[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden op de vragen gesteld tijdens de eerste termijn van het debat over de Begroting VWS 2011 op 9 november 2010

Brief regering

Nummer: 2010D44078, datum: 2010-11-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


> Retouradres Postbus 20350 2500 EJ  Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA  DEN HAAG

Datum	10 november 2010

Betreft	 Antwoorden eerste termijn behandeling Begroting VWS 2011

Geachte voorzitter,

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen gesteld tijdens de eerste
termijn van het debat over de Begroting VWS 2011 op 9 november 2010.

Hoogachtend,

De Minister van Volksgezondheid, 

Welzijn en Sport,

mw. drs. E.I. Schippers

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, 

Welzijn en Sport,

 

mw. drs. M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Veen (PvdA) over de poli
voor kinderen met alcoholproblemen

De subsidie-aanvraag voor de volgende fase van het proefproject met
poli’s voor kinderen met alcoholproblemen is 18 oktober jl bij mij
ingediend.Dit verzoek wordt momenteel getoetst. Daarbij wordt zowel naar
de inhoud als naar de budgettaire inpasbaarheid gekeken. Als de
subsidie-aanvraag deze toets doorstaat kan overgegaan worden tot
verlenging van de subsidie. Ik sta daar op zich positief tegenover.

Antwoord op het voorstel van het kamerlid Van der Veen (PvdA) om
verzekeraars te verplichten een gedeelte van hun budget aan preventie
uit te geven

Het voorstel om verzekeraars te verplichten een gedeelte van hun budget
aan preventie uit te geven past niet bij de wijze waarop we ons
verzekeringsstelsel hebben ingericht. Om te beginnen is er geen budget
voor verzekeraars. Zij hebben inkomsten uit nominale premies en
bijdragen uit het zorgverzekeringsfonds om uitgaven voor wettelijk
verankerde aanspraken te dekken

Antwoord op de vragen van het kamerlid Van der Veen (PvdA) over het
voorstel om de zorgtoeslag te gebruiken voor een meer
inkomensafhankelijke premie

Voorafgaand aan de invoering van de zorgverzekeringswet is uitvoerig
gediscussieerd over de vraag of de nominale premie hoog of laag zou
moeten zijn. 

Een hoge nominale premie maakt mensen er meer van bewust dat
gezondheidszorg kostbaar  is.  

Dit kabinet wil die keuze handhaven. Een belangrijke reden daarvoor ligt
in de forse inkomensgevolgen die elke verandering tweegbrengt zonder dat
daar een evident sterkere prikkelstructuur voor in de plaats komt.

Wat het artikel van Schut en Van der Ven betreft: 

Ze zijn altijd een voorstander van een lage nominale premie geweest; met
hun jongste pleidooi voor een nominale premie van 0 euro trekken zij die
lijn consequent door. Hun bewering in datzelfde artikel dat de
zorgtoeslag eenvoudigweg kan verdwijnen is echter te kort door de bocht.


De zorg volledig via een procentuele premie financieren zoals dat nu ook
gebeurt bij de AWBZ betekent dat de belastingtarieven in de eerste en
tweede schijf in 2011 met ruim 5% moeten stijgen. Een alleenstaande met
wettelijk minimumloon gaat dan al snel per saldo een bedrag in de orde
van € 500 per jaar meer betalen: 

geen nominale premie meer maar ook geen zorgtoeslag 

(= ca € 500 voordeel) en 

ruim 5% extra belasting (= ca € 1000 nadeel)

Ook zal het tarief van de 2e schijf hoger worden dan het tarief van de
3e schijf, waardoor ook de 3e en de 4e schijf bij de heffing moeten
worden betrokken. Dat zijn geen goede maatregelen met het oog op de
werkgelegenheid. Bovendien: Inkomenspolitiek hoort niet thuis in de
financiering van zorg maar in de afwegingen die bij het algemene
koopkrachtbeeld worden gemaakt.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Veen (PvdA) over de
verbetering van het inzicht in de kwaliteit van de zorg

Ik ben het van harte met u eens dat transparantie over kwaliteit een
eerste voorwaarde is om uiteindelijk te komen tot het verbeteren van de
kwaliteit van zorg. Maar het programma Zichtbare Zorg is geenszins ā€˜op
sterven na dood’. Kijk maar naar de resultaten tot dusver.

Inmiddels staan prestatieindicatoren op www.kiesbeter.nl over
zorgverzekeraars (onder andere ervaringen van verzekerden), ziekenhuizen
(basisset indicatoren IGZ en aandoeningspecifieke informatie over
ziekenhuizen), verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorginstellingen
(normen voor verantwoorde zorg en ervaringen cliƫnten). In 2012 zullen
vrijwel alle prestatieindicatoren waarover sinds 2007 afspraken zijn
gemaakt beschikbaar komen op Kiesbeter.nl.

Door publicatie van een Ministeriƫle regeling is verantwoording door
zorgaanbieders door middel van prestatieindicatoren/normen verantwoorde
zorg, die in het kader van het traject Zichtbare Zorg zijn ontwikkeld,
verplicht  geworden. Die verantwoording moet opgenomen worden in het
Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording of het
kwaliteitsjaarverslag.

Er is wel behoefte aan verbeteringen in het programma waardoor de
doeltreffendheid toeneemt. Mijn ministerie is daarom in gesprek met de
betrokken partijen om structurele wijzigingen aan te brengen in de
aansturing van het programma.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Veen (PvdA) over de
wettelijke verankering van de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ)

De BBZ is pas op 1 september 2009 in werking getreden. Dus kan nu nog
niet echt de conclusie worden getrokken dat deze niet zou werken. Hij
geldt overigens voor nieuw aan te treden bestuurders, niet voor zittende
bestuurders. 

De aanpak van de inkomens van bestuurders in de publieke en de
semi-publieke sector wordt geregeld in het voorstel van de wet Normering
Topinkomens (WNT). Die wet is voorbereid door de minister van BZK, die
hem ook gaat indienen. Tijdens het vragenuurtje op 2 november 2010 heeft
minister Donner de Kamer over de stand van zaken bij de WNT ingelicht:
na verwerking van het advies van de Raad van State zal het voorstel zo
spoedig mogelijk aan de Kamer worden aangeboden. Na inwerkingtreding van
de WNT heb ik als vakminister pas een instrumentarium om naleving van de
norm dwingend op te leggen voorzover dat nodig blijkt.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Veen (PvdA) over het
afschaffen van de werelddekking voor kosten van medische zorg bij
tijdelijk verblijf buiten de EU

Het is de bedoeling om door middel van wetswijziging de kosten van
medische zorg bij tijdelijk verblijf buiten de EU uit de Zvw te halen.
Inderdaad moet een Zvw-verzekerde daarvoor dan een (particuliere)
reisverzekering afsluiten of de kosten zelf betalen. 

Bij de vormgeving van de wetswijziging wordt uiteraard rekening gehouden
met mensen die voor hun werk zijn uitgezonden naar een land buiten de EU
en op grond van dat werken Zvw-verzekerd zijn gebleven. Het gaat daarbij
bijvoorbeeld om diplomaten en gedetacheerde werknemers. Voor dergelijke
groepen wordt, net als in het wetsvoorstel AWBZ-zorg buitenland, een
voorziening getroffen waarbij zij wel zorg buiten de EU kunnen krijgen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wolbert (PvdA) over de
budgetgarantie voor oudereninitiatieven

Personen met een AWBZ-indicatie voor verblijf kunnen ervoor kiezen om
deze zorg zowel in een instelling als thuis, al dan niet in de vorm van
een pgb, te ontvangen.  Bij de invoering van de zorgzwaartebekostiging
in 2007 was nog niet duidelijk hoe in de toekomst de hoogte van het pgb
voor verblijfsgeĆÆndiceerden zou worden vastgesteld. Om deze reden heeft
de vorige staatssecretaris besloten een budgetgarantie voor bestaande
pgb-houders in te stellen. Deze budgetgarantie is tussentijds verlengd
tot eind 2011.

In overleg met betrokken partijen (Per Saldo, ZN, CVZ en CIZ) is er op
verzoek van de vorige staatssecretaris een voorstel ontwikkeld hoe om te
gaan met de budgetgarantie voor deze budgethouders. Dit voorstel
bestudeer ik nu zorgvuldig. Binnenkort zal ik een brief over het pgb
naar de Kamer sturen, waarin ik mijn standpunt over dit advies van deze
werkgroep zal geven.

Antwoorden op de vragen van de kamerleden Wolbert (PvdA) en Venrooy(VVD)
over de korting van € 200 miljoen op het Wmo-budget

In de begroting 2011 is een verlaging van € 200 miljoen van het
Wmo-budget opgenomen. 

De verlaging van € 200 miljoen bestaat uit twee delen. In de eerste
plaats wordt er vanuit gegaan dat er voor de PGB-uitgaven in de Wmo €
150 miljoen minder nodig is. Ook het SCP – de onafhankelijke derde –
constateert in haar advies over het Wmo-budget 2011 dat sprake is van
een overschatting van deze uitgaven. Het tweede deel bestaat uit een
korting van € 50 miljoen. Het gaat hier om door de gemeenten te
realiseren doelmatigheidswinst door meer gebruik te maken van
collectieve voorzieningen in plaats van individuele voorzieningen. Deze
korting was door het vorige kabinet reeds verwerkt in de begroting 2010.

Naar mijn overtuiging is het thans beschikbaar gestelde Wmo-budget voor
gemeenten voldoende om de Wmo op een verantwoorde manier uit te voeren.
Met de VNG is hierover overleg geweest. 

Voor de goede orde merk ik hierbij nog op dat ten tijde van de
kabinetsformatie  een mogelijke tweede korting van 200 miljoen op de
WMO-uitgaven (totaal dus 400 miljoen)  aan de orde is geweest.  In de
Economische Verkenningen 2011-2015 (maart 2010) heeft het CPB namelijk
(technisch) verondersteld dat een deel van de groei van de zorgkosten
wordt opgebracht door hogere eigen betalingen in de Wmo. Hogere eigen
betalingen in de Wmo komen ten gunste van gemeenten, waardoor volgens
het CPB het Wmo-budget met € 200 mln verlaagd zou kunnen worden. Deze
(andere) korting is niet overgenomen door het kabinet.

Antwoord op de vraag van het  kamerlid  Wolbert (PvdA) over
afstandsindicaties voor verblijf in doveninternaat te Haren voor het
volgen van voortgezet onderwijs

Mevrouw Wolbert doelt op het afgeven van ā€˜afstandsindicaties’ voor
het doveninternaat te Haren waar dove leerlingen tweetalig voortgezet
onderwijs volgen. Met ā€˜afstandsindicaties’ wordt bedoeld indicaties
voor de AWBZ-functie verblijf, waarbij niet de zorg maar het onderwijs
op een niet te bereizen afstand beschikbaar is, namelijk op langer dan
ƩƩn uur reizen. Er zijn in dit geval geen zorginhoudelijke gronden om
AWBZ-verblijf te indiceren. Tot en met het schooljaar 2008-2009 werden,
als onderwijs op een niet te bereizen afstand beschikbaar was,
AWBZ-indicaties afgegeven door het CIZ. Vanuit de ambitie om duidelijker
aan te geven waar de grenzen liggen voor het toekennen van AWBZ-verblijf
hebben de voormalig staatssecretarissen Bussemaker en Dijksma in juli
2009 afspraken gemaakt om het afgeven van ā€˜afstandsindicaties’ ten
behoeve van het volgen van onderwijs vanaf het schooljaar 2009-2010 te
beƫindigen. 

Op 12 juli 2010 heeft de voormalig demissionair minister van Onderwijs
Rouvoet in brieven aan de betrokken partijen (o.a. FODOK, VGN en
aanbieder Kentalis) aangegeven dat hij zich blijft inspannen voor een zo
goed mogelijk onderwijsaanbod voor dove leerlingen binnen de kaders en
doelstellingen van de huidge wet- en regelgeving en passend onderwijs.
In de brieven heeft de voormalig minister van Onderwijs Rouvoet de
partijen uitgenodigd om met OC&W over de problematiek te overleggen.

Zowel het herstellen van de situatie die eindigde in het schooljaar
2008-2009 als het creƩren van een nieuwe uitzondering op de regelgeving
voor verblijf passen niet in het streven duidelijk aan te geven waar de
grenzen liggen voor het toekennen van AWBZ-zorg. Ik zie dan ook geen
aanleiding terug te komen op de eerder gemaakte afspraken.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Mulder (VVD) over het effect van
vergrijzing en technologie op de groei van de zorg (op de lange termijn)

De huidige budgettaire verwachtingen impliceren een reƫle lange termijn
groei van de zorguitgaven die fors boven de groei van het BBP uitkomt
(ca. 1¾% op de lange termijn). Zo geeft het RIVM bijvoorbeeld in de
VTV2010 aan dat bij de huidige trends de zorgsector in de komende
decennia reƫel met 4 Ơ 5% per jaar groeit.

 

Dit kabinet neemt een aantal maatregelen ten behoeve van de houdbaarheid
van de zorg (pakketmaatregelen, doorontwikkeling gereguleerde
concurrentie). Desalniettemin blijven kostenopdrijvende trends zoals de
vergrijzing en de toenemende technologische mogelijkheden zonder meer
een belangrijke rol spelen in de groei van de zorguitgaven, ook na deze
kabinetsperiode. 

Ik onderken dit en werk dit verder uit samen met het CPB (scenariostudie
gericht op financiƫn, zorg en arbeidsmarkt). 

Ik verwijs u verder naar de volgende studie die zijn gedaan naar
toekomstscenario’s van de zorg:

Volksgezondheids toekomstverkenning 2010 van het RIVM

Vergrijzing verdeeld: toekomst van de Nederlandse overheidsfinanciƫn
van het CPB

Antwoord op de vraag van het kamerlid Mulder (VVD) over de numerus fixus

In het regeerakkoord staat dat de numerus fixus in vijf jaar zal worden
afgeschaft.

Samen met OCW werk ik op dit moment een aantal scenario’s uit om aan
de afspraak in het Regeerakkoord tegemoet te komen.

In onze reactie op het RVZ-advies Numerus Fixus Geneeskunde: Loslaten of
vasthouden, waarin voorgesteld wordt om in vijf jaar de numerus fixus af
te schaffen, zullen we de nadere stappen uitwerken.

Ik verwacht in het eerste kwartaal van 2011 te reageren op het advies
van de RVZ.

Vraag van het kamerlid Mulder (VVD) over assistentie van de huisarts
door een artsassistent bij bepaalde handelingen 

Een doktersassistent mag bepaalde eenvoudige medische handelingen
uitvoeren, zoals het uitspuiten van oren of het toedienen van vaccins.
Om dit te mogen doen, moet de doktersassistent bekwaam zijn in het
uitvoeren van de handeling en staat deze daarbij onder toezicht van de
huisarts. Ook de praktijkondersteuner huisarts (POH) levert een
eigenstandige bijdrage in de patiƫntenzorg. De POH heeft meer
bevoegdheden dan een doktersassistent en ondersteunt de huisarts bij de
uitvoering van een aantal medische handelingen

Binnen de huisartsenzorg zijn er door taakherschikking meer functies
ontstaan. In nauwe samenwerking met artsen leveren deze zorgverleners
een eigen bijdrage aan de patiƫntenzorg. Nieuwe beroepen (zoals de
verpleegkundig specialist en de physician assistant) nemen taken van
huisartsen over. In uw Kamer ligt een voorstel voor een wijziging van de
Wet BIG, op basis waarvan geregeld gaat worden dat verpleegkundig
specialisten en physician assistants zelfstandig voorbehouden
handelingen mogen gaan indiceren en verrichten. 

Taakherschikking biedt de mogelijkheid om ook in de toekomst de
toegankelijkheid van de basiszorg te waarborgen. Door het groeiend
aantal chronisch zieken en de ouder wordende bevolking, zal de werkdruk
van huisartsen toenemen. Alleen door slimmer te organiseren en gebruik
te maken van de capaciteiten van nieuwe zorgverleners, is het mogelijk
om de toegankelijkheid van relatief eenvoudige basiszorg in de buurt te
blijven aanbieden. De ontwikkeling van nieuwe beroepen stimuleert de
taakherschikkingen en de substitutie, zowel tussen tweede en eerste lijn
als tussen de verschillende aanbieders in de eerste lijn. Dat komt de
toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid van zorg ten goede. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Mulder (VVD) over de verbetering
van de bereikbaarheid van huisartsen

De eerste concrete stap hierin is het IGZ onderzoek naar de telefonische
bereikbaarheid bij huisartsen, dat aan het einde van dit jaar door de
IGZ wordt afgerond. Dit rapport is een vervolg op het rapport in 2009,
waarin werd geconcludeerd dat met name de bereikbaarheid bij niet-spoed
gevallen ondermaats was. Op basis van de uitkomsten zal ik –zonodig-
maatregelen nemen. Ik zal de Tweede Kamer hier begin 2011 over
informeren.

In aanvulling op het onderzoek van de IGZ naar telefonische
bereikbaarheid, constateer ik dat mensen met name in de Avond-, Nacht-
en Weekenduren, een vertrouwd en goed bereikbaar aanspreekpunt missen
waar ze met hun zorgvragen terecht kunnen. Het is gebruikelijk dat
huisartsen om 17 uur de praktijk sluiten, en dat bijvoorbeeld werkende
ouders en ouderen zijn aangewezen op de spoedzorg die wordt geleverd op
de huisartsenpost en in de SEH. Deze spoedzorg is schaars en ligt vaak
op grotere afstand van de zorgvrager. 

Volgend jaar wil ik met een actieplan komen om de bereikbaarheid van
deze reguliere zorg in de buurt te vergroten. Dit betreft niet alleen de
bereikbaarheid van de huisarts, maar ook de inzet van andere
zorgaanbieders (zoals de wijkverpleegkundige en de POH), nieuwe
toetreders en de rol van verzekeraars. Ook de ontwikkelingen op het
gebied van e-health zal ik hierbij betrekken. In het actieplan zal ik
mij concentreren op de meest effectieve maatregelen. Ik denk hierbij aan
het verlagen van drempels voor nieuwe initiatieven, maar ook aan het
stimuleren van aanbieders via bekostigingprikkels. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Mulder (VVD) over de Canadese
walkin-centers (als voorbeeld voor de Nederlandse situatie)

In Canada zijn de walk-in-centers populair omdat de medische zorg
makkelijk toegankelijk is gemaakt voor iedere burger. Iedereen kan
binnenlopen om eenvoudige aandoeningen en verwondingen te laten
behandelen. Er is sprake van een combinatie van reguliere en acute
basiszorg onder ƩƩn dak. 

De toegankelijkheid is in Nederland (net als in Canada) op zich goed
georganiseerd. 

Het idee van een inloopcentrum in Nederland is gesuggereerd door de Raad
voor de Volksgezondheid & Zorg in zijn recente rapporten. Daarbij gaat
het om een goede invulling van de poortwachtersfunctie in de zorg,
waarbij aandacht wordt gegeven aan preventie en zelfmanagement. In de
praktijk zie ik de ontwikkeling van bredere zorgcentra op wijkniveau her
en der ontstaan. Het gaat dan om relatief laagdrempelige
samenwerkingsverbanden op ƩƩn locatie, waarbij 

de samenwerking zich niet beperkt tot de ā€˜reguliere’ eerstelijn,
maar juist breder gestalte krijgt. Bijvoorbeeld centra met daarin
huisartsen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten en een Centrum voor Jeugd
en Gezin en/of WMO-loket. Gezondheidsproblemen worden op die manier
vroeg gesignaleerd en kunnen daarna snel worden doorverwezen en
behandeld. 

Het idee van deze samenwerkingsverbanden vind ik zeer sympathiek. Het
sluit nauw aan bij mijn idee om de zorg beter in de wijk te organiseren.


Antwoord op de vraag van het kamerlid Mulder (VVD) of de minister in
overleg kan treden met de sector over het schrappen van regels. Kan
daarbij tevens meer vertrouwen uitgedragen worden, gecombineerd met een
stevige aanpak bij overtredingen (high trust, high penalty).

Ik zet stevig in op loon naar prestatie en meer ruimte voor
zorgondernemerschap. Het gevolg zal zijn minder regels. 

Een voorbeeld: Bij volledige invoering van prestatiebekostiging zullen
allerlei regels die verbonden waren aan de oude budget-bekostiging
overbodig worden. 

Een high trust, high penalty benadering past daarbij. Een dergelijke
benadering gaat immers uit van minder regeldruk, maar wel van heldere
afspraken vooraf over te bereiken resultaten of kwaliteitsnormen die
gehanteerd moeten worden en vervolgens, indien niet wordt voldaan aan
die kwaliteitsnormen, het zo nodig treffen van zware sancties.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Mulder (VVD) over meer
transparantie in de zorg en de rol van de zorgverzekeraars (CZ)

Patiƫnten moeten kunnen kiezen voor passende zorg van goede kwaliteit.
Dat er iets te kiezen valt wordt steeds duidelijker. Er is verschil in
de kwaliteit die door verschillende instellingen wordt geleverd en dat
wordt inmiddels breed onderschreven door instellingen, verzekeraars en
specialisten. Doordat zorgverzekeraars kwaliteitsaspecten een steeds
grotere rol laten spelen bij zorginkoop wordt het totstandkomen van
kwaliteitsnormen bevorderd. Dr Yep is een initiatief dat verschillen in
kwaliteit inzichtelijk maakt met steun medisch specialisten. Ik juich
dat toe. Betrouwbare informatie over de kwaliteit van de zorg is een
eerste voorwaarde om uiteindelijk te komen tot het verbeteren van de
kwaliteit van de zorg en het terugdringen van over- of onderbehandeling.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Venrooy (VVD) over de uitwerking
van scheiden van wonen en zorg

Het scheiden van wonen en zorg is een prima maatregel als het gaat om
het versterken van de positie van de cliƫnt in diens keuzes ten aanzien
van zijn huisvesting. Ik besef dat dit een ingewikkelde operatie is.
Toch is het van belang op korte termijn resultaat te boeken. Om die
reden zal ik de mogelijkheden verkennen om op korte termijn
betekenisvolle stappen te zetten. Hierbij denk ik aan een gefaseerde
aanpak, waarbij ik de verkenning wil starten bij de lichte (somatische)
cliƫntengroepen in de verzorgings- en verpleeghuizen. Deze gefaseerde
aanpak wil ik combineren met verdere stappen op het terrein van
integrale tarieven. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Venrooy (VVD) op grond van welke
afspraken het besluit is genomen om de pgb-tarieven in 2011 met 3% te
verlagen en niet te indexeren

Deze maatregel van het vorige kabinet is aangekondigd tijdens het
Algemeen Overleg over bezuinigingsvoorstellen in de zorgsector van 30
juni jl. en in de VWS-begroting 2011.

Omdat de zorgkantoren gemiddeld lagere prijzen hebben afgesproken is het
ook redelijk dat de vergoedingen in het pgb worden aangepast.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Venrooy (VVD) over geruchten
m.b.t. een eventuele voortzetting van de pgb-stop

Mijn streven is om voldoende financiƫle middelen voor het pgb
beschikbaar te hebben om mensen die kiezen voor pgb en personen op de
pgb-wachtlijst van een pgb te voorzien. Ik vind het onzorgvuldig om de
pgb-stop op te heffen, om vervolgens deze pgb-stop weer in de loop van
het jaar te moeten inzetten als blijkt dat de financiƫle middelen
ontoereikend zijn. Ik bekijk op dit moment of de verwachte financiƫle
effecten van maatregelen, zoals genomen door het vorige kabinet, in
relatie tot de beschikbare middelen voor het pgb in 2011 toereikend
zullen zijn om de pgb-stop per 1 januari te kunnen opheffen. Deze maand
zal ik over het pgb een aparte brief naar de Kamer sturen, waarin ik u
hierover zal informeren.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Venrooy (VVD) over ondertekening
van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap

Nederland heeft het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een
handicap ondertekend. Het wetsvoorstel voor de goedkeuring van het
VN-Verdrag wordt nu interdepartementaal voorbereid. Het concept van het
wetsvoorstel voor consultatie zal ik voorleggen aan het maatschappelijk
middenveld. Na ontvangst van de reacties zal ik bezien in hoeverre de
tekst voor het wetsvoorstel moet worden aangepast en wat dit betekent
voor het verdere tijdpad.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Venrooy (VVD) over maatregelen ten
aanzien van de volgende aanbesteding collectief vervoer (Valys) zodat
dit weer bereikbaar wordt voor iedereen met een indicatie

Bij een nieuwe aanbestedingsprocedure zal ik bij het opstellen van het
programma van eisen aandacht besteden aan de toegankelijkheid van het
materieel, uiteraard rekening houdend met de specifieke beperkingen van
de doelgroep, het beschikbare budget, veiligheidseisen en de technische
mogelijkheden. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Venrooy (VVD) over een visie
onafhankelijke cliƫntondersteuning (MEE)

Ik kom graag in het voorjaar met een visie op cliƫntondersteuning in de
Wmo en door MEE.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Venrooy over de
cliƫntorganisaties in relatie tot het fonds pgo, in relatie tot de
begroting 2011

Patiƫnten- gehandicapten en ouderenorganisaties (pgo-organisaties)
komen in aanmerking voor een subsidie op grond van de Subsidieregeling
PGO. Het Fonds PGO voert deze subsidieregeling uit en verstrekt de
subsidies aan de pgo-organisaties. Voor 2011 worden de subsidies conform
de huidige regeling verstrekt. Wel ga ik de consequenties van de
subsidietaakstelling van € 10 miljoen euro in 2011 nog nader bezien.
Deze slaat mogelijk deels neer bij pgo-organisaties.  Over de concrete
invulling van deze taakstelling zal ik u uiterlijk bij Voorjaarsnota
2011 informeren. Ook zal ik u medio 2011 informeren over de actualisatie
van de subsidieregeling PGO zoals deze naar verwachting vanaf 1 januari
2012 gaat gelden.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Burg (VVD) over de
Justitiƫle inrichtingen

Ik heb met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgesproken
dat VWS met open oog en oor kijkt naar de mogelijkheden om gebouwen en
personeel van justitiƫle jeugdinrichtingen te gebruiken voor gesloten
jeugdzorg en andere zorgvoorzieningen. Voor de uitkomst daarvan verwijs
ik naar de brief over een capaciteitsplan justitiƫle jeugdinrichtingen
die de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie binnenkort aan de
Tweede Kamer zal toezenden.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Burg (VVD) over inzet van
capaciteit op het consultatiebureau voor risicokinderen

Ik vind het belangrijk dat de jeugdgezondheidszorg de ontwikkeling van
alle kinderen goed volgt. Dit is nodig om tijdig te kunnen signaleren of
extra zorg nodig is. Veel jeugdgezondheidszorg-organisaties,
bijvoorbeeld in Rotterdam, zijn op zoek naar nieuwe werkwijzen. Zij
willen meer rekening houden met de behoeften van het individuele kind en
het gezin. Dat kan betekenen dat sommige kinderen vaker en andere
kinderen minder vaak worden gezien. Met het ZonMw-preogramma Vernieuwing
uitvoeringspraktijk jeugdgezondheidszorg, waarvoor in 2009 opdracht is
gegeven, wil ik ervoor zorgen dat deze nieuwe werkwijzen op
effectiviteit worden onderzocht. Waar dit het geval is, kunnen deze
breder worden ingezet. Via de BDU-CJG zijn overigens ook extra middelen
beschikbaar gekomen die gemeenten kunnen inzetten voor risicokinderen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Burg (VVD) over de
invoering van een opleiding tot jeugdzorgwerker en het beter opleiden
van HBO’ers tot gezinsvoogd

Via het actieplan professionalisering worden twee beroepen in de
jeugdzorg geprofessionaliseerd, namelijk die van jeugdzorgwerker en die
van gedragswetenschapper in de jeugdzorg. Beide beroepen dienen eind
2012 wettelijk te zijn geborgd met een registratie, ethische code en als
sluitstuk het tuchtrecht. Hiervoor zijn door de stuurgroep
professionalisering onder leiding van Ella Kalsbeek diverse stappen
gezet. Zo is in juni 2010 het landelijk uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker
vastgesteld, waardoor HBO-studenten eenduidiger en beter worden
voorbereid op het werken in de jeugdzorg. De beroepsverenigingen,
werkgevers, cliƫnten en de HBO-raad dienen eind 2010 een plan in hoe
zij dit traject gaan realiseren. Ik heb hen ook gevraagd een plan te
maken voor een traineeship, waarmee afgestudeerde jeugdzorgwerkers 1
jaar onder begeleiding van een mentor in de praktijk kunnen groeien.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Burg (VVD) over het
digitaal dossier en de verwijsindex risicojeugdigen

De stand van zaken wat betreft de invoering van digitale dossiers in de
jeugdgezondheidszorg was op de laatste peildatum van 6 september 2010,
dat 63% van de JGZ-instellingen gedigitaliseerd was. Op dit moment is de
Verwijsindex risicojongeren in 401 van de 431 gemeenten
geĆÆmplementeerd. Een klein aantal gemeenten in Overijssel en in
Zuid-Holland is nog niet aangesloten op de verwijsindex. Ook de gemeente
Amsterdam is nog niet aangesloten. Naar verwachting zullen alle
gemeenten voor 1 januari 2011 zijn aangesloten.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Burg (VVD) over een
overzicht van de capaciteit en mankracht van alle bestaande en geplande
instellingen voor gesloten jeugdzorg, gehandicapten, justitiƫle
inrichtingen en AWBZ-instellingen

Om overcapaciteit van justitiƫle jeugdinrichtingen zoveel mogelijk te
voorkomen heeft VWS met het ministerie van Veiligheid en Justitie
afgesproken dat VWS met open oog en oor kijkt naar de mogelijkheden om
gebouwen en personeel van justitiƫle jeugdinrichtingen te gebruiken
voor gesloten jeugdzorg en andere zorgvoorzieningen. Inmiddels heeft dit
overleg plaatsgevonden waarbij rekening gehouden is met de voorgenomen
plannen voor nieuwbouw voor gesloten jeugdzorg en AWBZ-regelgeving en
voorzieningen. Voor de uitkomst daarvan verwijs ik naar de brief over
een capaciteitsplan justitiƫle jeugdinrichtingen die de
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie binnenkort aan de Tweede
Kamer zal toezenden.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Leijten (SP) over de inhuur van
externen en het aandeel van Plexus Medical Group

In 2009 bedroegen de uitgaven externe inhuur circa € 55 mln. Dit
betreft de uitgaven van het kerndepartement, de adviesraden, inspecties,
het SCP en de baten-lastendiensten. De totale kosten ambtelijk personeel
bedroegen in 2009 

€ 285 miljoen. Het percentage inhuur externen bedraagt daarmee 16% en
is hoger dan de norm van 13% in 2009. Het gaat dus niet om een
overschrijding van 55 miljoen euro, maar om totale uitgaven aan externe
inhuur van 55 miljoen. 

In 2011 geldt een norm van 10%.  Het is mijn vaste voornemen om,in
samenwerking met u, deze norm te gaan halen. 

De belangrijkste oorzaken voor de uitgaven 2009 waren eenmalige en
onverwachte gebeurtenissen als de Nieuwe Influenza A (H1N1) en de
Q-koorts. Daarnaast zijn er ook extra kosten gemaakt voor de invoering
van Elektronisch Patiƫnten Dossier. Daarnaast wordt voornamelijk
ingehuurd voor beleidsadvies, automatisering en uitzendkrachten. Hierbij
gaat het veel om tijdelijke projecten, opdrachten waarvoor
specialistische kennis nodig is.Ā 

De uitgaven externe inhuur aan de Plexus Medical Group bedroegen in 2009
circa € 0,8 miljoen. De Plexus Medical Group heeft een bijdrage
geleverd aan het vormgeven van het chronisch ziekenbeeld en werk
verricht ten behoeve van het vergroten van transparantie van de
kwaliteit van zorg (via Zichtbare Zorg).

Daarnaast heeft de Plexus Medical Group nog een bijdrage  geleverd aan
meerdere projecten in het kader van Zichtbare Zorg en Kwaliteit met een
kostenplaatje van 0.9 miljoen. Deze uitgaven vallen niet onder inhuur
externen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Leijten (SP) over de toekomst van
het ministerie van VWS

In Nederland hebben we een privaat stelsel met publieke randvoorwaarden,
zoals acceptatieplicht, premie naar draagkracht,
toegankelijkheidswaarborgen en andere wetgeving die deze publieke
randvoorwaarden bepalen. 

Het ministerie van VWS en de toezichthouders in de zorg zullen altijd
nodig zijn voor het waarborgen van de betaalbaarheid, toegankelijkheid
en kwaliteit. Zorgverleners moeten oog voor de wensen van mensen hebben
en hun zorgverlening daarop afstemmen. Daarnaast bepaalt de overheid de
kaders waarbinnen zorgverleners en zorgverzekeraars dienen te
functioneren. De toezichthouders houden toezicht op deze kaders. 

Het is de taak van het ministerie van VWS en de toezichthouders om
zorgverleners maximaal aan te zetten Ʃn in staat te stellen hun rol te
vervullen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Leijten (SP) over winstgevendheid
van ouderen en gehandicapten en de garantie dat ouderen en gehandicapten
ook in de toekomst verzekerd blijven

Ik wil graag een onderscheid maken tussen geld overhouden en winst
uitkeren. Wanneer instellingen efficiƫnt werken, kunnen zij, bij het
leveren van kwalitatief hoogwaardige zorg, bij een juiste bekostiging,
aan het einde van het jaar mogelijk geld overhouden. Dit positieve
resultaat kan je winst noemen. Op dit moment mag over zorgverlening aan
gehandicapten en ouderen in instellingen geen winst uitgekeerd worden.
Ik wil dat ook niet mogelijk maken. Dit is ook niet nodig omdat we als
kabinet extra publieke middelen beschikbaar stellen voor het oplossen
van grote uitdagingen in de zorg voor ouderen en gehandicapten.
Overigens een positief resultaat wordt geherinvesteerd in de instelling.

Overigens merk ik op dat iedereen die in Nederland woont of werkt,
verzekerd is op grond van de AWBZ. Dat geldt ook voor ouderen en
gehandicapten en dit zal niet veranderen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Leijten (SP) over het op de
vingers tikken van huisartsen door zorgverzekeraars

We hebben met ons gezondheidszorgstelsel verzekeraars de rol gegeven
contracten met zorgaanbieders te sluiten voor de zorg van hun
verzekerden. Het staat verzekeraars vrij om bijvoorbeeld aan een
contract met een huisarts de voorwaarde te verbinden dat deze zich bij
zijn handelen baseert op de medische richtlijnen. Als een verzekeraar
aanwijzingen heeft dat de huisarts zich hier niet aan houdt, hetgeen
bijvoorbeeld tot uitdrukking komt in een te uitbundig doorverwijsgedrag,
mag de verzekeraar de huisarts op dit punt corrigeren. 

Daarnaast kan zorgverzekeraar een huisarts inzicht geven in zijn eigen
handelen ten opzichte van zijn collega’s. Beide interventies zijn van
groot belang voor verbetering van kwaliteit en doelmatigheid van zorg. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Leijten (SP) over de voorgestelde
investeringen in de handen aan het bed

Momenteel worden verschillende opties voor deze investeringen verder
uitgewerkt. Het is uiteraard de bedoeling dat de middelen worden
aangewend voor de doelen waarvoor zij zijn bedoeld: door extra
investeren in kwaliteit en te investeren in 12.000 extra medewerkers.
Goede afspraken met het veld over de aanwending van de middelen, maar
ook over de resultaten van de investeringen zijn hierbij van groot
belang. De komende periode zal ik hierover met het veld in overleg
treden om er zorg voor te dragen dat vanaf 2012 de middelen ook
daadwerkelijk terechtkomen ten gunste van de zorgverleners.   

Antwoord op de vraag van het kamerlid Leijten (SP) over zorg dat niet
draait om cijfers en kostenposten, maar een wezenlijk onderdeel uitmaakt
van de samenleving

Dit kabinet vindt de gezondheidszorg een groot goed. Gezondheidszorg is
belangrijk onderdeel van onze samenleving. Sterker nog het is onze
ambitie om de zorg dichter bij mensen te brengen.

Een goede gezondheidszorg heeft naast een enorme maatschappelijke, ook
een grote economische betekenis 

Antwoorden op een zestal voorstellen van de SP

Afschaffen CIZ:

Het kabinet hecht aan een onafhankelijke, objectieve en integrale
indicatiestelling voor de AWBZ. Het proces van indicatiestelling AWBZ
moet echter wel van alle overbodige bureaucratische rompslomp worden
verschoond en vergaand worden vereenvoudigd. Het CIZ voert die taak uit.
Afschaffen van het CIZ is dan ook niet aan de orde. Wel moet het proces
van indicatiestelling AWBZ vergaand worden vereenvoudigd. Daarom is het
CIZ met ingang van 2010 gestart met taakmandatering voor herindicaties,
waarbij zorgaanbieders het CIZ een indicatieadvies aanleveren, dat door
het CIZ wordt omgezet in een indicatiebesluit. Zij kennen immers hun
cliƫnten het beste en zijn bekend met hun sociale situatie. Van die
kennis kan in het indicatieproces gebruik worden gemaakt. Dubbele
uitvraag of het vragen naar de bekende weg kan zo worden voorkomen, het
besluit kan sneller worden afgegeven, de cliƫnt weet sneller waar hij
aan toe is en zo ook de zorgaanbieder, die de zorgverlening kan blijven
continueren. Uiteindelijk wordt door het CIZ achteraf en
steeksproefsgewijs getoetst. Ook is het nu mogelijk voor cliƫnten om
zelf digitaal een aanvraag voor AWBZ-zorg bij het CIZ in te dienen. Ook
dit leidt tot een vereenvoudiging van het proces van indicatiestelling.
De overige maatregelen die het kabinet heeft genomen, staan in een brief
aan de Tweede Kamer van 5 november 2009 (Kamer II 2009/10, 30 597, nr.
116). Dit alles moet uiteindelijk leiden tot het sterk vereenvoudigd
afhandelen van de helft van de herindicaties die het CIZ jaarlijks
behandelt.

Kleinschalige initiatieven:

De afgelopen jaren zijn er veel kleinschalige woon-zorgvoorzieningen tot
stand gekomen. Inmiddels is een breed ondersteuningsaanbod voor dit
soort initiatieven ontwikkeld. Bij vervangende nieuwbouw van
verpleeghuizen wordt meer en meer kleinschalig gebouwd. Inmiddels is
duidelijk dat het door verzorgenden en bewoners vaak als prettiger wordt
ervaren dan grote klassieke verpleeghuizen.

Het lijkt dat deze ontwikkeling naar kleinschalige combinaties van zorg
en wonen 

een vanzelfsprekend groeiproces is geworden. Ook politiek is daarvoor
brede steun aanwezig zoals ook blijkt uit de voorstellen van de SP.  

Geld naar zorgteams in plaats van grote zorginstellingen:

Het is aan zorgkantoren en in de toekomst zorgverzekeraars om AWBZ-zorg
te contracteren. Kwaliteit van zorg en prijs moeten daarbij de
belangrijkste criteria zijn. We zien een ontwikkeling naar betrekkelijk
kleine zelfsturende teams voor de zorg aan huis. Maar veel van die
zelfsturende teams werken in een groter organisatorisch verband. Hoe de
organisatie precies vorm krijgt is minder belangrijk dan dat die
zelfsturende teams hun eigen werk roosteren, organiseren en inhoudelijk
vorm geven. Daarbij is niet alleen de relatie met de cliƫnt en zijn
familie belangrijk maar ook een goed netwerk in de buurt: de huisarts,
diensten uit de Wmo maar ook vrijwilligerswerk en buren en vrienden van
de cliƫnt.

Goede voorbeelden daarvan krijgen navolging ook door ondersteuning via
het programma ā€˜in voor zorg’.

Bevorderen samenwerking tussen zorginstellingen en geen rol meer in de
zorg voor de NMa:

Samenwerking die de kwaliteit van zorg dient of de doelmatigheid
verbetert, goed is voor cliƫnten en voldoende keuzemogelijkheden
overlaat, is geoorloofd en zelfs wenselijk. Zorgaanbieders mogen dus
samenwerken als dit ten dienste staat van cliƫnten. 

De NMa ziet er o.a. op toe dat zorgaanbieders de keuzemogelijkheden niet
beperken of samen afspreken welke prijs ze zullen vragen. Toezicht op
onder andere keuzevrijheid en keuzemogelijkheden van cliƫnten is een
gevolg van de keuze om in de langdurige zorg niet de aanbieder centraal
te stellen maar de cliƫnt. 

Instellen publieke zorgkantoren:

Het instellen van publieke zorgkantoren in de AWBZ houdt de oude
situatie in stand waarbij een patiƫnt die zowel AWBZ-zorg als Zvw-zorg
nodig heeft, bij twee instanties moet aankloppen. Het kabinet wil de
uitvoering van de AWBZ overdragen aan zorgverzekeraars, zodat patiƫnten
die zorg nodig hebben uit de domeinen van zowel de Zvw als de AWBZ nog
maar met ƩƩn loket te maken hebben en een betere afstemming tussen
cure en care mogelijk is. 

Het kabinet werkt aan plannen voor het oprichten van een
kwaliteitsinstituut ter ondersteuning van instellingen in de
ouderenzorg. Het ontsluiten van best practices op gebied van kwaliteit
maakt hier deel vanuit. Ā 

Personeel opleiden en uitwisseling tussen teams en regio’s:

Het blijvend opleiden van het personeel is een belangrijke voorwaarde om
ook in de toekomst een goede zorgverlening te kunnen garanderen. De
verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de zorginstellingen en
secundair bij de sociale partners. De overheid heeft hierin een
ondersteunende rol. De vorige minister van VWS heeft samen met sociale
partners een agenda voor de arbeidsmarkt opgesteld. Het opleidingsbeleid
neemt een prominente plaats in op die agenda. Ik ga op korte termijn in
overleg met de sociale partners om die agenda verder uit te werken. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Kooiman (SP) over de
verantwoordelijk van de staatssecretaris van VWS voor alle jeugd

Dit kabinet wil optimale ontwikkelingskansen bieden voor alle jeugd. 

Het beleid van verschillende departementen raakt jongeren en ouders. 

Zoals de minister-president in het debat over de regeringsverklaring
heeft aangegeven zal het kabinet de bestaande structuur rondom het
jeugdbeleid voortzetten. De goede samenwerking tussen de departementen
op het terrein van jeugd, waarvoor de staatssecretaris van VWS
verantwoordelijk is, blijft dus in stand.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Kooiman (SP) over de continuering
van de BDU Jeugdzorg na 2012 en terugdraaiing van de bezuinigingen van
€ 330 miljoen

In het bestuursakkoord Rijk en gemeenten ā€œSamen aan de slagā€van 4
juni 2007 is afgesproken dat in 2011 alle gemeenten minimaal ƩƩn
centrum voor jeugd en gezin hebben. Als dat het geval is, gaan met
ingang van 1 januari 2012 de middelen van de Brede Doeluitkering CJG
over naar het Gemeentefonds. Hoewel veel gemeenten al een CJG hebben, is
op dit moment nog niet zeker of eind 2011 sprake is van een landelijke
dekking van de CJG’s. Over de overboeking van de middelen heb ik nog
overleg met de VNG.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Kooiman (SP) over de wachtlijsten
in de Jeugdzorg

Met het Afsprakenkader willen de provincies en ik een trendbreuk in de
jeugdzorg bereiken. Preventie en lichtere zorg moeten meer accent
krijgen. Er moet meer efficiency in de tweedelijns-, zwaardere zorg
komen. Zo moeten wij er voor zorgen dat kinderen die zorg nodig hebben
deze daadwerkelijk krijgen, zonder dat ze hier te lang op moeten
wachten.

Ik heb u op 8 november een brief gestuurd over de uitvoering van deze
afspraken in het eerste half jaar. Ik volg de uitvoering van deze
afspraak nauwlettend. Provincies hebben mij laten weten dat kinderen in
onveilige situaties of in crisissituaties nagenoeg altijd direct zorg
krijgen. Meer dan de helft van de kinderen die wachten op aanvankelijk
door het Bureau Jeugdzorg geĆÆndiceerde zorg ontvangt al wel een andere
vorm van zorg. Er is een groep kinderen die nog helemaal geen zorg
ontvangt, maar dat leidt naar het oordeel van Bureau Jeugdzorg slechts
in een zeer beperkt aantal gevallen tot problemen. Het is noodzakelijk
dat provincies hier een vinger aan de pols houden. Daarover ga ik met
provincies in gesprek. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Kooiman (SP) over het beschikbaar
blijven van het jongerenwerk in gemeenten

Voorzieningen zoals jongerenwerk, ontmoetingsplekken en speelplekken
zijn van belang voor het positief opgroeien van de jeugd. Gemeenten zijn
op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
verantwoordelijk voor de inzet van deze voorzieningen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Smilde (CDA) over de
zorgstandaarden. 

Momenteel stagneert de ontwikkeling van nieuwe zorgstandaarden doordat
verschillende beroepsgroepen (waaronder LHV en NHG) hun medewerking voor
de uitbreiding van de zorgstandaarden hebben opgeschort. Zij willen de
resultaten van de door de Kamer gewenste evaluatie over integrale
bekostiging in 2012 afwachten. Patiƫntenorganisaties en andere
beroepsgroepen willen de ontwikkeling wel voortzetten. Zorgstandaarden
beschrijven de norm voor goede zorg en zijn de basis voor integrale
zorg. Deze maatwerkzorg leidt naar verwachting tot betere kwaliteit
waardoor dure complicaties kunnen worden voorkomen of uitgesteld en meer
mensen actief blijven op de arbeidsmarkt. Tevens wordt met ketenzorg
beoogd meer taken die nu in de tweede lijn plaatsvinden, door de eerste
lijn te laten oppakken (substitutie en taakherschikking). Ik ben dan ook
voorstander van ketenzorg. Onderzoek van het RIVM laat zien dat in alle
zorggroepen de keten diabetes wordt gecontracteerd, maar COPD en VRM nog
in mindere mate. Daarom wordt – ook volgend jaar – aandacht besteed
aan de implementatie van ketenzorg, o.a. waar zich
contracteringsproblemen voordoen. Verder zullen voorbereidingen worden
getroffen voor de toekomstige integratie van farmacie en diagnostiek in
de drie bestaande ketens. Nieuwe ketens zullen niet voor 2013 ingevoerd
worden.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Smilde (CDA) over de
administratieve lasten van het preferentiebeleid voor apothekers.

Naast de evidente kostenvoordelen van het preferentiebeleid, waardoor de
zorgpremies minder stijgen, zijn er schaduwkanten aan verbonden die
moeten worden opgelost. Dat zijn inderdaad de beschikbaarheid van
preferente geneesmiddelen en de administratieve lasten voor apothekers. 

Het is niet acceptabel als preferente middelen op grote schaal niet
beschikbaar zijn en zorgverzekeraars voor die situatie geen oplossing
bieden. 

Gelukkig gaat de ontwikkeling ten aanzien van het preferentiebeleid
langzaam de goede kant op omdat zorgverzekeraars:

preferente geneesmiddelen steeds meer per kalenderjaar aanwijzen (de
duur van de ziektekostenpolis).

langere tijden hanteren tussen het aanwijzen van de preferente middelen
en het ingaan van de preferente periode waardoor leveranciers hun
voorraden beter op peil kunnen brengen. 

zonodig extra preferente geneesmiddelen aanwijzen of niet preferente
middelen vergoeden en apothekers vooraf informeren hoe te handelen bij
het niet beschikbaar zijn. 

In de praktijk blijkt daarnaast dat bij het periodiek opnieuw aanwijzen
van preferente middelen vaak dezelfde geneesmiddelen weer preferent
worden zodat de patiƫnt niet hoeft te wisselen. Daarnaast hanteren
generieke fabrikanten soms al zelf lagere prijzen waardoor er geen
preferentiebeleid nodig is. 

Apothekers hebben inderdaad een Handleiding geneesmiddelensubstitutie
maar het is altijd de arts die beslist welk specifiek geneesmiddel de
patiƫnt nodig heeft. 

Op grond van het Besluit Zorgverzekering (artikel 2.8, vierde lid) is er
nu al behoud van aanspraak op de werkzame stof, de dosering en
toedieningsvorm. 

Als een arts behandeling met een niet-preferent geneesmiddel
noodzakelijk acht, en dat niet-preferente geneesmiddel (inclusief
toedieningsvorm en sterkte) voorschrijft, dan heeft de patiƫnt gewoon
aanspraak op dit niet-preferente geneesmiddel. Voor de administratieve
afdoening zet de arts dan MN (van medische noodzaak) op het recept. 

Gezien de bovenstaande aanpassingen van de zorgverzekeraars is er geen
actie van mijn kant nodig.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Smilde (CDA) over het vergeten van
zorgpolis voor baby’s.

Voorlichting aan ouders van pasgeborenen is inderdaad van groot belang.
Daarom besteedt Stichting de Ombudsman in het kader van de
doelgroepgerichte voorlichting aandacht aan deze groep (en krijgt
daarvoor subsidie van VWS). Onder andere is een flyer voor ouders met
jonge kinderen verspreid aan de afdeling burgerzaken van gemeenten (en
die kan dus bij de aangifte van de geboorte aan de ouders verstrekt
worden). Deze is ook verspreid aan huisartsen, maatschappelijk werk,
consultatiebureaus en Bureaus Jeugdzorg.

Met het wetsvoorstel ā€œopsporing en verzekering onverzekerden
zorgverzekeringā€ wordt het probleem van onverzekerde baby’s
opgelost. Onverzekerde kinderen zullen door bestandsvergelijking worden
gevonden en door het College zorgverzekeringen via de ouders worden
aangemaand om een zorgverzekering te sluiten. Dit wetsvoorstel ligt
momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer. Als het wetsvoorstel wordt
aangenomen, zullen alle betrokkenen gericht worden aangeschreven.
Daarmee is het probleem van de ā€œvergeten verzekeringā€ van baby’s
opgelost. Gezien het voorgaande lijkt een wetswijziging tot verlenging
van de periode voor aanmelding tot 6 maanden voor deze specifieke groep,
niet opportuun. Dit mede gezien het feit dat dit het probleem alleen
maar zou verschuiven. Ook na 6 maanden kunnen ouders immers nog vergeten
zijn hun baby te verzekeren.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) over de wijze waarop
de PGB zorg kwalitatief getoetst gaat worden.

Op de zorg, bijvoorbeeld de functie verpleging, geleverd op grond van
een PGB door of binnen een instelling, is de Kwaliteitswet
zorginstellingen van toepassing. Deze zorg valt daarmee onder het
toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ ziet ook
toe op de Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). Onder deze
wet vallen ook de handelingen die tot het deskundigheidsgebied van
verpleegkundigen behoren. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) over de plannen ten
aanzien van pgb-fraude.

Het verscherpen van controle en het voorkomen van misbruik en fraude
heeft mijn volle aandacht. Mijn voorganger heeft op dit punt al een
aantal maatregelen genomen. Zo mag het verantwoordingsformulier alleen
nog door de budgethouder of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden
ondertekend. Ook het CIZ heeft eind februari 2009 een richtlijn
opgesteld die indicatiestellers aangeeft hoe te handelen bij druk van
pgb-bureaus om een indicatie af te geven die meer zorg inhoudt dan waar
feitelijk behoefte aan bestaat. Deze richtlijn betekent dat alle
aspirant-budgethouders, aangemeld via pgb-bureaus, door het CIZ worden
gezien. In antwoord op uw kamervragen over de begroting heb ik alle
recent genomen maatregelen geschetst.

Ik blijf in gesprek met alle betrokkenen om misbruik te voorkomen. De
partijen gaven hierbij aan behoefte te hebben aan een integrale aanpak.
Daarom ontwikkelen op dit moment, onder regie van VWS, alle bij de
fraudebestrijding betrokken partijen (o.a. Justitie, NZa, DNB, IGZ, OM
SIOD en FIOD) een aanpak hoe de pgb-fraude het best is aan te pakken.
Naar verwachting komen aan het begin van 2011 hun voorstellen
beschikbaar. Ik zal deze voorstellen zorgvuldig bestuderen en op basis
daarvan maatregelen nemen. Ook ben ik in gesprek met ZN en CVZ om te
komen tot een betere ondersteuning en een meer intensieve controle van
budgethouders in hun eerste jaar. Tot slot zullen zorgkantoren op basis
van een evaluatie van hun controleprotocol dat in 2010 voor het eerst
wordt gehanteerd, hun controles aanscherpen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) over dat het
pgb-budget in ƩƩn keer op de rekening van de budgethouder wordt
gestort.

Het pgb wordt uitbetaald in voorschotten. Aan de hand van de hoogte van
het pgb bepaalt het zorgkantoor of uitbetaling per jaar, per half jaar,
per kwartaal of maandelijks plaatsvindt. In 2010 geldt het volgende
bevoorschottingsritme:

Tot € 2.500 op jaarbasis: in een keer.

Tussen € 2.500 en € 5.000 op jaarbasis: per half jaar.

Tussen € 5.000 en € 25.000 op jaarbasis: per kwartaal.

Boven de € 25.000 op jaarbasis: per maand.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) dat mensen geen zorg
in natura vinden en vervolgens in een pgb worden gedwongen.

Ik zie in de praktijk dat een substantiƫle groep budgethouders voor een
pgb kiest, omdat volgens hen de zorg-in-natura een minder passend
alternatief is. Hier kunnen een aantal oorzaken aan ten grondslag
liggen. Het pgb biedt de mogelijkheid om maatwerk te leveren wat een
zorg-in-natura aanbieder niet altijd lukt. Dit is een verworvenheid van
het pgb. Daarnaast zien we dat budgethouders vaak een duidelijke
voorkeur hebben voor specifieke initiatieven waarbij soms de zorg alleen
met een pgb kan worden betaald (bijvoorbeeld een specifieke
zorgboerderij of logeervoorziening). Deze initiatieven kiezen er niet
voor om een toelating aan te vragen, waardoor het zorgkantoor met deze
instelling geen productie-afspraken kan maken. Tot slot, bereiken mij
signalen dat er mogelijk een tekort aan zorgaanbod is voor jeugdigen met
psychiatrische problematiek. Dit wordt op dit moment onderzocht.  

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) over de overheveling
van begeleiding van de AWBZ naar de Wmo.

Om ervoor te zorgen dat burgers de ondersteuning krijgen die ze nodig
hebben bevat de Wmo vele waarborgen, waaronder het compensatiebeginsel.
Dit houdt in dat gemeenten wel degelijk een opdracht hebben om burgers
te ondersteunen om mee te kunnen doen. Hoe gemeenten die ondersteuning
gaan bieden is een afweging op lokaal niveau. Gemeenten zijn bij uitstek
in staat om voorzieningen op maat en in de buurt te organiseren zoals
een activiteitencentrum.  

In het kader van de overheveling van dagbesteding en begeleiding vanuit
de AWBZ naar de gemeenten, start ik een zorgvuldig traject waarmee ik
gemeenten inhoudelijk, financieel, juridisch en organisatorisch ga
toerusten zodat zij vanaf 2013 verantwoord ondersteuning kunnen bieden
aan hun burgers. Uiteraard is tijdige en heldere communicatie daarbij
cruciaal, zowel richting cliƫnten, gemeenten, zorg- en
welzijnsaanbieders als andere belangrijke actoren in dit veld. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) over het aanzienlijk
versnellen van de verwerking van de aanpassing van indicaties
betreffende de zorg in de laatste levensfase.

Bij de behoefte aan palliatieve terminale zorg telt naar de aard van de
zorg elke dag. Daarom worden aanvragen voor palliatieve terminale zorg
in de regel aangevraagd door een zorgaanbieder, via een zogenaamd
standaardindicatieprotocol. Vaak is dan ook de inzet van palliatieve
terminale zorg, vooruitlopend op het indicatiebesluit van het CIZ, al
gestart op basis van afspraken tussen zorgkantoor en zorgaanbieders.
Aanvragen voor palliatieve terminale zorg die wel via het reguliere
aanvraagproces bij het CIZ worden ingediend en waar de aanvrager
duidelijk op het aanvraagformulier aangeeft dat het palliatieve
terminale zorg betreft, worden door het CIZ eveneens binnen twee dagen
afgehandeld. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) of de driejarige
projecten die zijn ingezet doorgang kunnen vinden.

Dit kabinet kiest er bewust voor het subsidie-instrument zo zuinig
mogelijk in te zetten. En na een projectsubsidie van drie jaar hebben de
zorginstellingen ook zelf verantwoordelijkheid te nemen voor die
kwaliteit in de zorg. Ik zal daarom de subsidies van deze projecten niet
verlengen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) over
eenzaamheidsbestrijding en de inzet van vrijwilligers.

Vrijwilligers spelen een belangrijke rol bij de bestrijding van
eenzaamheid. Op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn
gemeenten verantwoordelijk voor zowel de eenzaamheidsbestrijding als de
ondersteuning van vrijwilligers. Dit stelt gemeenten in staat om een
goede verbinding te leggen tussen de problematiek van eenzaamheid en de
inzet van vrijwilligers.

Landelijk ondersteun ik de aanpak van eenzaamheid door de Nationale
Coalitie Erbij tot 2012 te financieren. Dit is een samenwerkingsverband
van diverse maatschappelijke organisaties waaronder
vrijwilligersorganisaties zoals de Zonnebloem en Resto van Harte dat
zich inzet om het bewustzijn over eenzaamheid in de Nederlandse
samenleving te vergroten. Daarnaast onderzoekt de Coalitie de
effectiviteit van projecten en interventies gericht op
eenzaamheidsbestrijding. Best practices worden breed beschikbaar
gesteld. En zij gaan op zoek naar nieuwe samenwerkingsverbanden om
eenzaamheid te bestrijden.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) over bewoners van
een verpleeghuis die enige tijd in een ziekenhuis verblijven.

Er is geen regel die bepaalt dat cliƫnten na een bepaalde periode niet
kunnen terugkeren op hun eigen kamer. Bij ziekenhuisopname maakt een
zorginstelling een afweging over de duur van de ziekenhuisopname, de
kans op terugkeer, de belangen van de cliƫnt, maar ook van cliƫnten
die wachten op opname in een instelling. Ik vertrouw erop dat
zorginstellingen een zorgvuldige afweging maken van de verschillende
belangen en kamers niet lichtvaardig ter beschikking stellen aan nieuwe
cliƫnten. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) over de inzet van
innovatie in de langdurige zorg.

Er is door de vorige minister van VWS met sociale partners een
Gezamenlijke Agenda Arbeidsmarkt Zorg opgesteld. Wij beiden zullen
vanuit onze eigen verantwoordelijkheid de uitvoering van deze agenda
voortvarend op gaan pakken. De overheid heeft met name een faciliterende
rol. Wat betreft de arbeidsmarkt betekent dat de zorginstellingen zelf
primair verantwoordelijk zijn voor het personeelsbeleid. 

De komende maanden wordt deze agenda verder uitgewerkt in concrete
activiteiten. 

Overigens wil ik hier benadrukken dat het dreigende personeelstekort
niet alleen aangepakt moet worden met een goed arbeidsmarktbeleid. Het
is minstens zo belangrijk om het beroep op de arbeidsmarkt zoveel
mogelijk te beperken, met de kwaliteit van zorg als belangrijke
randvoorwaarde. Het is belangrijk dat er voldoende ruimte is voor
innovatie om langs die weg efficiƫnter werken mogelijk te maken. Op dit
moment zijn al veel toepassingen ontwikkeld en beschikbaar op het gebied
van zorg op afstand, domotica en arbeidsbesparende innovaties. Daarnaast
zijn diverse instellingen aan de slag met het innovatie in de
organisatie van zorgde komende jaren zal toepassing en verdere
verspreiding van deze innovatie de nodige aandacht vergen. 

Het stimuleren van innovaties in de organisatie van zorg is in de
langdurige zorg in gang gezet middels het programma ā€˜In Voor Zorg’.
Inmiddels hebben zich hier 125 instellingen bij aangesloten. Dit
programma kent een grote ambitie, de uitdagingen waar de sector voor
staat zijn dan ook groot. Het programma ondersteunt instellingen in de
langdurige zorg bij het bewerkstelligen van de noodzakelijke
veranderingen voor de toekomst. Veranderingen op het terrein van
bedrijfsvoering, maar ook op het terrein van de inzet van personeel.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) over de pilot
minutenregistratie door de zorginstelling Rivas.

Naar aanleiding van de motie van de Tweede Kamer om tot afschaffing van
de minutenregistratie in de thuiszorg te komen is Rivas in samenwerking
met VWS een pilot gestart. Rivas voert een pilot uit waarin wordt
onderzocht of de afspraken met de cliƫnt in een zorgarrangement vooraf
geschikt zijn voor declaratie aan het zorgkantoor en de berekening van
de eigen bijdrage voor de cliƫnt achteraf. Een aandachtspunt in de
pilotperiode is of er een verschil optreedt tussen de vooraf afgesproken
zorg en de geleverde zorg. In de pilot wordt schaduw gedraaid. Rivas
verwacht de resultaten van de pilot medio februari aan VWS te kunnen
sturen. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) over Integrale
Vroeghulp.

Integrale Vroeghulp is een onafhankelijk multidisciplinair regionaal
samenwerkingsverband van verschillende organisaties rondom kinderen van
0-7 jaar. Dit samenwerkingsverband biedt vroegsignalering, integrale
diagnostiek, gezinsondersteuning, onderwijs en zorg. In 2009 is een
landelijk stimuleringsprogramma van start gegaan waarin Integrale
Vroeghulp nadrukkelijk een plaats heeft: Vroeg, Voortdurend, Integraal
(VVI). Dit programma is onderdeel van het Transitieprogramma Langdurige
Zorg. Omdat ketenaanpak een belangrijk kenmerk van Integrale Vroeghulp
is, sta ik erg positief tegenover Integrale Vroeghulp. Ik ga een kleine
commissie instellen om mij te adviseren over de verdere verankering van
Integrale Vroeghulp.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Uitslag (CDA) over de
aanbevelingen van de Stichting Verzorgd uit Overijssel. 

Ja, ik ben zeker geĆÆnteresseerd in aanbevelingen over samenwerking
tussen professionals die de zorg verbeteren, de kwaliteit van leven
verhogen en tegelijkertijd de kosten verlagen. Ik ben altijd
geĆÆnteresseerd in werkzame voorbeelden uit de praktijk.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over een onderzoek
naar de uitgaven vanuit het AWBZ-fonds door de Algemene Rekenkamer.

Het staat de Algemene Rekenkamer vrij om onderzoek te doen naar de
uitgaven vanuit het AWBZ-fonds. Jaarlijks bepaalt de Algemene Rekenkamer
aan welke specifieke onderwerpen aandacht wordt besteed. Op dit moment
zijn mij geen voornemens bekend dat de Algemene Rekenkamer de uitgaven
van de AWBZ gaat onderzoeken. 

Ter informatie wil ik u er op wijzen dat in de begroting 2010 uitgebreid
is ingegaan op de besteding van de uitgaven van de AWBZ.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over een
glasheldere polis.

Bij de AWBZ gaat het erom dat we onverzekerbare zorg beschikbaar kunnen
houden voor mensen die het hardst nodig hebben. Ik wil dat ook in de
toekomst de kwaliteit van de zorg kan worden gegarandeerd en de
solidariteit met langdurig zieken behouden blijft. Daarom is het nodig
de reikwijdte van de aanspraken in het kader van de AWBZ zo te
verhelderen en waar nodig in te perken, dat onbedoeld gebruik tot een
minimum wordt beperkt. Daar waar mensen zelf dingen kunnen regelen dient
dat ook te gebeuren. De vele maatregelen die in het regeerakkoord zijn
opgenomen zoals de overheveling van begeleiding, het aanscherpen van de
IQ-grens en het wettelijk verankeren van het pgb dragen bij aan een
glasheldere AWBZ. Uiteindelijk wordt de inhoud van de aanspraken
duidelijk en zijn de grenzen met de andere domeinen zoals de
Zorgverzekeringswet, de wmo en de jeugdzorg, helder afgebakend.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over de AWBZ voor
toekomstige generaties.

De (uitvoering van de) AWBZ is de afgelopen 40 jaar maar beperkt
aangepast. Daar waar mensen zelf activiteiten kunnen ondernemen wil ik
ze stimuleren dat ook te doen. Tegelijkertijd moet voor degenen die echt
zorg nodig hebben, de zorg beschikbaar zijn. Liefst in de buurt. Om te
zorgen dat ook voor toekomstige generaties zorg beschikbaar is, hebben
we in het regeerakkoord een aantal keuzes gemaakt. Zo worden delen van
de AWBZ overgeheveld naar het gemeentelijk domein waar meer maatwerk
wenselijk is en zal de uitvoering door zorgverzekeraars gebeuren en maak
ik indiceren voor de AWBZ eenvoudiger. Het scheiden van wonen en zorg
zal worden doorgevoerd. Daarnaast investeren we in de kwaliteit van de
zorg en in het personeel dat dit moet leveren. Tot slot creƫren we
ruimte voor innovatie. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat ook
in de toekomst toegankelijke en betaalbare AWBZ-zorg mogelijk is.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over mogelijke
budgetoverschrijdingen in de AWBZ.

Door het kabinet zijn afspraken gemaakt over het budgettair kader zorg.
Onderdeel van dit kader is het bedrag dat beschikbaar is voor
AWBZ-uitgaven. Hierbij is rekening gehouden met de effecten van de
verschillende maatregelen die door het kabinet in de AWBZ worden
voorzien. Ook is de intensivering van het ouderenbeleid van ca € 850
mln. in dit bedrag verwerkt. Indien zich onvoorziene overschrijdingen
mochten voordoen zullen aanvullende maatregelen moeten worden getroffen
om binnen de afgesproken financiƫle kaders te kunnen blijven.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over de
doelstelling om 12.000 extra personen voor de ouderenzorg te werven.

De investeringen moeten uiteindelijk leiden tot 12.000 extra personen. 

Het gaat hierbij om 7.000 fte’s (voltijds eenheden). 

Er zal hierbij worden gekeken naar verschillende opleidingsniveaus. De
vraag vanuit de zorg is hierbij leidend. 

Het budget voor de extra investeringen wordt per 2012 ingezet. Een
nulmeting is nu nog niet voorhanden. De verschillende opties worden nu
uitgewerkt. Hierbij is uitdrukkelijk aandacht voor daadwerkelijk 12.000
personen extra aan het werk in de dagelijkse verzorging. 

Het gaat hierbij om investeringen die ten goede komen aan cliƫnten in
ouderenzorg,, de Gehandicaptenzorg en de langdurige Geestelijke
Gezondheidszorg. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over hoeveel
zij-instromers de minister verwacht.

In het Regeerakkoord is afgesproken dat de OCW-bekostiging voor
30-plussers in het middelbaar beroepsonderwijs komt te vervallen. Een
bezuiniging van € 170 miljoen. Dat heeft consequenties voor de
zorgsector. 

Ik zal in mijn overleg met sociale partners en ook met mijn collega van
OCW en de onderwijsinstellingen bezien op welke wijze zij-instroming kan
worden bevorderd. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan het
structureel en systematisch inzetten van het EVC-instrumentarium (Elders
Verworven Competenties), waarmee de opleidingsduur verkort kan worden.
Daardoor kunnen de totale opleidingskosten (van onderwijsinstelling en
zorginstelling gezamenlijk) beperkt worden. Gezien de levens- en
werkervaring van de meeste zij-instromers zijn daarvoor goede
mogelijkheden aanwezig, waarbij ook de kwaliteit van opleiden
gegarandeerd blijft. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over zorgsparen.

Zorgsparen betreft een financieringsmodel dat internationaal nauwelijks
weerklank heeft. Uit onderzoek blijkt dat dit komt omdat de spreiding in
zorgkosten zo groot is dat het lang niet voor iedereen mogelijk is zijn
eigen zorgkosten over de levensloop te financieren. Aan de andere kant
bestaat een behoorlijke groep die juist veel geld zou overhouden. Dit
betreft ā€˜dood geld’ dat niet voor de zorg kan worden gebruikt. 

Voor een werkbaar systeem van zorgsparen is het noodzakelijk dat de
overheid de onverzekerbare risico’s herverzekert (met de daarbij
horende kosten). Ook moeten er nogal wat zaken worden geregeld met
betrekking tot de solidariteit tussen hoge en lage inkomens, tussen
gezonden en zieken. 

Sparen leidt niet tot noemenswaardige effecten op de leefstijl. Dit komt
omdat de relatie tussen leefstijl en het benodigde spaarsaldo diffuus
is. Op korte termijn is er misschien enig effect. Echter: gezonde mensen
leven veelal ook langer en zouden daardoor juist extra moeten sparen in
een systeem van zorgsparen. 

Zorgsparen stimuleert tot op zekere hoogte meer kostenbewust gedrag bij
de zorggebruiker. Hieraan zitten overigens ook risico’s bijvoorbeeld
als men zijn eigen zorgbehoefte niet goed kan inschatten. Los daarvan
weegt de robuustheid van de verzekeringssolidariteit zwaarder in onze
afweging. 

Vooralsnog zien wij dan ook geen reden in te zetten op zorgsparen als
model om de AWBZ en/of de Wmo te financieren. Wel blijven wij ons
informeren over nieuwe wetenschappelijke inzichten op dit terrein. Een
eerder door het CPB aangekondigd onderzoek zien wij dan ook met
belangstelling tegemoet. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over de eigen
bijdrage GGZ. 

Na debat met de Tweede Kamer is besloten dat er in 2011 geen eigen
bijdrage wordt ingevoerd in de curatieve tweedelijns ggz.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over het
vlottrekken van het overleg met de gemeenten over effectief
preventiebeleid.

Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om het lokaal gezondheidsbeleid
vorm te geven omdat zij het best aan kunnen sluiten bij de lokale
omstandigheden en maatwerk kunnen leveren. Ik ondersteun dit proces.
Bijvoorbeeld via de landelijke nota gezondheidsbeleid die begin 2011
verschijnt. Hierin worden aangrijpingspunten geboden voor de gemeenten
om effectiever preventiebeleid te kunnen voeren. 

Zo worden o.a. inhoudelijke speerpunten benoemd waarop men zich kan
richten en worden handvatten gegeven om bestaande kennis op lokaal
niveau in integraal beleid toe te passen. Gemeenten kunnen gebruik maken
van de kennis en instrumenten die ontwikkeld zijn binnen het ZonMw
programma Gezonde slagkracht en de handreiking gezonde gemeenten van het
Centrum Gezond Leven. Binnen het traject Gezond Lokaal-Centraal gaat VWS
de dialoog aan met gemeenten op bestuurlijk niveau. 

Wel wil ik benadrukken dat het voor gemeenten relatief nieuw is dat deze
verantwoordelijkheid bij gemeenten wordt neergelegd. Dit proces heeft
tijd nodig maar er wordt door gemeenten en VWS volop op ingezet. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over een verder
onderzoek naar effecten van preventie op langere termijn. 

Als onderdeel van de preventiecyclus komt het RIVM iedere vier jaar met
de VTV. Dit document geeft inzicht in de staat en de ontwikkeling van de
gezondheidssituatie in relatie tot het gevoerde gezondheidsbeleid van de
afgelopen jaren. We krijgen via de VTV steeds beter zicht op lange
termijn effecten. De VTV bestaat al 19 jaar en kan daardoor trends
aangeven. Daarnaast verwerkt de VTV ook gegevens uit langlopende
cohort-studies. 

Tevens zijn er op dit moment al diverse onderzoeksprogramma’s naar de
effectiviteit van preventie. Zo doet het RIVM o.a. onderzoek naar
kosteneffectiviteit van preventie en de maatschappelijke baten van
gezondheid/preventie. Het Centrum Gezond Leven waardeert de
effectiviteit van verschillende preventieve interventies. 

Tevens voert ZonMw in opdracht van VWS het 4e preventieprogramma uit.
Hierin besteedt zij aandacht aan reeds ontwikkelde interventies, het
onderzoek naar implementatie, kosteneffectiviteit, structurele inbedding
en evaluatie.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over de handhaving
van het rookverbod en oneerlijke concurrentie.

In de Kamerbrief over de uitzondering op de rookvrije horeca heb ik
laten weten dat de uitzondering op het rookverbod van invloed zal zijn
op de handhaving en dat ik in samenspraak met de nVWA een en ander zal
uitwerken in een beleidskader. In dit beleidskader staat hoe de nVWA de
handhaving voor de komende periode gaat uitvoeren. Hierin wordt
geanticipeerd op de nieuwe regelgeving. Dit beleidskader wordt op korte
termijn openbaar gemaakt. 

De kosten voor de handhaving van de rookvrije horeca bedragen ca. 4.4
miljoen.

Na de invoering van de rookvrije horeca bleek dat dit  tot een ongelijk
speelveld leidde. Immers, grote horecaondernemingen hadden het geld en
de ruimte om een rookruimte te creƫren en daarmee de rokende bezoeker
een alternatief te bieden, daar waar kleine horecagelegenheden die
mogelijkheid niet hadden. Hierom heb ik ervoor gekozen om voor kleine
cafƩs een uitzondering te maken en daarmee meer recht te doen aan het
beginsel van een gelijk speelveld. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over innovaties in
biomedische ontwikkelingen.

Zoals vermeld in het Regeerakkoord behoort het stimuleren van innovatie
op het terrein van Life Sciences tot het beleidsterrein van de minister
van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. 

Binnen mijn beleidsterrein maak ik werk van het wegnemen van onnodige
barriĆØres in de wet- en regelgeving, die innovatie van biomedische
producten belemmeren. 

Belangrijker is echter dat zinvolle biomedische innovaties sneller in de
zorg worden toegepast. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over
stamcelonderzoek.

In Nederland is stamcelonderzoek al heel lang toegestaan. Dat geldt
zowel voor onderzoek met embryonale stamcellen (die worden verkregen uit
embryo’s die zijn overgebleven van in-vitrofertilisatie
behandelingen), als voor onderzoek met adulte – oftewel volwassen –
stamcellen (die worden verkregen uit foetussen of lichaamsmateriaal van
personen). Zoals de toenmalige Staatssecretaris in haar aanbiedingsbrief
bij het jaarverslag over 2008 van de Centrale Commissie Mensgebonden
Onderzoek aan de Tweede Kamer nog eens heeft bevestigd, zijn de
zogeheten iPS-cellen te beschouwen als de resultaten van bewerking van
volwassen cellen. Alle genoemde typen stamcellen worden ook al jaren
daadwerkelijk in Nederland gebruikt in onderzoek.

ZonMw heeft in 2009 de eerste subsidies toegekend in het kader van het
programma Translationeel Adult Stamcelonderzoek (TAS), waarvan het
totale budget 22,4 miljoen euro bedraagt. Dat programma zal hopelijk ook
leiden tot daadwerkelijk klinische toepassingen waarbij op enigerlei
wijze gebruik wordt gemaakt van volwassen stamcellen. Volgend jaar vindt
de toewijzing van subsidies in het kader van de tweede ronde van het TAS
plaats, en in 2013 de toewijzing voor de derde en laatste ronde. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over het besluit
overtijdbehandeling onder de Wet afbreking zwangerschap.

Ik zal te zijner tijd de Kamer hierover informeren.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over het Masterplan
Roze 50+.

In 2010 heeft VWS bijna € 200.000 beschikbaar gesteld voor het
masterplan Roze 50+. Over de activiteiten in 2011 en 2012 is nog overleg
gaande. Hiervoor is in totaal maximaal € 300.000 gereserveerd. Op de
uitkomsten van dit overleg kan niet vooruit worden gelopen.

Met de laatste medische behandeling van secundaire geslachtskenmerken
bij transgenders wordt, naar mag worden aangenomen, gedoeld op het
aanbrengen van borstprothesen. Het uitbreiden van het basispakket met
het aanbrengen van borstprothesen voor transgenders zou een ongelijkheid
betekenen ten opzichte van vrouwen die ook geen of weinig
borstontwikkeling hebben. Ook voor deze vrouwen geldt dat er, behalve
bij een borstverwijdering als gevolg van borstkanker, geen recht bestaat
op het aanbrengen van borstprothesen. Het introduceren van ongelijkheid
is niet wenselijk.  

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over het helpen van
ouders van kinderen met een IQ van net boven de 70.

Dit kabinet is voornemens de IQ-grens gelijk te trekken met waar deze in
andere Europese landen ligt als het gaat om het organiseren en
financieren van AWBZ-zorg. Belangrijke reden hiervoor is dat we kinderen
niet onnodig willen stigmatiseren of medicaliseren. 

Dit past ook bij de gedachte dat mensen een eigen verantwoordelijkheid
hebben in het organiseren van ondersteuning die zij nodig hebben. Voor
veel ouders ligt deze verantwoordelijkheid niet anders. Dit kabinet kan
en wil niet alle verantwoordelijkheid van anderen overnemen. Daar waar
het om zeer kwetsbare jongeren gaat, vaak juist door een samenspel aan
omstandigheden, kan een rol van de overheid wel aan de orde zijn.
Daarbij is echter de IQ-grens niet (alleen) bepalend. Het kabinet zal
bij de uitwerking van de maatregel mogelijk effecten in aanpalende
sectoren betrekken.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over de slechte
communicatie tussen gynaecoloog en verloskundige.

In de verloskundige samenwerkingsverbanden waarin gynaecologen en
verloskundigen samenkomen, moeten heldere afspraken gemaakt worden en
bevallingen worden doorgesproken. Het College Perinatale Zorg, dat begin
2011 van start gaat,  fungeert als ā€˜motor’ voor de lokale
verloskundige samenwerkingsverbanden. Het College zal zich onder andere
bezighouden met het opstellen van normen voor verantwoorde verloskundige
zorg, het bevorderen van de ontwikkeling van multidisciplinaire
richtlijnen en het verbeteren van de onderlinge communicatie. Met het
instellen van het College Perinatale Zorg verwacht ik dat het veld een
instrument ter beschikking krijgt om de kwaliteit van de verloskundige
zorg actief te bevorderen. 

Daarnaast is het Perinataal Webbased Dossier (PWD) een essentiƫle
schakel bij het verbeteren van de communicatie en samenwerking tussen de
diverse betrokken zorgverleners. Vanwege de belangrijke meerwaarde
ondersteun ik de ontwikkeling van het PWD en stel hiervoor middelen ter
beschikking. Het is de bedoeling dat het PWD medio volgend jaar
operationeel is. 

Het veld is bezig met een herziening van de Verloskundige Indicatie
Lijst. Hierin hebben de beroepsgroepen richtlijnen vastgelegd over
verloskundig beleid en verwijsbeleid. Hierin zal ook moeten worden
genormeerd wanneer en hoe verloskundigen en gynaecologen moeten
overleggen, informatie overdragen en samenwerken. 

Ten slotte draagt de ontwikkeling van eerstelijnsgeboortecentra bij aan
een betere samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen. In een
aantal geboortecentra werken verloskundigen, kraamzorg en gynaecologen
samen om betere zorg te bieden rondom de bevalling.

Ik kom hier nader op terug in een brief die ik voorafgaand aan het nog
te plannen debat over dit onderwerp naar de Kamer zal sturen.   

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over het gebruik
van de WTCG en de indicatie.

Ervan uitgaande dat in de vraag de algemene tegemoetkoming wordt
bedoeld, kan het volgende worden opgemerkt. In de maand oktober zijn
door het CAK circa 2 miljoen beschikkingen verzonden aan rechthebbenden
op de tegemoetkoming over 2009. Het definitieve aantal kan daar nog iets
van afwijken. Mogelijk dat er nog enkelen volgen, omdat er nog
naleveringen kunnen zijn van de ketenpartijen – voor late declaraties
bijvoorbeeld - en omdat er nog een aantal beschikkingen in de wacht
staan die een aparte behandeling vragen.

Het kan ook nog iets minder worden, omdat er mensen zullen zijn waarbij
het niet lukt om de tegemoetkoming op de rekening te storten. 

Begin 2011 is er meer inzicht en zal de Kamer nader worden
geĆÆnformeerd.

Dan is er in zijn algemeenheid ook iets te zeggen over gegevens ten
aanzien van 

het zorggebruik en indicaties die ten grondslag liggen aan de
tegemoetkomingen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dijkstra (D66) over
samenwerkingsinitiatieven voor huisartsen en spoedeisende hulp.

Verzekeraars hebben verschillende manieren om samenwerkingsverbanden
tussen huisartsenpost (HAP) en spoedeisende hulp (SEH) te bekostigen. Zo
worden tijdelijke afspraken gebaseerd op de NZa-beleidsregels
'innovatie' of 'lokale productiegebonden toeslag (LPT)'. Daarnaast wordt
soms gebruik gemaakt van de zogenoemde 'plusmodule'. Naast deze manieren
worden ook andere mogelijkheden verkend om substitutie tussen
huisartsenpost en SEH te stimuleren. Substitutie van zorg uit de 2e lijn
naar de 1e lijn draagt immers bij aan een doelmatigere gezondheidszorg. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Agema (PVV) over de 24/7
beschikbaarheid van de gynaecologen. 

De stuurgroep Zwangerschap en Geboorte die in januari 2010 het advies
ā€œEen goed begin, veilige zorg rond zwangerschap en geboorte’ heeft
opgeleverd, stelt dat de noodzakelijke behandeling in acute
verloskundige situaties binnen 15 minuten moet starten,om de
beschikbaarheid en bereikbaarheid van de gynaecoloog te borgen  

Voor het verbeteren  van de kwaliteit van de verloskundige zorg is het
van belang dat deze 15 minutennorm op de 24/7 beschikbaarheid wordt
toegepast. 

Uit onderzoek van de NVZ blijkt dat in 92% van de ziekenhuizen het
(interne) proces verbeterd kan worden om de 15 minutennorm te halen. Het
gaat dan met name over het optimaliseren van aanrijtijden van
gynaecologen en OK-teams. 

Ik zal er dit jaar nog bij de ziekenhuizen op aandringen dat zij
afspraken maken over de beschikbaarheid van relevante professionals en
hun onderlinge samenwerking om deze 15 minutennorm te halen. 

Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen deze norm niet haalbaar is,
kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden. Zoals eerder
aangegeven in de antwoorden op de vragen van het kamerlid Dijkstra, zal
ik, voorafgaand aan het debat over dit ondwerp, de Kamer nader
informeren. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Agema (PVV) over het hanteren van
een lager tarief bij taakherschikking door de NZA.

Het kabinet zet inderdaad in op het werk maken van taakherschikking.
Tegen die achtergrond ben ik het met mevrouw Agema eens dat
taakherschikking niet moet worden belemmerd maar juist moet worden
gefaciliteerd door de wijze van bekostiging. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Agema (PVV) over hoeveel geld er
nu om gaat in onderzoek naar Alzheimer. 

VWS bekostigt zelf nauwelijks onderzoek naar grote ziekten zoals kanker,
hart- en vaatziekten en alzheimer waar het gaat om het onstaan en de
behandeling daarvan. Het initiatief voor en de financiering van
dergelijke onderzoeken zijn hoofdzakelijk afkomstig van AMC’s,
universiteiten en gezondheidsfondsen. Dit betekent dat VWS ook geen
invloed heeft op de verdeling van deze middelen naar de verschillende
ziekten.

Het onderzoek naar dementie bestrijkt een heel breed terrein, van basaal
wetenschappelijk onderzoek, via klinisch onderzoek tot palliatieve zorg.
Voor dit wetenschappelijk onderzoek zijn er verschillende
financieringsbronnen. Er is daarom geen eenduidig beeld hoeveel geld er
aan dementie-onderzoek wordt besteed. Op dit moment wordt in Europees
verband in kaart gebracht welke onderzoeken op dit terrein in de
verschillende landen worden uitgevoerd en welke bedragen daarmee gemoeid
zijn. Nederland is een van de trekkers van dit initiatief. Voordelen van
dit initiatief:

a. er kan zo goed mogelijk gebruik gemaakt worden van de specifieke
deskundigheid in de verschillende landen; 

b. de beschikbare financiƫle middelen kunnen zo doelmatig mogelijk
ingezet worden; en

c. de resultaten van de onderzoeken zijn voor alle deelnemende landen
beschikbaar. 

Wij werken dus niet alleen aan clustering van Alzheimer onderzoek in
Nederland, maar in heel Europa.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Dille (PVV) over het AMK.

In het Actieplan Kinderen Veilig Thuis (2007-2011) is voorzien in een
groei van het aantal adviezen en onderzoeken. Om de verwachte groei op
te kunnen vangen, is extra budget beschikbaar gesteld. 

De AMK medewerker die een onderzoek uitvoert, is niet betrokken bij
eventuele vervolghulp door het bureau jeugdzorg. Het gezin wordt bij
vervolghulp overgedragen aan een jeugdhulpverlener of een gezinsvoogdij
medewerker. 

Bij het uitvoeren van een onderzoek spreekt het AMK o.a. met de melder,
de ouders, het kind en betrokken professionals. Op basis van deze
gesprekken beoordeelt het AMK of er sprake is van kindermishandeling. In
de meeste gevallen leidt een onderzoek tot doorverwijzing naar
instanties die het gezin op vrijwillige basis hulp bieden.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Voortman (GroenLinks) over het
budget van wooninitiatieven.

Personen met een AWBZ-indicatie voor verblijf kunnen ervoor kiezen om
deze zorg zowel in een instelling als thuis, al dan niet in de vorm van
een pgb, te ontvangen. Bij de invoering van de zorgzwaartebekostiging in
2007 was nog niet duidelijk hoe in de toekomst de hoogte van het pgb
voor verblijfsgeĆÆndiceerden zou worden vastgesteld. Om deze reden heeft
de vorige staatssecretaris besloten een budgetgarantie voor bestaande
pgb-houders in te stellen. Deze budgetgarantie is tussentijds verlengd
tot eind 2011.

In overleg met betrokken partijen (Per Saldo, ZN, CVZ en CIZ) is er op
verzoek van de vorige staatssecretaris een voorstel ontwikkeld hoe om te
gaan met de budgetgarantie voor deze budgethouders. Dit voorstel
bestudeer ik nu zorgvuldig. Binnenkort zal ik een brief over het pgb
naar de Kamer sturen, waarin ik mijn standpunt over dit advies van deze
werkgroep zal geven. Ik hanteer daarbij als uitgangspunt dat de
bekostiging van zorg in natura en pgb in de toekomst meer op elkaar
zullenl moeten worden afgestemd.

Ik heb oog voor de bijzondere situatie van wooninitiatieven zoals de
ouderinitiatieven en Thomashuizen. Medewerkers van mijn ministerie
hebben een verkennend gesprek gehad met de Thomashuizen. Daarin is
afgesproken specifiek te gaan kijken naar de mogelijke effecten van de
maatregelen voor de Thomashuizen. Ā Omdat ieder wooninitiatieven anders
is, kan ik geen algemene garantie geven dat wooninitiatieven nooit
zullen omvallen. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Voortman (GroenLinks) over het
bespreken van de uitkomsten van het nader onderzoek naar de korting op
dagbesteding.

Ik heb ook signalen gekregen vanuit de LG-sector (van zowel
zorgaanbieders als van cliƫnten(raden)) over verschraling van de
dagbesteding voor lichamelijk gehandicapten. Medewerkers van mijn
departement hebben ook gesprekken gevoerd met cliƫnten van
LG-dagbesteding.

Ik heb eerder aangegeven dat ik op grond van de ontvangen signalen en de
gevoerde gesprekken de komende tijd - ook vanuit de inhoud en
gezamenlijk met deskundigen vanuit de praktijk – onderzoek wil doen
naar goede en zinvolle dagbesteding voor deze doelgroep in relatie tot
de voorgenomen tariefswijziging. Tezijnertijd zal ik de uitkomsten met
uw kamer delen.  

Antwoord op de vraag van het kamerlid Voortman (GroenLinks) over het
voornemen om meer verzorgenden op te leiden in het stagefonds.

Het stagefonds voor de zorg, niet alleen de ziekenhuizen, is in 2008
gestart voor een periode van 4 jaar. Het vorige kabinet heeft besloten
het bedrag voor dit fonds in 2011 te verlagen van € 99 miljoen naar
€ 73 miljoen. Ik kan u inmiddels mededelen dat het stagefonds na 2011
wordt voortgezet met een bedrag van € 99 miljoen per jaar. Dekking
wordt gevonden uit de opleidingscomponent van de ZZP-intensivering uit
het regeerakkoord. Op basis van de thans lopende evaluatie en in overleg
met sociale partners wordt bezien op welke punten de regeling aangepast
gaat worden.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Voortman (GroenLinks) over de
petitie van de organisatie van de pilot Zahir (eergerelateerd geweld) in
Friesland om de subsidie van het project voort te zetten.

Met de twee pilots eergerelateerd geweld (Eva en Zahir) zijn de
capaciteitsproblemen besproken. Vanaf april 2010 zijn beide pilots
uitgebreid met twee extra plekken. De pilots eergelateerd geweld zijn
tijdelijk en worden tot 1 januari 2012 gefinancierd. Het advies van de
commissie ā€˜Stelselonderzoek Vrouwenopvang’ (commissie De Jong) biedt
het kader voor de structurele oplossing voor de opvang van slachtoffers
van eergerelateerd geweld. Deze commissie onderzoekt of en zo ja hoe de
ā€˜financiĆ«le kaders’ van de vrouwenopvang structureel kunnen worden
aangepast aan de vraag van nieuwe groepen slachtoffers van geweld in
afhankelijkheidsrelaties zoals slachtoffers van eergerelateerd geweld.
Inmiddels is het onderzoek van de commissie afgerond. Ik hoop binnenkort
het rapport in ontvangst te kunnen nemen en zal u hierover zo spoedig
mogelijk informeren. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Voortman (GroenLinks) over het
informeren van organisaties dat hun subsidie gekort wordt.

Voor de Stichting 113online is van meet af aan duidelijk geweest dat de
startsubsidie tijdelijk zou zijn. Het was hen bekend dat de
startsubsidie zou eindigen per 1 april 2011. De Stichting 113online is
door VWS steeds op de hoogte gehouden van het ontbreken van de
financiƫle middelen voor 113online na afloop van de startsubsidie.

Ook stichting Familie Vertrouwens Persoon (fvp) is van meet af aan
geĆÆnformeerd door VWS dat de subsidie tijdelijk was en dat alleen
financiƫle middelen beschikbaar zijn voor 2010 en niet voor de jaren
daarna.

Afgelopen donderdag is de Stichting fvp attent gemaakt op de nota van
wijziging waarin de fout in de VWS-begroting is hersteld met betrekking
tot de financiele middelen die abusievelijk waren vermeld in de
begroting (tabel bij artikel 42). De veronderstelling dat de Stichting
fvp pas vorige week geĆÆnformeerd zou zijn over het niet continueren van
de subsidie in 2011 is dus onjuist. Wel wil ik benadrukken dat ik het
betreur dat deze fout heeft plaatsgevonden waardoor verwarring is
ontstaan.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink
(ChristenUnie) over de wettelijke verankering van het pgb.

In de binnenkort te versturen brief over het pgb zal ik enkele
maatregelen rondom het solide en financieel houdbaar maken van de
pgb-regeling presenteren. Daarbij zal ik ook ingaan op de effecten voor
de pgb-houders thuis en de wooninitiatieven. Medewerkers van mijn
ministerie hebben een verkennend gesprek gehad met de Thomashuizen.
Daarin is afgesproken specifiek te gaan kijken naar de mogelijke
effecten van de maatregelen voor de Thomashuizen.  

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink
(ChristenUnie) over proefregio’s waarin zorgkantoren,
patiƫntenorganisaties en zorginstellingen de ruimte krijgen met het
budget andere dingen te doen en zelf keuzes te maken hoe zorguitgaven
kunnen worden beperkt. Samenwerking en afstemming in plaats van
aftroeven en concurrentie.

Het kabinet kan zich helemaal vinden in de oproep van mevrouw Wiegman.
Op langere termijn wil het kabinet dit laten doorklinken in de
bekostiging door over te gaan van handelings- naar
resultaatfinanciering. Op de korte termijn wordt voorzien dat een
experiment wordt gestart waarbij zorginstellingen in een regelarme
omgeving opereren en waarbij alle aandacht aan de zorgverlening kan
worden besteed.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink
(ChristenUnie) over het voornemen om de zorg van cliƫnten met een IQ
van boven de 70 te schrappen.

In de indicatiestelling AWBZ sluit het CIZ aan bij internationale
definities voor het bepalen van ziekten en aandoeningen en voor het
vaststellen van stoornissen en beperkingen. Het betreft de DSM-IV, de
ICD-10 en ook de ICF. Het voornemen om het recht op AWBZ-zorg voor
mensen met een IQ boven de 70 te schrappen, staat in het RA/GA. Nu geldt
immers in ons land een IQ-score tussen 70 en 85 als licht verstandelijke
handicap. Dit sluit niet aan op het hierboven genoemde instrumentarium.
Met de voorgenomen maatregel in het RA/GA wordt aansluiting  gevonden
bij de internationaal gehanteerde normen die gelden voor mensen met een
licht verstandelijke beperking. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink
(ChristenUnie) over het vervallen van de aanvullende subsidie voor het
VG & GGZ platform.

In de begroting 2011 van VWS is niet voorzien in aanvullende
financiering van de beide platforms. Daarnaast is in het regeerakkkoord
aangegeven dat in de komende jaren de bijdrage van VWS aan de
patiƫntenorganisaties zal verminderen. Ik zie dan ook geen ruimte om
aan uw verzoek tegemoet te komen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink
(ChristenUnie) over de CU-notitie Positie doven versterken; Nederlandse
Gebarentaal erkennen!

Ik zal de aanbevelingen in de CU-notitie over de grondwettelijke
erkenning van de Nederlandse gebarentaal onder de aandacht brengen van
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die hiervoor
verantwoordelijk is.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink
(ChristenUnie) over het voorstel de dagbesteding en begeleiding voor
doelgroepen psychiatrie en verslavingszorg te concentreren in de
centrumgemeenten.

In het kader van de overheveling van dagbesteding en begeleiding vanuit
de AWBZ naar de gemeenten start ik een zorgvuldig traject waarmee ik
gemeenten inhoudelijk, financieel, juridisch en organisatorisch ga
toerusten zodat zij vanaf 2013 verantwoord ondersteuning kunnen bieden
aan hun burgers. 

Daarbij besteed ik ook aandacht aan de specifieke problematiek van
mensen met psychiatrische en/of verslavingsproblemen 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink
(ChristenUnie) over het motiveren van de Sociale Verzekeringsbank om
ervoor te zorgen dat ouderen en studenten een zakelijke relatie aangaan.

Ik deel het belang van versterking van sociale netwerken rondom ouderen.
Organisaties als Solink kunnen daar een rol in spelen. Tijdens de vorige
kabinetsperiode hebben medewerkers van mijn departement contact met deze
organisatie gehad. Het is toen niet gebleken dat er knelpunten waren
rondom de contacten met de Sociale Verzekeringsbank. Ik zeg toe dat wij
dat alsnog even bij Solink nagaan.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink
(ChristenUnie) en Van der Staaij (SGP) over het continueren van de
subsidies voor  Stichtingen mentorschap met twee jaar.

In aansluiting op de antwoorden op de vragen 2010Z07720 van de leden
Aasted-Madsen-van Stiphout en de Vries (beiden CDA) van 10 juni 2010 ben
ik van mening dat mijn voorgangers ruimhartig Stichtingen mentorschap
hebben gesubsidieerd. Wettelijke vertegenwoordiging in de vorm van
curatele, bewind en mentorschap vindt plaats via benoeming door
kantonrechters. Onze waardering voor burgerinitiatieven om Stichtingen
Mentorschap op te richten hebben mijn voorgangers uitgedrukt in beperkte
stimuleringssubsidies. Dat deze voor twee jaar zouden gelden is
expliciet vanaf de eerste stimuleringssubsidies in 2006 vermeld.
Overigens betekent het besluit tot afbouw dat er in 2011 nog ca €
900.000 aan subsidie omgaat bij de Regionale Stichtingen Mentorschap,
grotendeels aan Stichtingen die voor het tweede jaar een
stimuleringssubsidie ontvangen. 

Gelet op de beperkte middelen op mijn begroting en de wens van dit
kabinet zo beperkt mogelijk gebruik te maken van subsidies, zie ik geen
aanleiding om op het besluit van mijn voorganger terug te komen. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink
(ChristenUnie) over de uitvoering van het ammendement CU 2008 van
structurele opvang tienermoeders.

In het kader van dit amendement is de commissie ā€˜Stelselonderzoek
vrouwenopvang’ door de staatssecretaris van VWS ingesteld. De
commissie kreeg de opdracht om te onderzoeken of en zo ja hoe de
ā€˜financiĆ«le kaders’ van de vrouwenopvang structureel kunnen worden
aangepast aan de vraag van nieuwe groepen slachtoffers van geweld in
afhankelijkheidsrelaties en tienermoeders.

Inmiddels is het onderzoek van de commissie afgerond. Ik hoop binnenkort
het rapport in ontvangst te kunnen nemen en zal u hierover zo spoedig
mogelijk informeren. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink
(ChristenUnie) over dat de verplichtingenpauze palliatieve zorg
opgeheven is.

Het klopt dat de verplichtingenstop van VWS – die overigens alle
subsidies betrof – is opgeheven. De relevante projecten ter
stimulering van palliatieve zorg worden dus gehonoreerd. De projecten
betreffen onder meer kennisverspreiding, kwaliteitsverbetering en
verdere professionalisering. De feitelijke zorgverlening maakt al
onderdeel uit van het reguliere zorgproces. Dat is de afgelopen perioden
ook nadrukkelijk uitgangspunt van beleid en veld geweest. Dit kabinet
staat daar niet anders in. Zoals eerder toegezegd ontvangt de Kamer eind
van dit jaar een visie op de palliatieve zorg.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink
(ChristenUnie) over het afremmen van onnodig zorggebruik door preventie.

Preventieve interventies kosten over het algemeen op korte termijn geld
maar kunnen, als wordt geĆÆnvesteerd in de goede interventies, op
langere termijn ook geld besparen. De besparingen langs deze weg zijn
puur financieel gezien echter niet het afdoende antwoord op de
jaarlijkse stijging van de collectief gefinancierde zorgkosten. Om die
te beteugelen Ʃn daarmee ook de stijging in de zorgpremies te beperken,
zullen ook de andere maatregelen nodig zijn die in het regeerakkoord
zijn genoemd en die zijn gericht op het efficiƫnter laten werken van
het gezondheidszorgsysteem en op een verlegging van de financiering van
collectief naar individueel. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Staaij (SGP) over
verplichtingenpauze palliatieve zorg opgeheven.

EƩn van de onderwerpen waar de afgelopen periode aandacht voor was en
door het platform palliatieve zorg in is geĆÆnvesteerd is de samenhang
binnen de organisatie van de palliatieve zorg. In dat licht zal ik uw
signaal toetsen bij de deelnemers aan het platform en bezien of dit om
nadere actie vraagt.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Staaij (SGP) over het
beleid ten aanzien van mantelzorgondersteuning.

Het beleid met betrekking tot mantelzorg is erop gericht overbelasting
te voorkomen door een goede (lokale) ondersteuning. Gemeenten worden
geholpen met het implementeren van een aantal basisfuncties voor de
ondersteuning van mantelzorgers. In de tweede plaats wordt het
combineren van werk en mantelzorg gefaciliteerd; bondgenootschappen met
bedrijven en gemeenten worden aangegaan om te komen tot een
mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid. Tenslotte zijn activiteiten in
gang gezet om de relatie tussen professionals in de zorg en
mantelzorgers te verbeteren en om mantelzorgers meer te betrekken bij de
zorg voor hun naaste in een instelling.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Staaij (SGP) over de
financiering van een extra ambulancestandplaats kop van Walcheren.

In de kop van Walcheren is onlangs een extra ambulancestandplaats
toegevoegd. Inmiddels is duidelijk geworden dat er behoefte is aan nog
een extra ambulancestandplaats in Zeeland. Een besluit hierover hangt
onder meer samen met de ontwikkelingen rondom de ziekenhuizen in Goes en
Vlissingen, in het bijzonder met de functieverdeling tussen die
ziekenhuizen. Momenteel is alleen in Goes een SEH-voorziening en ook
voor acuut verloskundige zorg moeten patiƫnten naar Goes. Over deze
functieverdeling lopen echter nog besprekingen, hierop kan en wil ik
niet vooruitlopen.

Wat verder relevant is voor de besluitvorming is de opbouw van de
huidige 45-minutennorm voor de bereikbaarheid van ziekenhuizen. Gekeken
wordt of de opbouw van die norm niet flexibeler kan worden vormgegeven,
waardoor meer ruimte ontstaat voor een op maat gesneden acute zorgketen.
Dit is ook onderdeel van mijn brede visie op acute zorg waaraan
momenteel gewerkt wordt. Die visie wil ik in februari naar de Kamer
sturen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Staaij (SGP) en het
kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) over de verlaging
van de abortustermijn.

De richtlijn abortushulpverlening welke is gestart naar aanleiding van
de evaluatie van de Waz, betreft vier protocollen die allen betrekking
hebben op de verschillende fasen in een abortusbehandeling. Deze
richtlijn heeft geen betrekking op de abortustermijn. Deze wordt immers
duidelijk ingekaderd door de strafwet en diverse medische
beroepsgroepen.

Het protocol voor psychosociale hulpverlening heeft inmiddels
geresulteerd in het afronden van een pilotproject en de opstart van een
opleiding voor psychosociale counseling. De overige protocollen zijn in
ontwikkeling en worden in 2012 verwacht. 

De Waz kent geen grens van 24 weken. In deze wet wordt gesproken over
ā€˜de grens van zelfstandige levensvatbaarheid’.

Deze levensvatbaarheidsgrens is een uitvloeisel van het Wetboek van
Strafrecht. Ook het strafrecht kent geen abortusgrens in weken, maar
spreekt over ā€˜het buiten het moederlichaam in leven kunnen blijven’.

De levensvatbaarheidsgrens wordt dus niet bepaald door de wet. Deze
wordt bepaald door de medische wetenschap. En zij stellen tot nu toe de
grens op 24 weken.

De systematiek van de wetgeving waarin de abortusgrens is gekoppeld aan
de levensvatbaarheidsgrens zorgt ervoor dat ik als minister niet een
grens in weken kan instellen. 

Gelet op de huidige stand van de medische wetenschap  ben ik overigens
wel bereid om mij door de betrokken beroepsgroepen nader te laten
informeren over het begrip levensvatbaarheid.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Staaij (SGP) over de
stijging van 9 naar 15% van het aantal zwangerschappen dat eindigt in
abortus.

Er is een sterke afname geweest van het aantal levendgeborenen (van
206.619 in 2000 naar 181.336 in 2007, rapportage IGZ 2008). Bij een
vrijwel gelijk blijvend aantal abortussen leidt dit tot een procentuele
stijging. Over de reden voor het gelijk blijven van het aantal
abortussen bij een dalend geboortecijfer zijn geen gegevens bekend. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Staaij (SGP) over betere
voorlichting bij prenatale screening op Downsyndroom.

De beroepsgroepen hebben de laatste jaren veel inspanning verricht om de
– ingewikkelde – voorlichting op het gebied van prenatale screening
op Downsyndroom te verbeteren. Het gaat om landelijke voorlichting in de
vorm van folders en een keuzehulp op internet, opleidingseisen voor de
counseling en eisen aan alle betrokken partijen via de Wet op het
bevolkingsonderzoek.

Het recente onderzoek van de Stichting Downsyndroom laat zien dat de
laatste jaren de keuzen om al dan niet deel te nemen aan de screening
steeds bewuster wordt genomen. Ik zal hier n.a.v. uw eerdere kamervragen
ook nog snel uitgebreid op terugkomen. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Staaij (SGP) over de
betekenis voor het gezinsbeleid van het niet voortzetten van de
programmaminister voor Jeugd en Gezin.

Het programmaministerie voor Jeugd en Gezin wordt niet voortgezet, de
samenwerking en aandacht voor het gezin blijft uiteraard op de agenda
van dit kabinet staan. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Staaij (SGP) over betere
handhaving van de leeftijdsgrenzen voor alcoholverstrekking in
sportkantines.

In het wijzigingsvoorstel Drank- en Horecawet dat u op 18 juli 2009 is
aangeboden is de overdracht van het toezicht op de naleving van deze wet
van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit naar de gemeenten voorzien. 

Het uitgangspunt hierachter is dat gemeenten het toezicht efficiƫnter
in kunnen zetten en beter zicht hebben op de lokale problematiek. Zo
weten zij beter dan een landelijke handhavingsdienst of de plaatselijke
sportkantine wel of niet de regels naleeft.

Uw Kamer heeft het wetsvoorstel op 1 juli 2010 controversieel verklaard.


In overleg met mijn collega van Veiligheid en Justitie, beraad ik mij op
het vervolgtraject van dit wetsvoorstel. Ik kom hier binnenkort op
terug.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Staaij (SGP) over
landelijk werkende instellingen nu de jeugdzorg naar de gemeenten
overgaat.

De landelijk werkende instellingen hebben tijdelijk een bijzondere
status gekregen. Deze status is vastgelegd in een convenant dat eind
2010 afloopt. De komende maanden zal ik in overleg met de provincies en
landelijk werkende instellingen bezien hoe ik met deze bijzondere
positie omga.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Van der Staaij (SGP) over welk
ministerie zich gaat ontfermen over adoptie.

Het ministerie van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de
beleidsontwikkeling, wetgeving en uitvoering op het terrein van
interlandelijke adoptie.

De verantwoordelijkheid voor adoptienazorg ligt bij het ministerie van
VWS, met uitzondering van dat deel van de nazorg dat valt onder het
begrip ā€˜begeleiding door vergunninghouders’ op grond van artikel 17a
onder g van de Wet Opneming buitenlandse kinderen ter adoptie dat onder
de verantwoordelijkheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie
valt.

Het ministerie van VWS verleent financiƫle steun aan de stichting
adoptievoorziening. In 2011 bedraagt dit € 0,7 miljoen.

Antwoord op de vraag van het kamerlid Ouwehand (PvdD) over het belasten
van minimaal ƩƩn ambtenaar met dierproeven.

Bij VWS wordt op dit moment 1,2 FTE ingezet op het gebied van
proefdieren. Voor de implementatie van de Europese richtlijn dierproeven
en de omzetting naar een nieuwe wet op de dierproeven is incidenteel
aanvullende capaciteit beschikbaar. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Ouwehand (PvdD) over de link
tussen groene woonomgeving en preventie.

Wonen, leven en werken houden in het kader van leefstijl verband met
elkaar. Dit betekent dat er vanuit de diverse betrokken departementen
reeds wordt samengewerkt om elkaar te versterken. Concreet betekent dit
samenwerking van bijvoorbeeld het programma Groen in de Stad, de
Wijkaanpak en het programma Beweegvriendelijke Omgeving in het kader van
sport en bewegen. 

Dit zijn interdepartementale programma’s. Daarnaast vindt vanuit VWS
ondersteuning richting gemeenten plaats, zodat gemeenten integraal
gezondheidsbeleid op een goede manier inrichten en hierbij zowel groene
woonomgeving en lokaal gezondheidsbeleid wordt vormgegeven.

Bij het Wetgevingsoverleg Sport kom ik terug op het positieve
preventiebeleid dat dit kabinet wil inzetten waarbij ik de samenhang wil
versterken sport, wonen, leven en werken. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Ouwehand (PvdD) over grote
gezondheidsrisico’s als gevolg van bedreigingen uit de hoek van de
landbouwsector.

Risico’s afkomstig uit dierenpopulaties zijn onvermijdbaar. Zoƶnosen,
ziekten die van dier op mens overgaan, zijn helaas van alle tijden.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik
zijn ons er van bewust dat er potentiƫle dreigingen voor de
volksgezondheid zijn. De staatssecretaris en ik trekken daarom samen op,
waarbij het belang van de volksgezondheid voorop staat in onze
beleidskeuzen. Wij streven daar waar nodig naar effectieve en
proportionele maatregelen. Nul risico is niet haalbaar.

Wij verwachten nog resultaten van het onderzoek naar de relatie tussen
intensieve veehouderij en volksgezondheid en daarnaast kijken we ook uit
naar de bevindingen van de themacommissie diergezondheid van uw Kamer. 

Antwoord op de vraag van het kamerlid Ouwehand (PvdD) met betrekking tot
het onnodig weggooien van voedsel.

Het voedselveiligheidsbeleid is er op gericht om de consument te
voorzien van veilig voedsel. In de wetgeving die door de EU is
vastgesteld is dit vastgelegd in zogenaamde doelvoorschriften. Door
middel van een eigen voedselveiligheidsplan op basis van HACCP (Hazard
Analysis Critical Control Points), geeft de ondernemer invulling aan dit
uitgangspunt.

Omdat het opstellen van een HACCP plan deskundigheid vergt, hebben
branche organisaties per sector leidraden ontwikkeld voor de invulling
van een HACCP-plan. Dit zijn de hygiƫnecodes.  De ondernemer kan dit
gebruiken voor de invulling van de HACCP verplichting in haar eigen
bedrijf.

Bij bederfelijke levensmiddelen staat de koeling daarvan centraal. In
een hygiƫnecode kunnen voorwaarden geformuleerd worden om dit soort
producten  toch ongekoeld aan te bieden, waarvoor echter dan wel een
maximale tijdsduur is vastgelegd.

De ervaring leert dat sectoren af en toe heel ver gaan in de
implementatie van de HACCP verplichting zonder dat wetgeving hen daartoe
verplicht. Bij de evaluatie van de hygiƫnecodes, die nu gaande is,
zullen wij in de advisering richting de branches hiervoor aandacht
vragen. 

Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  15  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  48 

Ons kenmerk

  bmkKenmerk   

Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  48 

Bezoekadres:

Parnassusplein 5

2511 VX  Den Haag

T	070 340 79 11

F	070 340 78 34

www.rijksoverheid.nl

Ons kenmerk

DBO-3033971

Bijlagen

1

Uw brief

Correspondentie uitsluitend richten aan het retouradres met vermelding
van de datum en het kenmerk van deze brief.