć³r de inwerkingtreding van
die wijziging had kunnen geschieden, terug te vorderen van degene aan
wie hij de goederen moet leveren of de dienst moet verlenen. Hiermee
strijdige bedingen zijn nietig.

	2. Hij aan wie ingevolge een vĆ³Ć³r de inwerkingtreding van een
wijziging in de wetgeving inzake algemene bestedingsbelasting gesloten
overeenkomst goederen worden geleverd of een dienst wordt verleend, is
bevoegd van hem die verplicht is de goederen te leveren of de dienst te
verlenen, terug te vorderen hetgeen met betrekking tot die goederen of
dienst wegens algemene bestedingsbelasting minder is gevorderd dan
vĆ³Ć³r de inwerkingtreding van die wijziging had kunnen geschieden.
Hiermee strijdige bedingen zijn nietig.

Artikel 6.28

	Ingeval van wijziging van de in dit hoofdstuk genoemde tarieven van
heffing wordt:

	a. de algemene bestedingbelasting die na de dag voorafgaande aan de dag
waarop een nieuw percentage van toepassing is, verschuldigd wordt ter
zake van leveringen en diensten die worden verricht vĆ³Ć³r of op
eerstgenoemde dag, berekend naar het tarief dat geldt op het tijdstip
waarop de levering of de dienst wordt verricht;

	b. indien algemene bestedingsbelasting vĆ³Ć³r de dag waarop een nieuw
percentage van toepassing wordt verschuldigd is ter zake van leveringen
en diensten die worden verricht op of na die dag, hetgeen meer
verschuldigd zou zijn geweest indien de belasting zou zijn berekend naar
het percentage dat geldt op het tijdstip waarop de levering of de dienst
wordt verricht, alsnog verschuldigd op die dag.

HOOFDSTUK VII OVERDRACHTSBELASTING

TITEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 7.1

	In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:

	a. overdracht: de verkrijging door natuurlijke personen en
rechtspersonen van onroerende zaken of schepen als ook de vestiging,
afstand en opzegging van vruchtgebruik, van gebruik en van bewoning,
erfdienstbaarheden, erfpacht, opstal, grondrenten, hetzij in geld hetzij
in natura verschuldigd, alsmede de rechtsvorderingen dienende om
onroerende zaken of de rechten waaraan deze zijn onderworpen terug te
eisen of te doen overdragen;

	b. onroerende zaken: onroerende zaken welke op de BES eilanden gelegen
zijn en de rechten waaraan deze zijn onderworpen;

	c. schepen: op de BES eilanden geregistreerde schepen, metende ten
minste 20 kubieke meters bruto inhoud.

Artikel 7.2

	Onverminderd de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek
van Koophandel omtrent overdracht van onroerende zaken en schepen,
moeten oprichtingen van een naamloze vennootschap, besloten
vennootschap, coƶperatie of vereniging waarbij onroerende zaken of
schepen worden ingebracht, op straffe van nietigheid geschieden bij op
de BES eilanden verleden authentieke akte.

TITEL 2 AARD VAN BELASTING

Artikel 7.3

	1. Onder de naam overdrachtsbelasting wordt een belasting geheven ter
zake van de overdracht van onroerende zaken en van schepen.

	2. Met overdracht, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing
van dit hoofdstuk gelijkgesteld de inbreng van onroerende zaken of
geregistreerde schepen door de commanditaire vennoot in een open
commanditaire vennootschappen op aandelen.

Artikel 7.4

	1. Onder bij ministeriƫle regeling te stellen voorwaarden en
beperkingen is van de belasting vrijgesteld de overdracht:

	a. aan een naamloze vennootschap of besloten vennootschap waarvan alle
aandelen al dan niet middellijk toebehoren aan de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

	b. krachtens boedelmenging;

	c. krachtens verdeling van een huwelijksgemeenschap of nalatenschap,
waarin de verkrijger was gerechtigd als rechtverkrijgende;

	d. bij inbreng van een onderneming in maat- of vennootschappen;

	e. krachtens of op grond van verdelingen tussen deelgenoten indien de
titel van de gemeenschap is vermeld en de gemeenschap behoorlijk is
aangetoond;

	f. krachtens of op grond van een verdeling tussen deelgenoten als
bedoeld in artikel 7.11 voor zover de overeenkomst betrekking heeft op
het geval van overlijden en geen vergoeding is bedongen;

	g. van een nieuw vervaardigd gebouw of een nieuw vervaardigd gedeelte
van een gebouw en het hierbij behorend terrein.

	2. Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing op verdelingen
tussen deelgenoten als bedoeld in artikel 7.6 tot en met 7.11 waarvan de
titel van de gemeenschap is vermeld en de gemeenschap behoorlijk is
aangetoond.

TITEL 3 VERDELING VAN EEN GEMEENSCHAP

Artikel 7.5

	Voor zover de titel van de gemeenschap niet is vermeld of de
gemeenschap niet behoorlijk is aangetoond, is op akten van verdeling de
belasting verschuldigd over de toegedeelde waarde van de onroerende
zaken of schepen.

Artikel 7.6

	1. Op akten van verdeling van onroerende zaken of schepen voor zover
deze zijn ingebracht in een maatschap of een naamloze vennootschap,
besloten vennootschap, coƶperatie of vereniging, is de belasting
verschuldigd over de waarde ten tijde van de verdeling van de onroerende
zaak of schip voor zover deze waarde niet is toe te rekenen aan de
inbrenger of diens erfgenamen.

	2. Indien een deelgenoot op de in artikel 7.11 bedoelde wijze of door
aankoop na de oprichting van de in het eerste lid bedoelde maatschap of
naamloze vennootschap, besloten vennootschap, coƶperatie of vereniging
een aandeel verkrijgt in de door anderen ingebrachte onroerende zaken of
schepen wordt dit aandeel voor de berekening van de op de verdeling
verschuldigde belasting geacht door die deelgenoot of zijn erfgenamen of
rechtverkrijgenden te zijn ingebracht, mits blijkt, dat voor de
verkrijging van dat aandeel de belasting is betaald.

	3. Dit artikel is niet van toepassing op de verdeling van onroerende
zaken of schepen voor zover deze verdeling plaatsvindt in het kader van
de ontbinding van een naamloze vennootschap, besloten vennootschap of
een open commanditaire vennootschap en ter zake van de inbreng van de
onroerende zaak of het schip overdrachtsbelasting is betaald.

Artikel 7.7

	1. Indien de onverdeeldheid van onroerende zaken of schepen uitsluitend
uit een overdracht is ontstaan, is op de akte van verdeling van die
onverdeeldheid de belasting verschuldigd over de in het tweede lid
opgenomen waarde.

	2. De waarde van de overdracht is het aan hen, die zelf of wier
erflaters of rechtsvoorgangers uitsluitend bij overdracht een aandeel
verkregen hadden, toegedeelde onder aftrek van de waarde van het aandeel
krachtens de titel van gemeenschap in elk hun toegedeeld goed, voor de
verkrijging waarvan de belasting is betaald.

	3. Het eerste lid is niet toepassing indien de onverdeeldheid is
ontstaan door:

	a. inbreng in een maatschap, naamloze vennootschap of besloten
vennootschap;

	b. overdracht van het geheel door de enige rechthebbende of alle
deelgenoten tezamen aan gezamenlijke verkrijgers;

	c. ontbinding van een coƶperatie of vereniging, mits wegens de inbreng
de belasting is betaald.

Artikel 7.8

	Indien bij een verdeling als bedoeld bij artikelen 7.6 en 7.7 aan
verschillende deelgenoten tezamen goederen zijn toegedeeld en later tot
verdeling van die goederen wordt overgegaan, is op de latere akte of
akten wegens deze verdeling belasting verschuldigd, die, indien de
daarbij gedane toedelingen reeds bij de eerste akte hadden plaats gehad,
meer verschuldigd zou zijn geweest dan hierop is geheven.

Artikel 7.9

	1. Op akten van verkoop van aandelen in onroerende zaken of schepen,
voor zover deze zijn ingebracht in een maatschap of die aandelen zijn
ontstaan door ontbinding van een naamloze vennootschap, besloten
vennootschap, coƶperatie of vereniging, is, indien die overdracht
geschiedt aan een deelgenoot krachtens dezelfde titel of aan zijn erven
of rechtverkrijgenden, de belasting eveneens verschuldigd van de waarde
van de kopers aandeel krachtens die titel.

	2. Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien:

	a. de goederen onderdeel uitmaken van een onverdeeldheid vanwege een in
artikel 7.3 bedoelde inbreng in een open commanditaire vennootschap,
indien wegens de inbreng de belasting is betaald;

	b. de koper zelf de onroerende zaak of het schip heeft ingebracht.

Artikel 7.10

	1. Akten, die ten aanzien van gezamenlijk bezeten onroerende zaken of
schepen de verklaring bevatten, dat daarvan de verdeling heeft plaats
gehad, zonder opgaaf van al de verdeelde goederen, van haar waarde en
van de wijze van verdeling, worden voor de toepassing van dit hoofdstuk
als akten van verdeling aangemerkt. De belasting is verschuldigd over de
waarde van de onroerende zaken en schepen tenzij partijen de ontbrekende
opgaven doen en aantonen dat geen of minder belasting verschuldigd is.

	2. De te veel geheven belasting wordt teruggegeven, indien de vereiste
schriftelijke opgaven en gemelde aantoning alsnog geschieden binnen het
jaar volgend op het jaar waarin de verdeling heeft plaatsgevonden.

Artikel 7.11

	1. Indien, met uitzondering van het geval van huwelijksgemeenschap, een
aandeel in onroerende zaken of schepen ingevolge een overeenkomst tussen
de deelgenoten bij uittreding uit de bestaande gemeenschap aan de
overige deelgenoten verblijft tegen of zonder vergoeding aan de
uitgetredene, is bij elk zodanig uittreden de belasting verschuldigd
alsof het aandeel van de uitgetredene bij de uittreding aan de
verkrijgers ware overgedragen.

	2. Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing indien bedoelde
overeenkomst betrekking heeft op het geval van overlijden, doch slechts
voor zover de belasting schuldig is over de waarde die aan de erfgenamen
of rechtverkrijgenden van de overledene wordt vergoed.

TITEL 4 BEDRAG EN GRONDSLAGEN

Artikel 7.12

	De belasting bedraagt 5 percent van de waarde van de onroerende zaak of
het schip. De waarde is ten minste gelijk aan die van de tegenprestatie.

Artikel 7.13

	Onder waarde wordt verstaan: waarde in het economische verkeer.

Artikel 7.14

	In geval van overdracht binnen zes maanden na een vorige overdracht van
dezelfde onroerende zaak of hetzelfde schip door een ander wordt de
waarde verminderd met het bedrag waarover ter zake van de vorige
overdracht overdrachtsbelasting was verschuldigd.

TITEL 5 BELASTINGSCHULD, VOLDOENING, TERUGGAVE EN VERJARING

Artikel 7.15

	De belasting wordt geheven van de verkrijger.

Artikel 7.16

	De belasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.

Artikel 7.17

	1. Indien een overdracht of andere rechtshandeling, als bedoeld in dit
hoofdstuk, onder een opschortende voorwaarde heeft plaatsgevonden, kan
naar keuze van de verkrijger in plaats van voldoening als bedoeld in het
artikel 7.16 en artikel 8.11, zekerheid voor de belasting worden gesteld
ten genoege van de inspecteur.

	2. Indien de verkrijger kan bewijzen dat de in het vorige lid bedoelde
opschortende voorwaarde niet is vervuld, wordt op zijn verzoek:

	a. de zekerheid vrijgegeven en kan de voldoening als bedoeld in artikel
7.16 definitief achterwege blijven, of

	b. indien geen zekerheid is gesteld, de belasting die ter zake is
voldaan, teruggegeven.

Artikel 7.18

Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld welke ertoe
strekken, dat de belasting ter zake van een verkrijging waarvan een
notariƫle akte is opgemaakt, wordt voldaan ter gelegenheid van de
aanbieding van die akte ter registratie. 

Artikel 7.19

	1. De verkrijger heeft een recht op teruggaaf van te zijner laste
verschuldigde belasting indien:

	a. een overeenkomst of rechtshandeling, waarvan de belasting is
betaald, is vernietigd bij een rechterlijke uitspraak, die in kracht van
gewijsde is gegaan;

	b. een vonnis van onteigening wordt bewezen te zijn vervallen
overeenkomstig artikel 62 van de Onteigeningsverordening;

	c. gebleken is dat te veel of ten onrechte overdrachtsbelasting is
betaald.

	2. Voor de in dit hoofdstuk bedoelde teruggaven moet belanghebbende,
bedoeld in het eerste lid, onder overlegging van een gewaarmerkt
afschrift van de in dit artikel bedoelde uitspraak of vonnis of van
andere bescheiden, een schriftelijk daartoe strekkend verzoek worden
ingediend bij de inspecteur, die bij voor bezwaar vatbare beschikking op
het verzoek tot teruggave beslist.

Artikel 7.20

	1. Het Rijk heeft voor de belasting en de boete een voorrecht gedurende
twee jaren na de dagtekening van de akte of bij ontstentenis van een
akte gedurende twee jaren volgend op het jaar waarin de overdracht heeft
plaatsgevonden.

	2. Het in het eerste lid bedoelde voorrecht gaat boven hypotheek en
alle andere voorrechten, met uitzondering van die van artikel 288, onder
a, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 7.21

	Het recht tot dwanginvordering van de belasting verschuldigd op een
niet geregistreerde akte verjaart na twintig jaren na de dagtekening van
deze akte. Als die dagtekening geldt de dagtekening van de akte, tenzij
het tegendeel blijkt. Het recht tot dwanginvordering van de belasting
van een niet geregistreerd vonnis verjaart na drie jaren na de
dagtekening van het vonnis.

TITEL 6 BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 7.22

	De notarissen zijn niet verplicht hun diensten te verlenen voor het
verlijden van akten, aan overdrachtsbelasting onderworpen, wanneer niet
een voldoende som ter voldoening van de belasting in hun handen ter
verrekening is gestort of voor de betaling van de belasting voldoende
zekerheid is gesteld. Wat betreft de aan de belasting onderworpen
overdrachten waarvoor vonnissen zijn gegeven, zijn de belanghebbenden
verplicht tot gelijke storting als gemeld in handen van de griffier,
uiterlijk op de voorlaatste werkdag van de termijn van registratie.

Artikel 7.23

	1. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld ter zake van
de registratie van akten, alsmede ter zake van daarmee samenhangende
verplichtingen, verboden en aansprakelijkheids- en strafbepalingen. 

	2. Op de aansprakelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, zijn de
artikelen 8.61 en 8.62 van overeenkomstige toepassing.

	3. Op een bij of krachtens het eerste lid strafbaar gesteld feit is
titel 6 van hoofdstuk VIII van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.24

	Bij ministeriƫle regeling kunnen:

	a. regels worden gesteld welke tot vergemakkelijking van de heffing
kunnen leiden;

	b. andere in het kader van het hoofdstuk passende regels worden gesteld
inzake de toepassing van dit hoofdstuk en ter aanvulling van de in dit
hoofdstuk geregelde onderwerpen.

HOOFDSTUK VIIA KANSSPELBELASTING

TITEL 1 BELASTINGPLICHT

Artikel 7a.1

	Onder de naam ā€œkansspelbelastingā€ wordt een directe belasting
geheven van:

	a. degene die gelegenheid geeft tot deelname aan binnenlandse
kansspelen en aan wie daarvoor een vergunning is verleend als bedoeld in
de Wet hazardspelen BES I of de Wet hazardspelen BES II;

	b. degene die gelegenheid geeft tot deelname aan een binnenlands
kansspel en aan wie daarvoor een vergunning is verleend als bedoeld in
de Loterijwet BES;

	c. de gerechtigden tot de prijzen van binnenlandse kansspelen, niet
zijnde kansspelen waarvoor degene, bedoeld in onderdeel a of b,
gelegenheid biedt;

	d. de op de BES eilanden wonende of gevestigde gerechtigden tot de
prijzen van buitenlandse kansspelen.

Artikel 7a.2

	1. Onder kansspelen worden verstaan gelegenheden, gegeven tot
mededinging naar:

	a. prijzen en premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door
enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende
invloed kunnen uitoefenen, met uitzondering van levensverzekeringen en
premieleningen;

	b. prijzen en premies, uitgeloofd ten behoeve van de deelnemers aan een
prijsvraag van welke aard ook, tenzij een wetenschappelijke of
kunstzinnige prestatie wordt gevorderd, dan wel een prestatie waarmee
het algemeen maatschappelijk belang wordt gediend.

	2. Kansspelen worden als binnenlands beschouwd, indien zij worden
gehouden door natuurlijke personen of door lichamen in de zin van
artikel 1.3, onderdeel c, van deze wet, van wie een of meer op de BES
eilanden wonen of zijn gevestigd.

	3. Kansspelen worden als buitenlands beschouwd, indien zij niet vallen
onder het tweede lid.

TITEL 2 VOORWERP VAN DE BELASTING

Artikel 7a.3

	1. De belasting wordt geheven:

	a. in de gevallen waarin artikel 7a.1, onderdeel a, van toepassing is,
naar het verschil tussen de in een tijdvak ontvangen inzetten en de ter
beschikking gestelde prijzen, dan wel, zo een ander dan de
belastingplichtige de prijzen ter beschikking stelt, naar hetgeen in een
tijdvak ontvangen wordt voor het geven van gelegenheid tot deelneming
aan kansspelen;

	b. in de gevallen waarin artikel 7a.1, onderdeel b, c of d, van
toepassing is, naar de prijzen.

	2. Onder prijzen worden verstaan alle goederen waaraan in het
economische verkeer waarde kan worden toegekend, welke aan de deelnemers
van de kansspelen uit hoofde van hun deelneming toevallen.

	3. Voor zover de prijzen niet in geld bestaan, worden zij in aanmerking
genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan
worden toegekend.

TITEL 3 VRIJSTELLINGEN

Artikel 7a.4

	1. Indien artikel 7a.1, onderdeel b, c of d, van toepassing is, is van
de belasting vrijgesteld:

	a. de prijs welke niet meer bedraagt dan USD 600;

	b. de prijs welke niet uitgaat boven de prestatie welke staat tegenover
de deelneming uit hoofde waarvan aanspraak op de prijs bestaat.

	2. Alle prijzen uit loterijen en prijsvragen welke verschuldigd zijn
door dezelfde schuldenaar en vallen op loten of onderdelen van loten op
grond van dezelfde toevallige gebeurtenis, worden voor de toepassing van
het eerste lid tezamen als Ć©Ć©n prijs beschouwd.

TITEL 4 TARIEF

Artikel 7a.5

	1. De belasting bedraagt 10 percent.

	2. Neemt, in het geval waarin artikel 7a.1, onderdeel c, van toepassing
is, degene die de prijs verschuldigd is, de belasting voor zijn
rekening, dan wordt voor het berekenen van de belasting de prijs met
100/90 vermenigvuldigd.

TITEL 5 WIJZE VAN HEFFING

Artikel 7a.6

	1. In de gevallen waarin artikel 7a.1, onderdeel a, van toepassing is,
moet de in een tijdvak verschuldigd geworden belasting op aangifte
worden voldaan.

	2. De belasting is verschuldigd op de laatste dag van het tijdvak,
bedoeld in artikel 7a.3, eerste lid, onderdeel a.

	3. Indien het in artikel 7a.3, eerste lid, onderdeel a, bedoelde
verschil over een tijdvak negatief is, wordt het verrekend met het
positieve verschil over een volgend tijdvak. De verrekening geschiedt in
de volgorde waarin zich negatieve en positieve verschillen voordoen.

Artikel 7a.7

	De belastingplichtige is gehouden volgens door Onze Minister te stellen
regelen een register te houden en daarin de gegevens te boeken welke
voor de heffing van de belasting van belang zijn.

Artikel 7a.8

	1. In de gevallen waarin artikel 7a.1, onderdeel b, van toepassing is,
wordt de belasting geheven door inhouding op de prijs.

	2. Inhoudingsplichtige is de belastingplichtige, bedoeld in artikel
7a.1, onderdeel b, die de prijs verschuldigd is.

	3. De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het
tijdstip waarop de prijs ter beschikking is gesteld.

	4. De inhoudingsplichtige is verplicht de ingehouden belasting op
aangifte af te dragen. Overtreft de belasting de prijs voor zover deze
in geld bestaat, dan wordt het ontbrekende geacht te zijn ingehouden op
het in het derde lid omschreven tijdstip, met dien verstande dat de
inhoudingsplichtige bevoegd is dat ontbrekende te verhalen op de
gerechtigde tot de prijs. De inhoudingsplichtige kan de afgifte van de
prijs voor zover deze niet in geld bestaat opschorten tot voldoening van
deze vordering plaatsvindt.

Artikel 7a.9

	1. De inhoudingsplichtige is gehouden volgens door Onze Minister te
stellen regelen een register te houden en daarin de gegevens te boeken
welke voor de heffing van de belasting van belang zijn.

	2. Degene bij wie de prijs is betaalbaar gesteld, is gehouden op
verzoek van de gerechtigde tot de prijs aan hem volgens door Onze
Minister te stellen regelen, zodra de prijs is uitbetaald,
tegoedgeschreven, verrekend of afgegeven, een gedagtekende nota uit te
reiken, waaruit van de inhouding blijkt.

Artikel 7a.10

	1. In de gevallen waarin artikel 7a.1, onderdeel c of d, van toepassing
is, moet de belasting op aangifte worden voldaan.

	2. De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de prijs:

	a. ontvangen of verrekend wordt, ter beschikking van de
belastingplichtige wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel

	b. vorderbaar en tevens inbaar wordt.

HOOFDSTUK VIII FORMEEL BELASTINGRECHT EN INVORDERING VAN BES BELASTINGEN

TITEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 8.1

	1. De bevoegdheid van een directeur, inspecteur of ontvanger is niet
bepaald naar de geografische indeling van het Rijk.

	2. Bij ministeriƫle regeling worden regels gesteld omtrent de
hoofdlijnen van de inrichting van de rijksbelastingdienst en omtrent de
functionaris, bedoeld in het eerste lid, onder wie de belastingplichtige
en de belastingschuldige ressorteren.

Artikel 8.2

	1. De vaststelling van een belastingaanslag geschiedt door het ter zake
daarvan opmaken van een aanslagbiljet door de inspecteur. De dagtekening
van het aanslagbiljet geldt als dagtekening van de vaststelling van de
belastingaanslag. De inspecteur stelt het aanslagbiljet ter invordering
van de daaruit blijkende belastingaanslag aan de ontvanger ter hand.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot
het door de inspecteur nemen van een beschikking of het doen van
uitspraak strekkende tot - al dan niet nadere - vaststelling van een
ingevolge de belastingwet verschuldigd of terug te geven bedrag.

	3. De inspecteur vermeldt op het aanslagbiljet of in de kennisgeving
van de beschikking of uitspraak in ieder geval de termijn of de
termijnen waarbinnen het verschuldigde of terug te geven bedrag moet
worden betaald.

TITEL 2 HEFFING VAN BES BELASTINGEN

AFDELING 1 DE AANGIFTE

Artikel 8.3 Aangiftebiljet, uitreiking, modellen

	1. De inspecteur kan aan een ieder die naar zijn mening vermoedelijk
belastingplichtig of inhoudingsplichtig is een aangiftebiljet uitreiken.
Worden door de belastingwet aangelegenheden van een derde aangemerkt als
aangelegenheden van degene die vermoedelijk belastingplichtig of
inhoudingsplichtig is, dan kan de inspecteur ook aan die derde een
aangiftebiljet uitreiken. Bij ministeriƫle regeling worden regels
gesteld met betrekking tot de wijze waarop het uitnodigen tot het doen
van aangifte geschiedt.

	2. Aan een ieder die daartoe een verzoek doet, wordt in elk geval een
aangiftebiljet uitgereikt.

	3. In het aangiftebiljet wordt opgave verlangd van gegevens en kan
overlegging of toezending worden gevraagd van gegevensdragers, waarvan
de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn.

	4. Een ieder aan wie een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden
aangifte te doen door dat biljet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud
ingevuld en ondertekend, met de daarin gevraagde bescheiden, in te
leveren. Degene die de aangifte doet waarmerkt de over te leggen
bescheiden.

	5. Bij ministeriƫle regeling kan worden bepaald dat en onder welke
voorwaarden het toegelaten wordt om langs elektronische weg aangifte te
doen.

	6. De directeur kan toestemming geven tot het indienen van een niet
door de inspecteur uitgereikt aangiftebiljet. Hij kan daarbij
voorwaarden stellen.

Artikel 8.4 Aangifteplicht, heffing bij wege van aanslag

	1. Met betrekking tot belastingen welke bij wege van aanslag worden
geheven, moet het aangiftebiljet binnen een door de inspecteur gestelde
termijn van ten minste twee maanden na uitreiking van het biljet bij de
inspecteur worden ingeleverd.

	2. De inspecteur maant, na verloop van de in het eerste lid bedoelde
termijn, de belastingplichtige aan binnen een door hem te stellen
termijn van ten minste vijf werkdagen aangifte te doen, tenzij uitstel
voor het doen van aangifte overeenkomstig artikel 8.6 is verleend.

	3. Bij de inlevering van het aangiftebiljet wordt op verzoek een
ontvangstbewijs afgegeven.

	4. De belastingplichtige aan wie niet binnen zes maanden na het
ontstaan van de belastingschuld een aangiftebiljet is uitgereikt, is
gehouden binnen vijftien dagen na afloop van deze termijn de inspecteur
te verzoeken een aangiftebiljet uit te reiken.

	5. Het vierde lid is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan
worden aangenomen dat over dat tijdvak, na verrekening van
voorheffingen, geen belasting verschuldigd is of geen aanslag zal worden
opgelegd.

Artikel 8.5 Aangifteplicht, heffing door voldoening of afdracht

	1. Met betrekking tot belasting welke op aangifte moet worden voldaan
of afgedragen, moet de aangifte worden gedaan bij de inspecteur.

	2. Heeft de aangifte betrekking op een tijdvak, dan wordt zij gedaan
binnen een termijn van vijftien dagen na het einde van dat tijdvak.
Heeft de aangifte betrekking op een tijdstip, dan wordt zij gedaan
binnen een termijn van vijftien dagen na het tijdstip waarop de
belastingschuld is ontstaan.

	3. De belastingplichtige dan wel inhoudingsplichtige aan wie niet reeds
een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden vĆ³Ć³r het tijdstip waarop
de belasting moet worden betaald de inspecteur te verzoeken een
aangiftebiljet uit te reiken.

	4. De directeur kan bepalen onder welke voorwaarden het aangiftebiljet
bij de ontvanger kan worden ingediend.

Artikel 8.6 Uitstel indiening

	1. De inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden uitstel
verlenen voor het indienen van het aangiftebiljet en kan daarbij
voorwaarden stellen. Uitstel wordt niet langer verleend dan tot achttien
maanden na de datum waarop de belastingschuld is ontstaan.

	2. In afwijking van hetgeen in deze wet is bepaald, is de
belastingplichtige die de BES eilanden metterwoon voornemens is te
verlaten dan wel voornemens is zijn plaats van vestiging over te brengen
naar een niet op de BES eilanden gelegen plaats, verplicht terstond
aangifte te doen voor de inkomstenbelasting, bedoeld in de Wet
inkomstenbelasting BES, de opbrengstbelasting en de algemene
bestedingsbelasting tot het einde van de belastingplicht.

AFDELING 2 HEFFING BIJ WEGE VAN AANSLAG

Artikel 8.7 Afwijken van aangifte, aanslagtermijn

	1. De aanslag wordt vastgesteld door de inspecteur.

	2. De inspecteur kan bij het vaststellen van de aanslag van de aangifte
gemotiveerd afwijken, alsmede bij het ontbreken van de aangifte de
aanslag ambtshalve vaststellen.

	3. De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door
verloop van drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is
ontstaan. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt
deze termijn met de duur van dit uitstel verlengd.

	4. Een belastingschuld waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld
na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, wordt
geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak of de
belastingplicht eindigt.

Artikel 8.8 Voorlopige aanslag

	1. De inspecteur kan, ingeval de grootte van de belastingschuld eerst
kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting
wordt geheven, na aanvang van het belastingtijdvak aan de
belastingplichtige een voorlopige aanslag opleggen tot het bedrag waarop
de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld.

	2. De voorlopige aanslag blijft beperkt tot het bedrag waarmee de
aanslag vermoedelijk de voorheffingen te boven zal gaan.

	3. Een voorlopige aanslag kan worden gevolgd door Ć©Ć©n of meer
voorlopige aanslagen.

	4. De voorlopige aanslag en de voorheffingen worden verrekend met de
aanslag.

	5. Een voorlopige aanslag kan de inspecteur ook opleggen aan niet op de
BES eilanden wonende of gevestigde belastingplichtigen, die slechts
tijdelijk op de BES eilanden een bedrijf of beroep uitoefenen.

	6. Een voorlopige aanslag kan direct na het ontstaan van de
belastingschuld of, bij tijdvak- belastingen, direct na aanvang van het
tijdvak, altijd worden opgelegd tot het bedrag dat de inspecteur juist
voorkomt indien:

	a. de belastingplichtige in staat van faillissement is verklaard of,
indien sprake is van een lichaam, in geval van ontbinding, beƫindiging
of vereffening ervan;

	b. de belastingplichtige de BES eilanden metterwoon wil verlaten dan
wel zijn plaats van vestiging wil overbrengen naar een plaats niet op de
BES eilanden;

	c. het bedrijf van de belastingplichtige wordt gestaakt of aanmerkelijk
wordt ingekrompen, of de belastingplichtige op de BES eilanden gelegen
onroerende goederen of daarop gevestigde rechten vervreemdt.

	7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien
van het eerste lid nadere regels worden vastgesteld.

Artikel 8.9 Besluit geen aanslag

	De inspecteur neemt het besluit om aan hem die aangifte heeft gedaan,
geen aanslag op te leggen, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 8.10 Navordering

	1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag
ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is
vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering,
ontheffing of teruggaaf ten onrechte of tot een te hoog bedrag is
verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen.
Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had
kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de
gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader
trouw is.

	2. Navordering kan mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig
belasting is geheven, doordat:

	a. een voorlopige aanslag, een voorheffing, of een voorlopige teruggaaf
ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend;

	b. een bij de belastingplichtige in aanmerking te nemen bestanddeel van
het voorwerp van enige belasting ten onrechte in aanmerking is genomen
bij hem of bij zijn echtgenoot;

	c. de belastingvrije som of de kindertoeslag als bedoeld in artikel 24,
tweede, onderscheidenlijk derde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES
ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

	3. De bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag als
bedoeld in het eerste en tweede lid vervalt door verloop van vijf jaar
na het ontstaan van de belastingschuld.

	4. Indien te weinig belasting is geheven over het bestanddeel van het
voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is
opgekomen, vervalt, in afwijking van het derde lid, de bevoegdheid tot
navorderen door verloop van twaalf jaren na het tijdstip waarop de
belastingschuld is ontstaan.

AFDELING 3 HEFFING BIJ WEGE VAN VOLDOENING EN AFDRACHT OP AANGIFTE

Artikel 8.11 Verplichting, voldoening of afdracht op aangifte

	1. In geval de belastingwet voldoening van in een tijdvak verschuldigde
belasting dan wel afdracht van in een tijdvak ingehouden belasting
voorschrijft, is de belastingplichtige dan wel de inhoudingsplichtige
gehouden binnen vijftien dagen na afloop van dat tijdvak de belasting
overeenkomstig de aangifte te betalen bij de ontvanger.

2. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald,
waarbij tevens regels kunnen worden gesteld volgens welke in de loop van
dat tijdvak Ć©Ć©n of meer voorlopige betalingen moeten worden gedaan.

	3. In geval over een belastingtijdvak geen belasting is verschuldigd,
moet aangifte worden gedaan bij de inspecteur binnen vijftien dagen na
het einde van dat tijdvak.

	4. In de niet in het eerste lid bedoelde gevallen moet de belasting
overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen vijftien dagen na het
tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

	5. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de in
het eerste en in het vierde lid genoemde termijn van vijftien dagen met
de duur van dit uitstel verlengd.

	6. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8.12 Naheffing

	1. De inspecteur kan, indien de belasting die op aangifte behoort te
worden voldaan of afgedragen niet of niet volledig is betaald, de niet
of te weinig betaalde belasting naheffen.

	2. Met niet of niet volledig betaald zijn als bedoeld in het eerste lid
wordt gelijkgesteld het geval waarin, naar aanleiding van een ingevolge
de belastingwet gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag,
vrijstelling of vermindering van inhouding van belasting dan wel
teruggaaf van belasting is verleend.

	3. De naheffing geschiedt bij wege van naheffingsaanslag, die wordt
opgelegd aan degene die de belasting had behoren te betalen, dan wel aan
wie ten onrechte, of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of
vermindering van inhouding dan wel teruggaaf is verleend. In gevallen
waarin ten gevolge van het niet naleven van bepalingen van de
belastingwet door een ander dan de belastingplichtige, onderscheidenlijk
de inhoudingsplichtige, te weinig belasting is geheven, wordt de
naheffingsaanslag aan die ander opgelegd.

	4. De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaar na
het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of
de teruggaaf is verleend.

TITEL 3 BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE BELASTINGHEFFING

AFDELING 1 VERTEGENWOORDIGING

Artikel 8.13 Volmacht, weigeren vertegenwoordiging

	1. Vertegenwoordiging is mogelijk op grond van schriftelijke volmacht.
Op vordering van de inspecteur dient het stuk waaruit van de volmacht
blijkt, te worden overgelegd.

	2. Degene die is opgeroepen om mondeling aan de inspecteur inlichtingen
en gegevens te verstrekken, en zich doet vertegenwoordigen, is gehouden
op vordering van de inspecteur zijn vertegenwoordiger te vergezellen.

	3. De inspecteur kan de vertegenwoordiging door een bepaalde persoon
gemotiveerd weigeren.

Artikel 8.14 Vertegenwoordiging

	1. De bevoegdheden en de verplichtingen van een minderjarige, een onder
curatele gestelde of iemand die in staat van faillissement is verklaard,
of wiens vermogen onder bewind is gesteld, kunnen worden uitgeoefend en
nagekomen door hun wettelijke vertegenwoordiger, curator of
bewindvoerder. Desgevorderd zijn laatstgenoemden tot nakoming van die
verplichtingen gehouden.

	2. De bevoegdheden van een lichaam kunnen worden uitgeoefend en zijn
verplichtingen kunnen worden nagekomen door iedere bestuurder.
Desgevorderd is ieder van hen tot nakoming van die verplichtingen
gehouden.

	3. Indien iemand is overleden, kunnen de erfgenamen in het uitoefenen
van de bevoegdheden en het nakomen van de verplichtingen welke de
overledene zou hebben gehad, als hij in leven was gebleven, worden
vertegenwoordigd door Ć©Ć©n hunner, de executeurtestamentair, de
bewindvoerder of de curator over de nalatenschap. Desgevorderd is ieder
van de genoemde personen tot nakoming van die verplichtingen gehouden.

	4. Stukken betreffende belastingaangelegenheden van een overledene
kunnen worden gericht aan een van de in het derde lid genoemde personen.

	5. Ieder, die op de BES eilanden in dienst is van - of werkzaam is ten
behoeve van -vennootschappen, verenigingen, maatschappijen, stichtingen
of lichamen, als bedoeld in artikel 1.3, onderdeel c, of een ieder die
bij ontbinding of vereffening, met de vereffening is belast, kan, na in
de gelegenheid te zijn gesteld om van zijn bezwaren te doen blijken,
door de inspecteur worden aangewezen als hun vertegenwoordiger.

Artikel 8.15 Uitsluiting vertegenwoordiging

	De inspecteur kan vertegenwoordiging uitsluiten in de nakoming van een
verplichting van degene die zelf tot nakoming in staat is.

Artikel 8.16 Niet voor strafvervolging

	De bepalingen van deze afdeling gelden niet met betrekking tot
strafvordering.

AFDELING 2 DOMICILIEKEUZE

Artikel 8.17 Domiciliekeuze

	In bezwaar- en beroepschriften is degene die niet op de BES eilanden
een vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, verplicht domicilie
kiezen op de BES eilanden.

Artikel 8.18 Geen vaste woon- of vestigingsplaats

	Ingeval ingevolge de belastingwet een aangiftebiljet of ander stuk moet
worden uitgereikt aan degene die niet op de BES eilanden een vaste
woonplaats of plaats van vestiging heeft, kan die uitreiking ook
geschieden:

	a. middels bezorging of afgifte bij de op de BES eilanden gelegen vaste
inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep;

	b. aan de woning of het kantoor van zijn op de BES eilanden wonende of
gevestigde vertegenwoordiger.

AFDELING 3 TOEKENNING VAN BEVOEGDHEDEN

Artikel 8.19 Hardheidsclausule

	Onze Minister is bevoegd:

	a. bij ministeriƫle regeling nadere regels te geven ter uitvoering van
de belastingwet;

	b. voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan
onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de
belastingwet mochten voordoen.

Artikel 8.20 Ambtshalve vermindering

	1. Een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan door de inspecteur
ambtshalve worden verminderd. Een in de belastingwet voorziene
vermindering, ontheffing of teruggaaf kan door hem ambtshalve worden
verleend.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van
degene die een onjuist bedrag op aangifte heeft voldaan of afgedragen,
of van wie een onjuist bedrag is ingehouden.

AFDELING 4 GEHEIMHOUDING

Artikel 8.21 Geheimhouding

	1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige
werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of
zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken
dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de
invordering van enige BES belasting.

	2. De geheimhoudingsplicht geldt niet indien:

	a. enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht;

	b. bij regeling van Onze Minister is bepaald dat bekendmaking
noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak
van een bestuursorgaan;

	c. bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking
hebben voor zover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt.

	3. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
vervatte verbod.

TITEL 4 BESTUURLIJKE BOETEN

AFDELING 1 VERZUIM- EN VERGRIJPBOETEN

Artikel 8.22 Verzuim aangifte doen

	1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke
bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de
ingevolge artikel 8.4, tweede lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt
dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de
vaststelling van de aanslag een boete van ten hoogste USD 1.400 kan
opleggen.

	2. Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de aangifte
voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen
niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 8.11, eerste lid,
gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de
inspecteur hem een boete van ten hoogste USD 1.400 kan opleggen.

	3. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete wegens het niet dan
wel niet tijdig doen van de aangifte vervalt door het verloop van een
jaar na het einde van de termijn waarbinnen de aangifte had moeten
worden gedaan.

Artikel 8.23 Verzuim voldoening of afdracht op aangifte

	1. Indien de belastingplichtige of inhoudingsplichtige de belasting die
op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet,
dan wel niet binnen de ingevolge artikel 8.11, eerste lid, gestelde
termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de
inspecteur hem een boete van ten hoogste USD 5.600 kan opleggen.

	2. Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de inspecteur de boete
op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag.

	3. De bevoegdheid tot het opleggen van de in het eerste lid bedoelde
boete vervalt door verloop van vijf jaar na het einde van het
kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.

	4. Artikel 8.12, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.24 Verzuim verstrekken opgave werknemers en niet-werknemers

	1. Indien de administratieplichtige niet, niet tijdig of niet volledig
de opgave, bedoeld in artikel 8.87, tweede en derde lid, verstrekt,
vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van
ten hoogste USD 2.800 kan opleggen.

	2. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in het
eerste lid vervalt door verloop van een jaar na het einde van de termijn
waarbinnen de opgave, bedoeld in artikel 8.87, tweede en derde lid, had
moeten worden verstrekt.

Artikel 8.25 Vergrijp aanslagbelastingen

	1. Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van
aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de
belastingplichtige is te wijten dat de aanslag te laag is vastgesteld
dan wel anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een
vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de
vaststelling van de navorderingsaanslag, een boete kan opleggen van ten
hoogste 100% van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de
boete.

	2. De grondslag voor de boete is:

	a. het bedrag van de navorderingsaanslag, dan wel

	b. indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag
waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te
houden met die verliezen;

een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove
schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.

	3. De inspecteur kan, in afwijking van het eerste lid, binnen zes
maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag een boete opleggen
indien de feiten of omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd
eerst bekend worden binnen zes maanden vĆ³Ć³r de afloop van de in
artikel 8.10, derde en vierde lid, bedoelde termijn en er tevens
aanwijzingen zijn dat het aan opzet of grove schuld van de
belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is
vastgesteld dan wel anderszins te weinig belasting is geheven. In dat
geval doet de inspecteur vĆ³Ć³r of gelijktijdig met de vaststelling van
de navorderingsaanslag mededeling aan de belastingplichtige dat wordt
onderzocht of in verband met de navordering het opleggen van een
vergrijpboete gerechtvaardigd is.

	4. Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en als gevolg
daarvan geen navorderingsaanslag kan worden vastgesteld, kan de
inspecteur de boete, bedoeld in het eerste lid, niettemin opleggen. De
bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door het verloop van
de termijn die geldt voor het vaststellen van de navorderingsaanslag,
die zou kunnen zijn vastgesteld indien geen verliezen in aanmerking
zouden zijn genomen.

Artikel 8.26 Vergrijp aangiftebelastingen

	1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de
inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet
worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet
binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, vormt dit een
vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een boete kan opleggen van
ten hoogste 100% van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de
boete.

	2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de
belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als
gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de
inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.

	3. Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de inspecteur de boete
op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag.

	4. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens niet tijdig
betalen, vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het
kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.

	5. Artikel 8.25, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

	6. Artikel 8.12, tweede lid, en derde lid, tweede volzin, zijn van
overeenkomstige toepassing.

AFDELING 2 VOORSCHRIFTEN INZAKE HET OPLEGGEN VAN BESTUURLIJKE BOETEN

Artikel 8.27 Aankondiging vergrijpboete

	1. Alvorens een vergrijpboete op te leggen, stelt de inspecteur de
belastingplichtige of inhoudingsplichtige in kennis van zijn voornemen
daartoe, onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

	2. De inspecteur stelt de belastingplichtige of inhoudingsplichtige in
de gelegenheid binnen een door hem daarvoor te stellen termijn van ten
minste twee weken de in die kennisgeving vermelde gronden gemotiveerd te
betwisten.

	3. Indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste of tweede lid,
heeft dat niet de nietigheid van de boete tot gevolg.

Artikel 8.28 Boete bij beschikking

	1. De inspecteur legt de boete op bij voor bezwaar vatbare beschikking.

	2. Onverminderd het bepaalde in artikel 8.27, eerste en tweede lid,
stelt de inspecteur de belastingplichtige of inhoudingsplichtige,
uiterlijk bij de in het eerste lid bedoelde beschikking, in kennis van
de gronden waarop de oplegging van de boete berust.

	3. Op verzoek van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige die de
kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal
onvoldoende begrijpt, draagt de inspecteur er zoveel mogelijk zorg voor
dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belastingplichtige of
inhoudingsplichtige worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke
taal.

	4. Indien de boete gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van
een belastingaanslag, wordt het bedrag van de boete afzonderlijk op het
aanslagbiljet vermeld.

	5. De boete wordt ingevorderd overeenkomstig de bepalingen die gelden
voor de invordering van de belasting ter zake waarvan de boete is
opgelegd.

Artikel 8.29 Verplichtingen gelden mede voor boeteoplegging

	Titel 7 van dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing bij het
opleggen van bestuurlijke boeten, met dien verstande dat de
belastingplichtige of inhoudingsplichtige tegen wie het onderzoek naar
de oplegging van een bestuurlijke boete is gericht slechts gehouden is
toe te laten dat de inspecteur gegevensdragers of de inhoud daarvan
raadpleegt dan wel toegang te verlenen tot gebouwen of gronden.

Artikel 8.30 Zwijgrecht

	Indien de inspecteur jegens de belastingplichtige of de
inhoudingsplichtige een handeling heeft verricht waaraan deze in
redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een
bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is, voor zoveel nodig
in afwijking van titel 7, de belastingplichtige onderscheidenlijk de
inhoudingsplichtige niet langer verplicht ter zake van die gedraging
enige verklaring af te leggen voor zover het betreft de boete-oplegging.

Artikel 8.31 Verhoor

	1. De inspecteur kan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige ten
aanzien van wie de redelijke verwachting bestaat dat hem een
vergrijpboete kan worden opgelegd, oproepen voor een verhoor. In deze
oproep deelt de inspecteur hem mee dat hij zich desgewenst kan doen
bijstaan.

	2. Voordat het verhoor aanvangt, deelt de inspecteur de
belastingplichtige of inhoudingsplichtige mee dat hij niet tot
antwoorden verplicht is.

	3. De inspecteur kan op verzoek van de belastingplichtige of
inhoudingsplichtige die het Nederlands, Papiaments of Engels onvoldoende
begrijpt, toestaan dat deze zich tijdens het verhoor door een tolk laat
bijstaan.

Artikel 8.32 Inzage

	De inspecteur stelt de belastingplichtige of inhoudingsplichtige op
diens verzoek in de gelegenheid inzage te nemen in, dan wel kopieƫn,
leesbare afdrukken of uittreksels te vervaardigen van de gegevensdragers
waarop het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete berust.

Artikel 8.33 Inkeerbepaling

	Ingeval een belastingplichtige of inhoudingsplichtige alsnog een juiste
en volledige aangifte doet dan wel juiste en volledige inlichtingen,
gegevens of aanwijzingen verstrekt vĆ³Ć³rdat hij weet of redelijkerwijs
moet vermoeden dat de inspecteur de onjuistheid of onvolledigheid bekend
is of bekend zal worden, wordt in plaats van een vergrijpboete een
verzuimboete opgelegd van ten hoogste 15% van de belasting die op grond
van de juiste en volledige aangifte of juiste en volledige inlichtingen
is verschuldigd.

Artikel 8.34 Samenloop boete en strafrechterlijke uitspraak

	1. Een opgelegde boete vervalt indien de belastingplichtige of
inhoudingsplichtige wegens het vergrijp op grond waarvan de boete
verschuldigd is, bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is
vrijgesproken, ontslagen van rechtsvervolging of veroordeeld.

	2. De inspecteur legt een in deze afdeling bedoelde vergrijpboete niet
op voor zover het niet aan opzet of grove schuld van de
belastingplichtige of inhoudingsplichtige is te wijten dat te weinig
belasting is geheven.

	3. Ingeval na het opleggen van een vergrijpboete blijkt dat de
grondslag daarvoor ontbreekt maar wel een grondslag aanwezig is voor een
verzuimboete, kan deze lagere boete daarvoor in de plaats worden
gesteld. De reeds opgelegde boete wordt dan verminderd tot het bedrag
van de verzuimboete.

	4. Indien de grondslag voor een boete wordt verminderd, vermindert de
inspecteur de boete ambtshalve dienovereenkomstig.

Artikel 8.35 Geen boete na overlijden

	1. Geen boete wordt opgelegd aan de belastingplichtige of
inhoudingsplichtige die is overleden.

	2. Indien een boete op het tijdstip van het overlijden van de
belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet onherroepelijk
vaststaat, vernietigt de inspecteur de beschikking waarbij de boete is
opgelegd op verzoek van een belanghebbende bij beschikking.

Artikel 8.36 Evenredige vermindering

	Indien de grondslag voor een boete wordt gevormd door het bedrag van de
belasting, wordt de opgelegde boete naar evenredigheid verlaagd bij
vermindering, teruggaaf, terugbetaling of kwijtschelding van belasting,
voor zover deze vermindering, teruggaaf, terugbetaling of kwijtschelding
het bedrag betreft waarover de boete is berekend.

Artikel 8.37 Anderen dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige

	Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van anderen
dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige aan wie ingevolge de
belastingwet een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

TITEL 5 DE INVORDERING VAN BES BELASTINGEN

AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 8.38 Taken en bevoegdheden ontvanger

	1. De ontvanger is belast met de invordering van BES belastingen.

	2. Naast de bevoegdheden die de ontvanger heeft ingevolge deze wet
beschikt hij ook over de bevoegdheden die een schuldeiser heeft op grond
van enige andere wettelijke bepaling.

Artikel 8.39 Kosten

	1. De kosten van vervolging zijn ten laste van degene die in gebreke is
gebleven het verschuldigde tijdig te betalen.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de kosten van vervolging
worden bepaald.

Artikel 8.40 Toerekening van betalingen

	De toerekening en afschrijving van de betalingen of van de tot verhaal
van het verschuldigde ontoereikende opbrengst bij uitwinning geschiedt
in de volgende orde:

	a. op de kosten van vervolging;

	b. op de interest;

	c. op de bestuurlijke boeten;

	d. op de oudste openstaande aanslagen of termijnen.

Artikel 8.41 Geen schorsing

	Naast het bepaalde in de artikelen 8.96 en 8.102 wordt de verplichting
tot betaling van de BES belastingen niet geschorst door:

	a. verkrijging van surseance van betaling voor zover volgens het
Faillissementswet BES de surseance ten aanzien van de verplichting tot
betaling niet werkt;

	b. door het voorbehouden recht van beraad;

	c. door aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving.

Artikel 8.41a

	Op het bezwaar en beroep inzake de op grond van deze titel genomen
beschikkingen is titel 8 van overeenkomstige toepassing.

AFDELING 2 INVORDERING IN EERSTE AANLEG

Artikel 8.42 Aanslagbiljet

	Een belastingaanslag is door de belastingschuldige in zijn geheel
verschuldigd.

Artikel 8.43 Moment invordering aanslag

	1. Een belastingaanslag is invorderbaar twee maanden na de dagtekening
van het aanslagbiljet.

	2. In afwijking van het eerste lid is een voorlopige aanslag,
gedagtekend vĆ³Ć³r 1 november van het belastingjaar waarop deze
betrekking heeft, invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er na de
maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het
belastingjaar overblijven. Op de laatste dag van elk van die maanden
vervalt een termijn.

	3. In afwijking van het eerste lid is een naheffingsaanslag alsmede een
navorderingsaanslag invorderbaar een maand na dagtekening van het
aanslagbiljet.

	4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.

AFDELING 3 INVORDERING IN TWEEDE AANLEG

Artikel 8.44 Aanmaning en interest

	1. Een belastingschuldige die een belastingaanslag niet binnen de
gestelde termijn betaalt, wordt door de ontvanger aangemaand om alsnog
binnen veertien dagen het verschuldigde te voldoen, met kennisgeving dat
hij bij gebreke daarvan door rechtsmiddelen tot betaling zal worden
gedwongen.

	2. Bij overschrijding van een voor de belastingaanslag geldende
betalingstermijn wordt aan de belastingschuldige een interest in
rekening gebracht over het op de belastingaanslag openstaande bedrag van
zes percent per jaar, met een minimum van Ć©Ć©n USD en verder naar boven
afgerond tot een veelvoud van USD 0,50 met dien verstande dat dit bedrag
wordt verlaagd ingeval de belastingaanslag wordt verminderd.

Artikel 8.45 Dwanginvordering

	Indien een aanmaning uiterlijk een maand na de verzending niet tot
betaling of het verlenen van een betalingsregeling heeft geleid kan de
ontvanger overgaan tot dwanginvordering.

Artikel 8.46 Invordering door middel van dwangschrift

	De belastingaanslag, de bestuurlijke boete, de interest en de kosten
van vervolging kunnen worden ingevorderd door middel van een
dwangschrift. Het dwangschrift kan betrekking hebben op verschillende
aanslagen.

Artikel 8.47 Eisen aan dwangschrift

	1. De dwangschriften dragen aan het hoofd de woorden: ā€œIn naam van de
Koninginā€ en bevatten:

	a. een zo volledig mogelijke aanduiding van degene tegen wie de
vordering gericht wordt;

	b. de aard, de grondslag en het bedrag van de vordering; de titel van
de vordering of de artikelen van de wettelijke regeling, waarop de
vordering wordt gegrond;

	c. in alle gevallen de last tot betaling.

	2. Zij worden uitgevaardigd door de ontvanger.

Artikel 8.48 Betekening door de belastingdeurwaarder

	Alle exploten en andere akten van vervolging voor de invordering van
BES belastingen worden betekend door belastingdeurwaarders ten verzoeke
van de ontvanger overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering BES.

Artikel 8.49 Tenuitvoerlegging dwangschriften

	De dwangschriften hebben dezelfde kracht en worden op dezelfde wijze
ten uitvoer gelegd als de grossen van in kracht van gewijsde gegane
vonnissen in burgerlijke zaken.

Artikel 8.50 Invordering van het volledige bedrag bij beslag

	Indien een dwangschrift, uitgevaardigd voor een gedeelte van het in te
vorderen bedrag, ten uitvoer wordt gelegd door beslag, kan bij datzelfde
dwangschrift het volle openstaande bedrag worden ingevorderd, mits dit
bedrag in het dwangschrift is vermeld.

Artikel 8.51 Betaling aan belastingdeurwaarder

	1. Wanneer ter gelegenheid van een inbeslagneming vĆ³Ć³r de sluiting
van het proces-verbaal het volle bedrag van het verschuldigde met de
kosten aan de belastingdeurwaarder wordt aangeboden, is deze verplicht
de gelden aan te nemen, daarvoor dadelijk kwitantie te geven en ervan
melding te maken in of op het proces-verbaal.

	2. In alle andere gevallen zijn betalingen, aan de belastingdeurwaarder
gedaan, ongeldig.

Artikel 8.52 Versnelde invordering

	1. In afwijking van artikel 8.43 zijn alle verschuldigde BES
belastingen ineens en terstond invorderbaar:

	a. wanneer de belastingschuldige in staat van faillissement is
verklaard;

	b. wanneer de ontvanger aannemelijk maakt dat belastingschuldige de BES
eilanden wil verlaten met wegvoering of na vervreemding van zijn
goederen;

	c. wanneer op goederen waarop een belastingschuld van de
belastingschuldige kan worden verhaald, beslag is gelegd voor zijn
belastingschuld;

	d. wanneer de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat
dat goederen van de belastingschuldige zullen worden verduisterd;

	e. wanneer goederen van de belastingschuldige worden verkocht ten
gevolge van een beslaglegging namens derden.

	2. Indien de verschuldigde belasting ineens en terstond invorderbaar
is, kan:

	a. het dwangschrift zonder voorafgaande aanmaning of, indien reeds een
aanmaning is uitgereikt, terstond worden uitgevaardigd;

	b. het dwangschrift onmiddellijk na het bevel tot betaling, of, indien
zodanig bevel reeds mocht zijn gedaan, terstond worden ten uitvoer
gelegd.

Artikel 8.53 Verzet

	1. De belastingschuldige kan tegen de tenuitvoerlegging van een
dwangschrift in verzet komen. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging
van het dwangschrift voor zover deze door het verzet wordt bestreden.

	2. Het verzet wordt betekend aan de ontvanger, die de betaling vervolgt
en moet op straffe van nietigheid bevatten keuze van domicilie in de
hoofdplaats op de BES eilanden, waar de ontvanger is gevestigd waaronder
de belastingschuldige ressorteert. Eveneens op straffe van nietigheid
moet binnen een maand na deze betekening het geding tegen de ontvanger
worden aanhangig gemaakt.

	3. Verzet kan niet gegrond zijn op het niet ontvangen van aanslagbiljet
of aanmaning en kan nimmer gericht zijn tegen de wettigheid of de
hoegrootheid van het gevorderde bedrag, noch gegrond zijn op de bewering
dat aanspraak zou bestaan op ontheffing of vermindering.

	4. Indien het verzet wordt afgewezen, is geen hoger beroep ontvankelijk
dan na bewijs, dat de BES belasting is geconsigneerd in handen van de
ontvanger, die de betaling vervolgt.

Artikel 8.54 Invordering bij derden

	1. Al degenen, die gelden aan belastingschuldigen toekomende onder zich
hebben alsmede allen, die schuldenaar zijn van opeisbare vorderingen van
belastingschuldigen, zijn verplicht op de daartoe gedane vordering van
de ontvanger, voor zover de gelden die onder hen berusten of door hen
verschuldigd strekken voor rekening van de belastingschuldige en vatbaar
zijn voor beslag, de door deze verschuldigde sommen te betalen zonder
daartoe een rangregeling, verificatie of rechterlijk bevel af te
wachten, tenzij onder hen beslag is gelegd of verzet gedaan is ter zake
van vorderingen waaraan voorrang boven de vorderingen van ā€˜s Rijks
schatkist is toegekend. Zij zijn zelfs bevoegd de betaling uit eigen
beweging te doen, voordat zij tot afgifte van de gelden of tot
voldoening van het door hen verschuldigde overgaan. Voldoening aan de
vordering geldt als betaling aan de belastingschuldige.

	2. De belastingschuldige kan op voet van artikel 8.53 in verzet komen
tegen de vordering als ware deze de tenuitvoerlegging van een
dwangschrift.

	3. De ontvanger vervolgt degene die in gebreke blijft aan de vordering
te voldoen bij executoriaal beslag volgens de regels in Boek 2, titel 2,
afdeling 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES. De
kosten van vervolging komen voor rekening van degene die in gebreke
blijft aan de vordering te voldoen, zonder recht van verhaal op de
belastingschuldige.

AFDELING 4 BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE INVORDERING

Paragraaf 1 Verhaalsrechten

Artikel 8.55 Voorrecht

	1. ā€˜s Rijks schatkist heeft een voorrecht op alle goederen van de
belastingschuldige.

	2. Het voorrecht gaat boven alle andere voorrechten met uitzondering
van die van de artikelen 287 en 288, onderdeel a, van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek BES, alsmede dat van artikel 284 van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek BES voor zover de kosten zijn gemaakt na de
dagtekening van het aanslagbiljet. Het voorrecht gaat tevens boven pand,
voor zover het pandrecht rust op een zaak of vrucht als is bedoeld in
artikel 8.56 die zich bevindt in het bezit van de schuldenaar of in het
huis, in de bedrijfsruimte of op het erf, door hem bewoond of bij hem in
gebruik en tegen inbeslagneming waarvan derden zich op die grond niet
kunnen verzetten. Het behoudt deze rang in geval van faillissement van
de belastingschuldige, ongeacht of tevoren inbeslagneming heeft
plaatsgevonden.

Artikel 8.56 Bodemrecht

	1. Derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende
zaken waarop ter zake van de belastingschuld beslag is gelegd of die een
recht van terugvordering hebben jegens degene die een zaak onrechtmatig
of van een onbevoegde heeft verkregen, kunnen verzet in rechte doen
tegen de inbeslagneming vĆ³Ć³r de verkoop en uiterlijk binnen zeven
dagen te rekenen vanaf de dag van beslaglegging.

	2. Derden kunnen echter nimmer verzet in rechte doen tegen de
inbeslagneming van roerende zaken, tot stoffering van een huis of ten
gebruike van het bedrijf dienende, alsmede van ingeoogste vruchten,
wanneer die zaken of vruchten zich tijdens de inbeslagneming bevinden in
het bezit van de schuldenaar of in het huis, in de bedrijfsruimte of op
het erf, door hem bewoond of bij hem in gebruik.

Paragraaf 2 Uitstel van betaling en kwijtschelding

Artikel 8.57 Uitstel van betaling

	1. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de gevallen waarin de ontvanger uitstel van betaling
verleent.

	2. De ontvanger beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking op een
verzoek om uitstel van betaling.

	3. Gedurende het uitstel van betaling wordt op grond van artikel 8.44,
tweede lid, interest in rekening gebracht.

	4. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van
tien jaren - te rekenen vanaf de laatste dag van het kalenderjaar waarin
de belastingplichtige de BES eilanden metterwoon heeft verlaten - mits
voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover
daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van de vervreemding van
tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen en winstbewijzen waarbij
de Wet inkomstenbelasting BES toepassing heeft gevonden, alsmede met
betrekking tot het beƫindigen van het uitstel van betaling.

Artikel 8.58 Kwijtschelding

	1. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld krachtens
welke aan de belastingschuldige die niet in staat is anders dan met
buitengewoon bezwaar een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te
betalen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend.

	2. Bij ministeriƫle regeling kunnen tevens regels gesteld worden
krachtens welke ter zake van de belasting waarvoor op de voet van
artikel 8.57, vierde lid, uitstel van betaling is verleend,
kwijtschelding van belasting kan worden verleend en tot welke bedragen.

	3. De ontvanger beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking op een
verzoek om kwijtschelding.

Paragraaf 3 Verrekening en verjaring

Artikel 8.59 Verrekening

	1. De ontvanger is ten aanzien van de belastingschuldige bevoegd aan
hem uit te betalen en van hem te innen bedragen voor zover de
invordering daarvan aan hem is opgedragen met elkaar te verrekenen.

	2. De ontvanger stelt de belastingschuldige onverwijld in kennis van de
verrekening.

Artikel 8.60 Verjaring

	1. Belastingaanslagen verjaren vijf jaren na dagtekening van het
aanslagbiljet of vijf jaren na de laatst betekende akte van vervolging.

	2. De verjaring wordt gestuit door een erkentenis van de
belastingschuldige, door woorden of door daden, van het bestaan van de
belastingschuld.

	3. De verjaringstermijn wordt verlengd met de tijd gedurende welke na
de aanvang van die termijn:

	a. de belastingschuldige uitstel van betaling heeft;

	b. de tenuitvoerlegging van een dwangschrift is geschorst ingevolge een
lopend rechtsgeding, met dien verstande dat de termijn waarmee de
verjaringstermijn wordt verlengd een aanvang neemt op de dag waarop het
rechtsgeding door middel van dagvaarding aanhangig wordt gemaakt;

	c. de belastingschuldige surseance van betaling heeft;

	d. de belastingschuldige in staat van faillissement verkeert;

	e. de belastingschuldige zich metterwoon niet op de BES eilanden
bevindt.

AFDELING 5 AANSPRAKELIJKHEID

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 8.61 Reikwijdte aansprakelijkheid

	In deze afdeling wordt, in afwijking in zoverre van artikel 1.3,
onderdeel d, onder de belasting mede begrepen de daarmee samenhangende
bestuurlijke boeten, interest en kosten van vervolging voor zover het
belopen daarvan aan de aansprakelijk gestelde is te wijten.

Artikel 8.62 Formele bepalingen

	1. De aansprakelijkstelling wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking
bekend gemaakt door de ontvanger aan de aansprakelijk gestelde.

	2. Het bedrag, verschuldigd op grond van deze afdeling, is invorderbaar
twee maanden nadat aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden. Artikel
8.39 en afdeling 3 en 4 van deze titel zijn van overeenkomstige
toepassing.

	3. De ontvanger stelt de aansprakelijk gestelde desgevraagd op de
hoogte van de gegevens met betrekking tot de belasting waarvoor hij
aansprakelijk is gesteld voor zover deze gegevens voor het maken van
bezwaar of het instellen van beroep van belang kunnen worden geacht.

	4. Voor zover de aansprakelijkstelling een bestuurlijke boete betreft,
is afdeling 2 van titel 3 van toepassing.

Paragraaf 2 Aansprakelijkheidsbepalingen

Artikel 8.63 Aansprakelijkheid voor de algemene bestedingsbelasting

	1. Indien ten onrechte geen of te weinig algemene bestedingsbelasting
is geheven, door toedoen van een ander dan de ondernemer, is die ander
hoofdelijk aansprakelijk voor die algemene bestedingsbelasting.

2. Indien krachtens artikel 6.12, vierde lid, de algemene
bestedingsbelasting wordt geheven van degene aan wie de levering wordt
verricht of de dienst wordt verleend, is, in bij ministeriƫle regeling
aan te wijzen gevallen en onder daarbij te stellen voorwaarden, de
ondernemer die de levering verricht of de dienst verleent hoofdelijk
aansprakelijk voor die belasting, tenzij de ondernemer aantoont dat het
niet aan hem te wijten is dat de belasting niet is voldaan.

Artikel 8.64 Aansprakelijkheid voor afnemers voor de algemene
bestedingsbelasting

	Ingeval een niet in het openbaar lichaam van zijn afnemer wonende of
gevestigde ondernemer, een andere dan een BES ondernemer als bedoeld in
artikel 6.1, onderdeel h, diensten verricht ten behoeve van een in dat
openbaar lichaam wonende of gevestigde afnemer, niet zijnde een
ondernemer, is degene aan wie de dienst wordt verleend, hoofdelijk
aansprakelijk voor de algemene bestedingsbelasting, de boeten, interest
en kosten indien deze dienst aan belasting zou zijn onderworpen wanneer
de dienst door een in het openbaar lichaam wonende of gevestigde
ondernemer zou zijn verricht behoudens ingeval de betrokkene ten
genoegen van de inspecteur kan aantonen dat de verschuldigde belasting
aan hem in rekening is gebracht en hij deze betaald heeft.

Artikel 8.65 Bestuurdersaansprakelijkheid voor de loonbelasting

	1. Ieder van de bestuurders is hoofdelijk aansprakelijk voor de
loonbelasting verschuldigd door een niet rechtspersoonlijkheid
bezittende vennootschap of vereniging.

	2. Ieder van de bestuurders is hoofdelijk aansprakelijk voor de
loonbelasting verschuldigd door een op de BES eilanden gevestigde
rechtspersoon.

Artikel 8.66 Aansprakelijkheid voor de loonbelasting

	1. Voor de loonbelasting verschuldigd door een niet op de BES eilanden
wonende of gevestigde inhoudingsplichtige is hoofdelijk aansprakelijk:

	a. de leider van de vaste inrichting op de BES eilanden;

	b. zijn op de BES eilanden wonende of gevestigde vaste
vertegenwoordiger; of

	c. degene, die de leiding heeft van op de BES eilanden verrichte
werkzaamheden.

	2. De werknemer kan hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de van
hem ten onrechte niet ingehouden loonbelasting, tenzij hij de inspecteur
tijdig van de nalatigheid van de inhoudingsplichtige in kennis heeft
gesteld.

	3. Indien de inhoudingsplichtige niet op de BES eilanden woont of
gevestigd is, kan de werknemer mede aansprakelijk worden gesteld voor de
verschuldigde belasting.

	4. De werknemer, die in dienstbetrekking is bij een niet op de BES
eilanden wonende of gevestigde inhoudingsplichtige en die de BES
eilanden wenst te verlaten, kan mede aansprakelijk worden gesteld voor
de verschuldigde belasting.

Artikel 8.67 Inlenersaansprakelijkheid

	1. Voor de loonbelasting welke de inhoudingsplichtige verschuldigd is
in verband met het verrichten van werkzaamheden door een werknemer die
met instandhouding van de dienstbetrekking tot de inhoudingsplichtige,
de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld van een derde, de
inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, is de
inlener of ingeval doorlening plaatsvindt, de in het tweede lid bedoelde
doorlener, hoofdelijk aansprakelijk behoudens voor zover hij aantoont
dat ten aanzien van hem een te hoog bedrag aan belasting in aanmerking
is genomen.

	2. Onder inlener wordt mede verstaan de doorlener, zijnde degene aan
wie een werknemer ter beschikking is gesteld en die deze werknemer
vervolgens ter beschikking stelt aan een derde om onder diens toezicht
en leiding werkzaam te zijn.

	3. Voor zover een inlener ingevolge een schriftelijke overeenkomst met
een uitlener het bedrag waarvoor hij op grond van het eerste lid
hoofdelijk aansprakelijk is, heeft overgemaakt op een rekening die door
die inlener bij een ingevolge de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994
BES ingeschreven kredietinstelling ter zake van dat werk wordt gehouden
voor betaling van belasting, wordt elke betaling die de inlener voor dat
doel voor het tijdvak waarin het werk is uitgevoerd ten laste van die
rekening heeft gedaan, vermoed betrekking te hebben op dat werk. Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de toepassing
van dit lid nadere regels worden gesteld.

	4. De aansprakelijkheid op grond van het eerste lid geldt niet met
betrekking tot de belasting verschuldigd door een inlener indien
aannemelijk is dat de niet-betaling door de uitlener noch aan hem noch
aan de inlener te wijten is.

Artikel 8.68 Ketenaansprakelijkheid

	1. In dit artikel wordt verstaan onder:

	a. aannemer: degene, die zich jegens de opdrachtgever verbindt om
buiten dienstbetrekking een werk uit te voeren tegen een te betalen
prijs;

	b. onderaannemer: degene, die zich jegens een aannemer verbindt om
buiten dienstbetrekking het in onderdeel a bedoelde werk geheel of
gedeeltelijk uit te voeren tegen een te betalen prijs.

	2. Voor de toepassing van dit artikel wordt de onderaannemer ten
opzichte van zijn onderaannemer als aannemer beschouwd.

	3. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een aannemer
gelijkgesteld degene die, zonder daartoe van een opdrachtgever opdracht
te hebben gekregen, buiten dienstbetrekking in de normale uitoefening
van zijn bedrijf een werk uitvoert.

	4. Voor de toepassing van dit artikel wordt ten opzichte van de
aannemer als onderaannemer beschouwd de verkoper van een toekomstig
goed, voor zover de koop en verkoop voortvloeit uit, of verband houdt
met, het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde werk.

	5. De aannemer is hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting:

	a. die de onderaannemer en, indien een werk geheel of gedeeltelijk door
een of meer volgende onderaannemers wordt uitgevoerd, iedere volgende
onderaannemer, verschuldigd is in verband met het verrichten van
werkzaamheden door zijn werknemers ter zake van dat werk, behoudens voor
zover hij aannemelijk maakt dat ten aanzien van hem een te hoog bedrag
aan belasting in aanmerking is genomen;

	b. waarvan de onderaannemer en, indien een werk geheel of gedeeltelijk
door een of meer volgende onderaannemers wordt uitgevoerd, iedere
volgende onderaannemer, ingevolge artikel 8.65 hoofdelijk aansprakelijk
is ter zake van dat werk, behoudens voor zover hij aannemelijk maakt dat
ten aanzien van hem een te hoog bedrag aan belasting in aanmerking is
genomen.

	6. Voor zover een aannemer ingevolge een schriftelijke overeenkomst met
een onderaannemer het bedrag waarvoor hij op grond van het vijfde lid
hoofdelijk aansprakelijk is, heeft overgemaakt op een rekening die door
die onderaannemer bij een ingevolge de Wet toezicht bank- en
kredietwezen 1994 BES ingeschreven kredietinstelling ter zake van dat
werk wordt gehouden voor betaling van belasting, wordt elke betaling die
de onderaannemer voor dat doel voor het tijdvak waarin het werk is
uitgevoerd ten laste van die rekening heeft gedaan, vermoed betrekking
te hebben op dat werk. Onder betaling van belasting, als bedoeld in de
vorige volzin, wordt mede begrepen een betaling door een onderaannemer
aan zijn onderaannemer, welke betaling ingevolge een tussen hen gesloten
schriftelijke overeenkomst wordt gedaan op een rekening als bedoeld in
de vorige volzin. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met
betrekking tot de toepassing van dit lid nadere regels worden gesteld.

	7. De aansprakelijkheid op grond van het vijfde lid geldt niet met
betrekking tot de belasting verschuldigd door een aannemer indien
aannemelijk is dat de niet-betaling door de onderaannemer noch aan hem
noch aan de aannemer te wijten is, dan wel, indien de aannemer uiterlijk
binnen een week na dagtekening van de overeenkomst met de onderaannemer
een afschrift van de door alle partijen ondertekende overeenkomst aan de
inspecteur heeft overgelegd. De overeenkomst dient in ieder geval te
vermelden de naam of benaming en de woonplaats van de onderaannemer, het
onderdeel van het werk waarvoor de onderaannemer zorg draagt, de plaats
en de datum van het werk, de geschatte aanneemsom en de geschatte
loonsom. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de
toepassing van dit lid nadere regels worden gesteld.

	8. De voorgaande leden zijn niet van toepassing indien:

	1Āŗ. een werk, tot de uitvoering waarvan een onderaannemer zich jegens
een aannemer heeft verbonden, geheel of grotendeels wordt verricht op de
plaats, waar de onderneming van de onderaannemer is gevestigd, of

	2Āŗ. de uitvoering van een werk waartoe een onderaannemer zich jegens
een aannemer heeft verbonden ondergeschikt is aan een tussen hen
gesloten overeenkomst van koop en verkoop van een bestaande zaak.

Artikel 8.69 Aangewezen bedrijfssectoren en bedrijfstakken

	Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bedrijfssectoren en
bedrijfstakken worden aangewezen ten aanzien waarvan artikel 8.67
alsmede artikel 8.68 niet van toepassing zijn.

Artikel 8.70 Aansprakelijkheid voor de vastgoedbelasting

	Indien artikel 4.2, derde lid, toepassing vindt, is ieder van de
belastingplichtigen hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele
belastingbedrag.

Artikel 8.71 Aansprakelijkheid voor de opbrengstbelasting

	1. Indien een lichaam als bedoeld in artikel 5.6, tweede lid, wordt
ontbonden, is hoofdelijk aansprakelijk voor de door het lichaam
verschuldigde opbrengstbelasting ieder van de met de vereffening belaste
personen, met uitzondering van een door de rechter benoemde vereffenaar,
tenzij deze aantoont dat het niet aan hem te wijten is dat de
opbrengstbelasting niet is voldaan, met dien verstande dat geen
aansprakelijkheidsstelling kan plaatsvinden indien na de ontbinding vijf
jaren zijn verstreken.

	2. Indien ten onrechte geen of te weinig opbrengstbelasting is geheven,
door toedoen of mede door toedoen van een ander dan de
inhoudingsplichtige, is die ander hoofdelijk aansprakelijk voor die
belasting.

Artikel 8.72 Aansprakelijkheid voor de overdrachtsbelasting

Indien krachtens artikel 7.18 overdrachtsbelasting ter zake van een
verkrijging moet worden voldaan ter gelegenheid van de aanbieding ter
registratie van de door de notaris ter zake opgemaakte akte, is de
notaris hoofdelijk aansprakelijk voor die belasting tot het bedrag dat
ingevolge de inhoud van de akte is verschuldigd.

Artikel 8.73 Verhaal op de belastingschuldige of de inhoudingsplichtige

	1. Degene, die ingevolge deze afdeling heeft betaald, heeft hiervoor
verhaal op de belastingschuldige dan wel de inhoudingsplichtige die de
belasting verschuldigd is.

	2. Indien het in het eerste lid bedoelde verhaal geheel of gedeeltelijk
onmogelijk blijkt en twee of meer personen hoofdelijk aansprakelijk
zijn, moeten zij onderling voor gelijke delen in het niet betaalde deel
bijdragen. Indien artikel 8.68 van toepassing is en het aandeel in het
totaal van het uit te voeren werk dat iedere van de hoofdelijk
aansprakelijk gestelden heeft laten uitvoeren kan worden vastgesteld,
draagt, in afwijking van de eerste volzin, ieder in evenredigheid met
dat aandeel bij. Indien dit aandeel niet kan worden vastgesteld, moeten
zij onderling voor gelijke delen in het niet betaalde deel bijdragen.
Degene, die meer heeft betaald dan zijn aandeel, heeft voor het meerdere
verhaal op degene, die minder dan zijn aandeel heeft betaald. Een
tekort, veroorzaakt doordat Ć©Ć©n van hen geen verhaal biedt, wordt over
de anderen verdeeld naar evenredigheid van de gedeelten waarvoor de
schuld ieder van hen aanging.

	3. Ieder die in de belasting heeft bijgedragen, blijft gerechtigd het
bijgedragene alsnog van de belastingschuldige terug te vorderen.

TITEL 6 BEPALINGEN VAN STRAFRECHT EN STRAFVORDERING

Artikel 8.74 Delictsomschrijvingen

	1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van
de vierde categorie of, indien de te weinig geheven belasting hoger is
dan dit bedrag, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven
belasting, dan wel met beide straffen wordt gestraft degene die
ingevolge deze wet verplicht is tot:

	a. het uitreiken van een nota overeenkomstig artikel 5.9, eerste lid,
en deze niet of niet overeenkomstig genoemd artikel verstrekt;

	b. het bewaren van notaā€™s overeenkomstig artikel 5.9, tweede lid, en
deze niet of niet op de voorgeschreven wijze bewaart;

	c. het indienen van de jaarrekening overeenkomstig artikel 5.10 en deze
niet of niet tijdig indient;

	d. naleving van de verplichtingen van hoofdstuk VI en daaraan niet,
niet tijdig, niet juist of niet volledig voldoet of het verbod van
artikel 6.24 overtreedt;

	e. het binnen een gestelde termijn doen van aangifte dat niet binnen de
gestelde termijn, onjuist of onvolledig doet;

	f. het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, en deze
niet, onjuist of onvolledig verstrekt;

	g. het ter inzage verstrekken van gegevensdragers of de inhoud daarvan,
en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking stelt;

	h. het voeren van een administratie overeenkomstig de in de
belastingwet gestelde eisen, en een zodanige administratie niet voert;

	i. het bewaren van gegevensdragers, en deze niet bewaart;

	j. het verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 8.86 vijfde lid,
en deze niet verleent;

	k. het verstekken van de opgave, bedoeld in artikel 8.87, tweede en
derde lid, en deze opgave niet verstrekt.

	2. Ieder, die in een notariƫle akte een lagere koopsom doet vermelden
dan de waarde in het economische verkeer of in zodanige akte niet doet
opnemen alle bijkomende verbintenissen of bedingen, met het gevolg, dat
de belasting wordt geheven over een lager bedrag dan volgens deze
belasting tot grondslag van de heffing moet strekken, wordt gestraft met
een geldboete van de tweede categorie en bij herhaling met een geldboete
van de derde categorie en gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden,
tezamen of afzonderlijk. Met dezelfde straf wordt gestraft elke
ondertekenaar van een valse opgave van de waarde als bedoeld in artikel
7.13.

	3. Degene die zich opzettelijk schuldig maakt aan een in het eerste
lid, onderdelen e tot en met k, omschreven strafbaar gesteld feit,
wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt
geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of een
geldboete van de vijfde categorie of, indien de te weinig geheven
belasting hoger is dan dit bedrag, ten hoogste tweemaal het bedrag van
de te weinig geheven belasting, dan wel met beide straffen.

	4. Het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel vervalt
indien degene op wie de verplichting rust alsnog een juiste en volledige
aangifte doet of juiste en volledige inlichtingen, gegevens of
aanwijzingen verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden
dat de inspecteur of een van de in artikel 8.79, eerste lid, bedoelde
ambtenaren en personen de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of
bekend zal worden.

Artikel 8.75 Geheimhoudingsplicht

	1. Degene die opzettelijk de hem ingevolge artikel 8.21 opgelegde
geheimhoudingsplicht schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twee jaar of een geldboete van de vijfde categorie dan wel met
beide straffen.

	2. Degene aan wiens schuld schending van de geheimhouding te wijten is,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een
geldboete van de vijfde categorie.

	3. Vervolging inzake schending van de geheimhouding wordt slechts
ingesteld op klacht van hem, te wiens aanzien de geheimhouding is
geschonden.

Artikel 8.76 Delicten verplichtingen belastingheffing

	Degene die niet voldoet aan de hem opgelegde verplichting ingevolge de
artikelen 8.84, tweede lid, en 8.85, eerste lid, wordt gestraft met een
geldboete van de derde categorie.

Artikel 8.77 Strafbepalingen gedelegeerde wetgeving

	1. Overtreding van krachtens deze wet bij algemene maatregel van
bestuur vastgestelde bepalingen wordt, voor zover die overtreding is
aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met een geldboete van de derde
categorie.

	2. Overtreding van een door Onze Minister krachtens de belastingwet
vastgestelde ministeriƫle regeling wordt, voor zover die overtreding is
aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met een geldboete van de tweede
categorie.

Artikel 8.78 Kwalificatiebepaling

	1. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten waarop gevangenisstraf is
gesteld, zijn misdrijven. De overige bij deze wet strafbaar gestelde
feiten zijn overtredingen.

	2. Het Wetboek van Strafrecht BES is mede van toepassing op ieder die
zich niet op de BES eilanden schuldig maakt aan een bij of krachtens
deze wet als misdrijf omschreven strafbaar gesteld feit.

Artikel 8.79 Opsporingsbevoegdheid

	1. Met het opsporen van de bij belastingwet strafbaar gestelde feiten
zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES
bedoelde personen, de ambtenaren van de rijksbelastingdienst belast.

	2. De ambtenaren van de rijksbelastingdienst zijn te allen tijde
bevoegd tot inbeslagneming van de ingevolge het Wetboek van
Strafvordering BES voor inbeslagneming vatbare voorwerpen. Zij kunnen
daartoe hun uitlevering vorderen.

	3. Bij het opsporen van een bij de belastingwet strafbaar gesteld feit
hebben de in het eerste lid bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats,
voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Zij zijn bevoegd zich door bepaalde door hen aangewezen personen te
laten vergezellen. Voor het betreden van woningen is titel X van het
Derde boek van het Wetboek van Strafvordering BES onverkort van
toepassing.

Artikel 8.80 Proces-verbaal

	1. De in artikel 8.79, eerste lid, bedoelde ambtenaren maken van hun
bevindingen proces-verbaal op en delen dit in afschrift mede aan degene
tot wie de opsporing zich richt.

	2. Alle processen-verbaal betreffende de bij deze wet strafbaar
gestelde feiten worden ingezonden aan de directeur. De directeur doet de
processen-verbaal betreffende strafbare feiten, ter zake waarvan
inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast dan wel een
woning zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner is
binnengetreden, met de in beslag genomen voorwerpen, onverwijld toekomen
aan de officier van justitie. De overige processen-verbaal doet de
directeur met de in beslag genomen voorwerpen toekomen aan de officier
van justitie indien hij een vervolging wenselijk acht.

	3. De officier van justitie is bevoegd, de zaak ter afdoening weer in
handen van de directeur te stellen, die daarmede alsdan kan handelen
overeenkomstig artikel 8.81.

	4. Het bepaalde in artikel 14 van het Wetboek van Strafvordering BES is
niet van toepassing in zaken waarin de directeur het proces-verbaal niet
aan de officier van justitie heeft doen toekomen.

Artikel 8.81 Transactiebevoegdheid

	1. Ten aanzien van feiten, met betrekking tot welk het proces-verbaal
niet in handen van de officier van justitie is gesteld, vervalt het
recht tot strafvordering indien vrijwillig wordt voldaan aan de
voorwaarden welke de directeur ter voorkoming van de strafvervolging
heeft gesteld.

	2. Als voorwaarden kunnen worden gesteld:

	a. betaling aan de BES eilanden van een geldsom van ten minste USD 56
en ten hoogste het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden
opgelegd;

	b. afstand van voorwerpen die in beslag genomen zijn en vatbaar voor
verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;

	c. uitlevering, of voldoening aan de BES eilanden van de geschatte
waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;

	d. voldoening aan de BES eilanden van een geldbedrag gelijk aan of
lager dan het geschatte voordeel ā€“ met inbegrip van besparing van
kosten ā€“ door de verdachte verkregen door middel van of uit het
strafbare feit;

	e. het alsnog voldoen aan een bij deze wet gestelde verplichting.

	3. De directeur bepaalt telkens de termijn waarbinnen aan de gestelde
voorwaarden moet zijn voldaan, en zo nodig tevens de plaats waar dat
moet gebeuren.

Artikel 8.82 Uittreksels van vonnissen

	De griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie Aruba, CuraƧao,
Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba verstrekt aan de
directeur desgevraagd kosteloos afschrift of uittreksel van vonnissen,
in belastingstrafzaken gewezen.

TITEL 7 VERPLICHTINGEN TEN DIENSTE VAN DE BELASTINGHEFFING EN
INVORDERING

Artikel 8.83 Inlichtingenverplichting

	1. Een ieder is gehouden aan de inspecteur op diens verzoek:

	a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de
belastingheffing ten aanzien van hem van belang kunnen zijn;

	b. de gegevensdragers of de inhoud daarvan, zulks naar keuze van de
inspecteur, waarvan de inzage van belang kan zijn voor de vaststelling
van de feiten die op de belastingheffing ten aanzien van hem invloed
kunnen uitoefenen, voor dit doel beschikbaar te stellen.

	2. De in het eerste lid, onderdeel b, genoemde verplichting geldt
eveneens voor de derde bij wie de gegevensdragers zich bevinden. De
inspecteur stelt degene wiens gegevensdragers bij de derde worden
ingezien zo spoedig mogelijk van de inzage in kennis.

	3. Op degene, die direct of indirect ten minste 50% van de aandelen
heeft in het kapitaal van dan wel de zeggenschap heeft over een lichaam
dat onderworpen is aan Ć©Ć©n of meer van de in artikel 1.3, onderdeel d,
genoemde BES belastingen, is het eerste lid van overeenkomstige
toepassing ten aanzien van gegevens en inlichtingen alsmede
gegevensdragers die in het bezit zijn van de aandeelhouder en welke van
belang kunnen zijn voor de belastingheffing van dat lichaam. De eerste
volzin is mede van toepassing in gevallen waarin twee of meer
natuurlijke personen of lichamen volgens een onderlinge regeling tot
samenwerking een belang houden van 50% of meer dan wel de zeggenschap
hebben over een lichaam dat onderworpen is aan Ć©Ć©n of meer van de in
artikel 1.3, onderdeel d, bedoelde BES belastingen.

	4. Ingeval de belastingwet aangelegenheden van een derde aanmerkt als
aangelegenheden van de vermoedelijk belastingplichtige, gelden voor de
derde gelijke verplichtingen.

	5. Een ieder is gehouden ter vaststelling van zijn identiteit, indien
zulks voor de heffing van de loonbelasting van belang kan zijn, op
eerste verzoek van de inspecteur aan deze een geldig paspoort, geldige
identiteitskaart dan wel geldig rijbewijs ter inzage te verstrekken.

Artikel 8.84 Wijze verstrekking gegevens en inlichtingen

	1. De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder
voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere
wijze, zulks naar keuze van de inspecteur, en binnen een door de
inspecteur te stellen termijn. De gevraagde gegevens en inlichtingen
dienen kosteloos te worden verstrekt.

	2. Toegelaten moet worden dat kopieƫn, leesbare afdrukken of
uittreksels worden gemaakt van de voor de raadpleging beschikbaar
gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan. Indien het maken van
kopieƫn of leesbare afdrukken niet ter plaatse kan geschieden, is de
inspecteur bevoegd de gegevensdragers voor dat doel voor korte tijd mee
te nemen.

	3. Inzage in gegevensdragers dient te worden verleend op het kantoor
van de inspecteur binnen een door hem te stellen termijn. De inspecteur
kan akkoord gaan met inzage op een andere plaats, voor zover dat de
voortgang van het onderzoek niet belemmert.

Artikel 8.85 Toegang gebouwen en gronden

	1. Degene die een gebouw of grond in gebruik heeft, is verplicht ten
behoeve van een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek de
inspecteur en de door deze aangewezen deskundigen desgevraagd toegang te
verlenen tot alle gedeelten van dat gebouw of van die grond.

	2. De gevraagde toegang wordt verleend, tussen acht uur ā€™s ochtends
en zes uur ā€™s avonds, met uitzondering van zaterdagen, zondagen en
algemeen erkende feestdagen.

	3. Indien het gebouw of de grond wordt gebruikt voor het uitoefenen van
een bedrijf of een zelfstandig beroep wordt de gevraagde toegang mede
verleend tijdens de uren waarin het gebruik voor de uitoefening van dat
bedrijf of zelfstandig beroep daadwerkelijk plaatsvindt.

	4. De gebruiker van het gebouw of de grond is verplicht desgevorderd
aanwijzingen te geven die voor het onderzoek nodig zijn.

	5. De tot de toegang bevoegde personen treden een woning zonder de
uitdrukkelijke toestemming van de bewoner niet binnen dan met
inachtneming van het bepaalde in het zesde lid.

	6. Op het binnentreden in woningen is titel X van het Derde Boek van
het Wetboek van Strafvordering BES van overeenkomstige toepassing, met
uitzondering van de artikelen 155, vierde lid, 156, tweede lid, 157,
tweede en derde lid, 158, eerste lid, en 160, eerste lid, en met dien
verstande dat de machtiging wordt verleend door de procureur generaal,
de officier van justitie dan wel een hulpofficier van justitie.

Artikel 8.86 Administratieplicht

	1. Administratieplichtigen zijn:

	a. natuurlijke personen die een bedrijf of beroep uitoefenen;

	b. natuurlijke personen die inhoudingsplichtig zijn;

	c. lichamen.

	2. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en
van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op
zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende
gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun
rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van de belasting
overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

	3. De administratie behoort te worden gevoerd in het Nederlands,
Papiaments of Engels met gebruikmaking van de daarbij gebruikelijke
cijfers.

	4. Tot de administratie behoort hetgeen ingevolge de belastingwet wordt
vastgelegd.

	5. De inrichting, het bijhouden en bewaren van de administratie dient
controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn
mogelijk te maken. De administratieplichtige verleent de hiervoor
benodigde medewerking en verschaft het nodige inzicht in de opzet en de
werking van de administratie.

	6. Administratieplichtigen zijn verplicht hun administratie en de
daartoe behorende gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.

	7. In afwijking van het zesde lid bewaart de inhoudingsplichtige de
loonbelastingverklaring bij de loonboekhouding tot ten minste tien jaren
na het einde van het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is
geƫindigd, dan wel waarin de loonbelastingverklaring door een ander is
vervangen. Desgevorderd doet de inhoudingsplichtige de
loonbelastingverklaring aan de inspecteur toekomen binnen een door de
inspecteur gestelde termijn.

	8. De administratieplichtige die de gevorderde gegevensdragers of de
inhoud daarvan, niet of slechts ten dele ter inzage verstrekt, wordt
geacht niet volledig te hebben voldaan aan een op grond van dit artikel
opgelegde verplichting tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat de
afwezigheid of onvolledigheid van de gegevensdragers of de inhoud ervan
het gevolg is van overmacht.

	9. Iedere administratieplichtige is gehouden bij de inspecteur een
identificatienummer aan te vragen.

	10. De inspecteur kent op verzoek van een belanghebbende aan deze een
identificatienummer toe, dan wel maakt aan de belanghebbende op diens
verzoek een reeds toegekend identificatienummer bekend. De
belanghebbende is ter vaststelling van zijn identiteit gehouden een
geldig paspoort, geldige identiteitskaart dan wel geldig rijbewijs ter
inzage te verstrekken.

Artikel 8.87 Inlichtingenverplichtingen administratieplichtigen

	1. Met betrekking tot administratieplichtigen als bedoeld in artikel
8.86, eerste lid, zijn de in de artikelen 8.83, 8.84, 8.85 en 8.86,
omschreven verplichtingen van overeenkomstige toepassing ten behoeve van
de belastingheffing van derden.

	2. Administratieplichtigen zijn gehouden in de maand januari van elk
jaar aan de inspecteur een opgave te verstrekken betreffende derden die
in het afgelopen jaar bij of voor de administratieplichtige, anders dan
in dienstbetrekking, werkzaamheden of diensten hebben verricht.

	3. Administratieplichtigen zijn gehouden in de maand januari van elk
jaar aan de inspecteur een opgave te verstrekken betreffende de personen
die in het afgelopen jaar bij of voor de administratieplichtige in
dienstbetrekking zijn geweest, met inbegrip van bestuurders,
commissarissen en personen, die niet anders dan op provisiebasis werken.

	4. De in het tweede en derde lid genoemde opgaaf moet worden gedaan op
een formulier dat bij de inspecteur verkrijgbaar is.

Artikel 8.88 Verschoningsrecht

	1. Voor een weigering om te voldoen aan de in de artikelen 8.83, 8.84,
8.85, 8.86 en 8.87 omschreven verplichtingen kan niemand zich beroepen
op de omstandigheid dat hij uit enigerlei hoofde tot geheimhouding
verplicht is, zelfs niet indien deze hem bij een wet is opgelegd.

	2. Voor een weigering om te voldoen aan de verplichtingen ten aanzien
van derden als bedoeld in artikel 8.87, eerste lid, kunnen alleen
geestelijken, notarissen, advocaten, artsen en apothekers zich beroepen
op de omstandigheid dat zij uit hoofde van hun stand, ambt of beroep tot
geheimhouding verplicht zijn.

Artikel 8.89 Deskundigen en tolken

	1. Voor het onderzoek van gegevensdragers kunnen door de inspecteur
deskundigen en tolken worden aangewezen.

	2. Alvorens zijn taak te aanvaarden legt de deskundige of de tolk in
handen van de gezaghebber de eed of belofte af, dat hij de hem op te
dragen werkzaamheden eerlijk, nauwgezet en naar zijn beste weten zal
verrichten.

	3. Aan de in het eerste lid bedoelde deskundigen en tolken kan een
vergoeding worden toegekend volgens bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur te stellen regels.

Artikel 8.90 Verplichtingen ten behoeve van de invordering

	1. De artikelen 8.83, 8.84 en 8.87 zijn van overeenkomstige toepassing
ten behoeve van de invordering van de belastingschuldige en
aansprakelijk gestelde.

	2. Voor de inspecteur wordt gelezen: de ontvanger, en voor de
belastingheffing: de invordering.

Artikel 8.91 Inlichtingen overheidsinstellingen

	1. Onze Ministers, openbare lichamen en rechtspersonen die bij of
krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de
onder hen ressorterende instellingen en diensten, alsmede lichamen die
hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, verschaffen,
mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de
inspecteur - de gegevens en inlichtingen, en wel kosteloos, die hun door
de inspecteur ter uitvoering van de belastingwet worden gevraagd.

	2. Onze Minister kan, op schriftelijk verzoek, ontheffing verlenen van
de in het eerste lid omschreven verplichting.

TITEL 8 RECHTSPLEGING

AFDELING 1 BEZWAAR

Artikel 8.92 Bezwaar

	1. Degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag of
tegen een ingevolge de belastingwet door de inspecteur genomen voor
bezwaar vatbare beschikking, kan binnen twee maanden na de dagtekening
van het aanslagbiljet of van het ter post bezorgde of uitgereikte
afschrift van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij
de inspecteur. De inspecteur tekent onverwijld de datum van ontvangst
aan op het bezwaarschrift. De inspecteur zendt de indiener onverwijld
een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.

	2. Degene die bezwaar heeft tegen het bedrag dat als belasting door hem
op aangifte is voldaan of afgedragen of dat als belasting door een
inhoudingsplichtige van hem is ingehouden, kan binnen twee maanden na de
betaling respectievelijk de inhouding een gemotiveerd bezwaarschrift
indienen bij de inspecteur.

	3. Hij die bezwaar heeft tegen meer dan Ć©Ć©n belastingaanslag of voor
bezwaar vatbare beschikking kan daartegen bezwaar maken bij Ć©Ć©n
bezwaarschrift.

	4. Indien de bedragen van een belastingaanslag en van een voor bezwaar
vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd op
Ć©Ć©n aanslagbiljet zijn vermeld, wordt een bezwaarschrift tegen een
belastingaanslag geacht mede te zijn gericht tegen de boete, tenzij uit
het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.

Artikel 8.93 Uitspraak op bezwaar

	1. De inspecteur doet uitspraak op het bezwaarschrift.

	2. Met een uitspraak wordt gelijkgesteld het weigeren dan wel niet
tijdig doen van de uitspraak. Een uitspraak wordt geacht niet tijdig te
zijn gedaan indien de inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst
van het bezwaarschrift een uitspraak heeft gedaan.

	3. Indien de belanghebbende in zijn bezwaarschrift het verlangen
daartoe te kennen geeft, wordt hij vĆ³Ć³r de uitspraak door de
inspecteur gehoord. Hij kan ook ambtshalve worden opgeroepen tot het
verstrekken van inlichtingen of om de overwegingen te vernemen die bij
de vaststelling van de aanslag hebben gegolden. Alle oproepingen worden
gedaan op een termijn van ten minste zeven dagen.

	4. Indien niet of niet volledig aan het bezwaar wordt tegemoet gekomen,
wordt de uitspraak gemotiveerd.

	5. Indien het bezwaar is gericht tegen een belastingaanslag met
betrekking tot welke ten onrechte geen aangifte is gedaan, de vereiste
aangifte niet is gedaan, of niet volledig is voldaan aan de verplichting
ingevolge de artikelen 8.83, 8.84 en 8.86 wordt de belastingaanslag
gehandhaafd, tenzij gebleken is dat, en zo ja in hoeverre, deze onjuist
is.

Artikel 8.94 Verlenging termijn uitspraak

	1. De inspecteur kan de termijn voor het doen van een uitspraak als
bedoeld in artikel 8.93, tweede lid, verlengen met ten hoogste negen
maanden indien:

	a. de belanghebbende niet of niet volledig voldoet aan het verzoek van
de inspecteur gegevensdragers, of de inhoud daarvan, waarvan de inzage
van belang kan zijn voor de afhandeling van het bezwaarschrift, voor dit
doel beschikbaar te stellen;

	b. de belanghebbende niet of niet volledig voldoet aan het verzoek van
de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de
afhandeling van het bezwaarschrift van belang kunnen zijn;

	c. de inspecteur met betrekking tot het geschil waartegen het bezwaar
is gericht, de uitkomst van een vergelijkbare procedure door de Raad wil
afwachten;

	d. de inspecteur een verzoek om inlichtingen, welke voor de afhandeling
van het bezwaarschrift van belang kan zijn, aan een bevoegde autoriteit
van een andere staat heeft gedaan;

	e. een boekenonderzoek, ingesteld door de rijksbelastingdienst, welke
voor de afhandeling van het bezwaarschrift van belang kan zijn, nog niet
is afgerond;

	f. het bezwaarschrift niet is gemotiveerd en de belanghebbende het
verzuim, binnen twee maanden na het indienen van het bezwaarschrift,
niet heeft hersteld.

	2. Van een verlenging van de termijn voor het doen van uitspraak stelt
de inspecteur de belanghebbende schriftelijk in kennis. De inspecteur is
gehouden om, zodra dat in redelijkheid van hem verwacht kan worden,
uitspraak te doen.

Artikel 8.95 Vergoeding proceskosten

	1. Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.

	2. De kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling
van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden ten laste van
ā€˜s Rijks schatkist uitsluitend vergoed op verzoek van de
belastingplichtige, voor zover de belastingaanslag of de voor bezwaar
vatbare beschikking wordt herroepen wegens aan de inspecteur te wijten
onrechtmatigheid.

	3. Het verzoek wordt gedaan voordat de inspecteur op het bezwaar heeft
beslist. De inspecteur beslist op het verzoek bij de beslissing op het
bezwaar.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding, bedoeld in het
eerste lid, uitsluitend betrekking kan hebben en de wijze waarop het
bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

Artikel 8.96 Geen schorsende werking bezwaar

	De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door de indiening van
een bezwaarschrift inzake een belastingaanslag.

AFDELING 2 RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN

Artikel 8.97

	1. De Raad is gevestigd in de zittingsplaats van het Gerecht in Eerste
Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Raad kan ook elders
zitting houden.

	2. De Raad doet uitspraak op beroepschriften inzake belastingen.

Artikel 8.98

	1. De Raad bestaat uit een voorzitter en twee leden.

	2. Voorzitter is de President van het Gemeenschappelijk Hof van
Justitie Aruba, CuraƧao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en
Saba of zijn aangewezen plaatsvervanger.

	3. De leden worden door de voorzitter gekozen uit de bezoldigde met
rechtspraak belaste leden, waaruit het Gemeenschappelijk Hof van
Justitie Aruba, CuraƧao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en
Saba is samengesteld, hetzij voor een bepaalde termijn, hetzij voor een
bepaalde zaak.

Artikel 8.99

	Als secretaris van de Raad treedt op de griffier van het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie Aruba, CuraƧao, Sint Maarten en
Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die zo nodig wordt vervangen door de
substituut-griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie Aruba,
CuraƧao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 8.100

	1. De Raad vergadert op plaats en tijd door de voorzitter te bepalen.

	2. De vergaderingen zijn niet openbaar.

	3. De Raad beslist bij meerderheid van stemmen.

	4. Zijn meer dan twee verschillende gevoelens uitgebracht, dan wordt
besloten in de zin, die het meest overeenkomt met het gevoelen van de
meerderheid.

AFDELING 3 BEROEP

Artikel 8.101 Beroep

1. De belanghebbende kan tegen een uitspraak op bezwaar beroep instellen
bij de Raad. 

2. De termijn voor het instellen van beroep bedraagt twee maanden na
dagtekening van de uitspraak op bezwaar. 

3. Het beroep kan slechts worden ingesteld door:

a. de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd;

b. de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of
afgedragen of van wie de belasting is ingehouden; 

c. degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt, of

d. degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in
het voorwerp van belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar
vatbare beschikking betrekking heeft.

4. De inspecteur stelt de in het derde lid bedoelde belanghebbende
desgevraagd op de hoogte van de gegevens met betrekking tot de
belastingaanslag of de beschikking voor zover deze gegevens voor het
instellen van beroep of het maken van bezwaar redelijkerwijs van belang
kunnen worden geacht. 

5. De Raad bevestigt de ontvangst van het beroepschrift schriftelijk. 

Artikel 8.102 Geen schorsende werking beroep

De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door het instellen van
beroep. 

Artikel 8.103 Indienen en vereisten beroepschrift

1. Het instellen van beroep geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij de Raad. 

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de belastingaanslag of de beschikking waartegen
het beroep is gericht;

d. de gronden van het beroep. 

3. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van de
belastingaanslag of beschikking en de uitspraak op bezwaar overgelegd. 

4. Het beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is
voldaan aan een in dit artikel of in enig ander in deze wet gesteld
vereiste voor het in behandeling nemen van het beroepschrift, mits de
indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een
hem daartoe gestelde termijn.  

5. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift
blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien
redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is
geweest. 

6. Hij die beroep instelt tegen meer dan Ć©Ć©n uitspraak kan dat doen
bij Ć©Ć©n beroepschrift. 

 	7. Artikel 8.92, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. 

Artikel 8.104 Griffierecht

1. Van de indiener van het beroepschrift wordt ten behoeve van ā€™s
Rijks schatkist een griffierecht geheven ten bedrage van USD 30. 

2. De secretaris wijst de indiener van het beroepschrift op de
verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het
griffierecht binnen zes weken na de verzending van zijn mededeling dient
te zijn betaald aan de Raad. 

3. Indien het griffierecht niet tijdig is betaald, wordt het beroep
niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden
geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest. 

4. Indien de Raad het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart,
vergoedt de inspecteur het door de indiener van het beroepschrift
betaalde griffierecht. 

Artikel 8.104a Doorzendverplichting secretaris

De secretaris zendt zo spoedig mogelijk een kopie van alle door een
partij toegezonden stukken aan de wederpartij. 

Artikel 8.105 Reactie inspecteur

1. Binnen vier weken na verzending van het beroepschrift aan de
inspecteur zendt deze de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de
Raad en dient hij een verweerschrift in. 

2. De Raad kan de in het eerste lid bedoelde termijn verlengen. 

Artikel 8.106 Repliek en dupliek

De Raad kan de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen
schriftelijk te repliceren. In dat geval wordt de inspecteur in de
gelegenheid gesteld schriftelijk te dupliceren. De Raad stelt de
termijnen voor repliek en dupliek vast. 

Artikel 8.107 Onderzoek ter zitting

1. Zodra het verweerschrift of de dupliek is ingediend, dan wel de
termijn daarvoor is verstreken, worden partijen ten minste zes weken van
tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en
tijdstip op een zitting van de Raad te verschijnen. 

2. Als partijen daarvoor toestemming hebben verleend, kan de Raad
bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. 

3. Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken
indienen. Op deze bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging gewezen.


4. Behoudens voor zover het beroep is gericht tegen een uitspraak
waarbij een boete geheel of gedeeltelijk is gehandhaafd, vindt het
onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren. De Raad kan bepalen
dat het onderzoek openbaar is, mits de belangen van partijen daardoor
niet worden geschaad. 

Artikel 8.108 Vertegenwoordiging en bijstand

1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten
vertegenwoordigen. 

2. De Raad kan een partij oproepen om in persoon dan wel in persoon of
bij gemachtigde te verschijnen, al dan niet voor het geven van
inlichtingen. 

3. Partijen die door de Raad zijn opgeroepen om in persoon dan wel in
persoon of bij gemachtigde te verschijnen, al dan niet voor het geven
van inlichtingen, zijn verplicht te verschijnen en de verlangde
inlichtingen te geven. Partijen worden hierop gewezen. 

4. Indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen of
inlichtingen te verstrekken, kan de Raad daaruit de gevolgtrekkingen
maken die hem geraden voorkomen. 

Artikel 8.109 Getuigen, deskundigen en tolken van de Raad

1. De Raad kan getuigen oproepen en deskundigen en tolken benoemen. 

2. De opgeroepen getuige en de deskundige of de tolk die zijn benoeming
heeft aanvaard en door de Raad wordt opgeroepen, zijn verplicht aan de
oproeping gevolg te geven. In de oproeping van de deskundige wordt
vermeld de opdracht die moet worden vervuld, en de plaats en het
tijdstip waarop de opdracht moet worden vervuld. 

3. Namen en woonplaatsen van de opgeroepen getuigen en deskundigen en de
feiten waarop het horen betrekking zal hebben onderscheidenlijk de
opdracht die moet worden vervuld, worden bij de uitnodiging, bedoeld in
artikel 8.107, aan partijen zo veel mogelijk medegedeeld. 

4. Alvorens zijn taak te aanvaarden legt de deskundige of tolk de eed of
belofte af, dat hij de hem opgedragen werkzaamheden eerlijk, nauwgezet
en naar beste weten zal verrichten en geheim zal houden, wat geheim
behoort te blijven. 

5. Aan door de Raad opgeroepen deskundigen en tolken worden een
vergoeding toegekend volgens bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur te stellen regels. 

Artikel 8.110 Getuigen en deskundigen van partijen

1. Partijen kunnen getuigen en deskundigen meebrengen of bij
aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen, mits daarvan
uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan de Raad mededeling is
gedaan, met vermelding van namen en woonplaatsen. Op deze bevoegdheid
worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8.107, gewezen. 

2. De Raad kan afzien van het horen van door een partij meegebrachte of
opgeroepen getuigen en deskundigen indien hij van oordeel is dat dit
redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. 

Artikel 8.111 Schorsing, sluiting en heropening van het onderzoek

1. De Raad kan het onderzoek ter zitting schorsen. Indien bij de
schorsing geen tijdstip van een nadere zitting is bepaald, bepaalt de
Raad dit zo spoedig mogelijk. Artikel 8.107, tweede lid, is van
overeenkomstige toepassing. 

2. De Raad sluit het onderzoek, wanneer hij van oordeel is dat het is
voltooid. 

3. Zodra het onderzoek is gesloten, deelt de voorzitter mee wanneer
uitspraak gedaan zal worden. 

4. Indien de Raad van oordeel is dat het onderzoek ter zitting niet
volledig is geweest, kan hij het onderzoek heropenen. De Raad bepaalt
daarbij op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet. 

5. De secretaris doet zo spoedig mogelijk mededeling aan partijen van de
heropening van het onderzoek en de wijze waarop dit wordt voortgezet. 

Artikel 8.112 Schriftelijke uitspraak

1. Tenzij mondeling uitspraak wordt gedaan, doet de Raad binnen zes
weken na de sluiting van het onderzoek schriftelijk uitspraak. In
bijzondere omstandigheden kan de Raad deze termijn met ten hoogste zes
weken verlengen, van welke verlenging mededeling wordt gedaan aan
partijen. 

2. De schriftelijke uitspraak vermeldt: 

a. de namen van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden;

b. de gronden van de beslissing;

c. de beslissing;

d. de naam van de rechter of de namen van de rechters die de zaak heeft
onderscheidenlijk hebben behandeld; en

e. de dag waarop de beslissing is uitgesproken. 

3. De uitspraak wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris.
Bij verhindering van de voorzitter of de secretaris wordt dit in de
uitspraak vermeld. 

4. De Raad spreekt de beslissing, bedoeld in het tweede lid, onderdeel
c, in het openbaar uit, in tegenwoordigheid van de secretaris. 

Artikel 8.113 Mondelinge uitspraak

1. De Raad kan na de sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk
mondeling uitspraak doen. De uitspraak kan voor ten hoogste twee weken
worden verdaagd onder aanzegging aan partijen van het tijdstip van de
uitspraak. 

2. De mondelinge uitspraak bestaat uit de beslissing en de gronden van
de beslissing. 

3. Van de mondelinge uitspraak wordt door de secretaris een
proces-verbaal opgemaakt. 

4. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak wordt door de
voorzitter en de secretaris ondertekend. Bij verhindering van de
voorzitter of de secretaris wordt dit in het proces-verbaal vermeld. 

5. De Raad spreekt de beslissing, bedoeld in het tweede lid, in het
openbaar uit, in tegenwoordigheid van de secretaris. 

Artikel 8.114 Omkering bewijslast

Indien het beroep is gericht tegen een belastingaanslag met betrekking
tot welke ten onrechte de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet
volledig is voldaan aan de verplichting ingevolge de artikelen 8.83,
8.84 en 8.86 verklaart de Raad het beroep tegen de belastingaanslag
ongegrond, tenzij gebleken is dat, en zo ja in hoeverre, de uitspraak op
bezwaar onjuist is. 

Artikel 8.115a Proceskostenveroordeling

1. De Raad is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de
kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het
beroep bij de Raad en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
Artikel 8.95, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing. 

2. Een natuurlijk persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in
geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. 

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
gesteld worden over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in het
eerste lid uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij
de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. 

Artikel 8.115b Schadevergoeding

1. Indien de Raad het beroep gegrond verklaart, kan hij, indien daarvoor
gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen
tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. 

2. Indien de Raad de omvang van de schadevergoeding bij zijn uitspraak
niet of niet volledig kan vaststellen, bepaalt hij in zijn uitspraak dat
ter voorbereiding van een nadere uitspraak daarover de behandeling van
de zaak wordt heropend. De Raad bepaalt daarbij op welke wijze de
behandeling wordt voortgezet. 

Artikel 8.116 Toezending afschrift

Binnen twee weken na de dagtekening van de uitspraak zendt de secretaris
kosteloos een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van
de mondelinge uitspraak aan partijen. 

AFDELING 4 BEROEP OP EEN ANDER COLLEGE

Artikel 8.117 Bevoegdheid in burgerlijke en strafzaken

	Alle rechtsvorderingen tot betaling van belastingen, alsmede alle
strafvervolgingen wegens misdrijven in belastingzaken behoren tot de
kennisneming van de rechter in eerste aanleg op de zittingsplaats, waar
de ontvanger waaronder de belastingschuldige ressorteert is gevestigd of
het misdrijf is gepleegd en in hoger beroep tot de kennisneming van het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie Aruba, CuraƧao, Sint Maarten en
Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 8.118 Toepasselijk recht

	Behoudens de bepalingen van deze wet worden burgerlijke
rechtsvorderingen behandeld overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering BES, strafvervolgingen overeenkomstig het Wetboek van
Strafvordering BES.

Artikel 8.119 Maximum

	Waar in wettelijke regelingen ten aanzien van belastingen, bijdragen en
vergoedingen op de overtreding een geldboete tot een bepaald bedrag als
straf is gesteld, geldt dit bedrag voor de toepassing van artikel 76 van
het Wetboek van Strafrecht BES als het daar bedoelde maximum.

TITEL 9 BEPALINGEN VAN INTERNATIONAAL RECHT

AFDELING 1 VOORKOMING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 8.120 Voorkoming van dubbele belasting. Andere staten.

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden
gesteld, waardoor in aansluiting aan de desbetreffende bepalingen
voorkomende in de wetgeving van een ander deel van het Koninkrijk of van
een andere staat dan wel in de besluiten van een volkenrechtelijke
organisatie, dubbele belasting geheel of gedeeltelijk wordt voorkomen.

Artikel 8.121 Voorkoming van dubbele belasting. Nederland

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter voorkoming van dubbele
belasting in gevallen waarin daaromtrent niet op andere wijze is
voorzien, regels worden gesteld teneinde gehele of gedeeltelijke
vrijstelling of vermindering te verlenen van de belasting die betrekking
heeft op inkomen of vermogen uit Nederland.

	2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.

Artikel 8.122 Diplomatieke, consulaire en andere vertegenwoordigers

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld waardoor ten aanzien van op de BES eilanden wonende
diplomatieke, consulaire en andere vertegenwoordigers van een vreemde
Mogendheid alsmede hun gezinsleden, de hun toegevoegde ambtenaren en de
bij hen inwonende in hun dienst zijnde personen vrijstelling van
belasting wordt verleend.

Artikel 8.123 Internationale organisaties

	Indien een gedeelte van een inkomen wordt genoten van een
internationale organisatie en dit gedeelte ingevolge bepalingen van
internationaal recht van de heffing van belasting op de BES eilanden is
vrijgesteld, wordt behoudens voor zover bij die bepalingen een nadere
wijze van berekenen is voorgeschreven, de inkomstenbelasting
verschuldigd over het overige gedeelte van het inkomen gesteld op het
verschil tussen de belasting berekend zonder inachtneming van de
vrijstelling en de belasting welke volgens bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur vast te stellen regels aan het vrijgestelde
gedeelte van het inkomen dient te worden toegerekend.

AFDELING 2 INTERNATIONALE BIJSTANDSVERLENING 

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen 

Artikel 8.124 Reikwijdte

1. De bepalingen van deze afdeling strekken tot nakoming van
verplichtingen die voortvloeien uit de Belastingregeling voor het
Koninkrijk en regelingen van internationaal recht tot het verlenen van
wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede renten
daarover en bestuursrechtelijke sancties en boeten die daarmee verband
houden.

2. Deze afdeling is tevens van toepassing op het verzoek tot het
verlenen van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een
andere staat voor zover Nederland met die staat een regeling is
overeengekomen die voorziet in het verlenen van wederzijdse bijstand bij
de heffing, alsmede renten daarover en bestuursrechtelijke sancties en
boeten die daarmee verband houden. 

Paragraaf 2 Vormen van door de BES eilanden te verlenen bijstand

Artikel 8.125 Op verzoek verstrekken van inlichtingen

1. Op verzoek van een bevoegde autoriteit kan Onze Minister haar de
inlichtingen verstrekken waarom zij vraagt en die voor haar van belang
kunnen zijn bij de heffing van belastingen, alsmede renten of
bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden. 

2. Onze Minister stelt degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn en
die op de BES eilanden woont of is gevestigd, in kennis van zijn besluit
tot inwilliging van het verzoek om inlichtingen. Bij de kennisgeving
geeft Onze Minister een omschrijving van de te verstrekken inlichtingen
en vermeldt hij de bevoegde autoriteit van wie het verzoek afkomstig is.

3. Bij een besluit als bedoeld in het tweede lid geldt uitsluitend als
belanghebbende degene tot wie de kennisgeving van het besluit is
gericht.

4. Tenzij dringende redenen daartoe aanleiding geven, wordt aan de
inwilliging van het verzoek om inlichtingen geen uitvoering gegeven dan
na tien dagen na de dagtekening van de kennisgeving, bedoeld in het
tweede lid.

5. Indien dringende redenen daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister
aan de inwilliging van het verzoek om inlichtingen uitvoering geven
voordat degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn, daarvan in kennis
is gesteld. Alsdan vindt de kennisgeving zo spoedig mogelijk plaats,
doch niet later dan vier maanden na het begin van de uitvoering.

Artikel 8.126 Automatisch verstrekken van inlichtingen

1. Onze Minister kan in overleg met een bevoegde autoriteit gevallen of
groepen van gevallen aanwijzen in welke hij zonder voorafgaand verzoek
inlichtingen zal verstrekken, alsmede de voorwaarden bepalen waaronder
de verstrekking zal geschieden. 

2. De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen en voorwaarden worden door
plaatsing in de Staatscourant bekend gemaakt. 

Artikel 8.127 Spontaan verstrekken van inlichtingen

1. Onze Minister kan een bevoegde autoriteit uit eigen beweging
inlichtingen verstrekken die voor haar van belang kunnen zijn bij de
bepaling van een belastingschuld in de gevallen waarin: 

a. vermoed wordt dat in de staat van de bevoegde autoriteit ten onrechte
een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting
zou worden verleend dan wel heffing van belasting ten onrechte
achterwege zou blijven ingeval de inlichtingen niet zouden zijn
verstrekt; 

b. op de BES eilanden een vermindering, ontheffing, teruggaaf of
vrijstelling van belasting is verleend die van invloed kan zijn op de
belastingheffing in de staat van die bevoegde autoriteit; 

c. op de BES eilanden rechtshandelingen of andere handelingen zijn
verricht met het doel de heffing van belasting in de staat van de
bevoegde autoriteit geheel of ten dele onmogelijk te maken; 

d. zulks overigens naar het oordeel van Onze Minister is geboden. 

2. Onze Minister stelt degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn en
die op de BES eilanden woont of is gevestigd, in kennis van zijn besluit
de inlichtingen te verstrekken. Bij de kennisgeving geeft Onze Minister
een omschrijving van de te verstrekken inlichtingen en vermeldt hij de
bevoegde autoriteit aan wie de inlichtingen zullen worden verstrekt.
Artikel 8.125, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Paragraaf 3 Notificatie van stukken

Artikel 8.128 Notificatie

1. Op verzoek van een bevoegde autoriteit van een staat kan Onze
Minister overgaan tot de notificatie van stukken.

2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder de
notificatie van stukken verstaan de uitreiking aan de geadresseerde op
de BES eilanden van een door een administratieve autoriteit van een
staat uitgevaardigd document, houdende een akte of beslissing, inzake de
heffing van belastingen, alsmede renten of bestuursrechtelijke sancties
of boeten die daarmee verband houden.

3. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld betreffende
de notificatie van stukken en de behandeling van het verzoek daartoe.

Paragraaf 4 Onderzoek in het kader van te verlenen bijstand 

Artikel 8.129 Onderzoek

1. Onze Minister laat door een ambtenaar van de rijksbelastingdienst zo
nodig een onderzoek instellen ten behoeve van het verstrekken van
inlichtingen, bedoeld in de artikelen 8.125, 8.126 of 8.127.

2. Bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek zijn de bepalingen van
Titel 7 van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing. 

3. Geen beroep kan worden ingesteld tegen de aankondiging van een
onderzoek als bedoeld in het eerste lid, alsmede tegen het onderzoek
zelve.

Artikel 8.130 Gelijktijdig onderzoek 

1. Onze Minister kan na overleg met een of meer bevoegde autoriteiten
overgaan tot een gelijktijdig onderzoek.

2. In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder een
gelijktijdig onderzoek verstaan een onderzoek als bedoeld in artikel
8.129, dat gelijktijdig wordt uitgevoerd met een onderzoek in een of
meer andere staten.

3. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld betreffende
het gelijktijdige onderzoek en de behandeling van een voorstel daartoe.

Artikel 8.131 Aanwezigheid buitenlandse ambtenaar

1. Onze Minister kan na overleg met een bevoegde autoriteit van een
staat toestaan dat een ambtenaar van de belastingadministratie van die
staat aanwezig is bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8.129. 

2. Bij het overleg worden de voorwaarden vastgesteld waaronder Onze
Minister de in het eerste lid bedoelde toestemming kan verlenen. 

3. Indien een ambtenaar van de rijksbelastingdienst een onderzoek
instelt in aanwezigheid van ambtenaren van een andere staat aan wie Onze
Minister toestemming heeft verleend als bedoeld in het eerste lid, geeft
Onze Minister aan de inwilliging van het verzoek om inlichtingen
uitvoering voordat degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn,
daarvan in kennis is gesteld. Alsdan vindt de kennisgeving zo spoedig
mogelijk plaats, doch niet later dan vier maanden na het begin van de
uitvoering.

Artikel 8.132 Aanwezigheid ambtenaar BES

Ten dienste van de heffing van belastingen, alsmede renten daarover of
bestuursrechtelijke boeten die daarmee verband houden, kan Onze Minister
een ambtenaar van de rijksbelastingdienst aanwijzen om aanwezig te zijn
bij een onderzoek in een andere staat, dat door of vanwege de bevoegde
autoriteit van die staat wordt ingesteld, in het kader van het
verstrekken van inlichtingen aan de BES eilanden. 

Artikel 8.133 Strafrechtelijke bepaling

Titel 6 van dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing ten aanzien
van degene die niet voldoet aan de in artikel 8.129 bedoelde
verplichtingen. 

Paragraaf 5 Begrenzing van door de BES eilanden te verlenen bijstand 

Artikel 8.134 Begrenzingen verlenen bijstand 

1. Onze Minister verstrekt geen inlichtingen indien:

a. de verstrekking daarvan niet voortvloeit uit verplichtingen van de
Belastingregeling voor het Koninkrijk of regelingen van internationaal
recht;

b. de openbare orde van de BES eilanden zich daartegen verzet;

c. die inlichtingen op de BES eilanden krachtens wettelijke bepalingen
of op grond van de administratieve praktijk niet zouden kunnen worden
verkregen voor de heffing van belastingen, alsmede voor de renten
daarover of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband
houden;

d. aannemelijk is dat de bevoegde autoriteit in de eigen staat niet
eerst de gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van de door
haar gevraagde inlichtingen heeft aangewend;

e. de bevoegde autoriteit voor wie de inlichtingen zouden zijn bestemd,
niet bevoegd of in staat is Onze Minister soortgelijke inlichtingen te
verstrekken; 

2. Onze Minister verstrekt voorts geen inlichtingen indien de
verstrekking ten dienste zou staan van belastingheffing in de staat die
om inlichtingen verzoekt, welke hij strijdig acht met algemeen aanvaarde
beginselen van belastingheffing, met de bepalingen van een verdrag ter
voorkoming van dubbele belasting of enig ander verdrag. 

3. Onze Minister behoeft geen inlichtingen te verstrekken indien daarmee
een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou worden
onthuld.

Paragraaf 6 Geheimhouding; gebruik van inlichtingen 

Artikel 8.135 Geheimhoudingsplicht andere staat

Onze Minister verstrekt geen inlichtingen aan een bevoegde autoriteit
indien de wetgeving van de staat van die autoriteit geen verplichting
tot geheimhouding oplegt aan ambtenaren van de belastingadministratie
van die staat met betrekking tot hetgeen hun wordt medegedeeld of blijkt
bij de uitvoering van de belastingwetten van die staat. 

Artikel 8.136 Gebruik inlichtingen 

1. Tenzij een bevoegde autoriteit anders bepaalt, kunnen de door haar
aan Onze Minister verstrekte inlichtingen uitsluitend worden gebruikt
voor de heffing belastingen, alsmede renten daarover of
bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden. 

2.  Uitsluitend met toestemming van de bevoegde autoriteit van een staat
kan Onze Minister de door hem van haar ontvangen inlichtingen aan de
bevoegde autoriteit van een andere staat verstrekken. 

3. Onze Minister kan aan een bevoegde autoriteit toestemming verlenen de
inlichtingen voor een ander doel te gebruiken dan voor de heffing van
belastingen. 

4.  Onze Minister kan op een daartoe strekkend verzoek een bevoegde
autoriteit toestemming verlenen de van hem ontvangen inlichtingen aan
een bevoegde autoriteit van een andere staat te verstrekken. 

AFDELING 3 BIJSTAND BIJ INVORDERING

Artikel 8.137 Bijstand bij invordering

	1. Op verzoek van de ontvanger, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel k,
onderneemt de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i,
van de Invorderingswet 1990, de nodige stappen om een schuldvordering
aan BES belasting in te vorderen alsof het aan laatstgenoemde ontvanger
verschuldigde belasting betrof.

	2. Op verzoek van de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid,
onderdeel i, van de Invorderingswet 1990, onderneemt de ontvanger,
bedoeld in artikel 1.3, onderdeel k, de nodige stappen om een
schuldvordering aan belasting ontstaan in Nederland, in te vorderen
alsof het aan laatstgenoemde ontvanger verschuldigde belasting betrof.

	3. De bepalingen van het eerste of tweede lid zijn slechts van
toepassing op verschuldigde rijksbelasting onderscheidenlijk BES
belasting die onderwerp is van een executoriale titel op de BES eilanden
of in Nederland, die niet wordt bestreden.

	4. Op verzoek van de verzoekende ontvanger neemt de aangezochte
ontvanger met het oog op de invordering van een in dit artikel bedoelde
schuld conservatoire maatregelen zelfs indien de vordering wordt
bestreden en nog niet invorderbaar is.

	5. Aan de in te vorderen schuld, bedoeld in dit artikel, behoeft geen
preferentiƫle behandeling te worden toegekend ten opzichte van
vergelijkbare schuldvorderingen.

HOOFDSTUK IX SPAARTEGOEDEN

TITEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 9.1

	Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

	a. bevoegde autoriteit: de door Onze Minister aan te wijzen instantie;

	b. lidstaat: het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk en iedere
andere Staat waarmee het Koninkrijk een overeenkomst is overeengekomen
ten behoeve van het voormalige land de Nederlandse Antillen betreffende
automatische gegevensuitwisseling inzake inkomsten uit spaargelden in de
vorm van rentebetaling, die nog van kracht is;

	c. bevoegde autoriteit in de lidstaat: de door een lidstaat tot het
uitwisselen van inlichtingen aangewezen persoon of instantie;

	d. Richtlijn: Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van
3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in
de vorm van rentebetaling;

	e. uiteindelijke gerechtigde: elke natuurlijke persoon die in een
lidstaat woont en een rentebetaling ontvangt, of ten gunste van wie een
rentebetaling wordt bewerkstelligd door een uitbetalende instantie,
tenzij deze aantoont dat de rentebetaling niet te zijner gunste is
ontvangen of toegekend;

	f. marktdeelnemer: ieder lichaam dat rentebetalingen verricht of iedere
natuurlijke persoon die in het kader van de uitoefening van zijn
onderneming of beroep rentebetalingen verricht;

	g. uitbetalende instantie: elke op de BES eilanden gevestigde
marktdeelnemer die rente uitbetaalt of een rentebetaling bewerkstelligt
ten onmiddellijke gunste van de uiteindelijk gerechtigde, ongeacht of
deze marktdeelnemer de debiteur is van het rentedragende
schuldinstrument of de marktdeelnemer die door de debiteur of de
belastingplichtige is belast met het uitbetalen van de rente of het
bewerkstelligen van de rentebetaling;

	h. instelling voor collectieve belegging in effecten:

	1Ā°. een instelling waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig
de algemene vereisten van Richtlijn nr. 85/611/EEG van de Raad van de
Europese Unie van 20 december 1985 (PbEG L 375 van 31 december 1985);

	2Ā°. een entiteit die in zijn lidstaat van vestiging gebruik heeft
gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 4, derde lid, van
de Richtlijn;

	3Ā°. een in een Mogendheid als bedoeld in artikel 17, tweede lid,
onderdeel i, van de Richtlijn, Anguilla, Aruba, de Britse
Maagdeneilanden, CuraƧao, het Eiland Man, Guernsey, Jersey, de
Kaaimaneilanden, Montserrat, Sint Maarten of Turks & Caicos Eilanden
gevestigde bij ministeriƫle regeling aan te wijzen entiteit;

	4Ā°. een niet op het grondgebied van de lidstaten of de in landen als
bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel i, van de Richtlijn,
Anguilla, Aruba, de Britse Maagdeneilanden, CuraƧao, het Eiland Man,
Guernsey, Jersey, de Kaaimaneilanden, Montserrat, Sint Maarten of Turks
& Caicos Eilanden gevestigde instelling voor collectieve belegging in
effecten;

	i. rentebetaling:

	1Ā°. rente, uitbetaald of bijgeschreven op een rekening, die, met in
achtneming van de overgangsregeling van artikel 15 van de Richtlijn, is
terug te voeren op enigerlei schuldvordering, al dan niet gedekt door
hypotheek of voorzien van een winstdelingsclausule, en met name de
opbrengsten van overheidspapier en obligatieleningen, inclusief daaraan
gehechte premies en prijzen; boete voor te late betaling wordt niet als
rentebetaling aangemerkt;

	2Ā°. rente die is aangegroeid of gekapitaliseerd op het moment van
verkoop, terugbetaling of aflossing van schuldvorderingen, bedoeld onder
1Ā°.

	j. belastingjaar: het kalenderjaar.

Artikel 9.2

	1. Een op de BES eilanden gevestigde entiteit, waaraan rente wordt
uitbetaald of een rentebetaling wordt bewerkstelligd ten onmiddellijke
gunste van de uiteindelijk gerechtigde, wordt op het tijdstip van het
verrichten of bewerkstelligen van die rentebetaling eveneens als
uitbetalende instantie aangemerkt.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de op de BES eilanden
of in een lidstaat gevestigde marktdeelnemer op basis van de door de
entiteit overlegde officiƫle bewijsstukken reden heeft om aan te nemen
dat de entiteit:

	a. een rechtspersoon is, met uitzondering van de in artikel 4, vijfde
lid, van de Richtlijn vermelde rechtspersonen, of

	b. volgens de algemene belastingregels voor ondernemingen wordt belast
over de winst, of

	c. een instelling voor collectieve belegging in effecten is, als
bedoeld in artikel 9.1, onderdeel h, onder 1Ā°.

Artikel 9.3

	1. De entiteit die op grond van artikel 9.2, eerste lid, eveneens als
uitbetalende instantie wordt aangemerkt, heeft de mogelijkheid om voor
toepassing van dit hoofdstuk te kiezen voor een behandeling als
instelling voor collectieve belegging in effecten.

	2. De entiteit, bedoeld in het eerste lid, die voor een behandeling als
bedoeld in genoemd lid in aanmerking wil komen, kan een verzoek bij de
bevoegde autoriteit indienen voor afgifte van een daartoe strekkende
verklaring.

	3. De bevoegde autoriteit doet binnen een termijn als bedoeld in
artikel 8.93 na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het tweede lid,
uitspraak bij voor bezwaar vatbare beschikking.

	4. De beschikking, bedoeld in het derde lid, wordt door de entiteit aan
de marktdeelnemer overhandigd.

Artikel 9.4

	1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder rentebetaling mede
verstaan:

	a. inkomsten uit rentebetalingen, hetzij rechtstreeks, hetzij via een
entiteit als bedoeld in artikel 9.2, uitgekeerd door instellingen voor
collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 9.1, onderdeel
h, en artikel 9.3 die meer dan vijftien percent van hun vermogen in
schuldvorderingen beleggen;

	b. inkomsten die zijn gerealiseerd bij de verkoop, terugbetaling of
aflossing van aandelen of bewijzen van deelneming in instellingen voor
collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 9.1, onderdeel
h, en artikel 9.3, indien deze rechtstreeks of middellijk via een andere
instelling voor collectieve belegging in effecten meer dan veertig
percent van hun vermogen in schuldvorderingen beleggen. De inkomsten,
bedoeld in de vorige volzin, worden slechts als rentebetaling aangemerkt
voor zover deze inkomsten rechtstreeks of middellijk afkomstig zijn van
rentebetalingen in de zin van artikel 9.1, onderdeel i.

	2. Indien een uitbetalende instantie voor de toepassing van het eerste
lid, geen informatie heeft over het deel van de inkomsten dat voortkomt
uit rentebetalingen, wordt het volledige bedrag aan inkomsten als
rentebetaling aangemerkt.

	3. De in het eerste lid genoemde percentages worden bepaald aan de hand
van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsenreglement of de
statuten van de betrokken instellingen voor collectieve belegging in
effecten is neergelegd of bij ontstentenis daarvan op basis van de
feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de
instellingen voor collectieve belegging in effecten. Bij ministeriƫle
regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter bepaling van de in de
eerste volzin bedoelde percentages.

	4. Niettegenstaande het derde lid wordt het percentage, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a respectievelijk onderdeel b, geacht meer dan
vijftien percent respectievelijk veertig percent te bedragen, indien de
uitbetalende instantie de in het eerste lid genoemde percentages niet
kan of wil bepalen.

Artikel 9.5

	1. Indien rente als omschreven in artikel 9.1, onderdeel i, en in
artikel 9.4, eerste lid, wordt uitbetaald aan, of bijgeschreven op een
rekening op naam van een op de BES eilanden gevestigde entiteit als
bedoeld in artikel 9.2, die geen gebruik heeft gemaakt van de
keuzemogelijkheid in artikel 9.3, en daarnaast meer dan vijftien percent
van het vermogen in schuldvorderingen heeft belegd, wordt, voor zover
een uiteindelijk gerechtigde hiertoe is gerechtigd, de uitbetaalde of
bijgeschreven rente op het moment van ontvangst aangemerkt als een door
deze entiteit verrichte rentebetaling.

	2. Indien een op de BES eilanden gevestigde marktdeelnemer rente als
omschreven in artikel 9.1, onderdeel i, en in artikel 9.4, eerste lid,
uitbetaalt aan, of bijschrijft op een rekening die op naam staat van een
in een lidstaat gevestigde entiteit als bedoeld in artikel 4, tweede
lid, van de Richtlijn, die geen gebruik heeft gemaakt van de in die
lidstaat geldende keuzemogelijkheid als bedoeld in artikel 4, derde lid,
van de Richtlijn, wordt de uitbetaalde of bijgeschreven rente aangemerkt
als een door de marktdeelnemer verrichte rentebetaling aan een
uiteindelijk gerechtigde.

TITEL 2 IDENTIFICATIEVERPLICHTINGEN

Artikel 9.6

	1. Voor de vaststelling door de uitbetalende instantie van de
identiteit en de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde is de Wet
identificatie bij financiƫle dienstverlening BES van overeenkomstige
toepassing.

	2. Niettegenstaande het bepaalde in artikel 6 van de Wet identificatie
bij financiƫle dienstverlening BES legt de uitbetalende instantie voor
nieuwe contractuele betrekkingen de identiteit van de belastingplichtige
eveneens vast aan de hand van, indien dit bestaat, het door de fiscale
woonstaat van de belastingplichtige aan hem toegekende fiscaal
identificatienummer. Indien het fiscale identificatienummer niet
bestaat, wordt de identiteit aangevuld met de vermelding van de
geboorteplaats en geboortedatum van de belastingplichtige.

TITEL 3 DE UITWISSELING VAN INFORMATIE

Artikel 9.7

	1. Een uitbetalende instantie verstrekt de bevoegde autoriteit binnen
drie maanden na het verstrijken van het belastingjaar waarin de
uitbetalende instantie een rentebetaling als bedoeld in artikel 9.1,
onderdeel i, in artikel 9.4, eerste lid, en in artikel 9.5, eerste lid,
heeft verricht of bewerkstelligd aan een uiteindelijk gerechtigde, de
navolgende gegevens:

	a. de identiteit en woonplaats van de belastingplichtige zoals die
overeenkomstig artikel 9.6 zijn vastgesteld;

	b. de naam en het adres van de uitbetalende instantie;

	c. het rekeningnummer van de belastingplichtige of, bij ontstentenis
daarvan, een eenduidige omschrijving van het schuldinstrument;

	d. het totale bedrag van de rentebetaling.

	2. Een marktdeelnemer verstrekt de bevoegde autoriteit binnen drie
maanden na het verstrijken van het belastingjaar waarin de
marktdeelnemer een rentebetaling als bedoeld in artikel 9.5, tweede lid,
heeft verricht of bewerkstelligd aan een in artikel 9.5, tweede lid,
bedoelde entiteit, de navolgende gegevens:

	a. de naam en het adres van de entiteit;

	b. het totale bedrag van de rente die aan de entiteit is uitbetaald of
de rentebetaling die voor de entiteit is bewerkstelligd.

Artikel 9.8

	1. De bevoegde autoriteit verstrekt de in artikel 9.7 bedoelde gegevens
aan de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de belastingplichtige
woonachtig is.

	2. De gegevensverstrekking geschiedt automatisch en eenmaal per jaar,
binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar voor alle gedurende
dat jaar verrichte rentebetalingen.

Artikel 9.9

	1. De bevoegde autoriteit verstrekt op verzoek van een op de BES
eilanden wonende belastingplichtige als bedoeld in de Wet
inkomstenbelasting BES binnen twee maanden nadat dit verzoek is
ingediend, een verklaring met daarin de navolgende gegevens:

	a. de naam, het adres en het op de BES eilanden gangbare fiscaal
identificatienummer van de in de aanhef bedoelde belastingplichtige;

	b. de naam en het adres van de in het Koninkrijk Belgiƫ, het
Groothertogdom Luxemburg of de Republiek Oostenrijk gevestigde
uitbetalende instantie, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van
de Richtlijn;

	c. het rekeningnummer van de in de aanhef bedoelde belastingplichtige
of, bij ontstentenis daarvan, een eenduidige omschrijving van het
schuldinstrument.

	2. De in het eerste lid bedoelde verklaring wordt aangemerkt als een
voor bezwaar vatbare beschikking die na afgifte ten hoogste drie jaren
geldig is en die wordt afgegeven aan elke in het eerste lid bedoelde
belastingplichtige die hiertoe een verzoek indient.

Artikel 9.10

	Op het bezwaar en beroep inzake de op grond van dit hoofdstuk genomen
beschikkingen is hoofdstuk VIII, titel 8, van overeenkomstige
toepassing.

HOOFDSTUK X SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1

	Deze wet wordt aangehaald als: Belastingwet BES.

Artikel 10.2

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken, artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

	

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiƫn,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 PAGE    

 PAGE   73