[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32504 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2011)

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2011)

Eindtekst

Nummer: 2010D46650, datum: 2010-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2010Z13231:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten-

Generaal zendt bijgaand door 

haar aangenomen wetsvoorstel 

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

18 november 2010



Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
(Belastingplan 2011)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor het jaar 2011
wenselijk is fiscale maatregelen te treffen in het kader van
inkomensbeleid, constructie- en fraudebestrijding, (innovatief)
ondernemerschap alsmede de woningmarkt;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 2.10 wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan	maar niet
meer dan	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen
uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

	I	II	III	IV

	-	€  18 628	-	1,85%

	€  18 628	€  33 436	€      344	10,80%

	€  33 436	€  55 694	€   1 943	42%

	€  55 694	-	€ 11 291	52%



	B. In artikel 2.10a wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan	maar niet
meer dan	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen
uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

	I	II	III	IV

	-	€  18 628	-	1,85%

	€  18 628	€  33 485	€      344	10,80%

	€  33 485	€  55 694	€   1 948	42%

	€  55 694	-	€ 11 275	52%



	Bbis. In artikel 3.31, eerste lid, eerste volzin, wordt “kunnen door
de belastingplichtige willekeurig worden afgeschreven” vervangen door:
kunnen door de belastingplichtige voor 75 percent willekeurig worden
afgeschreven.

	Bter. In artikel 3.42, derde lid, wordt “44 percent” vervangen
door: 41,5 percent.

	Bquater. In artikel 3.42a, derde lid, worden “40 percent”, “30
percent” en “15 percent” vervangen door “36 percent”,
onderscheidenlijk “27 percent” en “13,5 percent”.

	Ba. In artikel 3.54a, derde lid, wordt “76% van de winst” vervangen
door: 80% van de winst.	

	C. Artikel 3.111 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, eerste volzin, wordt “voorafgaande twee
jaren” vervangen door: voorafgaande drie jaren.

	2. In het derde lid wordt “daaropvolgende twee jaren” vervangen
door: daaropvolgende drie jaren.

	D. Aan artikel 3.123a worden vier leden toegevoegd, luidende:

	4. Voor de toepassing van de vorige leden worden de in een kalenderjaar
op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten naar
evenredigheid toegerekend aan de tijdvakken waarop deze kosten
betrekking hebben. De eerste volzin is niet van toepassing op
afsluitprovisies die niet meer belopen dan het maximum, bedoeld in
artikel 3.120, zevende lid.

	5. Indien door of vanwege een inhoudingsplichtige in de zin van de wet
op de loonbelasting 1964 van de belastingplichtige of zijn partner dan
wel door of vanwege een met de inhoudingsplichtige verbonden
vennootschap als bedoeld in artikel 10a, zevende lid, van die wet aan de
belastingplichtige of zijn partner een geldlening is verstrekt,
daaronder begrepen een gedeelte van een geldlening, en de
belastingplichtige of zijn partner daardoor een rentevoordeel geniet dat
niet tot het loon gerekend is, maar dat als aftrekbare kosten in de zin
van de artikelen 3.120 tot en met 3.123 in aanmerking zou worden genomen
indien het wel tot het loon gerekend zou zijn, wordt de waarde van dit
rentevoordeel voor de toepassing van de vorige leden in aanmerking
genomen als op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare
kosten.

	6. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op aan een
geldlening als bedoeld in het vijfde lid verbonden kosten.

	7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de vaststelling van de waarde van het rentevoordeel en de
waarde van het voordeel van de aan de geldlening verbonden kosten,
bedoeld in het vijfde en zesde lid.

	Dbis. Artikel 3.139, onderdeel b, vervalt, onder verlettering van de
onderdelen c tot en met e tot onderdelen b tot en met d.

	Da. In artikel 4.34, vijfde lid, wordt “24% van het bedrag”
vervangen door: 20% van het bedrag.

	Db. Artikel 6.1, tweede lid, onderdeel b, vervalt.

	Dc. Afdeling 6.3 vervalt. 

	Dd. [vervallen]

	De. [vervallen] 

	E. Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met
€ 11.

	F. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het in het tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, laatstgenoemde
bedrag wordt verhoogd met € 15.

	2. Het in het tweede lid, tweede volzin, onderdeel c, laatstgenoemde
bedrag wordt verlaagd met € 40.

	3. De in het derde lid, onderdelen a tot en met c, genoemde bedragen
worden verhoogd met € 15.

	G. Het in artikel 8.15, derde lid, eerste volzin, genoemde bedrag wordt
verlaagd met € 20.

	H. Het in artikel 8.17, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met
€ 50.

	I. In artikel 8.19, tweede lid, wordt "1,3%" vervangen door: 1%.

	J. In artikel 8.20, tweede lid, wordt "1,3%" vervangen door: 1%.

	K. Na artikel 10a.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.9 Overgangsbepaling verliezen op beleggingen in durfkapitaal
in verband met het vervallen van afdeling 6.3 per 1 januari 2011

	1. Artikel 3.139, onderdeel b, zoals dat onderdeel luidde op 31
december 2010, blijft van toepassing met betrekking tot hetgeen wordt
ontvangen als nagekomen schuldaflossing op een geldlening ter zake
waarvan verliezen op grond van afdeling 6.3, zoals die afdeling op 31
december 2010 luidde, of op grond van het tweede lid in aanmerking zijn
genomen.

	2. Afdeling 6.3, zoals die afdeling op 31 december 2010 luidde, blijft
van toepassing op verliezen op vóór 1 januari 2011 verstrekte
geldleningen als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, zoals dat lid op 31
december 2010 luidde.

ARTIKEL II

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2012 als
volgt gewijzigd:

	A. In artikel 2.10 wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan	maar niet
meer dan	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen
uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

	I	II	III	IV

	-	€  18 628	-	2,00%

	€  18 628	€  33 436	€      372	10,80%

	€  33 436	€  55 694	€   1 971	42%

	€  55 694	-	€ 11 319	52%



	B. In artikel 2.10a wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan	maar niet
meer dan	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen
uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

	I	II	III	IV

	-	€  18 628	-	2,00%

	€  18 628	€  33 485	€      372	10,80%

	€  33 485	€  55 694	€   1 976	42%

	€  55 694	-	€ 11 303	52%



	C. Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met
€ 13.

	D. In artikel 8.19, tweede lid, wordt "1%" vervangen door: 0,7%.

	E. In artikel 8.20, tweede lid, wordt "1%" vervangen door: 0,7%.

ARTIKEL III

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2013 als
volgt gewijzigd:

	A. Artikel 3.111 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, eerste volzin, wordt “voorafgaande drie
jaren” vervangen door: voorafgaande twee jaren.

	2. In het derde lid wordt “daaropvolgende drie jaren” vervangen
door: daaropvolgende twee jaren.

	B. In artikel 8.19, tweede lid, wordt "0,7%" vervangen door: 0,4%.

	C. In artikel 8.20, tweede lid, wordt "0,7%" vervangen door: 0,4%.

ARTIKEL IIIbis

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2014 als
volgt gewijzigd:

	A. In artikel 3.31, eerste lid, eerste volzin, wordt “kunnen door de
belastingplichtige voor 75 percent willekeurig worden afgeschreven”
vervangen door: kunnen door de belastingplichtige willekeurig worden
afgeschreven.

	B. In artikel 3.42, derde lid, wordt “41,5 percent” vervangen door:
44 percent.

	C. In artikel 3.42a, derde lid, worden “36 percent”, “27
percent” en “13,5 percent” vervangen door “40 percent”,
onderscheidenlijk “30 percent” en “15 percent”.

	D. Artikel 8.2, onderdelen m en n, vervalt, onder vervanging van de
puntkomma aan het slot van onderdeel l door een punt.

	E. Artikel 8.7 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt ", de alleenstaande ouderenkorting, de
korting voor maatschappelijke beleggingen of de korting voor directe
beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen" vervangen door "of
de alleenstaande ouderenkorting". Voorts wordt ", de alleenstaande
ouderenkorting, de korting voor maatschappelijke beleggingen en de
korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele
beleggingen" vervangen door: en de alleenstaande ouderenkorting.

	2. In het tweede lid wordt ", de alleenstaande ouderenkorting, de
korting voor maatschappelijke beleggingen en de korting voor directe
beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen" vervangen door: en
de alleenstaande ouderenkorting.

	F. Artikel 8.19 vervalt.

	G. Artikel 8.20 vervalt.

ARTIKEL IIIA

	In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt hoofdstuk 2,
artikel I, onderdeel Ua, eerste lid, onderdeel b.

ARTIKEL IV

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 20a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar loon van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van
het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag
te boven gaat

	I	II	III	IV

	-	€  18 628	-	1,85%

	€  18 628	€  33 436	€      344	10,80%

	€  33 436	€  55 694	€   1 943	42%

	€  55 694	-	€ 11 291	52%



	B. In artikel 20b, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar loon van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van
het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag
te boven gaat

	I	II	III	IV

	-	€  18 628	-	1,85%

	€  18 628	€  33 485	€      344	10,80%

	€  33 485	€  55 694	€   1 948	42%

	€  55 694	-	€ 11 275	52%



	C. Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met
€ 11.

	D. Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het in het tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt
verhoogd met € 15.

	2. Het in het tweede lid, onderdeel c, laatstgenoemde bedrag wordt
verlaagd met € 40.

	3. De in het derde lid, onderdelen a tot en met c, genoemde bedragen
worden verhoogd met € 15.

	E. Het in artikel 22b, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met
€ 50.

	F. Artikel 31a, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

	c. onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling
van de dienstbetrekking, daaronder mede begrepen de inschrijving in een
beroepsregister, alsmede outplacement;.

ARTIKEL V

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2012 als
volgt gewijzigd:

	A. In artikel 20a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar loon van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van
het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag
te boven gaat

	I	II	III	IV

	-	€  18 628	-	2,00%

	€  18 628	€  33 436	€      372	10,80%

	€  33 436	€  55 694	€   1 971	42%

	€  55 694	-	€ 11 319	52%



	B. In artikel 20b, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar loon van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van
het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag
te boven gaat

	I	II	III	IV

	-	€  18 628	-	2,00%

	€  18 628	€  33 485	€      372	10,80%

	€  33 485	€  55 694	€   1 976	42%

	€  55 694	-	€ 11 303	52%



	C. Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met
€ 13.

ARTIKEL VI

	De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt “€ 110 000” vervangen door:
€ 220 000.

	2. In het vijfde lid wordt “€ 8 000 000” telkens vervangen
door: € 14 000 000.

	B. In artikel 29 wordt “met ingang van 1 januari van enig jaar”
vervangen door ”, onder overeenkomstige aanpassing van dit artikel,
met ingang van 1 januari van enig jaar” en wordt “en kan het in
artikel 23, derde lid en zevende lid, vermelde percentage” vervangen
door: en kan, eveneens onder overeenkomstige aanpassing van dit artikel,
het in artikel 23, derde en zevende lid, vermelde percentage.

ARTIKEL VII

	De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen wordt met ingang van 1 januari 2012 als volgt
gewijzigd:

	A. Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt “28 percent” telkens vervangen door “31
percent” en wordt “€ 220 000” vervangen door: € 150 000.

	2. In het vijfde lid wordt “€ 14 000 000” telkens vervangen
door: € 8 500 000.

	3. In het zevende lid wordt “het in het derde lid vermelde percentage
van 28” vervangen door: het in het derde lid vermelde percentage van
31.

	B. In artikel 29 wordt “percentage van 28” telkens vervangen door:
percentage van 31.

ARTIKEL VIII

	De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

	0A. In artikel 14c, derde lid, wordt “voor 24/46 deel” vervangen
door: voor 20/45 deel.

	A. In artikel 20a, eerste lid, wordt “zijn met ingang van het jaar
waarin de wijziging heeft plaatsgevonden, verliezen van daaraan
voorafgaande jaren” vervangen door “zijn de verliezen geleden voor
het tijdstip waarop de wijziging heeft plaatsgevonden”. Voorts worden
vier volzinnen toegevoegd, luidende: Daarbij worden de vóór het
tijdstip van de in de eerste volzin bedoelde wijziging genoten winst na
giftenaftrek van het jaar waarin die wijziging heeft plaatsgevonden en
de na dat tijdstip in dat jaar genoten winst na giftenaftrek
afzonderlijk berekend. Bij een negatieve uitkomst wordt het bedrag
toegerekend aan de belastbare winst van het voorafgaande respectievelijk
het volgende jaar. Indien toerekening aan een ander jaar niet mogelijk
is omdat de belastingplicht is aangevangen met het jaar waarin zich de
wijziging heeft voorgedaan of is geëindigd bij het einde van dat jaar,
wordt het negatieve bedrag niet in aanmerking genomen. In afwijking van
hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen leidt een
toerekening van een negatief bedrag aan het voorafgaande jaar niet tot
het vergoeden van heffingsrente.

	B. In artikel 22 komt de tabel te luiden:

Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer
dan	maar niet meer dan	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde
bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom
IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare
bedrag, of het gedeelte van het belastbare Nederlandse bedrag, dat het
in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I	II	III	IV

-	€ 200 000	-	20%

€ 200 000	-	€ 40 000	25%



	C. In artikel 23c, vijfde lid, wordt “74,5” vervangen door: 75.

ARTIKEL IX

	De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. De tabellen worden vervangen door de volgende tabellen:

Bij een CO2-uitstoot van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting voor een personenauto die wordt aangedreven anders dan door
een motor met compressieontsteking, het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot
dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

I	II	III	IV

-	110	0	0

110 gram/km	180	0	€ 61

180 gram/km	270	€   4 270	€ 202

270 gram/km	-	€ 22 450	€ 471



Bij een CO2-uitstoot van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met
een compressieontsteking het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd
met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag
te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom
I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

I	II	III	IV

-	95	0	0

95 gram/km	155	0	€ 61

155 gram/km	232	€   3 660	€ 202

232 gram/km	-	€ 19 214	€ 471



	2. De voorlaatste volzin komt te luiden:

	Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt verhoogd met
19,0 percent van de netto catalogusprijs en:

	a. verminderd met € 824;

	b. in geval van een personenauto waarvan de CO2-uitstoot met aardgas
als brandstof is gemeten, verminderd met € 1 324; of

	c. in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor
met een compressieontsteking vermeerderd met € 1 526.

	B. In artikel 9a, eerste lid, wordt “€ 750” vervangen door: €
500.

	C. Artikel 9b komt te luiden:

Artikel 9b

	1. Voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met
compressieontsteking wordt het bedrag aan belasting, bedoeld in artikel
9, eerste lid, verminderd met € 1 500, indien de personenauto voldoet
aan de grenswaarden, genoemd in tabel 2 van bijlage I van Verordening
(EG) nr. 715/2007 van het Europees parlement en de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van
motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen en
bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en
onderhoudsinformatie (PBEG L 171).

	2. Een wijziging van de in het eerste lid genoemde verordening gaat
voor de toepassing van het eerste lid gelden met ingang van de dag
waarop aan de betrokken wijziging van de verordening uitvoering moet
zijn gegeven, tenzij bij ministeriële regeling, die in de Staatscourant
wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

	3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter
uitvoering van dit artikel.

	D. In artikel 9c vervalt het derde lid onder vernummering van het
vierde lid tot derde lid.

	E. In artikel 10, eerste lid, wordt “na toepassing van artikel 9a,
artikel 9b en artikel 9c, derde lid” vervangen door: na toepassing van
artikel 9a en artikel 9b.

	F. Na artikel 16a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16b

	1. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn
van overeenkomstige toepassing op de in de artikel 9, eerste lid, in de
vierde kolom van de tabellen vermelde bedragen.

	2. Bij ministeriële regeling worden, na toepassing van het eerste lid,
de in artikel 9, eerste lid, in de derde kolom van de tabellen vermelde
bedragen dienovereenkomstig aangepast.

ARTIKEL X

	De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
wordt met ingang van 1 januari 2012 als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. De tabellen worden vervangen door de volgende tabellen:

Bij een CO2-uitstoot van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting voor een personenauto die wordt aangedreven anders dan door
een motor met compressieontsteking, het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot
dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

I	II	III	IV

-	110	0	0

110 gram/km	180	0	€ 92

180 gram/km	270	€   6 440	€ 275

270 gram/km	-	€ 31 190	€ 643



Bij een CO2-uitstoot van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met
een compressieontsteking het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd
met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag
te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom
I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

I	II	III	IV

-	95	0	0

95 gram/km	155	0	€ 92

155 gram/km	232	€   5 520	€ 275

232 gram/km	-	€ 26 695	€ 643



	2. De voorlaatste volzin komt te luiden:

	Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt verhoogd met
11,1 percent van de netto catalogusprijs en:

	a. verminderd met € 450;

	b. in geval van een personenauto waarvan de CO2-uitstoot met aardgas
als brandstof is gemeten, verminderd met € 950; of

	c. in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor
met een compressieontsteking vermeerderd met € 1 900.

	Aa. Artikel 9a vervalt.

	B. In artikel 9b, eerste lid, wordt “€ 1 500” vervangen door: €
1 000.

	Ba. In artikel 10 wordt “na toepassing van artikel 9a en artikel
9b” vervangen door: na toepassing van artikel 9b.

ARTIKEL XI

	De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. De in kolom IV van de tabellen na het bedrag van nihil genoemde
bedragen worden verhoogd met € 56, € 169 respectievelijk € 393.
Voorts worden de in kolom III vermelde bedragen dienovereenkomstig
aangepast.

	2. De voorlaatste zin komt te luiden:

	Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt:

	a. in geval van een personenauto waarvan de CO2-uitstoot met aardgas
als brandstof is gemeten, verminderd met € 500; of

	b. in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor
met een compressieontsteking vermeerderd met € 2 400.

	B. In artikel 9b, eerste lid, wordt “€ 1 000” vervangen door €
500.

	C. In artikel 9c vervalt de aanduiding “1.” voor het eerste lid.
Voorts vervallen het tweede en derde lid.

ARTIKEL XII

	De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
wordt met ingang van 1 januari 2014 als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 9b vervalt. 

	B. In artikel 10 vervalt “na toepassing van artikel 9b,”.

ARTIKEL XIII

	1. Artikel 16a, eerste en tweede lid, van de Wet op de belasting van
personenauto’s en motorrijwielen 1992 is van overeenkomstige
toepassing op de verlagingen van het belastingbedrag in de artikelen 9a
en 9b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen
1992 ingevolge de artikelen IX, onderdelen B en C.

	2. Artikel IX, onderdelen B en C, vindt geen toepassing ten aanzien van
personenauto’s die vóór 1 januari 2011 voor het eerst in gebruik
zijn genomen.

ARTIKEL XIV

	1. Artikel 16b van de Wet op de belasting van personenauto’s en
motorrijwielen 1992 vindt bij het begin van het kalenderjaar 2011 geen
toepassing op de in artikel IX, onderdeel A, genoemde bedragen in de
tabellen van artikel 9, eerste lid, van die wet.

	2. Op 1 januari 2012 is artikel 16b van de Wet op de belasting van
personenauto’s en motorrijwielen 1992 van overeenkomstige toepassing
op de in artikel X, onderdeel A, genoemde bedragen in de tabellen van
artikel 9, eerste lid, van die wet.

ARTIKEL XV

	In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt in artikel 25 “€
17,65” vervangen door: € 18,83.

ARTIKEL XVI

	Artikel 81a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 vindt bij het
begin van het kalenderjaar 2011 geen toepassing op het in artikel 25 van
die wet genoemde bedrag.

ARTIKEL XVII

	1. Het in artikel 25 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994
genoemde bedrag wordt met ingang van 1 januari 2012 verhoogd met zes
percent van dat bedrag.

	2. Het eerste lid vindt toepassing nadat artikel 81a van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994 bij het begin van het kalenderjaar 2012 is
toegepast.

ARTIKEL XVIII

	1. Het in artikel 25 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994
genoemde bedrag wordt met ingang van 1 januari 2013 verhoogd met twaalf
percent van dat bedrag.

	2. Het eerste lid vindt toepassing nadat artikel 81a van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994 bij het begin van het kalenderjaar 2013 is
toegepast.

ARTIKEL XIX

	De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 28c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel a komt te luiden:

	a. kunstvoorwerpen die hem zijn geleverd door de maker of diens
rechthebbenden;.

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, wordt
een onderdeel toegevoegd, luidende:

	c. kunstvoorwerpen die hem zijn geleverd door een andere ondernemer dan
een wederverkoper, wanneer die levering aan het verlaagde tarief uit
hoofde van artikel 103 van de BTW-richtlijn 2006 en de ter zake geldende
wettelijke bepaling onderworpen is.

	

	B. Tabel I wordt als volgt gewijzigd: 

	1. Onderdeel a, post 29, vervalt.

	2. Onderdeel b, post 14, onderdeel d, vervalt.

	3. Onderdeel b, post 17, vervalt.

	4. Aan onderdeel b wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
post 20 door een puntkomma, een post toegevoegd, luidende:

	21. renovatie en herstel van woningen na meer dan twee jaren na het
tijdstip van eerste ingebruikneming, met uitzondering van materialen die
een deel vertegenwoordigen van de waarde van deze diensten.

ARTIKEL XIXA

	1. Het toe te passen tarief op renovatie en herstel van woningen als
bedoeld in post 21 van Tabel I, onderdeel b, van de Wet op de
omzetbelasting 1968, is het tarief dat van kracht is op het tijdstip
waarop het belastbare feit zich voordoet.

	2. Het toe te passen tarief op kunstvoorwerpen, voorwerpen voor
verzamelingen en antiquiteiten als bedoeld in artikel 2a, eerste lid,
onderdeel m, van de Wet op de omzetbelasting 1968, is het tarief dat van
kracht is op het tijdstip waarop het belastbare feit zich voordoet.

ARTIKEL XX

	Tabel I, onderdeel b, post 21, van de Wet op de omzetbelasting 1968
vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van post 20 door
een punt, met ingang van 1 juli 2011.

ARTIKEL XXI

De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. aandelen in lichamen met een in aandelen verdeeld kapitaal, waarvan
de bezittingen op het tijdstip van de verkrijging of op enig tijdstip in
het daaraan voorafgaande jaar grotendeels bestaan of hebben bestaan uit
onroerende zaken en tegelijkertijd ten minste 30% van de bezittingen
bestaat of heeft bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken, mits
de onroerende zaken, als geheel genomen, op dat tijdstip geheel of
hoofdzakelijk dienstbaar zijn of waren aan het verkrijgen, vervreemden
of exploiteren van die onroerende zaken;.

	2. In het tweede lid vervalt “in Nederland gelegen”.

	3. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a:

	a. heeft, wanneer een lichaam, al dan niet tezamen met een tot
hetzelfde concern als gedefinieerd krachtens artikel 15, eerste lid,
onderdeel h, behorend lichaam, of met een natuurlijk persoon die, al dan
niet tezamen met zijn echtgenoot of zijn bloed- en aanverwanten in de
rechte linie, een geheel of nagenoeg geheel belang heeft in het lichaam,
voor ten minste een derde gedeelte een belang bezit of heeft bezeten in
een ander lichaam, bij het bepalen van zijn bezittingen naar
evenredigheid toerekening plaats van de bezittingen en schulden van het
andere lichaam;

	b. worden, na toepassing van de toerekening uit onderdeel a,
vorderingen van het lichaam op de verkrijger of op met het lichaam of de
verkrijger verbonden lichamen en verbonden natuurlijke personen als
bedoeld in het derde, zesde, zevende of achtste lid van dit artikel,
niet tot de bezittingen gerekend, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat
deze vorderingen voortvloeien of voortvloeiden uit een bij de aard en
omvang van het lichaam en de verkrijger, of daarmee verbonden lichamen
of natuurlijke personen, passende normale bedrijfsuitoefening;

	c. worden, na toepassing van de toerekening uit onderdeel a,
bezittingen van het lichaam, andere dan onroerende zaken en de
vorderingen bedoeld in onderdeel b, bij aanwezigheid van schulden van
het lichaam aan de verkrijger of aan met het lichaam of de verkrijger
verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen als bedoeld in het
derde, zesde, zevende of achtste lid van dit artikel, geacht te zijn
gefinancierd door die schulden en worden die bezittingen in zoverre niet
in aanmerking genomen, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat deze
bezittingen voortvloeien of voortvloeiden uit een bij de aard en omvang
van het lichaam en de verkrijger, of daarmee verbonden lichamen of
natuurlijke personen, passende normale bedrijfsuitoefening.

	4. Het vijfde lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. worden de volgende verkrijgingen beschouwd als te hebben plaatsgehad
ingevolge dezelfde of een samenhangende overeenkomst:

	1˚. verkrijgingen binnen een tijdsverloop van twee jaren door dezelfde
verkrijger als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn echtgenoot,
zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en door een lichaam
waarin hij, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot en zijn bloed- en
aanverwanten in de rechte linie, een geheel of nagenoeg geheel belang
heeft;

	2˚. verkrijgingen binnen een tijdsverloop van twee jaren door dezelfde
verkrijger als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, en door een tot
hetzelfde concern als gedefinieerd krachtens artikel 15, eerste lid,
onderdeel h, behorend lichaam;.

	5. Na het tiende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

	11. Onder aandelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het
derde lid worden mede verstaan rechten uit bestaande aandelen.

	B. In artikel 23 wordt “7,5 percent” vervangen door: 9,7 percent.

ARTIKEL XXIBIS

	Het in artikel 23 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer genoemde
percentage wordt met ingang van 1 januari 2015 verlaagd met 0,2
procentpunt.

ARTIKEL XXIA

	Bij verzekeringen waarbij de laatste prolongatiedatum of datum van
stilzwijgende verlenging, of bij afwezigheid van die datum de
ingangsdatum van de verzekering, vóór 1 maart 2011 ligt, is het
assurantiebelastingtarief van 9,7% van toepassing op de premies die na
28 februari 2011 vervallen.

ARTIKEL XXIB

	Bij verzekeringen waarbij de laatste prolongatiedatum of datum van
stilzwijgende verlenging, of bij afwezigheid van die datum de
ingangsdatum van de verzekering vóór 1 januari 2015 ligt, is het
assurantiebelastingtarief dat op 1 januari 2015 geldt, van toepassing op
de premies die na 31 december 2014 vervallen.

ARTIKEL XXII

	In afwijking van artikel 13, eerste lid, van de Wet op belastingen van
rechtsverkeer wordt in geval van verkrijging van een woning binnen
twaalf maanden na een vorige verkrijging in 2011 van dezelfde woning
door een ander, de waarde verminderd met het bedrag waarover ter zake
van de vorige verkrijging was verschuldigd hetzij overdrachtsbelasting
welke niet in mindering heeft gestrekt van schenk- of erfbelasting,
hetzij omzetbelasting welke in het geheel niet op grond van artikel 15
van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek kon worden gebracht.

ARTIKEL XXIII

	De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 1, eerste lid, wordt “ten behoeve van de nakoming van
verplichtingen die voortvloeien uit richtlijnen van de Raad van de
Europese Unie en uit andere regelingen van internationaal en
interregionaal recht” vervangen door: tot uitvoering van richtlijnen
van de Raad van de Europese Unie en andere regelingen van internationaal
en interregionaal recht.

	B. In artikel 8 wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde
lid, na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
administratieplichtigen aangewezen die gehouden zijn eigener beweging
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens
en inlichtingen te verstrekken aan onze Minister met het oog op de
uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie of van
andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het
verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen.

	C. Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

	1. Onze Minister verstrekt geen inlichtingen indien de verstrekking
daarvan niet strekt tot uitvoering van richtlijnen van de Raad van de
Europese Unie of van andere regelingen van internationaal en
interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de
heffing van belastingen, alsmede renten daarover en bestuursrechtelijke
sancties en boeten die daarmee verband houden.

	2. Onze Minister behoeft geen inlichtingen te verstrekken indien:

	a. de openbare orde van de Nederlandse staat zich daartegen verzet;

	b. die inlichtingen in Nederland krachtens wettelijke bepalingen of op
grond van de administratieve praktijk niet zouden kunnen worden
verkregen voor de heffing van een in artikel 1 bedoelde belasting,
alsmede voor de renten daarover of bestuursrechtelijke sancties of
boeten die daarmee verband houden;

	c. aannemelijk is dat de bevoegde autoriteit in de eigen staat niet
eerst de gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van de door
haar gevraagde inlichtingen heeft benut, die zij in de gegeven situatie
had kunnen benutten zonder het beoogde resultaat in gevaar te brengen;

	d. de bevoegde autoriteit voor wie de inlichtingen zouden zijn bestemd,
niet bevoegd of in staat is Onze Minister soortgelijke inlichtingen te
verstrekken;

	e. daarmee een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou
worden onthuld;

	f. de verstrekking strijdig zou zijn met algemeen aanvaarde beginselen
van belastingheffing of overige begrenzingen die voortvloeien uit de van
toepassing zijnde bepalingen van internationaal en interregionaal recht.

	3. Dit artikel vindt geen toepassing ten aanzien van de inlichtingen,
bedoeld in artikel 6a.

ARTIKEL XXIV

	Het Belastingplan 2009 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel XV vervalt.

	B. Artikel XVI vervalt.

	C. Artikel XVII vervalt.

	D. Artikel XX vervalt.

ARTIKEL XXV

	Het Belastingplan 2010 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel II wordt “1 januari 2012” vervangen door: 1 januari
2013.

	B. In artikel IX wordt “1 januari 2011” vervangen door: 1 januari
2012.

	C. Artikel XIII vervalt.

	D. Artikel XIV vervalt.

	E. Artikel XV vervalt.

	F. In artikel XXXIX, eerste lid, onderdeel d, wordt “1 januari
2011” vervangen door: 1 januari 2012.

ARTIKEL XXVI

	1. De accijns op sigaretten wordt met ingang van 1 maart 2011 zodanig
verhoogd dat de totale accijns voor de meest gevraagde prijsklasse
sigaretten € 11,68 per 1000 stuks hoger zal liggen dan het
accijnsbedrag voor deze prijsklasse op 28 februari 2011. Indien met
ingang van 1 maart 2011 het aldus berekende accijnsbedrag lager is dan
het bedrag dat overeenkomt met 57 percent van de kleinhandelsprijs van
de meest gevraagde prijsklasse van sigaretten, berekend per 1000 stuks,
geldt het laatstbedoelde bedrag.

	2. De accijns op rooktabak wordt met ingang van 1 maart 2011 zodanig
verhoogd dat de totale accijns voor de meest gevraagde prijsklasse
rooktabak € 4,93 per kilogram hoger zal liggen dan het accijnsbedrag
voor deze prijsklasse op 28 februari 2011.

	3. Bij ministeriële regeling worden met ingang van 1 maart 2011 de
tarieven van de accijns, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdelen b
en c, van de Wet op de accijns gewijzigd. De wijziging geschiedt zodanig
dat voor sigaretten en rooktabak van de meest gevraagde prijsklasse het
specifieke gedeelte van de accijns 50% bedraagt van de som van de totale
accijns en de omzetbelasting. Daarbij dient het bedrag van de totale
accijns gelijk te blijven aan het bedrag van de totale accijns dat na de
verhoging van de accijns verschuldigd zou zijn zonder de wijziging. De
wijziging van de bedragen die in artikel 35, eerste lid, onderdelen b en
c, zijn opgenomen als de ten minste te betalen accijns voor 1000 stuks
sigaretten respectievelijk 1 kilogram rooktabak, geschiedt zodanig dat
deze accijns na de wijziging van de tarieven gelijk is aan het totale
bedrag van de accijns voor 1000 stuks sigaretten respectievelijk 1
kilogram rooktabak van de meest gevraagde prijsklasse. Bij de wijziging
vindt afronding plaats van het procentuele gedeelte van de accijns op
honderdsten van een percent.

	4. Indien een wijziging van de meest gevraagde prijsklasse van
sigaretten onderscheidenlijk rooktabak als bedoeld in artikel 35a van de
Wet op de accijns in het kalenderjaar 2010 heeft plaatsgevonden, treedt
in afwijking van het vierde lid van artikel 35a van de Wet op de accijns
de in het eerste lid van artikel 35a van de Wet op de accijns bedoelde
ministeriële regeling tot wijziging van de tarieven in werking met
ingang van 1 maart 2011.

ARTIKEL XXVII

	Indien het bij koninklijke boodschap van 6 juni 2007 ingediende
voorstel van wet tot aanpassing van de wetgeving aan en invoering van
titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Invoeringswet
titel 7.13 Burgerlijk Wetboek) (31 065) tot wet is of wordt verheven en
eerder in werking is getreden of treedt dan artikel XXI van deze wet in
werking treedt, wordt artikel XXI van deze wet als volgt gewijzigd:

	1. In het in onderdeel 1 opgenomen artikel 4, eerste lid, onderdeel a,
van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt “aandelen in
lichamen met een in aandelen verdeeld kapitaal” vervangen door:
aandelen in een rechtspersoon.

	2. Onderdeel 3 komt te luiden:

	3. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a:

	a. heeft, wanneer een rechtspersoon, al dan niet tezamen met een tot
hetzelfde concern als gedefinieerd krachtens artikel 15, eerste lid,
onderdeel h, behorend lichaam, of met een natuurlijk persoon die, al dan
niet tezamen met zijn echtgenoot of zijn bloed- en aanverwanten in de
rechte linie, een geheel of nagenoeg geheel belang heeft in de
rechtspersoon, voor ten minste een derde gedeelte een belang bezit of
heeft bezeten in een andere rechtspersoon, waaronder niet mede begrepen
de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid, bij het bepalen van
zijn bezittingen naar evenredigheid toerekening plaats van de
bezittingen en schulden van de andere rechtspersoon, waaronder niet mede
begrepen de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid;

	b. worden, na toepassing van de toerekening uit onderdeel a,
vorderingen van de rechtspersoon op de verkrijger of op met de
rechtspersoon of de verkrijger verbonden lichamen en verbonden
natuurlijke personen als bedoeld in het derde, zesde, zevende of achtste
lid van dit artikel, niet tot de bezittingen gerekend, tenzij
aannemelijk wordt gemaakt dat deze vorderingen voortvloeien of
voortvloeiden uit een bij de aard en omvang van de rechtspersoon en de
verkrijger, of daarmee verbonden lichamen of natuurlijke personen,
passende normale bedrijfsuitoefening;

	c. worden, na toepassing van de toerekening uit onderdeel a,
bezittingen van de rechtspersoon, andere dan onroerende zaken en de
vorderingen bedoeld in onderdeel b, bij aanwezigheid van schulden van de
rechtspersoon aan de verkrijger of aan met de rechtspersoon of de
verkrijger verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen als
bedoeld in het derde, zesde, zevende of achtste lid van dit artikel,
geacht te zijn gefinancierd door die schulden en worden die bezittingen
in zoverre niet in aanmerking genomen, tenzij aannemelijk wordt gemaakt
dat deze bezittingen voortvloeien of voortvloeiden uit een bij de aard
en omvang van de rechtspersoon en de verkrijger, of daarmee verbonden
lichamen of natuurlijke personen, passende normale bedrijfsuitoefening.

ARTIKEL XXVIII

	Indien het bij koninklijke boodschap van 6 juni 2007 ingediende
voorstel van wet tot aanpassing van de wetgeving aan en invoering van
titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Invoeringswet
titel 7.13 Burgerlijk Wetboek) (31 065) tot wet is of wordt verheven en
later in werking treedt dan artikel XXI van deze wet in werking treedt,
komt hoofdstuk 4 (Ministerie van Financiën), artikel 5, onderdeel B,
onder 3, van die wet als volgt te luiden:

	3. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a:

	a. heeft, wanneer een rechtspersoon, al dan niet tezamen met een tot
hetzelfde concern als gedefinieerd krachtens artikel 15, eerste lid,
onderdeel h, behorend lichaam, of met een natuurlijk persoon die, al dan
niet tezamen met zijn echtgenoot of zijn bloed- en aanverwanten in de
rechte linie, een geheel of nagenoeg geheel belang heeft in de
rechtspersoon, voor ten minste een derde gedeelte een belang bezit of
heeft bezeten in een andere rechtspersoon, waaronder niet mede begrepen
de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid, bij het bepalen van
zijn bezittingen naar evenredigheid toerekening plaats van de
bezittingen en schulden van de andere rechtspersoon, waaronder niet mede
begrepen de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid;

	b. worden, na toepassing van de toerekening uit onderdeel a,
vorderingen van de rechtspersoon op de verkrijger of op met de
rechtspersoon of de verkrijger verbonden lichamen en verbonden
natuurlijke personen als bedoeld in het derde, zesde, zevende of achtste
lid van dit artikel, niet tot de bezittingen gerekend, tenzij
aannemelijk wordt gemaakt dat deze vorderingen voortvloeien of
voortvloeiden uit een bij de aard en omvang van de rechtspersoon en de
verkrijger, of daarmee verbonden lichamen of natuurlijke personen,
passende normale bedrijfsuitoefening;

	c. worden, na toepassing van de toerekening uit onderdeel a,
bezittingen van de rechtspersoon, andere dan onroerende zaken en de
vorderingen bedoeld in onderdeel b, bij aanwezigheid van schulden van de
rechtspersoon aan de verkrijger of aan met de rechtspersoon of de
verkrijger verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen als
bedoeld in het derde, zesde, zevende of achtste lid van dit artikel,
geacht te zijn gefinancierd door die schulden en worden die bezittingen
in zoverre niet in aanmerking genomen, tenzij aannemelijk wordt gemaakt
dat deze bezittingen voortvloeien of voortvloeiden uit een bij de aard
en omvang van de rechtspersoon en de verkrijger, of daarmee verbonden
lichamen of natuurlijke, personen passende normale bedrijfsuitoefening.

ARTIKEL XXIX

	Indien het bij koninklijke boodschap van 29 oktober 2009 ingediende
voorstel van wet tot vaststelling van de Wet Belastingwet BES
(Belastingwet BES) (32 189), tot wet is of wordt verheven en in werking
is getreden of treedt, wordt die wet als volgt gewijzigd:

	A. Aan artikel 8.87 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Onverminderd de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met
vierde lid, zijn de bij of krachtens de belastingwet aan te wijzen
administratieplichtigen gehouden de bij of krachtens de belastingwet aan
te wijzen gegevens en inlichtingen waarvan de kennisneming voor de
heffing van de belasting van belang kan zijn eigener beweging te
verstrekken aan de inspecteur volgens bij of krachtens de belastingwet
te stellen regels.

	B. In artikel 8.124, eerste lid, wordt “tot nakoming van
verplichtingen die voortvloeien uit” vervangen door: tot uitvoering
van.

	C. Artikel 8.129, derde lid, komt te luiden:

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
administratieplichtigen aangewezen die gehouden zijn eigener beweging
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens
en inlichtingen te verstrekken aan onze Minister met het oog op de
uitvoering van regelingen van internationaal en interregionaal recht tot
het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing en invordering van
belastingen.

	D. Artikel 8.134 komt te luiden:

Artikel 8.134 Begrenzingen verlenen bijstand

	1. Onze Minister verstrekt geen inlichtingen indien de verstrekking
daarvan niet strekt tot uitvoering van regelingen van internationaal en
interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de
heffing van belastingen, alsmede renten daarover en bestuursrechtelijke
sancties en boeten die daarmee verband houden.

	2. Onze Minister behoeft geen inlichtingen te verstrekken indien:

	a. de openbare orde van de BES eilanden zich daartegen verzet;

	b. die inlichtingen op de BES eilanden krachtens wettelijke bepalingen
of op grond van de administratieve praktijk niet zouden kunnen worden
verkregen voor de heffing en invordering belastingen, alsmede voor de
renten daarover of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee
verband houden;

	c. aannemelijk is dat de bevoegde autoriteit in de eigen staat niet
eerst de gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van de door
haar gevraagde inlichtingen heeft benut, die zij in de gegeven situatie
had kunnen benutten zonder het beoogde resultaat in gevaar te brengen;

	d. de bevoegde autoriteit voor wie de inlichtingen zouden zijn bestemd,
niet bevoegd of in staat is Onze Minister soortgelijke inlichtingen te
verstrekken;

	e. daarmee een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou
worden onthuld;

	f. de verstrekking strijdig zou zijn met algemeen aanvaarde beginselen
van belastingheffing of overige begrenzingen die voortvloeien uit de van
toepassing zijnde bepalingen van internationaal en interregionaal recht.

ARTIKEL XXIXA

	Voor het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen en
toneeluitvoeringen, daaronder begrepen opera’s, operettes, dansen,
pantomimes, revues, musicals en cabarets, alsmede lezingen, en optredens
door uitvoerende kunstenaars die op of na 1 januari 2011 plaatsvinden
en ter zake waarvan vóór deze datum de vergoeding is ontvangen,
blijven post 14, onderdeel d, onderscheidenlijk post 17, van Tabel I,
onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals deze bepalingen
luidden op 31 december 2010, van toepassing. 

ARTIKEL XXX

	Ingeval de samenloop van wetten die in 2010 in het Staatsblad zijn of
worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer
belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg
van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen,
artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende
wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden
gewijzigd.

ARTIKEL XXXI

	1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2011, met dien
verstande dat:

	a. artikel I, onderdelen A, B, F, G en H, eerst toepassing vindt nadat
artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het
kalenderjaar 2011 is toegepast;

	b. artikel IV, onderdelen A en B, eerst toepassing vindt nadat artikel
20a, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 20b, tweede lid, van de Wet
op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2011 is
toegepast;

	c. artikel IV, onderdelen D en E, eerst toepassing vindt nadat artikel
22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het
kalenderjaar 2011 is toegepast.

	2. De artikelen XIX, onderdeel B, onder 4, en XIXA, eerste lid, werken
terug tot en met 1 oktober 2010.

	3. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen XXIV en XXV,
onderdelen B, C, D en E, in werking met ingang van 31 december 2010.

	4. In afwijking van het eerste lid treden artikel XXI, onderdeel B, en
artikel XXIA in werking met ingang van 1 maart 2011.

ARTIKEL XXXII

	Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2011.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 

 PAGE    

 PAGE   23