[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden op vragen

Bijlage

Nummer: 2010D44200, datum: 2010-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Beantwoording vragen eerste termijn begroting OCW 2011 (2010D44199)

Preview document (🔗 origineel)


CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Hoe kan het gebeuren dat het aantal leerlingen die techniek volgen in
het vmbo daalt, ondanks de miljoeneninvesteringen? 

Antwoord:

Hoewel de leerlingaantallen in het vo redelijk constant zijn, is er een
duidelijke verschuiving van de leerlingenstromen zichtbaar: het aantal
vmbo-leerlingen daalt en het aantal havo- en vwo-leerlingen groeit.
Leerlingen stromen in toenemende mate in hogere schoolsoorten in. De
leerlingen-aantallen van het vmbo zullen naar verwachting de komende
jaren wel stabiel blijven. 

Het gaat hierbij verder om een definitie van techniek: smal versus
breed. Techniek in het vmbo wordt in de breedte gestimuleerd, dus zowel
techniek smal (denk aan vakcolleges techniek) als techniek breed
(intersectoraal). OCW voert beleid, waarin naast traditionele techniek
ook techniek in intersectorale programma’s op scholen aangeboden
wordt. Veel scholen bieden alleen techniek intersectoraal aan. 

Groei van het marktaandeel techniek intersectoraal stijgt fors. Techniek
smal kent inderdaad een daling in marktaandeel. 

Sinds het vmbo-Ambitie Programma heeft de aandacht voor techniek in het
vmbo een vlucht genomen. Op dit moment is er bijna 40 procent meer
bètatechniekdeelnemers aan geactiveerde scholen (120) in het vmbo. De
doorstroom naar de niveau's 1, 2, 3 en 4 van het mbo is met 9,5 procent
toegenomen. Ook in 2011 gaat het Platform Bèta Techniek door met het
stimuleren van bètatechniekonderwijs 

Onze conclusie: techniek stijgt zowel absoluut als qua marktaandeel. 

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Er zijn bbl'ers die hun opleiding niet volledig kunnen volgen, omdat er
onvoldoende stageplaatsen beschikbaar zijn. Kan daar geen alternatief
voor worden aangeboden? 

Antwoord:

De beroepspraktijkvorming (stage) vormt voor bbl'ers het belangrijkste
deel van hun opleiding. Ik hou daaraan vast en zie daarvoor geen
alternatief. Via het zogenaamde Stageoffensief worden in de periode 2009
t/m 2011 in verband met de recessie extra middelen aan de kenniscentra
beroepsonderwijs bedrijfsleven beschikbaar gesteld voor het werven van
voldoende stageplaatsen. Met de periodieke tussenrapportages over de
uitvoering van het Actieplan Jeugdwerkloosheid is uw Kamer geïnformeerd
over de resultaten. Kort samengevat: kenniscentra, mbo-instelingen en
bedrijven in diverse sectoren hebben creatieve oplossingen gevonden
om voldoende stageplaatsen te behouden. Daarom blijkt uit de Colo
Barometer dat er op landelijk niveau overall geen tekort aan
stageplaatsen is. Wel zijn er verschillen tussen sectoren, in een aantal
is sprake van een tekort. Via goede beroepskeuzevoorlichting (o.a. via
www.stagemarkt.nl) wil ik stimuleren dat jongeren kiezen voor een
opleiding met een goed arbeidsmarktperspectief. Daarvoor zijn wel genoeg
stageplaatsen beschikbaar.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Hoe zit het met de bevoegdheden? Bijvoorbeeld een schilder voor de klas
heeft niet de bevoegdheid om les te geven. Hoe gaat dat nu? Zeker nu er
meer vakcolleges ontstaan? Beroepsopleidingen, kan een certificaat
worden gegeven als de vakbekwaamheid voldoende is, maar de overige
vakken niet gehaald zijn? 

Antwoord:

De Wet educatie en beroepsonderwijs bevat de eisen waaraan moet zijn
voldaan om tot leraar te kunnen worden benoemd. Er zijn twee hoofdwegen.
De eerste weg is dat de leraar met een ho -getuigschrift kan aantonen
dat hij heeft voldaan aan de wettelijk vastgelegde bekwaamheidseisen
voor zijn vak/vakgebied. In het algemeen gaat het dan om het
getuigschrift van een eerste- of tweegraadsopleiding verzorgd door een
hogeschool. Verder kunnen ook personen worden benoemd die in het
wetenschappelijk onderwijs een eerstegraadsopleiding hebben afgerond. 

De tweede weg is de weg van zijinstroom. Het bevoegd gezag kan een
zijinstromer een geschiktheidsverklaring geven als hij meent dat
betrokkene voldoet aan de vakinhoudelijke bekwaamheidseisen én in staat
mag worden geacht om uiterlijk binnen twee jaren ook te voldoen aan de
overige bekwaamheidseisen. Binnen twee jaren moet de zijinstromer dan
het in de WHW geregelde "getuigschrift pedagogisch-didactische scholing
WEB" hebben behaald. Deze weg van zijinstroom is alleen toegankelijk
voor degene die met een ho-getuigschrift of door een combinatie van
opleiding en ervaring kan aantonen te beschikken over
hogeronderwijsniveau en die ten minste drie jaren ervaring heeft in de
praktijk van het beroep.

De suggestie om de vakschilder een certificaat te verstrekken als wél
aan de vakinhoudelijke bekwaamheid is voldaan maar niet aan overige
bekwaamheidseisen, kan niet leiden tot bevoegd leraarschap. Die
vakschilder kan  desgewenst in een ondersteunende functie (bijvoorbeeld
als instructeur) zijn bijdrage aan het onderwijs leveren of incidenteel
gastlessen verzorgen onder verantwoordelijkheid van een bevoegde docent.


CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Het kabinet heeft het voornemen om in deze kabinetsperiode tot 40 centra
voor techniek te komen. De eerste 10 centra zijn in 2010 gestart. Hoe
zit het met de andere 34 expertisecentra? En komt het geld uit dezelfde
begrotingspost? 

Antwoord:

Op basis van twee externe plannen, het sectorplan
hbo-techniek (commissie De Boer) en het sectorplan mbo-techniek
(commissie Hermans), heeft het vorig kabinet besloten in totaal € 29
miljoen beschikbaar te stellen voor de uitvoering van beide
plannen. Hiermee worden drie Centers of Expertise in het hbo en zes
Centra voor Innovatief Vakmanschap in het mbo opgericht. Het kabinet
heeft niet besloten tot een uitbreiding naar 40 centra voor techniek.
Hiervoor zijn op de begroting ook geen middelen beschikbaar.



CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Hoe gaat het met de vakcolleges? Hoe snel gaan de ontwikkelingen? En hoe
staat het met de werkscholen? 

Antwoord:

Vakcolleges zijn een privaat initiatief (Hans de Boer) dat ik toejuich.
Het blijkt dat er veel animo voor bestaat. Dit Kabinet wil de groei van
het aantal vakcolleges en scholen die een VM2-traject aanbieden
stimuleren.

Wat de werkscholen betreft: de adviescommissie onder voorzitterschap van
Hans Kamps verwacht eind deze maand haar advies aan mij aan te bieden. 

Hoewel er niet expliciet naar wordt gevraagd, geef ik voor de
volledigheid een overzicht van een aantal voorzieningen.  

 

Gericht op halen startkwalificatie

Plusvoorziening: Extra begeleiding voor jongeren met meervoudige
problematiek, gericht op startkwalificatie, een plus bovenop het
reguliere onderwijs. 

Wijkschool: Vergelijkbaar met Plusvoorziening, Rotterdams initiatief.

Vakscholen: Doorlopende vmbo-mbo-school, waarbij de vakken gericht zijn
op het beroep dat de jongere wil uitoefenen. 

Vakcollege: Particulier-privaat initiatief van Hans de Boer; variant van
het VM2-experiment dat gericht is op een afsluiting op niveau 2/3 van
het mbo (bbl-variant).

VM2: Leergang vmbo-mbo2 bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg
van het vmbo samengevoegd met een opleiding mbo-niveau2, gericht op
minder uitval.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Zouden leerlingen die dyslexie hebben ook ondersteuning moeten kunnen
krijgen zoals bij andere handicaps? 

Antwoord:

In de regeling voor de onderwijsvoorzieningen die door het UWV wordt
uitgevoerd, is de vergoeding voor hulpmiddelen voor dyslexie
uitgesloten. Reden hiervoor is dat indertijd een groot aantal aanvragen
voor voorzieningen voor dyslexie werd verwacht en dat dit zou leiden tot
een onevenredig groot beroep op de middelen van de overheid. Er zijn
andere mogelijkheden voor vergoedingen voor hulpmiddelen voor leerlingen
met dyslexie. 

Scholen voor primair en voortgezet onderwijs zijn verplicht gratis
schoolboeken beschikbaar te stellen. Dit geldt ook voor aangepaste
(digitale) schoolboeken voor leerlingen met dyslexie. De schoolboeken
worden, met subsidie van de rijksoverheid, toegankelijk gemaakt
door Dedicon.

Leerlingen met dyslexie kunnen de Daisyspeler en de Daisyprogrammatuur
vergoed krijgen vanuit het basispakket van de zorgverzekering.
Zorgverzekeraars stellen verschillende voorwaarden aan deze vergoeding. 

Daarnaast kunnen sinds 2009 kosten verbonden aan dyslexiehulpmiddelen
worden opgenomen als aftrekpost in de belastingsaangifte, bijvoorbeeld
de kosten voor het aanschaffen van leesprogramma's zoals Kurzweil of
Claroreed of een readingpen. De noodzaak van het hulpmiddel moet wel
worden aangetoond door middel van een dyslexieverklaring.  

Met deze mogelijkheden voor vergoedingen zijn leerlingen in staat om
doeltreffende aanpassingen te treffen en
hulpmiddelen te verkrijgen om aan het onderwijs deel te nemen zoals
de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en
gehandicapten vraagt.   

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Op welke manier krijgt de uitwerking van het onderwijsraadrapport over
open leermiddelen vorm? Hoe staat het met de knelpunten en hoe gaat u
die aanpakken? Het CDA heeft twijfels bij Wikiwijs. 

Antwoord:

Wikiwijs is gestart in 2009, juist mede als reactie op de knelpunten die
de Onderwijsraad benoemde. Vanaf het begin is de inzet van Wikiwijs, dat
de docent inzicht verkrijgt in al het digitaal leermateriaal, dus ook
een verwijsfunctie naar gesloten of betaald leermateriaal. Docenten zijn
gebaat bij voldoende beschikbaarheid (kwantiteit) en kwaliteit van
en keuze in digitaal leermateriaal. Daaraan werkt Wikiwijs doorlopend,
ook in samenwerking met marktpartijen. De docent moet optimaal bediend
worden om zelf zijn leermateriaal samen te stellen, te combineren en te
kunnen ontwikkelen. Dat kan een mix zijn van open digitaal, bestaande
methodes en eigen materiaal. Het gesloten materiaal in Wikiwijs is geen
spam, maar leidt naar echte content. Docent kan filteren op gratis
leermateriaal, dat is ruim tweederde van wat in Wikiwijs zit! Wikiwijs
streeft ernaar zo veel mogelijk materiaal onder een 'open licentie' te
ontsluiten, waarmee het open leermateriaal door iedereen bewerkt en
hergebruikt kan worden. Uiteraard is het niet de bedoeling dat daarbij
auteursrechten ten aanzien van bestaand materiaal geschonden worden.
Wikiwijs attendeert actief gebruikers op dit punt als ze materiaal
uploaden. Als er aanwijzingen voor zijn dat auteursrechten geschonden
worden, wordt dat door Wikwijs onderzocht. Mocht er sprake zijn van
schendingen van het auteursrecht dan kan de content worden verwijderd en
wordt de publisher aangesproken. Dit is tot nu toe een keer gebeurd, in
goed overleg met de GEU.



CDA	Ferrier, K.G.	Vraag:

In dunner bevolkte gebieden speelt ook het punt van de licenties, ik
denk bijvoorbeeld aan de Waddeneilanden. Het komt voor dat een kind een
goede citoscore haalt, havo/vwo zou willen en kunnen doen, maar dat er
geen aanbod is voor dat onderwijs ter plaatse. Alleen lange dagelijkse
reizen naar het vasteland alleen zouden dat mogelijk maken. Vaak voor
12-jarigen (en hun ouders) net een brug te ver. Willen we ieder talent
benutten dan moeten we op zijn minst beginnen de oplossingen die daar
lokaal of zelfs plaatselijk voor gevonden worden, niet tegen te werken
vanuit Den Haag. Dus als een vmbo-school onderbouw havo/vwo wil en kan
aanbieden en geen enkele andere school heeft daar last van. 

Antwoord:

Voor de scholen op de Waddeneilanden is zojuist in de regeling
uitzonderingsscholen de extra bekostiging voor die kleine
VO-voorzieningen goed geregeld. Met de uitzonderlijke positie van de
Waddeneilanden wordt bovendien rekening gehouden met het toepassen van
lagere opheffingsnormen.  

Deze vraag heeft alles te maken met de voorzieningenplanning voortgezet
onderwijs. Met ingang van 1 augustus 2008 is de WVO op dat punt
ingrijpend gemoderniseerd. Bij die gelegenheid is met de Tweede Kamer na
uitgebreide discussie bevestigd dat de stichting van nieuwe VO-scholen
(en daarmee ook de aanvragen voor nieuwe schoolsoorten aan bestaande
scholen) centraal geregeld blijven. Dat wil zeggen, aanvragen voor
stichting blijven een aangelegenheid waarover de minister beslist. 

Uitgangspunt voor stichting is dat aan de stichtingsnormen moet worden
voldaan, als basisvoorwaarde om kwalitatief en doelmatig onderwijs aan
te bieden. Soms kan niet worden voldaan aan de minimaal benodigde
leerlingaantallen voor stichting van havo/vwo naast het reeds
beschikbare vmbo. Overigens is daar wel een oplossing voor, namelijk dat
op de locatie van de betreffende kleine plattelandsschool een
nevenvestiging komt van een vwo/havo-school. In dat geval mag ook
reglementair de onderbouw havo-vwo worden aangeboden.  

CDA	Ferrier, K.G.	Vraag:

Hoogbegaafden hebben gespecialiseerde begeleiding nodig. In het
Regeerakkoord is 30 miljoen euro vrij gemaakt voor het aanbieden van
passend onderwijs voor hoogbegaafden. Wij horen graag welke invulling de
regering hieraan denkt te geven en welke visie daaraan ten grondslag
ligt. Welke invulling de regering hier ook aan geeft, de school moet
zich achteraf verantwoorden over de besteding van middelen, waarbij de
prestaties van leerlingen meegenomen moeten worden. 

Antwoord:

Ik zal hierop terugkomen in het actieplan voor hoogbegaafde en
excellente leerlingen dat ik in reactie op de vraag van de heer Elias
heb toegezegd. Dit actieplan zal ik voor 1 maart 2011 aan uw Kamer
sturen.

Ik wijs er op dat gedetailleerde verantwoording van de besteding van de
middelen administratieve lasten met zich zou meebrengen. Bij de
uitwerking streef ik dan ook naar een verdeling van de middelen met zo
min mogelijk administratieve lasten (bijvoorbeeld een bestemmingsbox in
de lumpsumbekostiging).

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Is de convenantaanpak voor vsv nog effectief? Ook voor de moeilijke
groepen? Hoe staat het met de aanpak van 16.000 overbelaste jongeren?

Antwoord:

De convenantenaanpak is tot dusver effectief gebleken zowel voor
moeilijke groepen als voor jongeren die vanwege schoolgebonden factoren
uitvallen. Gebleken is dat de convenanten een cruciaal onderdeel zijn
van het beleid. De relaties binnen de driehoek scholen-gemeenten-rijk
zijn door de regionale, meerjarige convenanten versterkt en de aandacht
voor de problematiek is toegenomen. 

 

Op basis van de cijfers die in februari aan de Tweede Kamer zijn
gepresenteerd staat de teller op 42.600 schooluitvallers. De
20%-reductiedoelstelling voor het schooljaar 2008-2009 is gehaald. We
liggen op schema richting de 35.000 in 2012. Voorkomen van uitval,
samenwerking op basis van de convenanten, prestatiesubsidie voor de
scholen, plusvoorzieningen, goede registratie en transparantie in
cijfers zijn de sleutelbegrippen. 

 

Voor de aanpak van overbelaste jongeren is meer nodig. Met de
plusvoorzieningen krijgen overbelaste jongeren extra begeleiding gericht
op het behalen van een startkwalificatie. In 2009 hebben alle regio’s
plannen ingediend voor het opzetten van plusvoorzieningen. De regio’s
zijn nu actief met de uitvoering hiervan.   

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Op gebied van dyslexie is er internationale kennisuitwisseling met
Vlaanderen. Kunnen we met de samenwerking met Vlaanderen nog meer
bereiken? 

Antwoord:

Op mijn verzoek heeft het Kohnstamm Instituut onderzoek gedaan naar de
technologische ontwikkelingen op het gebied van leer- en hulpmiddelen
voor leerlingen met een visuele beperking en dyslexie. Het defintieve
onderzoeksrapport wordt binnenkort verwacht. In dit onderzoek is ook
een internationale vergelijking van het beleid ten aanzien van leer- en
hulpmiddelen voor leerlingen met dyslexie uitgevoerd. Hierin is ook
België (Vlaanderen) opgenomen. In het onderzoeksrapport worden op
basis van deze vergelijking aanbevelingen gedaan voor het Nederlandse
beleid ten aanzien van leer- en hulpmiddelen voor leerlingen met
dyslexie. 

Deze aanbevelingen zullen worden betrokken bij het verder oplossen van
de knelpunten op het terrein van de leer- en hulpmiddelen, waaronder ook
digitaal lesmateriaal voor leerlingen met dyslexie, zoals is aangegeven
in de reactie (Kst. 2008-2009, 31497, nr. 12) op de motie van het lid
Biskop c.s over leerhulpmiddelen voor visueel beperkte en dyslectische
studenten en leerlingen. Voormalig staatssecretaris Dijksma heeft
toegezegd de Kamer te informeren over de voortgang. Daarom zal ik voor
het einde van het jaar het onderzoeksrapport en mijn
beleidsvoornemens naar aanleiding daarvan aan de Kamer toesturen.  

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Ziet de minister mogelijkheden voor meer geïntegreerde
mbo-hbo-opleidingen zoals bij vmbo-mbo? 

Antwoord:

Ja, redenerend vanuit de doorlopende leerlijn zien we voorbeelden bij
het Scheepvaart en Transportcollege te Rotterdam en Amarantis in
Amsterdam. Daarnaast wordt gestart met Associate degree-programma's
waarbij een deel van de Ad-programma's op locatie van een mbo-instelling
kan worden verzorgd. Mbo-instellingen en hogescholen werken samen om een
gezamenlijk Ad-programma vorm en te verzorgen waarbij de hogeschool de
eindverantwoordelijkheid blijft behouden.  

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Hoe ziet de minister de relatie tussen de stuurgroep en de kenniscentra?
Passen de plannen binnen het nieuwe bekostigingsmodel mbo? Het CDA ziet
dat graag en is benieuwd naar de uitwerking. 

Antwoord:

Binnenkort brengt de Commissie Onderwijs en Besturing BVE (commissie
Oudeman) haar advies uit. Daarnaast komen binnenkort ook andere adviezen
over het mbo beschikbaar, waaronder het advies van de Inspectie van het
Onderwijs over bestuurlijk vermogen in het mbo. De adviezen en de
maatregelen uit het regeerakkoord vereisen een zorgvuldige uitvoering.
Daarvoor wil ik in februari 2011 een samenhangende mbo-agenda
2011-2015 aan uw Kamer aanbieden. In dit actieprogramma wordt o.a.
ingegaan op de de taken en de organisatie van de kenniscentra
en wordt de samenhang tussen de verschillende maatregelen en het nieuwe
bekostigingsmodel aangegeven. 

CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

Universiteiten verwachten de komende jaren ruim 30000 extra studenten,
die blijkbaar niet extra bekostigd worden. Welk bedrag is daarmee
gemoeid? Hoe verhoudt dit zich tot de ambitie in het regeerakkoord? Daar
staat dat met name in het hoger onderwijs maatregelen en geld nodig zijn
om een forse kwaliteitsimpuls te kunnen geven, graag een reactie van de
staatssecretaris.

Antwoord:

In de begroting 2011 van OCW is de actuele raming van het
aantal leerlingen en studenten verwerkt. Vanwege de onzekerheid
over de ontwikkeling van deze aantallen ná 2011 is echter besloten
in de financiële meerjarenramingen de onderwijsdeelname na 2011 op
hetzelfde niveau te houden. Voor o.a. dit ramingsrisico is in het
regeerakkoord de post ‘Kwaliteitsimpuls/reservering ramingsrisico’
opgenomen. Deze post loopt op tot € 270 miljoen in 2015. Het is de
bedoeling dat deze middelen ten goede komen aan de kwaliteit van het
onderwijs, waaronder ook het opvangen van de
leerlingen-/studentenramingen. Dit geldt ook voor de
universiteiten. Voor de begroting 2012 wordt de raming van het
aantal leerlingen en studenten geactualiseerd. 

Naast deze intensivering zijn in het regeerakkoord middelen
uitgetrokken om te investeren in het verhogen van de intensiteit van het
hoger onderwijs. Deze investering loopt op van € 50 miljoen in 2012
naar structureel € 300 miljoen. 

Beide budgetreeksen staan gereserveerd op de aanvullende post bij het
Ministerie van Financiën. Jaarlijks zal het kabinet over de
beschikbaarstelling daarvan besluiten.  

CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

Ik vraag aan de minister wat zij denkt dat leraren belangrijker vinden:
een prestatiebeloning of het op peil houden van het speciaal onderwijs? 

Antwoord:

De heer Voordewind schept een oneigenlijke tegenstelling tussen
prestatiebeloning en instandhouding van speciaal onderwijs. Laat ik klip
en klaar zijn: het speciaal onderwijs blijft gewoon bestaan ook na de
bezuiniging! Dus het gaat niet om een keuze tussen deze twee. Een veel
betere vraag aan leraren is: hebt u liever dat de middelen worden
geïnvesteerd in zorgstructuren buiten de klas of geeft u er de voorkeur
aan dat geld in de klas zelf terecht komt door te investeren in
kwaliteit en professionaliteit. Want dat is wat dit kabinet doet:
bezuinigen en tegelijk investeren. Een deel van de leraren is leerlingen
die extra aandacht vragen misschien liever kwijt dan rijk en wil hen
graag verwijzen naar aparte voorzieningen. Maar mijn verwachting is dat
de meeste leraren aanspreekbaar zijn op hun professionaliteit en zelf in
staat gesteld willen worden om zoveel mogelijk leerlingen onderwijs te
geven. Ook de leerlingen die extra aandacht nodig hebben. Dat is ook in
het belang van de leerlingen zelf.

CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

Leerlingen met dyslexie worden uitgesloten van de regeling
"onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap", maar alle
jongeren met dyslexie zouden juist wel toegang moeten hebben hiertoe.
Graag een reactie van de minister. 

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag, zie het antwoord op dezelfde vraag van
het lid Biskop.

CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

De CU-fractie is blij met het extra geld voor programma's voor
hoogbegaafde leerlingen. Deze groep wordt vaak vergeten en miskend in
het regulier onderwijs. Ten aanzien van de investering op deze
doelgroep, maakt dit dan een deel uit van de zorgplicht van
schoolbesturen? Of blijft de 30 miljoen hangen in "Pijlers", of wordt
het een onderdeel van passend onderwijs? 

Antwoord:

Ook ik ben blij met het extra geld voor hoogbegaafde en excellente
leerlingen. Een zo integraal mogelijke aanpak in het po en vo is
belangrijk, waarbij een goede doorlopende leerlijn en aansluiting (ook
naar het hoger onderwijs) essentieel is. Volgend voorjaar kom ik met een
plan van aanpak voor hoogbegaafdheid en excellentie. Daarin zal
ik aangeven op welke wijze de extra middelen worden besteed, tot welke
resultaten dit moet leiden en de verantwoording daarvan. Uitgangspunt
is een passend aanbod om uit excellente en (hoog)begaafde leerlingen te
halen wat erin zit. De meeste excellente en (hoog)begaafde leerlingen
zullen voldoende bediend kunnen worden binnen hun eigen klas en school,
andere leerlingen kunnen wellicht beter geholpen worden op een meer
gespecialiseerde school (zoals de begaafdheidsprofielscholen in het
vo). 

CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

Bent u bereid onderzoek te doen naar de gevolgen van de bezuiniging op
passend onderwijs vanaf 2012 en de Kamer hierover in het voorjaar te
informeren? Maak dan op zijn minst eerst inzichtelijk wat de gevolgen
kunnen zijn van deze bezuiniging voor kinderen en leraren. Ook op korte
termijn hebben de bezuinigingen al effect.

Antwoord:

Ik wil de invulling van de bezuiniging, in samenhang met de
investeringen uitwerken in overleg met de sector-, vak-, en
ouderorganisaties. Ik heb hen daarvoor uitgenodigd.

De resultaten van de uitwerking worden neergelegd in voorstellen voor
wijziging van wet- en regelgeving, welke uiteraard aan de Kamer worden
voorgelegd.

Ik verwacht deze uitwerking begin 2011 voor te kunnen leggen aan de
Kamer zodat aanpassing van de regelgeving met ingang van 2012 ingevoerd
kan worden.

Uiteraard worden de effecten van de wijzigingen in de wet- en
regelgeving geëvalueerd. Het evaluatieprogramma wordt ook aan de Kamer
voorgelegd.



CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

Het is voor scholen en universiteiten belangrijk om te weten wat ze te
wachten staat. Kan de minister per sector aangeven wat de geraamde
kostenstijgingen of meevallers, veroorzaakt door de toename in
leerlingenaantallen, zijn voor de komende jaren? Kunnen de minister en
de staatssecretaris aangeven waar instellingen dat geld vandaan zouden
moeten halen? 

Antwoord:

In de begroting van OCW is, zoals gebruikelijk, de actuele raming van de
leerlingen en studentenaantallen verwerkt (Referentieraming 2010).
Vanwege de onzekerheid over de ontwikkeling van de aantallen studenten
ná 2011 is besloten in de meerjarenramingen de onderwijsdeelname na
2011 op hetzelfde niveau als in 2011 te houden.  

 

Voor het opstellen van de begroting 2012 wordt de referentieraming
geactualiseerd. Op basis hiervan kan voor 2012 e.v. de verdeling over de
sectoren worden aangegeven.  

In het budgettaire kader van het regeerakkoord is de post
‘Kwaliteitsimpuls/reservering ramingsrisico’ opgenomen. Deze post
loopt op tot € 270 miljoen in 2015. Het is de bedoeling is dat deze
middelen ten goede komen aan de kwaliteit van het onderwijs, waaronder
ook het opvangen van de leerlingen-/studentenramingen. 

Overigens worden, naast deze intensivering, in het regeerakkoord ook
middelen uitgetrokken om te investeren in het verhogen van de
intensiteit van het hoger onderwijs. Deze investering loopt op van €
50 miljoen in 2012 naar structureel € 300 miljoen.  

 

Beide budgetreeksen staan gereserveerd op de aanvullende post bij het
ministerie van Financiën. Jaarlijks zal het kabinet over de
beschikbaarstelling daarvan besluiten.  

CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

Het is de vraag of de bezuinigingen niet nog groter zijn dan die 100
miljoen. Ik constateer dat de rekening van hogere aantallen leerlingen
en studenten de komende jaren op het bord van de scholen en
universiteiten wordt gelegd. Klopt dat? 

Antwoord:

De constatering dat de rekening van hogere aantallen leerlingen en
studenten de komende jaren op het bordje van de scholen en
universiteiten wordt gelegd klopt niet. In het coalitieakkoord is de
reeks "kwaliteitsimpuls" opgenomen van 70 mln in 2012 oplopend tot 270
mln in 2015. Deze middelen komen ten goede aan de kwaliteit van het
onderwijs, waaronder ook het opvangen van de leerlingenramingen.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Hoe wordt de doorstroom van vmbo naar mbo en van mbo naar hbo de komende
jaren verder opgepakt? 

Antwoord:

In het kader van de realisatie van een regionaal doelmatig
opleidingenaanbod zal ook worden bekeken op welke wijze de doorstroom
vmbo-mbo kan worden bevorderd. Hierbij worden ook
de VM2-experimenten en de vakcolleges betrokken. De doorstroom van mbo
naar hbo betreft de vormgeving van het hoger onderwijsstelsel in de
komende jaren. Dit maakt deel uit van de uitwerking van het Rapport
Veerman.  

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Kan de minister inzicht geven in de problemen en welke (maatwerk)
oplossingen er zijn voor roc's in krimpregio's? 

Antwoord:

De verminderde instroom van leerlingen vanuit het vmbo in het mbo is een
gevolg van demografische krimp en de toegenomen doorstroom van vmbo-tl
naar havo. De demografische krimp doet zich nu vooral voor in Zeeland,
Zuid-Limburg en het noorden. Roc's en vmbo-scholen zijn zich hiervan
bewust en proberen via samenwerking tot oplossingen te komen,
bijvoorbeeld via een 'provinciale onderwijsautoriteit' in Zeeland of via
het experiment VM2. De instellingen zijn hiervoor zelf
verantwoordelijk. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Kan de minister reageren op de oproep van de groep wethouders over
praktijkscholen dat deze leerlingen een erkend diploma moeten krijgen? 

Antwoord:

Het praktijkonderwijs richt zich op leerlingen die niet in staat zijn
een diploma te behalen. Dat verhoudt zich niet met het verstrekken van
een landelijk diploma voor het praktijkonderwijs. 

Scholen voor praktijkonderwijs kunnen wel een getuigschrift of
schooldiploma uitreiken aan de leerlingen die de opleiding hebben
afgerond (artikel 29a van de WVO). Praktijkscholen kunnen de huidige
ruimte benutten om positieve aandacht te besteden aan de afronding van
deze schoolperiode en leerlingen daarbij een schoolspecifiek certificaat
meegeven. 

Ik ben geen voorstander van een landelijk erkend diploma voor
praktijkonderwijs, omdat daaraan direct landelijke eisen vastzitten.
Deze eisen verkleinen de huidige mogelijkheden van praktijkscholen om
individueel maatwerk te bieden. Ook de voorzitter van het Landelijk
Werkverband Praktijkonderwijs is deze mening toegedaan. Met hem ben ik
van mening dat het invoeren van een landelijk diploma voor
praktijkonderwijs niet wenselijk is omdat daarmee het bijzondere
karakter van het praktijkonderwijs teveel wordt ondermijnd. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Hoe zit het met de motie die D66 heeft ingediend om gymlessen een
verplicht onderdeel van de pabo-opleiding te maken? 

Antwoord:

De motie is niet uitgevoerd omdat hij is verworpen.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Het percentage suïcide onder leerlingen is hoog. En onder homoseksuele
jongeren vele malen hoger. Wat gaat u daar tegen doen? 

Antwoord:

Net als u ben ik geschrokken van deze cijfers. In de
Voortgangsrapportage homo-emancipatiebeleid van 24 juni 2010 (Kamerstuk
27017, nr. 72) die het vorige kabinet heeft aangeboden aan de Kamer,
heb ik deze situatie daarom betiteld als 'zorgwekkend'.  Ik heb
daarom het SCP gevraagd na te gaan waar dit precies door komt. In de
Beleidsbrief homo-emancipatie, die de Kamer in het voorjaar 2011 zal
ontvangen,  kom ik daarom op deze problematiek terug.    

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Nu moeten scholen zelf (mee)betalen voor "beelden voor de toekomst". Het
budget wordt niet volledig benut. Mijn vraag is of 6 miljoen uit de
ICT-pot gelabeld kan worden t.b.v. project "Beelden voor de toekomst"? 

Antwoord:

Er is geen sprake van een 'ICT-pot', de middelen voor ICT zitten in de
lumpsum. U wordt voor de behandeling van de Cultuur- en Mediabegroting
geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot Beelden voor de
Toekomst.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Er wordt bezuinigd op project "digitale topschool". Kan hiervoor €
60.000,= gereserveerd worden op de begroting? 

Antwoord:

Nee. Het materiaal van de digitale topschool sluit niet aan bij de
pedagogische/didactische normen die aan leermateriaal worden gesteld.
Voor de doelgroep van hoogbegaafde leerlingen en hun docenten wordt de
digitale omgeving Acadin sterk ingezet, door Kennisnet ondersteund.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Naar aanleiding van de commissie Don, vraag ik een reactie op het idee
dat indien scholen te veel reserves aanhouden, of dat dan gelabeld kan
worden? 

Antwoord:

De commissie Don heeft een signaleringsgrens vastgesteld voor de
kapitalisatiefactor voor het onderwijs. Het kabinet heeft in zijn
reactie van 4 november 2009 deze systematiek overgenomen. 

 

In het kabinetsstandpunt staat beschreven hoe de Inspectie van het
Onderwijs hier toezicht op houdt. De resultaten van het financiële
onderzoek bij een instelling door de inspectie worden besproken met het
bestuur, maar ook met het decentrale toezicht van het betreffende
instellingsbestuur. Indien het bestuur geen redenen heeft waarom
beschikbare middelen niet worden ingezet voor het onderwijs, worden met
de instelling afspraken gemaakt over het alsnog besteden van de middelen
ten behoeve van het onderwijs. Ter stimulering van de horizontale
verantwoording op dit punt, zullen de bevindingen van de Inspectie van
het Onderwijs ook worden gecommuniceerd met het decentrale toezicht en
met de medezeggenschapsraad. 

 

Ik ben van mening dat met de hierboven beschreven procedure invulling
gegeven wordt aan de labelgedachte. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

U zegt dat er te veel leerlingen gelabeld zijn. D'66 is het daarmee
eens. Maar hoe filtert u die er dan precies uit? En hoe garandeert u dan
een zorgvuldige schifting?

Hoe gaan we er voor zorgen dat er aanvullende opleidingen worden
gefinancieerd om docenten hiervoor te equiperen? 

Antwoord:

De inzet van dit kabinet is om de kwaliteit van het onderwijs te
verbeteren en de leraren te professionaliseren. Leraren moeten meer
differentiëren. Wanneer de ontwikkeling stagneert moet gericht worden
bekeken welke extra ondersteuning nodig is om het leerproces van de
leerling verder te brengen. Zo blijven we weg van het labelen van
leerlingen en het schiften van leerlingen. Elke leerling moet onderwijs
op maat krijgen.  

Om meer leerlingen passende ondersteuning te bieden in het reguliere
onderwijs is het van belang dat leraren beter om leren gaan met
verschillen tussen leerlingen in de klas. De professionalisering van
leraren is een belangrijk speerpunt van dit kabinet.  

Per situatie moet worden bekeken wat een leraar nodig heeft. Dat kan
zijn scholing, maar bijvoorbeeld ook teambegeleiding. Uitgangspunt
daarbij is optimaal gebruik maken van de instrumenten die in het kader
van het lerarenbeleid zijn ontwikkeld, zoals de lerarenbeurs. Maar
uiteraard zijn hiervoor ook de reguliere scholingsbudgetten
beschikbaar.  

Natuurlijk blijft er een groep leerlingen met zodanig ernstige
stoornissen of handicaps dat zij aangewezen zijn op speciaal onderwijs.
Daarvoor blijft een gebudgetteerde capaciteit bij het speciaal onderwijs
in stand. Het regulier en speciaal onderwijs maken onderling afspraken
over welke leerlingen geplaatst kunnen worden in het speciaal onderwijs.
Hoe dit proces precies gaat plaatsvinden wil ik graag in overleg met de
organisaties uitwerken.  

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Hoe staat het met de motie Pechtold over "seksuele diversiteit in het
onderwijs" (opname in kerndoelen)? Het bespreekbaar maken is nodig in
verband met het hoge zelfmoordcijfer onder homoseksuele jongeren. 

Antwoord:

Naar aanleiding van de motie 27017, nr. 59, die de Kamer op 17 december
2009 heeft ingediend en waarin is verzocht de kerndoelen po en vo te
expliciteren op de aspecten seksuele weerbaarheid en seksuele
diversiteit, is de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) gevraagd
hiervoor, vanuit de invalshoek van burgerschap, een voorstel te doen. Ik
heb haar gevraagd mij het definitieve advies toe te zenden en
verwacht dit binnenkort te ontvangen. Ik zal uw Kamer zo spoedig
mogelijk melden of, en zo ja op welke wijze, ik de aanbevelingen zal
overnemen.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Het kabinet moet zeer zwakke scholen aanpakken. Het is goed dat het dit
doet, maar in de wet zou geregeld moeten worden dat de kwaliteit van het
onderwijs een maatstaf is om besturen op af te rekenen. 

Antwoord:

Met de Wet goed onderwijs goed bestuur is de basiskwaliteit van de
onderwijsresultaten aangemerkt als een bekostigingsvoorwaarde. Als de
kwaliteit niet op orde is, wordt het bestuur daarop
nadrukkelijk aangesproken. In eerste instantie door de inspectie en als
de kwaliteit niet verbetert, door mijzelf. Het bestuur is er voor
verantwoordelijk dat de kwaliteit voldoende herstelt. Blijft herstel
uit, dan kunnen bekostigingsmaatregelen volgen, met stopzetting van de
bekostiging van een school als uiterste maatregel. Indien de slechte
kwaliteit mede wordt veroorzaakt door aantoonbaar bestuurlijk wanbeleid
kan - op basis van dezelfde wet - het betrokken bestuur ook een
bestuurlijke aanwijzing krijgen om de zaken weer op orde te brengen.
Hiermee is een samenhangend instrumentarium beschikbaar dat afdwingt dat
de kwaliteit van het onderwijs omhoog gaat. Laten we eerst ervaring
opdoen met dit nieuwe instrumentarium, voordat we opnieuw de wet gaan
wijzigen.



D66	Ham, B. van der	Vraag:

Goede scholen moeten beloond worden. Nu wordt er in de beoordeling van
de inspectie onderscheid gemaakt in "zeer zwak"," zwak" en "voldoende".
Maar waarom niet ook "goed" en "excellent"? Waardoor je ook onderscheid
maakt in het containerbegrip voldoende.  

Antwoord:

Publieke erkenning dat scholen excellent presteren geeft het stelsel als
geheel een prikkel om beter te gaan presteren. Het zou goed zijn als
scholen naast het predicaat zwak en zeer zwak, ook het predicaat
excellent kunnen verdienen. Dit is ook zo afgesproken in het
regeerakkoord. Momenteel onderzoek ik hoe we dit zo spoedig mogelijk
kunnen realiseren in  het primair en voortgezet onderwijs. De invoering
van een verplichte, uniforme eindtoets in het basisonderwijs helpt bij
het bepalen wat goed en excellent inhoudt, net zoals in het voortgezet
onderwijs de resultaten van de centrale examinering. 

 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Hoe staat het met de uitvoering van de motie Ormel / V.d. Ham over
"internationalisering in het mbo"? 

Antwoord:

De motie (31 702, nr. 12), ingediend op 6 november 2008, verzocht de
regering voorstellen te doen om verdere internationalisering van het
Nederlandse mbo te stimuleren. In reactie hierop is de Tweede Kamer op 6
januari 2009 de Internationaliseringsagenda mbo toegezonden (27 451,
nr. 102). Op 2 maart 2009 is daarover met uw Kamer gesproken tijdens een
Algemeen Overleg over beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.
Desgevraagd is aansluitend op 8 april 2009 schriftelijk een overzicht
gegeven van de belangrijkste actiepunten uit deze agenda en de wijze
waarop zij worden uitgevoerd (27 451, nr. 111).

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Scholen moeten daarvoor meer verantwoordelijkheid nemen voor de
doorstroom van havo naar vwo. Wilt u een doorstroombonus onderzoeken? 

Antwoord:

Ik voer over dit type vragen overleg met de inspectie, die via haar
toetsingskader scholen kan “belonen” of “straffen” voor het
sneller doorgeleiden van leerlingen. 

Op dit moment krijgt een school “bonuspunten” voor leerlingen die
vanuit havo zonder diploma doorstromen naar vwo en daarmee één jaar
sneller hun opleiding afronden op een hoger niveau. 

Leerlingen die mét een havodiploma doorstromen naar het vwo, doen er
weliswaar een jaar langer over, maar krijgen daarvoor van de inspectie
geen “strafpunten”.  

Dat vind ik een mooi en goed uitgebalanceerd systeem van bonus- en
strafpunten. 

 

Toelichting:  

Het oordeel van de inspectie is onder andere gebaseerd op verblijfsduur:
hoe meer leerlingen korter of langer nodig hebben dan de geldende
cursusduur, hoe negatiever of positiever het oordeel van de inspectie
zal zijn. 

Leerlingen die doorstromen naar een hoger niveau doen in beginsel een
jaar langer over hun opleiding. De leerling die na het succesvol
afronden van de theoretische leerweg doorstroomt naar het havo, zal dit
afronden na een totale verblijfsduur van zes jaar, één jaar meer dan
de geldende cursusduur. 

Het oordeel van de inspectie wordt echter niet negatief beïnvloed door
deze langere verblijfsduur. In die zin is er nu al sprake van een
doorstroombonus.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Bij de VARA Ombudsman waren twee leerlingen (die asielzoeker zijn) van
het mbo die door hun status geen stage kunnen lopen en daardoor hun
opleiding niet kunnen afronden. Eerder heeft de minister al een brief
gestuurd dat ze er iets aan zou doen. Wat gaan we er aan doen. En kunnen
in de tussentijd de boetes worden opgeschort? 

Antwoord:

De problematiek is mij inderdaad bekend. Ik maak een afspraak met mijn
collega's van Sociale Zaken en Werkgelegeheid en met Immigratie en
Asiel over dit onderwerp. Over de uitkomst wordt u nader geïnformeerd.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Hoe worden leerlingen die een verklaring omtrent gedrag (VOG) nodig
hebben voor een maatschappelijke stage geholpen als ze deze niet krijgen
omdat ze een keer in de fout zijn gegaan? 

Antwoord:

Een VOG voor leerlingen is niet verplicht. Indien een stagebiedende
partij dit wenselijk acht, kan die hier om vragen. 

De school heeft de regie en is eindverantwoordelijk voor de
maatschappelijke stage en zal dan ook voor die leerlingen waar geen VOG
voor kan worden afgegeven een andere plek zoeken, zodat ook zij een
stage kunnen lopen.



GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Wie gaat de extra handen aan het bed opleiden nu wordt gesneden in de
bekostiging voor 30-plussers?

Antwoord:

Het voornemen om mbo-studenten van 30 jaar en ouder niet meer voor
overheidsbekostiging in aanmerking te laten komen, wil niet zeggen dat
deze deelnemers geen opleiding meer kunnen volgen. Het kabinet is van
mening dat werkgevers een verantwoordelijkheid hebben voor het op- of
bijscholen van hun personeel. Zij kunnen daarvoor gebruik maken van de
O&O-fondsen en de Wet vermindering afdracht (WVA). Daarnaast
hebben volwassenen zelf een eigen verantwoordelijkheid voor het
bijhouden van hun kennis en vaardigheden. Voor de kosten die zij
hiervoor maken blijft fiscale aftrek van de studiekosten
mogelijk. Voor scholing van werknemers in de zorg bestaat er een
Stagefonds. Met het Stagefonds voor de Zorg stimuleert VWS dat
zorginstellingen stageplaatsen aanbieden voor studenten aan roc’s,
hogescholen en particuliere onderwijsinstellingen door zorginstellingen
een bijdrage te verlenen in de kosten van de stagebegeleiding. Dit fonds
wordt ook na 2011 voortgezet. 

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

GroenLinks ziet graag dat de Inspectie er op toeziet dat het geld
daadwerkelijk in de klas terecht komt. Graag reactie van de minister. De
lumpsum financiering komt nu terecht bij de lonen van bestuurders, geld
op spaarrekening van scholen en geld wordt uitgegegeven aan
adviesbureaus. 

Antwoord:

Scholen hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de besteding van de
middelen ten behoeve van het onderwijs. Het is niet wenselijk dat
geld bestemd voor het onderwijs aan het primaire proces onttrokken
wordt. Waar het gaat om de inkomens van onderwijsbestuurders nemen wij
maatregelen om bovenmatige beloningen te voorkomen (zoals de
staatssecretaris vorige week in het debat met uw Kamer heeft
toegelicht). De Inspectie van het Onderwijs heeft hierbij een
toezichthoudende rol. Ook doet de inspectie onderzoek bij
onderwijsinstellingen waarvan de aangehouden reserves
boven signaleringsgrenzen vallen. Indien er geen redenen zijn waarom
beschikbare middelen niet worden ingezet voor het onderwijs, spreekt de
inspectie de onderwijsinstelling hierop aan en maakt zij met de
instelling afspraken over het alsnog besteden van de middelen ten
behoeve van het onderwijs. Dit staat beschreven in de reactie bij het
rapport Financieel beleid van onderwijsinstellingen van 29 september
2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 123 VIII, nr. 30).  



GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Wat vindt de minister ervan dat we scholen afrekenen op zittenblijvers.
Dit doen we in het havo/vwo. Wat gaat de minister daaraan doen? 

Antwoord:

De doorstroom en dus ook zittenblijven worden inderdaad meegenomen in
het inspectieoordeel over de kwaliteit van een school (kwaliteitskaart).
Daar staat tegenover dat scholen een extra jaar bekostiging ontvangen
als een leerling een jaar doubleert. Ik ben hierover van mening dat
sprake is van een redelijke balans en ik ben niet voornemens hierop
maatregelen te treffen.

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Bedoelt het kabinet met uniforme toetsen in regeerakkoord, dat iedereen
een verplichte en een zelfde toets moet afleggen? Wil het kabinet echt
een eindtoets die gekoppeld wordt aan de financiering van scholen? 

Wil de minister een inspecteur die niet alleen in de klas komt, maar ook
in huis is om te bezien of een kind wordt geholpen bij huiswerk of wordt
voorgelezen? 

Antwoord:

Met uniforme toetsen bedoelt het kabinet inderdaad dat leerlingen in het
primair onderwijs aan het eind van hun schoolperiode dezelfde centrale
eindtoets wordt afgenomen ten aanzien van de Nederlandse taal en het
rekenen. Deze toets kan verschillende doelen dienen. Hij kan gebruikt
worden als tweede gegeven bij het schooladvies voor de individuele
leerling. Het resultaat van de eindtoets is ook van groot belang voor
een goede overgang van het basis- naar het voortgezet onderwijs. En de
resultaten van een centrale eindtoets geven de school en de inspectie
een goed en tussen scholen onderling vergelijkbaar beeld over de
resultaten. De toets vormt daarmee een prikkel om tot betere taal- en
rekenprestaties te komen. De toets zal in de toekomst meetellen voor
de beoordeling door de inspectie. De basiskwaliteit is een
bekostigingsvoorwaarde. De inspectie zal geen huisbezoeken afleggen.

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Wat gaat de minister er aan doen dat illegalen ook stage kunnen lopen
een werkvergunning kunnen krijgen? 

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de
vraag van het lid Van der Ham over stageplaatsen.



GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Er moet meer aandacht komen voor moeders die willen studeren.
Moederschap moet gecombineerd kunnen worden met studeren. Er is nu een
stichting jonge moeders. Met steun van ons kan moederschap beter
gecombineerd worden met studeren. 

Antwoord:

Het is belangrijk dat studenten studeren en moederschap kunnen
combineren, zodat zij hun opleiding met succes kunnen afronden. De
instellingen zijn hier primair aan zet. Daarnaast kunnen studerende
moeders gebruik maken van de mogelijkheden voor kinderopvang en kunnen
zij, indien nodig, een beroep doen op de eenoudertoeslag in de
studiefinanciering. 

De Stichting Studerende moeders is mij bekend. Deze stichting heeft een
eenmalige ontwikkelingssubsidie gekregen om instellingen te
stimuleren hun onderwijsaanbod toegankelijk te maken voor studerende
moeders en om studerende moeders de weg te wijzen bij het combineren
van studie en moederschap.  Deze subsidie heeft een looptijd van
1 september 2009 tot en met 31 augustus 2011. 

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

De PVV pleit voor het afschaffen van de onderwijskoepels, zoals PO-Raad,
VO-Raad en HBO-Raad. Dit onderwijsmiddenveld is een kleilaag die de gang
naar kwalitatief beter onderwijs belemmert. 

Het middenveld heeft te veel macht en zet niet alleen het ministerie,
maar ook ouders en leerlingen op afstand. Contributies komen
oorspronkelijk van OCW. Er moeten eerste stappen gezet worden om dit te
keren. Daarmee een alternatieve manier zoeken voor de vertegenwoordiging
van werkgevers. 

Antwoord:

Dit is niet realistisch: er is in Nederland vrijheid van vereniging. We
kunnen en willen scholen niet verbieden zich in raden te verenigen.  

Met de macht van de sectorraden valt het overigens wel mee: het zijn
verenigingen met leden (de scholen/instellingen).  

Er komt een taakstelling op de sectorraden. Dit kabinet vindt dat de
raden sober georganiseerd moeten zijn.  

Tegelijkertijd ondersteunen ze het primaire proces, leveren ze een
belangrijke bijdrage aan de kwaliteitsslag in de onderwijssectoren en
zijn ze een waardevolle gesprekspartner. Afschaffen van de sectorraden
gaat daarom te ver. We kunnen ze niet afschaffen en we hebben ze op een
aantal gebieden nodig.  

De scholen, en zeker de kleinere, hebben er baat bij om een aantal zaken
samen te organiseren (in de sectorraden). Dat is vaak efficiënter dan
alles op eigen houtje te doen. Het geld en de energie die scholen
daarmee uitsparen kan dan ten goede komen van het onderwijs. 

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

De PVV vraagt de regering om een canon van de westerse beschaving te
formuleren en deze canon in de lerarenopleiding op te nemen en te
doceren in het vo, mbo, ho. Deze canon moet in al deze onderwijsvormen
worden geïntroduceerd en geëxamineerd. Graag reactie van minister. 

Antwoord:

In het regeerakkoord is vastgelegd dat het belangrijk is dat scholen de
kernwaarden van de democratische rechtsstaat uitdragen. Dat gebeurt nu
op scholen in het kader van hun wettelijke opdracht om hun leerlingen
voor te bereiden op hun rol als actieve, participerende burgers binnen
de samenleving. In het primair onderwijs, speciaal onderwijs en de
onderbouw van het voortgezet onderwijs dienen bovendien de vensters van
de canon van Nederland als uitgangspunt ter illustratie van de
tijdvakken. Deze tien tijdvakken zijn onderdeel van het voor alle
leerlingen verplichte curriculum. 

 

Van verschillende kanten verneem ik dat het burgerschapsonderwijs op
scholen nadere aandacht behoeft. Ik zal mij de komende maanden buigen
over de wenselijkheid en mogelijkheden om kernwaarden van de
democratische rechtsstaat in het onderwijs een steviger plek te geven.
Ik kom begin 2011 hier bij u op terug. 

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

De PVV wil graag landelijke kennisexamens invoeren van het
basisonderwijs tot en met het hoger onderwijs. Hiermee verdwijnen ook
perverse prikkels bij de scholen en output financiering kan blijven
bestaan. De PVV overweegt een motie in te dienen over landelijke examens
opgesteld door onafhankelijke examenorganisaties. Graag een reactie 

Antwoord:

Bij de invoering van de referentieniveaus taal en rekenen in het po, vo
en mbo staat de gedachte van doorlopende leerlijnen in de
onderwijsloopbaan van de leerlingen centraal. In dat verband wordt het
kennisniveau van leerlingen straks regelmatig getoetst waardoor
sprake zal zijn van een doorlopende toetslijn. Via toetsen, zoals
de centrale eindtoets in het basisonderwijs, toetsen aan het eind van
de onderbouw van het voortgezet onderwijs en de rekentoets in het
voortgezet onderwijs, of via de in te voeren landelijke examens taal
en rekenen in het mbo. Deze toetsen/examens worden overeenkomstig de
onafhankelijke werkwijze van het huidige College voor
Examens ontwikkeld. De resultaten staan in dienst van een verbetering
van de overgangen tussen de onderwijssectoren.   

Wat betreft het ho wil ik met u nader overleg voeren over de vraag of
de checks and balances (kwaliteitszorg/accreditatie, examinering, etc.)
voor de kwaliteit van het hoger onderwijs adequaat zijn
om de samenleving en arbeidsmarkt vertrouwen te geven in de waarde van
ho-diploma's. De tussenrapportage van de inspectie over alternatieve
afstudeertrajecten in het ho lijken daartoe aanleiding te geven. Ik
stel voor dit te doen op basis van de eindrapportage van de inspectie
over genoemde trajecten, die in april 2011 beschikbaar komt. Verder
werken de lerarenopleidingen voor het primair en voortgezet
onderwijs samen aan de kennisbases en in vervolg daarop aan
gezamenlijke, landelijke kennistoetsen. In de kwaliteitsagenda Krachtig
Meesterschap waren daarover afspraken gemaakt met die opleidingen. Ik
verwacht dat deze ontwikkeling een goed voorbeeld kan zijn voor andere
opleidingen in het ho. Een nog in te stellen landelijke commissie voor
de examens krijgt een belangrijke rol in de bewaking van de kwaliteit.

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

De spellingseisen zijn verlaagd, is de minister bereid om dit terug te
draaien? 

Antwoord:

Recent heb ik over dit onderwerp schriftelijke vragen van het lid
Dijkgraaf van de SGP beantwoord (kenmerk 2010Z12352). Daarin is onder
meer de volgende tekst opgenomen: 

"Het is mijn stellige overtuiging dat voor het verbeteren van de taal-
en rekenprestaties van leerlingen ambitieuze doelstellingen een vereiste
zijn. Scholen en leerlingen moeten geprikkeld worden om het beste uit
zichzelf te halen. Tegelijkertijd is realisme geboden: niemand schiet
iets op met onhaalbare doelstellingen. De referentieniveaus taal en
rekenen, opgesteld door de commissie Meijerink, vormen ook daadwerkelijk
een goed evenwicht tussen ambitie en realisme. Hiertoe heeft de
commissie gebruik gemaakt van huidige onderwijsdoelen, toetsen, examens
en een keur van nationale en internationale onderzoeken. Bovendien zijn
de referentieniveaus in alle sectoren in zogenaamde veldraadplegingen
voorgelegd aan vakdeskundigen en praktijkexperts. Uit die
veldraadplegingen kwam eerder het signaal dat de referentieniveaus voor
verschillende groepen leerlingen te ambitieus in plaats van te eenvoudig
zouden zijn. 

Uit het hierboven beschreven proces blijkt dat bij de totstandkoming van
de referentieniveaus de nodige zorgvuldigheid in acht is genomen.
Bovendien moet bedacht worden dat bij de invoering van de
referentieniveaus in het primair onderwijs (po) geen doelen worden
gesteld als: “Alle leerlingen moeten aan niveau 1F voldoen”. De
huidige kerndoelen basisonderwijs blijven onverkort gelden. De
referentieniveaus zijn daar een uitwerking van. Het gaat erom dat
inzichtelijk wordt gemaakt hoe een leerling presteert op de
referentieniveaus, waarbij het fundamentele niveau 1F én het
streefniveau 1S (voor taal is dit identiek aan 2F) leidend zijn.
Leerlingen in het primair onderwijs die niveau 1F al beheersen, kunnen
verder werken naar het streefniveau. Hier wordt in de artikelen aan
voorbij gegaan. De conclusie dat bij de referentieniveaus sprake is van
een verlaging van de eisen deel ik daarom niet. Het is de (wettelijke)
opdracht aan de school om een leerling zo ver te brengen als binnen zijn
of haar mogelijkheden ligt. Voor sommige leerlingen zal dat niveau 1F
zijn, voor sommige leerlingen 1S of zelfs daarboven. En er zullen altijd
leerlingen blijven voor wie niveau 1F, ondanks alle extra inspanningen,
niet haalbaar zal blijken. Dit alles overwegende ben ik van mening dat
de referentieniveaus een deugdelijke set onderwijsdoelen zijn."



SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

De vrijwilligers voor de tussenschoolse opvang moeten een verklaring
omtrent gedrag (VOG) kunnen overleggen. Deze vereiste heeft ertoe geleid
dat er minder vrijwilligers voor de tussenschoolse opvang zijn. Is de
minister bereid dit voor deze groep nog terug te draaien? 

Antwoord:

De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de OKE-wet een amendement
ingediend waarmee de VOG voor overblijfouders verplicht is geworden. Ik
vind het ongewenst om binnen een jaar de wet op dit punt aan te passen.
Wanneer de Kamer dit toch wenst, ben ik natuurlijk bereid hier naar te
kijken.

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

Het kabinet legt sterk de nadruk op presteren. Dat is uitstekend mits we
de juiste prestaties in het oog houden. In de overhandigde notitie staat
centraal hoe de kwaliteit van het onderwijs gegarandeerd kan worden.
Daarin worden twee grote knelpunten benoemd met passende
oplossingsrichtingen:

1. Onderwijs moet gaan over de brede vorming van kinderen, niet
eenzijdig focussen op rekenen en taal.

2. We moeten scholen beoordelen op de manier waarop zij werk maken van
hun wettelijke taak, bijvoorbeeld vakkundigheid van leraren bevorderen.
Graag reactie (schriftelijk) op de notitie. 

Antwoord:

Graag zeg ik u dank voor de overhandigde notitie. Ik zal deze bestuderen
en betrekken bij de nadere uitwerking van mijn beleidsvoornemens.

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

De verplicht vakleraar gymonderwijs in de groepen 3 tot en met 8 van het
basisonderwijs levert veel scholen problemen op. Het kost immers extra
formatie en is een flinke belasting voor beginnende leraren. Vindt het
kabinet ook niet dat deze verplichting afgeschaft moet worden waardoor
de kwaliteit van het primaire proces versterkt kan worden? 

Antwoord:

Nee. De regelgeving op het punt van de benoembaarheid voor het verzorgen
van lichamelijke opvoeding in het primair onderwijs, is een gevolg van
een aangenomen initiatiefvoorstel vanuit de Tweede Kamer. Ik heb geen
aanleiding om daarin nu wijzigingen aan te brengen. De leraar
basisonderwijs mag dit onderwijs verzorgen in de groepen 1 en 2. Met een
aanvullend getuigschrift is hij bovendien op dit punt bevoegd voor de
groepen 3 tot en met 8. De school kan hem daartoe in staat stellen. Veel
pabo’s bieden overigens al de mogelijkheid om in een minor te worden
voorbereid op dat aanvullende getuigschrift. Dat maakt het traject naar
het aanvullend getuigschrift nog beter begaanbaar.  

 

Daarnaast mag de school voor primair onderwijs voor dit onderwijs al
sinds jaar en dag leraren benoemen die bevoegd zijn om in het voortgezet
onderwijs lichamelijke opvoeding te verzorgen, i.c. de vakleerkrachten.
 

 

Voor een kleine school kan dat betekenen dat aan zo’n vakleerkracht
geen voltijdse benoeming kan worden geboden. Maar dat geldt voor alle
vakleerkrachten die in het primair onderwijs mogen worden benoemd en het
geldt ook voor veel leraren in het voortgezet onderwijs, ook in andere
vakken. Met andere woorden, er is geen aanleiding om nu voorschriften te
wijzigen. Scholen hebben voldoende ruimte om tot een goede oplossing te
komen, bijvoorbeeld door met een andere school afspraken te maken over
de inzet van leraren op beide scholen. 

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

Leerlingenvervoer wordt door de gemeenten uitgevoerd. Hier zijn
knelpunten zodat ouders hun kinderen niet naar de gewenste school kunnen
sturen. Wat gaat u daar aan doen? 

Antwoord:

Naar aanleiding van onderzoek van de ombudsman naar de knelpunten in het
leerlingenvervoer is overleg gestart met de VNG. De Kamer is hier
onlangs in de beantwoording op kamervragen over het leerlingenvervoer
over geïnformeerd (2009/ 2010, aanhangsel, 3361). In het overleg met
de VNG is afgesproken om ook over de uitwerking van passend onderwijs en
de gevolgen voor het leerlingenvervoer door te praten. De resultaten
hiervan worden meegenomen in de voorstellen voor passend onderwijs.

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

Uit onderzoek van het planbureau blijkt dat de opleidingen waarvoor
lerarenbeurzen worden ingezet alleen effect hebben als het om
opleidingen gaat die langer dan een jaar duren. Is de minister bereid om
het geld voor de lerarenbeurs alleen nog maar te gebruiken voor
opleidingen die minimaal een jaar duren. Dus geen bezuinigingen en
alleen deze voorwaarde stellen. 

Antwoord:

Dit eerste onderzoek van het CPB naar de lerarenbeurs berustte op
alleen de eerste deelnemerstranche. Op dit moment verricht het CPB
onderzoek naar de effecten van de beurs, waarbij is gekeken naar
meerdere deelnemertranches. Ik wil de resultaten van dit onderzoek
afwachten alvorens te besluiten over mogelijke bijstelling van de
lerarenbeurs, mede omdat andere onderzoeksgegevens (eveneens op basis
van alleen de eerste tranche) de uitkomsten van het eerste CPB-onderzoek
niet bevestigden.



SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

Veel kinderen krijgen vroeg en voorschoolse educatie (vve) en hebben dit
niet nodig (staat ook in het proefschrift van Kerkstra). Dit staat in
contrast met bezuinigingen op passend onderwijs. Is de minister bereid
de overstimulering op de vve te betrekken bij de bezuiniging passend
onderwijs? 

Antwoord:

Er is geen sprake van overstimulering van VVE. Inzet op het voorkomen en
tegengaan van achterstanden voor álle kinderen die dat nodig hebben, is
hard nodig. Willen we opbrengsten optimaliseren, dan zijn verdere
investeringen in kwaliteit echt nodig op het gebied van de verbetering
van de doorlopende leerlijn VVE en verdere professionalisering van de
pedagogisch medewerker. 

SP	Smits, mw. M.	Vraag:

De regering gaat bezuinigen op passend onderwijs, waardoor niet genoeg
aandacht en begeleiding meer is voor kinderen zoals Zoë (8 jaar, licht
verstandelijk gehandicapt met ADHD op speciaal onderwijs). De toekomst
van deze kinderen moet worden gewaarborgd. Kan de minister uitleggen hoe
voor deze kinderen de komende jaren een passende plek in het onderwijs
wordt gewaarborgd en wie hiervoor verantwoordelijk is? 

Antwoord:

Ook voor kinderen als Zoë blijft er in de toekomst een passend plek in
het onderwijs. Zoe zit op het speciaal onderwijs en ook in de toekomst
zal het speciaal onderwijs in stand blijven met een substantiële
omvang.Voor kinderen die echt aangewezen zijn op speciaal onderwijs
blijft er plaats.

SP	Smits, mw. M.	Vraag:

Wanneer komt de wet op maximum salarissen (Balkenende-norm) na het
onlangs ingediende voorstel van Van Dijk? 

Antwoord:

De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke
sector is een wet van de minister van BZK. Het advies van de Raad van
State op dit wetsvoorstel is binnen. Ik verwijs u naar de reactie van
de minister van BZK in het vragenuur op 2 november jl.



SP	Smits, mw. M.	Vraag:

Er zijn scholen die de vrijwillige borg voor de gratis schoolboeken
verplicht stellen. Gaat de minister hier een einde aan maken, door de
scholen hardere sancties op te leggen als ze dat doen? 

Antwoord:

De borg verplicht stellen, of levering van “gratis schoolboeken”
afhankelijk maken van borg is niet toegestaan. De inspectie kijkt
hiernaar en zal handhavend optreden als dat nodig is. 

Daarbij krijgt de school eerst de kans om zijn procedures te herstellen,
voordat overgegaan wordt tot sanctionering. 

Dat de inspectie waar nodig handhavend optreedt betekent in de praktijk
dat de inspectie de school tweemaal aanspreekt op herstel van de
situatie. Herstelt de school de situatie niet binnen de aangegeven
termijn, dan gaat de inspectie een gesprek aan met het bestuur. Leidt
dit evenmin tot herstel van de situatie, dan draagt de inspectie de
school voor een sanctie voor bij de minister. 

Een sanctiemaatregel is overigens tot nu toe niet getroffen. Het
aanspreken van het bestuur door de inspectie volstaat in dit soort
situaties in het algemeen. Het is te vroeg om te stellen dat dit in dit
specifieke dossier het geval is.

SP	Smits, mw. M.	Vraag:

De SP heeft onderzoek gedaan onder 150 basisschooldirecteuren. Daaruit
blijkt dat de bezuinigingen die bedoeld waren voor bestuur en management
van scholen rechtstreeks zijn doorgesluisd naar de klassen (minister
krijgt rapport overhandigd). De SP hoort graag een reactie op de
aanbevelingen uit het rapport. Nog liever hoort de SP dat de
bezuinigingen ongedaan worden gemaakt en als de minister daar een
steuntje in de rug bij nodig heeft, dan wil de SP daar best een voorstel
voor inbrengen. 

Antwoord:

Het rapport doet twee aanbevelingen:

1. Het ongedaan maken van de bezuiniging op bestuur en management in het
basisonderwijs. De bezuiniging wordt niet teruggedraaid. Vanwege de
crisis zijn besparingen nodig, ook in het primair onderwijs. Met de
keuze voor een bezuiniging op het budget Bestuur en Management, is een
duidelijk signaal aan de besturen gegeven om het primaire proces daarbij
te ontzien. Maar uiteindelijk zijn het de besturen die de concrete
bezuiniging vormgeven, rekening houdend met de individuele situatie en
behoefte van de school. Daarbij spelen via de zeggenschaps- en
medezeggenschapsverhoudingen ook de directeuren, leraren en ouders een
rol. Schoolbesturen, directeuren en medezeggenschapspartners moeten
volwaardige gesprekspartners zijn als het gaat om het invullen van
onderwijskundige en financiële prioriteiten. 

 

2. Onderzoek doen naar welk percentage van het lumpsumbudget maximaal
besteed mag worden aan zaken die niet direct in de klas voelbaar zijn.
 

De lumpsumbekostiging, en de daarmee samenhangende ontschotting van de
bekostigingselementen, is ingevoerd opdat scholen en besturen een
integrale afweging van uitgaven en doelen kunnen maken en maatwerk
kunnen leveren. Daarmee wordt de kwaliteit van het onderwijs verbeterd.
Invoering van een maximumbesteding voor management en bureaucratie is
dan een stap terug. 

Wel moeten scholen en besturen bij deze integrale afweging van de
juiste veronderstellingen uitgaan. Om dat afwegingsproces te versterken
ga ik ervoor zorgen dat: 

scholen en medezeggenschapsorganen nog beter kunnen zien welke
bekostiging een bestuur voor een school ontvangt; 

de financiële deskundigheid binnen scholen wordt versterkt zodat er een
betere koppeling komt tussen onderwijsdoelen en financiële
prioriteiten. In de reactie op de evaluatie van de lumpsum zal dit
verder worden uitgewerkt;

besturen in de verantwoording transparant aangeven hoe de verdeling
tussen school en bovenschoolse uitgaven eruitziet en welke overwegingen
daaraan ten grondslag liggen. Dit als onderdeel van een ontwikkeling
naar een 'Venster voor verantwoording po' dat in overleg met o.a. de
PO-Raad de komende tijd wordt ontwikkeld.

SP	Smits, mw. M.	Vraag:

Het ministerie van OCW overschrijdt de 10% grens voor externe inhuur.
Wat gaat de minister doen om dit terug te brengen tot 10% van de
personeelskosten? 

Antwoord:

Zoals beschreven in mijn brief van 8 november jl. is OCW in 2008 en 2009
binnen de toenmalige norm van 13% gebleven. In 2010 is de Dienst
Uitvoering Onderwijs (DUO) ontstaan als fusie van de IB-Groep (een
zelfstandig bestuursorgaan) en CFI (een agentschap, onderdeel van OCW).
In 2010 zal OCW-exclusief DUO de hiervoor genoemde norm van 13% niet
overschrijden. OCW-inclusief DUO zal deze norm waarschijnlijk licht
overschrijden. 

 

In 2011 daalt de norm met 3 procentpunt tot 10%. OCW-exclusief DUO
blijft naar verwachting in 2011 binnen de norm van 10%. OCW-inclusief
DUO zal in 2011 wel boven de 10% uitkomen. 

De reductie van de inhuur bij DUO heeft hoge prioriteit. Het hanteren
van de 10%-norm in 2011 zou echter een onverantwoorde reductie
betekenen, waardoor de beoogde deregulering en vereenvoudigingen in de
studiefinanciering niet kunnen worden doorgevoerd. Hiervoor is inzet van
extern personeel noodzakelijk. Dit betreft: 

* specialistische kennis in projecten die niet (voldoende) aanwezig is
binnen DUO,  

* vervanging van DUO-personeel dat ingezet wordt op projecten en  

* inzet van uitzendkrachten om piekwerkzaamheden op te vangen. 

Na de invoering van de wijzigingen en vereenvoudigingen in de
studiefinanciering is een uitvoering met minder uitzendkrachten
mogelijk.  

 

Ik zie erop toe dat de kosten voor inhuur tot het absoluut noodzakelijke
beperkt zullen blijven.

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Graag ontvang ik voor 1 maart 2011 een actieplan met concrete
voorstellen van de minister over hoogbegaafde kinderen. 

Antwoord:

Ik zeg graag toe om voor genoemde datum met het gevraagde actieplan te
komen.

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Klopt het dat we niet weten, ook niet ongeveer, hoeveel er van het
beschikbare geld wordt besteed aan intelligente hoogvliegers? 

Antwoord:

Het is mogelijk om gelden voor zorgleerlingen, bijvoorbeeld als
onderdeel van Weer-samen-naar-school, in te zetten voor hoogbegaafde
leerlingen die extra aandacht behoeven. Uit het aan uw Kamer
toegestuurde rapport van Infinite (februari 2010) over de inzet van de
zorgmiddelen binnen de lumpsumsystematiek, blijkt dat niet precies
bekend is hoe en waarvoor middelen worden ingezet. Binnen deze
systematiek is er voor gekozen om de verantwoordingslast zo
veel mogelijk te beperken. Daarom hoeven besturen en
scholen niet aan te geven hoe en voor welke specifieke
onderwijsdoelen en doelgroepen de middelen worden ingezet. Bij de
invoering van passend onderwijs gaan de middelen naar de
samenwerkingsverbanden. Daarbij blijft er sprake van bestedingsvrijheid
om onder de wettelijke verplichting vorm en inhoud te geven aan de
zorgplicht voor passend onderwijs voor kinderen die extra aandacht
behoeven, waaronder hoogvliegers.

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Het vervolgonderwijs (zoals in bijvoorbeeld in het hbo) moet op termijn
niet langer de hiaten van de te lichte vooropleidingen bijspijkeren. Dit
geldt nadrukkelijk ook voor het verzwaren van de eisen van het vmbo en
de mavo. Wanneer gaat dat gebeuren? 

Antwoord:

Ik ben het helemaal eens met de heer Elias. De waarde van het diploma
mag niet ter discussie staan en daarvoor mogen eisen gesteld worden aan
leerlingen. We moeten af van de zesjescultuur.

Daarom worden er hogere eisen gesteld aan de examens. Dit proces zetten
we voort.

In schooljaar 2012/2013 worden de exameneisen voor havo/vwo
aangescherpt, leerlingen mogen dan maximaal één 5 halen voor de drie
kernvakken Nederlands, Engels en Wiskunde. 

Voor vmbo is de datum van inwerkingtreding nog niet vastgesteld, maar we
streven ernaar hier ook snel uitsluitsel over te kunnen geven. De
referentieniveaus taal en rekenen worden in 2014 voor het eerst
geëxamineerd. Op basis van evaluatie daarvan bezien we of een verdere
aanscherping – waarover de Onderwijsraad heeft geadviseerd –
noodzakelijk of wenselijk is. 

Selectievere doorstroming van mbo naar hbo.

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Ik heb een vraag over het nieuwsbericht dat de opstellers van het
eindexamen Nederlands op de havo niet structureel overleggen met de
opstellers van het examen Nederlands vwo. Op de scholen werd gedacht dat
het vwo de havo-samenvatting had gekregen en andersom, omdat het
havo-examen moeilijker leek dan dat van het vwo. 

Als er zo langs elkaar heen gewerkt kan worden, dan is de structuur
waarin we het vervaardigen van die examens hebben opgezet dus gatenkaas,
want zoiets mag niet kúnnen gebeuren, toch? En is dit exemplarisch voor
het onvoldoende serieus nemen van examinering?

En, het allerbelangrijkste natuurlijk, wat gaat u nu als minister van de
wiedeweerga structureel doen om zoiets uit te bannen?

Bij het havo-examen Nederlands van dit jaar zou het onderdeel
"Samenvatting" veel te moeilijk zijn uitgevallen. De klachten van
leerlingen bepalen mee in hoeverre de beoordeling wordt aangepast, zo
lees ik in de krant. Wat is dat eigenlijk voor iets raars?

Antwoord:

We kunnen de heer Elias geruststellen: klachten van leerlingen bepalen
niet het al dan niet aanpassen van de normering. 

De exameneisen worden vastgesteld door het College voor Examens (CvE) en
de examens worden op basis daarvan gemaakt door Cito. In dat proces
zitten checks & balances. Daarmee hebben we een goede structuur waarin
de kwaliteit van de examens gewaarborgd wordt.  

Door de gehanteerde normeringsystematiek zijn de exameneisen ieder jaar
hetzelfde. Het kan wel voorkomen dat een examen moeilijker of
makkelijker is dan vooraf voorzien.  

Met de normering wordt er voor gezorgd dat het geëiste niveau constant
is.  

Het signaal dat in 2010 het havo-examenonderdeel Nederlands samenvatten
moeilijker was dan het vwo-examenonderdeel Nederlands samenvatten neem
ik mee in de evaluatiebespreking met het College voor Examens. Uiteraard
wordt dit soort zaken standaard geëvalueerd met het CvE. 

Klachten van scholieren en leraren worden meegenomen bij de
evaluatie. Dat wil niet zeggen dat de normering wordt aangepast. 

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Scholen hebben de plicht de kansen van hun leerlingen op de arbeidsmarkt
te vergroten. Al jaren stellen we dit vast - en intussen wordt er wel
veel gepraat over doelmatigheid. Nu schrijft het regeerakkoord onder
meer voor dat er geen nieuwe opleidingen komen waar het bedrijfsleven
niks aan heeft en dat de tevredenheid van het bedrijfsleven over het
beroepsonderwijs wordt meegewogen bij de bekostiging van het mbo. Dt
zijn uitstekende maatregelen, wanneer kunnen we de uitwerking tegemoet
zien? 

Antwoord:

Het is nu al zo dat mbo-instellingen enkel bekostigde opleidingen kunnen
aanbieden waarvan de sociale partners (in de kenniscentra
beroepsonderwijs bedrijfsleven) hebben vastgesteld dat daaraan op
landelijk niveau behoefte is. Ik wil de aansluiting tussen het aanbod
aan mbo-opleidingen en de vraag vanuit de regionale arbeidsmarkt
versterken. Niet alleen om ervoor te zorgen dat het regionale
bedrijfsleven goed bediend wordt, maar ook om versnippering van het
aanbod aan opleidingen te voorkomen, zodat het onderwijs doelmatig te
organiseren is. Binnenkort brengt de Commissie Onderwijs en Besturing
BVE over dit onderwerp haar advies uit. Mede op basis van dit advies wil
ik in februari 2011 mijn standpunt aan uw Kamer toesturen. In
het Wetsvoorstel bekostiging mbo ga ik in op het meewegen van de
tevredenheid van het bedrijfsleven bij de bekostiging van het mbo. Dit
wetsvoorstel wil ik in mei 2011 via de ministerraad voor advies aan de
Raad van State sturen. Vervolgens kan het dan naar verwachting in
september 2011 aan uw Kamer worden aangeboden.    

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Hoe gaan we de slag maken naar maximaal 25.000 uitvallers in 2015? Hoe?
Wat? Wie? Wanneer? Rugnummers graag. 

Antwoord:

Ik wil de positieve dynamiek die de afgelopen jaren rond dit thema is
ontstaan, vasthouden en eruit halen wat erin zit. Daarom geen nieuw
beleid, maar doorgaan met het ingezette programma “Aanval op de
uitval”. De focus ligt daarbij op het voorkomen van schooluitval. De
nauwe samenwerking tussen scholen, gemeenten en het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zoals vastgelegd in de vsv-convenanten
wordt voortgezet. Scholen ontvangen prestatiesubsidie voor het aantal
voortijdig schoolverlaters dat ze daadwerkelijk verminderen. Daarnaast
zijn er plusvoorzieningen, programma’s voor jongeren die extra
begeleiding nodig hebben, gericht op het behalen van een
startkwalificatie.  

In 2002 verlieten 71.000 jongeren zonder startkwalificatie het
onderwijs. De doelstelling van het vorige kabinet was dit aantal terug
te brengen naar 35.000 in 2012. Door de invoering van het
onderwijsnummer is het mogelijk om leerlingen te volgen tijdens hun
onderwijsloopbaan. De teller staat nu op 42.600 (voorlopige cijfers over
schooljaar 2008-2009) en hiermee lig ik op schema richting de 35.000. 

 

Voor het realiseren van de doelstelling van 25.000 in 2016 (gemeten over
schooljaar 2014/2015) gaan we dus door op ingeslagen weg. Convenanten,
prestatiesubsidie,  volledige registratie en transparantie in cijfers
blijven de sleutelwoorden. Specifiek voor de overbelaste jongeren die
een startkwalificatie kunnen halen, investeer ik € 30 miljoen in het
structureel voortzetten van de plusvoorzieningen. Ook het coninueren
van de VM2-experimenten hebben een positief effect. 

 

Specifiek voor mbo ga ik € 150 miljoen investeren in het bestrijden
van schooluitval door intensivering van de onderwijstijd in het eerste
jaar van het mbo, intensieve begeleiding en loopbaanoriëntatie en
coaching. Onderzoek van ROA maakt duidelijk dat circa 40% van de
voortijdig schoolverlaters afkomstig van het mbo diverse schooloorzaken
benoemt als belangrijkste reden om te stoppen met de opleiding:
verkeerde opleidingskeuze, organisatie van de opleiding en kwaliteit van
het onderwijs. Er is dus nog forse winst te behalen. 

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Concreet maken we ons zorgen over de positie van kleine scholen, die
vanwege de gekozen financiële systematiek nu niet (of later) fuseren
dan op grond van ontwikkelingen in deze krimpregio's gewenst is. Kunnen
de bewindslieden ons op dit punt (uiteraard zonder budgettaire
consequenties voor de OCW-begroting als totaal) nog wat soelaas bieden?
Het probleem zit hem onder meer in het wegvallen van de vaste voet bij
fusies. 

Antwoord:

Het primair onderwijs kent een kleinescholentoeslag. Met die toeslag
zijn ook kleine scholen in staat goed onderwijs te geven. Kleine scholen
zijn echter wel kwetsbaar. De inspectie constateert dat kleine scholen
vaker zwak of zeer zwak zijn dan grotere. Lesgeven op een kleine school
stelt hoge eisen aan de leerkracht, bijvoorbeeld in verband met
combinatieklassen. Kinderen ontmoeten weinig leeftijdgenoten in de
school. Bij daling van het aantal leerlingen kan de kwetsbaarheid
toenemen en kan het wenselijk zijn kleine scholen samen te voegen tot
iets minder kleine scholen. Als twee of drie kleine scholen samengaan,
wordt de kleinescholentoeslag lager. Per leerling krijgt de nieuwe
school dan minder geld. Dat kan inderdaad om bedragen gaan die de
afwegingen van een schoolbestuur beïnvloeden. Daarom is er een
overgangsregeling. Als twee of drie kleine scholen samengaan om te komen
tot een minder kleine school, kost dat veel geld per leerling. In het
eerste jaar na het samengaan, krijgen de scholen dit volledig
gecompenseerd, in het tweede jaar voor de helft. Op zich is de wens
begrijpelijk om meer te doen, maar het is wel zo dat scholen met meer
leerlingen ook minder kosten hebben per leerling. Het herzien van de
kleinescholentoeslag leidt tot forse herverdeeleffecten, dat is een
operatie die juist de kwaliteit van de kleine scholen nog kwetsbaarder
kan maken. De nieuwe school krijgt door de overgangsregeling twee jaar
de tijd om de kosten op orde te brengen. Dat is een reële termijn en ik
zie niet direct goede mogelijkheden om hieraan meer te doen. In het
voortgezet onderwijs is het bekostigingsnadeel als gevolg van krimp veel
kleiner. Daarbij speelt vooral dat scholen goed moeten samenwerken om
een volledig opleidingsaanbod te handhaven. In de krimpregio's
Oost-Groningen, Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg lopen regionale
onderzoeken naar de krimpproblematiek en mogelijke oplossingen zowel
voor vo als voor po. Deze worden door OCW ondersteund. Mogelijke
oplossingen kunnen zich buiten het huidige regelkader begeven. Om
daarvoor ruimte te creëren wordt gewerkt aan een algemeen
experimenteerartikel. Begin volgend jaar ontvangt u daarvoor een
wetsvoorstel. Bij de feitelijke toepassing van dit artikel, bijvoorbeeld
in het kader van de krimpproblematiek, wordt u natuurlijk ook betrokken.

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Is het mogelijk en is het bespreekbaar om de elementen uniciteit (dus of
de nieuwe school een aanvulling vormt op het bestaande aanbod), de
verwachte omvang van de school en de vraag of de school binnen de
onderwijsvisie van de gemeente valt, op de één of andere manier (en
uiteraard zonder de strekking van artikel 23 van de Grondwet aan te
tasten) te beschouwen als richtinggevend bij de stichting van nieuwe
scholen? Wij zijn op zoek naar een pragmatische oplossing omdat er nu
een praktisch probleem is. Door de manier waarop de wetgeving in elkaar
steekt, is het soms niet mogelijk een gewone openbare school te stichten
in een nieuwbouwwijk, maar wél een bijzondere, neutrale school met een
specifieke onderwijskundige visie. 

Antwoord:

De systematiek van stichting en instandhouding van scholen op basis van
het 'richtingsbegrip' is ontwikkeld binnen de grenzen van artikel 23
van de Grondwet. De systematiek biedt stabiliteit, maar naar aanleiding
van ontwikkelingen in het onderwijs is het altijd goed om op punten te
verkennen of de regelgeving nog aansluit bij de hedendaagse praktijk. 

We moeten echter niet lichtvaardig denken over eenvoudige pragmatische
oplossingen.  Eerdere kabinetten (Kok I en II) hebben intensief de
mogelijkheden verkend om veranderende voorkeuren van ouders directer
te laten doorklinken in de samenstelling van het scholenbestand via het
instrument richtingvrije planning. Het wetsvoorstel om dit te regelen is
uiteindelijk afgeketst op uitvoerbaarheid, verzwaring van lasten en
kwaliteitsrisico’s.  

Naar aanleiding van het debat in uw Kamer over het Wetsvoorstel
'fusietoets in het onderwijs' werk ik aan een adviesaanvraag gericht
aan de bijzonder hoogleraren van de vier leerstoelen Onderwijsrecht
inzake het bestaande richtingsbegrip en de mogelijkheden om
daarbij anders om te gaan met pedagogisch-didactische concepten. Uw
aandachtspunten neem ik daarbij graag mee. Het initiëren van het
onderzoek heeft vanwege vacante leerstoelen enige tijd op zich laten
wachten. Inmiddels zijn de posities vervuld en op korte termijn ga ik
om advies vragen. Inzet daarbij is om medio 2011 over het advies te
beschikken. Ook de Kamer heeft de Onderwijsraad om advies gevraagd als
onderdeel van het werkprogramma 2011 over onder meer de strekking en
reikwijdte van de stichtingsvrijheid van artikel 23 van de
Grondwet. Alles overziende stel ik voor om eerst de rapportage met het
advies van de hoogleraren af te wachten om op basis daarvan verder
met u gericht te verkennen wat binnen het kader van artikel 23 de
mogelijkheden en onmogelijkheden zijn. 



VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

De minister-president van ons land wil iedere week een paar uur les
geven. Ik wil de minister van onderwijs vragen of zij op de één of
andere manier wil organiseren - een oproep, een happening, laten we iets
bedenken - dat de bovenlaag uit het bedrijfsleven en uit de wetenschap
dit voorbeeld gaat volgen. 

Antwoord:

De heer Elias vroeg of ik bereid ben een oproep te doen aan de top van
de wetenschap en van het bedrijfsleven om het voorbeeld van de
minister-president om voor de klas te gaan staan te volgen. Ik ben
graag bereid een dergelijke oproep te doen. Goed voorbeeld doet goed
volgen. Scholen moeten er natuurlijk wel voor open staan. Maar als,
naast de premier, zelfs winnaars van de Spinoza-premie, de hoogste
prijs in de Nederlandse wetenschap, dit soort initiatieven ontplooien,
dan ben ik gaarne bereid een brede oproep te doen. 

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Graag aspecten zoals geschetst in heroverwegingen over passend onderwijs
(bezuiniging daar 600 miljoen) de consequenties voor uitval, druk op de
leraren, kwaliteit van het onderwijs, kosten voor de jeugdzorg en druk
op regulier onderwijs meenemen.

Antwoord:

In het Heroverwegingsrapport over de productiviteit onderwijs wordt
uitgegaan van een bezuiniging van € 565 miljoen op leerlingenzorg. In
het rapport wordt aangegeven dat een groot deel van deze bezuiniging
gevonden kan worden door efficiëntiewinst. Vanwege de grootte van de
bezuiniging sluit het rapport niet uit dat deze ook kan leiden tot een
lagere onderwijskwaliteit op speciale en reguliere scholen. Het kabinet
stelt nu een veel beperktere bezuiniging voor dan in het
Heroverwegingsrapport is opgenomen. Dat betekent dat de bezuiniging als
zodanig  gemakkelijker gerealiseerd kan worden zonder de kwaliteit te
schaden. Daar komt nog het volgende bij: Het Heroverwegingsrapport gaat
uit van alleen een bezuiniging zonder nieuwe investeringen in het
onderwijs. Het kabinet stelt echter tegenover de bezuiniging op
leerlingenzorg nieuwe investeringen in kwaliteit en professionaliteit.
Daarmee is er juist sprake van een nieuwe impuls om de kwaliteit te
versterken. De nieuwe investeringen leiden ook tot minder schooluitval
en tot versterking van de professionaliteit van leraren. Gelet op de
omvang van de bezuiniging en de nieuwe investeringen is de verwachting
dat er geen extra druk op de jeugdzorg en de Wajong zal ontstaan. Door
betere samenwerking tussen deze sectoren is het zelfs mogelijk om tot
kwalitatief betere zorg te komen.



Politieke Partij	Kamerlid	Vraag en Antwoord



 PAGE    

 PAGE   1