[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32549 NR Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen

Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen

Nader rapport

Nummer: 2010D42669, datum: 2010-11-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z15810:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


		‘s-Gravenhage, 29 oktober 2010

		Aan de Koningin

WJZ / 10147078

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de
Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene
telecommunicatierichtlijnen

=========================================================

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 juli 2010,
nr. 10.001982, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen. Dit advies, gedateerd 3 september 2010, nr. W10.10.0290/III,
bied ik U hierbij aan.

	

1.a. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State terecht
vaststelt, ziet artikel 13bis van de toegangsrichtlijn op het
functioneel scheiden van wholesale toegangsdiensten ofwel
toegangsproducten op groothandelsniveau van de overige activiteiten. In
navolging hiervan ziet artikel 6a.4a dan ook uitsluitend op de
bevoegdheid voor het opleggen van een verplichting tot functionele
scheiding van wholesale toegangsdiensten ofwel toegangsproducten op
groothandelsniveau van de overige activiteiten. De beperking tot
wholesale toegangsdiensten ofwel toegangsproducten op groothandelsniveau
wordt bereikt door de bevoegdheid tot het opleggen van een functionele
scheiding in artikel 6a.4a, eerste lid, te beperken tot “activiteiten
die verband houden met het aanbieden van door het college te bepalen
vormen van toegang”. In artikel 1, onderdeel l, is toegang namelijk
gedefinieerd als “het aan een andere onderneming beschikbaar stellen
van netwerkonderdelen (etc.) … ten behoeve van het aanbieden van
elektronische communicatiediensten (etc.) … door die onderneming”.
Aldus ziet toegang in de zin van de Telecommunicatiewet uitsluitend op
het verrichten van wholesale toegangsdiensten ofwel toegangsproducten op
groothandelsniveau. Artikel 6a.4a, eerste lid, is daarmee in
overeenstemming met artikel 13bis van de toegangsrichtlijn.

1.b. Aan de opmerking van de Afdeling is tegemoet gekomen door alle in
artikel 13bis, tweede lid, van de Toegangsrichtlijn genoemde aspecten op
te nemen in artikel 6a.4a, vierde lid. 

Conform de opmerking van de afdeling is voorts in de toelichting de
verwijzing naar artikel 6a.4a, tweede lid, gewijzigd in een verwijzing
naar artikel 6a.4a, vierde lid.

2. De stelling van de Afdeling dat een gewijzigd ontwerpbesluit opnieuw
openbaar moet worden voorbereid en aan de Europese Commissie moet worden
voorgelegd, onderschrijf ik. Beide verplichtingen maken reeds onderdeel
uit van dit wetsvoorstel en zijn neergelegd in artikel 6b.1, eerste lid,
juncto 6b.2, eerste lid: 

- Door in artikel 6b.1 (artikel X van het wetsvoorstel) te verwijzen
naar artikel 6b.2, vijfde lid, onderdeel a, is het college verplicht om
een gewijzigd ontwerpbesluit opnieuw openbaar voor te bereiden.

- De verplichting om een gewijzigd ontwerpbesluit opnieuw voor te leggen
aan de Europese Commissie is neergelegd in artikel 6b.2, eerste lid
(artikel Y van het wetsvoorstel). In dit eerste lid is bepaald dat een
besluit als bedoeld in artikel 6b.1, eerste lid, moet worden voorgelegd
aan de Europese Commissie (voor zover een dergelijk besluit van invloed
is op de handel tussen lidstaten). In artikel 6b.1, eerste lid, wordt
vervolgens verwezen naar een besluit in de zin van artikel 6b.2, vijfde
lid (ofwel een gewijzigd ontwerpbesluit).  

Aan de opmerking van de Afdeling is tegemoet gekomen door de toelichting
op deze artikelen op dit punt aan te vullen. 

3. De stelling van de Afdeling dat er aanleiding is om nadere regels te
stellen omtrent de wijze waarop de toestemming als bedoeld in artikel
11.7a, eerste lid onderdeel b, wordt verkregen wordt in beginsel door
mij onderschreven. Wel vind ik het van belang eerst de resultaten van de
inspanningen van de Europese Commissie op dit punt af te wachten. De
Commissie heeft initiatieven ontplooid om, binnen de grenzen van
richtlijn 2002/58/EG, samen met het bedrijfsleven te komen tot een EU
brede invulling van het toestemmingsvereiste. Het is raadzaam de
uitkomst hiervan af te wachten en alsdan te bezien of nadere regels
nodig zijn. In de toelichting is hieraan aandacht geschonken.

Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling dat in de toelichting
aandacht dient te worden besteed aan de kritische kanttekeningen van de
Artikel 29 werkgroep ten aanzien van het verlenen van toestemming door
middel van de instellingen van de gebruikte programmatuur (browser) is
de toelichting aangepast. In de toelichting wordt nu aangegeven dat niet
iedere browser geschikt is om toestemming te verlenen voor het lezen of
plaatsen van informatie op de eindapparatuur van een gebruiker.

Conform het advies is artikel 11.7a, vierde lid, aangepast waardoor
nadere regels omtrent de hiervoor genoemde toestemming niet langer bij
ministeriële regeling maar bij algemene maatregel van bestuur dienen te
worden gesteld.

4. De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn verwerkt, met
uitzondering van de kanttekening ten aanzien van de artikelen 6a.1,
derde en zesde lid, en 6a.4, tweede lid. De Afdeling lijkt in artikel
16, zesde en zevende lid, van de Kaderrichtlijn te lezen dat het college
verplicht is om bijstand van BEREC te accepteren indien zij er niet in
slaagt om een marktanalyse te voltooien binnen de in artikel 16, zesde
lid, van de Kaderrichtlijn gestelde termijn. Nu in artikel 16, zevende
lid, eerste zin, van de Kaderrichtlijn, wordt gesteld dat BEREC aan de
betrokken nationale regelgevende instantie “op haar verzoek”
bijstand verleent, is van een verplichting tot het accepteren van
bijstand van BEREC geen sprake.  

5. Bij gelegenheid van dit nader rapport is ten slotte een aantal
wijzigingen aangebracht in de tekst van het wetsvoorstel die niet het
gevolg zijn van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van
State. 

Ten eerste is artikel 3.19a toegevoegd. Hiermee wordt het instrument van
gedwongen verkoop geïntroduceerd. Deze toevoeging vloeit voort uit
artikel 5 van de Machtigingsrichtlijn. Hoewel niet met zekerheid gesteld
kan worden dat dit artikel de lidstaten verplicht om te voorzien in deze
mogelijkheid, wordt dit instrument uit een oogpunt van volledige
implementatie wenselijk geacht. Met dit instrument kan immers beter
gewaarborgd worden dat frequentieruimte daadwerkelijk wordt benut. 

Ten tweede werd in de artikelen 7.4, eerste lid, en 7.8, derde lid,
abusievelijk gesproken van “eindgebruikers met een beperking”.
Teneinde te voldoen aan artikel 23bis van de Universeledienstrichtlijn
moet dit derde lid echter zien op eindgebruikers met een “fysieke”
beperking. Dit is gecorrigeerd in het wetsvoorstel.  

Ten derde is artikel 9.2a ingevoegd en is artikel 9.3, derde lid, (en de
toelichting daarop) aangepast teneinde zeker te stellen dat (de
procedure tot vaststelling van) de vergoeding voor de verzorging van een
universele dienst in overeenstemming is met het recht van de Europese
Unie, in het bijzonder de conclusie van de Advocaat-Generaal in zaak
C-389/08. 

Daartoe is in artikel 9.2a de bevoegdheid opgenomen om te onderzoeken en
vast te stellen of het opleggen van een universele dienstverplichting
voor de betrokken onderneming(en) een onredelijke last betekent. Eerst
nadat is vastgesteld dat er sprake is van een onredelijke last kan de
hoogte van de compensatie (voor het uitvoeren van de universele dienst)
worden vastgesteld aan de hand van artikel 9.3. 

Voorts is in artikel 9.3 een aanscherping aangebracht in het licht van
het bepaalde in de artikelen 8 en 12 van de Universeledienstrichtlijn. 

Tenslotte is de verwijzing naar artikel 18.8 in artikel 1, onderdeel
1°, van de Wet op de economische delicten, in de zinsnede met
betrekking tot de Telecommunicatiewet, vervangen door de verwijzing naar
artikel 11a.1, derde en vierde lid.

	Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden. 

De Minister van Economische Zaken,

Landbouw en Innovatie,

 PAGE   3 

 PAGE   2