[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking

Bijlage

Nummer: 2010D47805, datum: 2010-11-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking met daarin de contouren van het beleid voor ontwikkelingssamenwerking in de komende jaren en de invulling van de bezuinigingen op het ODA-budget in 2011 (2010D47804)

Preview document (🔗 origineel)


Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking

1. Inleiding

Het kabinet paart realisme over hedendaagse problemen aan optimisme over
de toekomst. In een snel veranderende wereld wil Nederland een
toonaangevend land zijn, ook op het gebied van
ontwikkelingssamenwerking. Want veel nationale onderwerpen zijn
internationale onderwerpen geworden. Nederland heeft direct belang bij
internationale stabiliteit en veiligheid, bij energie- en
grondstoffenzekerheid, bij een goede internationale rechtsorde en bij
een 'gelijk speelveld' met alleen noodzakelijke regels.
Ontwikkelingssamenwerking is daarom integraal onderdeel van breed
buitenlands beleid. 

Veiligheid, welvaart en welzijn van Nederland hangen samen met onze
internationale oriëntatie. Tegelijk vrezen veel Nederlanders de
gevolgen van de globalisering en zijn sceptisch over het nut van
ontwikkelingssamenwerking. Voor het eigen land en voor de wereld als
geheel. Uit internationale publicaties blijkt dat Nederland tot de beste
donorlanden behoort. Maar we zullen een grotere inspanning moeten
leveren om de kritiek op de effectiviteit van ons ontwikkelingsbeleid te
weerleggen. Zichtbare resultaten zijn nodig om de burger bij
ontwikkelingssamenwerking te betrekken. 

Goede bedoelingen zijn daarbij niet genoeg. Om draagvlak te behouden of
te herstellen, moet Nederland zich richten op gebieden waar het
internationaal verschil kan maken en waarmee tegelijk een nationaal
belang wordt gediend. Daarnaast is ook wederkerigheid van belang.
Tegenover Nederlandse inspanningen staan verplichtingen voor
ontwikkelingspartners. 

Het kabinet streeft naar een fundamentele herziening van het Nederlandse
ontwikkelingsbeleid, met als leidraad het WRR-rapport Minder pretentie,
meer ambitie. Ontwikkelingshulp die verschil maakt. Onontkoombare
bezuinigingen bieden de kans scherpe keuzes te maken. Veranderingen zijn
uiteraard een kwestie van lange adem. Meerjarige verplichtingen,
internationale afspraken en complexe structuren maken het noodzakelijk
veranderingen in verschillende fases te realiseren. 

Het aantal partnerlanden zal drastisch worden gereduceerd, het aantal
beleidsthema’s eveneens. Er vindt een verschuiving plaats van sociale
naar economische ontwikkeling. Zelfredzaamheid krijgt meer nadruk, we
gaan van hulp naar investeren. Begrotingssteun wordt niet gegeven
wanneer sprake is van corruptie, schending van mensenrechten of
onvoldoende good governance. Het succesvolle 3D-beleid wordt voortgezet;
ook op andere terreinen wordt samenwerking met anderen en andere
departementen gezocht. Er zal een sterke uitbreiding plaatsvinden van de
mogelijkheden voor het bedrijfsleven. De Millennium Development Goals
(MDG’s) voor 2015 blijven internationaal ons anker. 

Met een ODA-budget van 0,7 procent BNP handhaaft Nederland zich in de
kopgroep van donorlanden en houdt het zich aan internationale afspraken.
Tegelijk zet het kabinet zich krachtig in voor een ruimere ODA-definitie
en gaat tot het uiterste om de mogelijkheden binnen de huidige
richtlijnen te benutten. We respecteren de internationale normen op dat
terrein, maar willen samen met onze internationale partners tot
vernieuwing van die afspraken komen. Nederland wil een betrouwbare
partner zijn. 

Deze brief, die conform het verzoek van de Kamer is opgesteld, legt de
basis voor het nieuwe beleid en maakt een begin met de keuze voor
partnerlanden, beleidsthema’s en verdergaande samenwerking met andere
departementen, bedrijfsleven, kennisinstellingen en burgers. De brief
maakt gebruik van de aanzet tot beleidsvernieuwing die is gegeven in het
WRR-rapport. Gedetailleerde invulling volgt in de kabinetsreactie op het
WRR-rapport en in verdere uitwerking van het beleid in de eerste helft
van 2011.

2. Verbreding van de visie op ontwikkelingssamenwerking

Veiligheid, migratie, klimaatverandering, financiële stabiliteit: het
zijn wereldwijde kwesties die vragen om oplossingen waarin de belangen
van ontwikkelde en zich ontwikkelende landen samenkomen. Maar ook de
dreigende tekorten aan voedsel, water, grondstoffen en natuurlijke
hulpbronnen vereisen een internationale aanpak. Voor Nederland hebben
deze vraagstukken direct gevolgen, maar het gaat nadrukkelijk om
gedeelde belangen. Bij de aanpak van mondiale vraagstukken wil Nederland
een gezaghebbende positie innemen. Dat vereist positie kiezen, focus
aanbrengen. Waar liggen onze belangen en wat hebben we op het gebied van
kennis en ervaring te bieden? Niet op alle terreinen kunnen we evenveel
betekenen. 

Het belang van ontwikkelingssamenwerking staat voor dit kabinet buiten
kijf, maar het moet wel resultaten opleveren. De MDG’s zijn nog niet
allemaal binnen bereik van alle ontwikkelingslanden. Gezien de
veranderende verhoudingen in de wereld en het relatieve belang van
ontwikkelingshulp, moet opnieuw worden afgewogen hoe Nederland zijn
inzet zo effectief mogelijk kan maken. 

Hiermee zijn de twee uitgangspunten van het beleid van
ontwikkelingssamenwerking gegeven. Enerzijds een toenemende oriëntatie
op mondiale vraagstukken, anderzijds een gerichte aanpak van
landenspecifieke belemmeringen voor duurzame groei en zelfredzaamheid.
Armoedebestrijding blijft hoog op de agenda staan. Door te investeren in
duurzame groei helpen we ontwikkelingslanden hun armoedeprobleem zelf op
te lossen. Daarin dienen zij ook hun eigen verantwoordelijkheid te
(kunnen) nemen. Bestrijding van corruptie en bescherming van de
rechtstaat zijn harde voorwaarden. Op termijn moet duurzame groei ertoe
leiden dat donorgelden niet meer nodig zijn en ontwikkelingslanden hun
bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van mondiale problemen. Op die
manier zal er op de lange duur sprake zijn van een volwassen, wederzijds
profijtelijke relatie. 

De internationale gemeenschap heeft zich verplicht ontwikkelingslanden
bij te staan in het proces van armoedebestrijding. Daaraan zijn concrete
doelstellingen gekoppeld: de Millennium Development Goals voor 2015. Het
kabinet wil benadrukken dat in de afgelopen jaren op verschillende
MDG’s grote vooruitgang is geboekt. Bij die internationale
inspanningen heeft de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking een
belangrijke rol gespeeld. Nederland zal ook in het nieuwe beleid
aandacht aan de MDG’s blijven geven.

Om daadwerkelijk verschil te maken moet het beleid van verschillende
departementen met een internationale oriëntatie samenhang vertonen.
Politieke en economische beleidsoverwegingen komen samen in een
integrale benadering. Ontwikkelingssamenwerking heeft hierin een eigen
positie. De ruimte voor ontwikkelingslanden een nationaal beleid gericht
op groei en armoedevermindering te voeren, wordt steeds meer door
internationale vraagstukken bepaald. Ontwikkelingssamenwerking zorgt
ervoor dat de belangen van ontwikkelingslanden bij internationale
vraagstukken meewegen in het Nederlandse beleid. Coherentie voor
ontwikkeling zal in de komende jaren steeds belangrijker worden. Op dit
terrein wil Nederland de toon blijven aangeven. 

3. Verschil maken 

De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking moet keuzes maken. Dat kan
alleen door ons af te vragen waar Nederland daadwerkelijk een verschil
kan maken. Daarbij moeten we aansluiting zoeken bij onze expertise. Zo
krijgt ontwikkelingssamenwerking meerwaarde en een herkenbaar profiel,
ook in eigen land. 

Effectiviteit is doorslaggevend. Dat bereiken we door meer kennis op te
doen van de samenleving waarin we investeren. Door meer kennis te
vergaren van de thema’s die er voor onze partners toe doen. Door een
coherente inbreng in internationale fora. Door gebruik te maken van de
kracht en samenhang van de verschillende hulpkanalen. Door intensief
samen te werken met bedrijfsleven, kennisinstellingen, maatschappelijke
organisaties en andere departementen. Verhoging van de effectiviteit
vraagt ook om een professioneel apparaat met diepgaande kennis op
prioritaire thema’s. In de reactie op het WRR-rapport zal dieper op
deze professionalisering worden ingegaan.

Het is duidelijk dat ook de bezuinigingen heldere, scherpe en soms
ingrijpende keuzes over de besteding van het Nederlandse
ontwikkelingsgeld eisen. De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is in
de afgelopen jaren te versnipperd geraakt. Steeds zijn nieuwe
beleidskeuzes toegevoegd, zonder oude te schrappen. Die opeenstapeling
van prioriteiten heeft geleid tot te veel thema’s, te veel
partnerlanden, te veel partnerorganisaties en te veel instrumenten. In
de eerste plaats is dit een weinig effectieve manier van werken. Maar
ook legt dit een groot beslag op de schaarse capaciteit en doet het
afbreuk aan de mogelijkheden om te verdiepen en te specialiseren. De
beheerslast van het huidige programma is niet in overeenstemming met de
wens een hogere kwaliteit te realiseren met een kleiner apparaat. 

4. Specialiseren

Het kabinet zal de vernieuwing en focus van ontwikkelingssamenwerking
primair realiseren door het beleid te concentreren op een beperkt aantal
thema’s. Deze thema’s zullen leidend zijn voor zowel het bilaterale,
als het multilaterale kanaal. Nu kent ontwikkelingssamenwerking ten
minste elf verschillende thema’s. Het streven is het aantal thema’s
gefaseerd, maar substantieel terug te brengen. 

In deze themabeperking komen de beide hoofdrichtingen van het nieuwe
beleid samen. De oriëntatie op mondiale vraagstukken levert een brede
basis voor de themakeuze. Het Regeerakkoord noemt onder meer veiligheid,
klimaat, gezondheidszorg, energie, water en landbouwproductie. De
betrokkenheid van ontwikkelingssamenwerking bij deze mondiale agenda kan
niet los worden gezien van het streven naar armoedebestrijding via groei
in ontwikkelingslanden. Tegelijk vormt ook de klassiekere agenda van de
MDG’s een uitgangspunt, waarbij achterstanden de urgentie bepalen.
Vaak zijn de betrokken thema’s met elkaar verbonden en is er tussen
MDG’s en mondiale vraagstukken sprake van tweerichtingsverkeer.

In de themakeuze zal de omslag in het beleid duidelijk tot uitdrukking
komen. Voor de keuze van nieuwe thema’s worden twee groepen criteria
gehanteerd:

De relevantie voor armoedebestrijding, groei en daarmee voor
zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden.

Het strategische belang voor Nederland. Waar staan Nederlandse belangen
op het spel, zowel maatschappelijk als commercieel. Maar ook: waar kan
Nederland een effectieve bijdrage leveren. Waar is er sprake van een
herkenbare Nederlandse meerwaarde door kennis, ervaring en betrokkenheid
van de samenleving? 

Op basis van deze criteria komen de thema’s voedselzekerheid en water
sterk naar voren. 

Voedselzekerheid is direct gerelateerd aan MDG 1 (halvering van het
aantal mensen dat chronisch honger lijdt). Het aantal ondervoede mensen
is het afgelopen jaar wereldwijd gestegen naar 1 miljard en om de
wereldbevolking in 2050 te voeden moet de voedselproductie de komende
decennia op een ecologisch verantwoorde wijze met circa 70 procent
omhoog. Nederland heeft hier via bedrijven, ngo’s en
kennisinstellingen op het gebied van voedsel en duurzame productie
duidelijk toegevoegde waarde. Water wordt in toenemende mate gezien als
een schaarse hulpbron die samenhangt met klimaatverandering,
bevolkingsgroei en economische ontwikkeling. Nederland beschikt over
veel kennis en ervaring op het terrein van watermanagement. Het
interdepartementale programma Water Mondiaal is de ‘paraplu’ voor de
Nederlandse inzet.

 

Met de keuze voor deze twee thema’s gaat een verschuiving van de
sociale naar de economische sectoren gepaard, zoals ook in het
WRR-rapport is beargumenteerd. Verder blijft het van belang de milieu-
en klimaataspecten integraal mee te wegen. Het nieuwe themabeleid,
gericht op versterkte Nederlandse inbreng via de verschillende kanalen
op deze terreinen, zal in nauwe samenwerking met andere departementen
worden uitgewerkt. 

Bij de uitwerking van de nieuwe economische thema’s gaat bijzondere
aandacht uit naar de rol van de private sector. Het bevorderen van
ondernemerschap als manier van werken zal sterk worden aangezet. Boeren,
ondernemers en ondernemingen genereren inkomen en creëren
werkgelegenheid. Economische bedrijvigheid neemt toe door de
ontwikkeling van de private sector. Om bedrijven de kansen te geven om
zich te ontwikkelen en te produceren is het van belang dat de
voorwaarden voor goed en duurzaam ondernemerschap aanwezig zijn: een
gunstig ondernemingsklimaat, inclusief goed werkende 

(arbeids-)markten en een deugdelijke publieke infrastructuur. 

Het kabinet houdt deels ook vast aan thema’s die nu al de kern van het
Nederlandse hulpprogramma vormen. Een thema dat zowel vanuit de mondiale
agenda als de MDG-agenda prioriteit verdient, is ‘veiligheid en
rechtsorde in fragiele staten’. Veiligheid hier is verbonden met
veiligheid daar. Onze veiligheid is afhankelijk van stabiliteit elders
in de wereld; terrorisme en grensoverschrijdende misdaad moeten
effectief kunnen worden bestreden. Om onze belangen veilig te stellen,
is de opbouw en versterking van de rechtsorde in ontwikkelingslanden
cruciaal. Nederland heeft, via een geïntegreerde en innovatieve
benadering (denk aan de 3D-benadering in Afghanistan), in het verleden
resultaten geboekt waarop kan worden voortgebouwd.  

Daarnaast gaat het om de inspanningen voor MDG 5 (moedersterfte), een
terrein waarop de resultaten wereldwijd achterblijven. Nederland
beschikt op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en
Rechten (SRGR) over veel deskundigheid en ervaring. Daarvoor krijgt ons
land ook internationaal waardering. 

Wie prioriteiten benoemt, moet ook posterioriteiten benoemen. Een thema
als onderwijs heeft grote betekenis voor armoedebestrijding en er is op
dit terrein afgelopen jaren veel bereikt. Maar de Nederlandse meerwaarde
is niet dusdanig groot dat dit een voortzetting op dezelfde schaal
rechtvaardigt. Eenzelfde argumentatie geldt voor een belangrijk thema
als gezondheid. 

Er zijn natuurlijk beperkingen. De themakeuze vereist afstemming met
andere donoren en partnerlanden. Nederland kan niet solistisch te werk
gaan, arbeidsdeling is een belangrijk uitgangspunt. Thematische
inputdoelstellingen worden niet langer gehanteerd. En de beperkte
budgettaire ruimte op korte termijn stelt grenzen aan een intensivering
op de gekozen thema’s. Hieruit volgt een gefaseerde invoering van de
vernieuwingen, maar de richting is hiermee aangegeven. Het kabinet
begint in 2011 met een intensivering op de thema’s voedselzekerheid en
water, met inachtneming van het belang van private-sectorontwikkeling.
Bezuinigingen worden vooral gevonden bij uitgaven voor sectoren als
onderwijs en gezondheidszorg, waar zij geen directe relatie hebben met
de prioritaire thema’s. Innovatieve programma’s waarbij ook wordt
samengewerkt met het bedrijfsleven worden daarbij zo veel mogelijk
ontzien. Een voorbeeld hiervan is het Health Insurance Fund, een systeem
van verzekeringen waarbij ook HIV/AIDS in het basispakket zit.

5. Keuzes in bezuinigingen

In het Regeerakkoord staat een aantal financiële maatregelen voor het
budget voor ontwikkelingssamenwerking. Allereerst wordt het budget voor
ontwikkelingssamenwerking de komende twee jaar in twee gelijke stappen
verlaagd van 0,8 procent BNP in 2010 naar 0,7 procent vanaf 2012.
Daarnaast worden de kosten die voor het internationale klimaatbeleid
zijn voorzien in 2011 en 2012 binnen dit nieuwe plafond betaald. Ten
slotte is het deel van het ontwikkelingsbudget verhoogd dat wordt
toegerekend aan de Nederlandse EU-contributie en de vrijwillige
terugkeer van asielzoekers. Deze maatregelen leiden deze kabinetsperiode
tot meerjarige bezuinigingen op het ontwikkelingsbeleid van EUR 400 mln
(2011); EUR 900 mln (2012); EUR 720 mln (2013) en EUR 750 mln (2014).

Een aantal uitgaven binnen het ontwikkelingsbudget ligt vast.
Voorbeelden zijn de ODA-toerekening aan de EU-afdrachten, de kosten voor
de eerstejaarsopvang van asielzoekers, internationale
schuldenverlichting en een deel van de apparaatskosten van het
ministerie van Buitenlandse Zaken. Naast de aanpassing van het budget
moet financiële ruimte gevonden worden voor nieuwe prioriteiten. Dat
leidt ertoe dat de bezuinigingsdruk op de andere beleidsonderdelen
toeneemt.

De Nederlandse uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking voldoen aan de
definitie van Official Development Assistance (ODA), zoals die door het
Development Assistance Committee van de OESO is vastgesteld: Official
Development Assistance (ODA) is een bijdrage aan een door de OESO/DAC
als ontwikkelingsland ingedeelde natie, of aan een officiële
organisatie die het geld aan een land op deze lijst doet toekomen.
Daarnaast moet het algemeen doel van de financiering de economische
ontwikkeling en welzijn van het ontwikkelingsland zijn. Minimaal een
kwart van de financiering dient als gift te worden verstrekt. Omdat deze
definitie veel interpretaties toelaat, zijn er richtlijnen opgesteld die
specifiek aangeven welke uitgaven wel of niet onder de ODA-definitie
vallen. Over deze richtlijnen wordt in de werkgroep statistiek van de
OESO/DAC met regelmaat onderhandeld. Resultaten worden uiteindelijk door
de ministeriële High Level Meeting vastgesteld. 

Zoals in het Regeerakkoord is vastgelegd zal Nederland met kracht in de
statistische werkgroep de relevantie van de richtlijnen op het gebied
van uitgaven voor vrede en veiligheid onder ODA ter discussie stellen.
Doel daarbij is om internationale consensus over evident
ontwikkelingsrelevante uitgaven te krijgen, ook als de bestedingen
daarvan via militaire instanties plaatsvindt. In 2007 is een casebook
opgesteld met daarin opgenomen een aantal voorbeelden van bestedingen
die niet onder de huidige ODA-richtlijnen vallen, maar wel ten behoeve
van een duidelijk ontwikkelingsdoel plaatsvonden. De High Level Meeting
(HLM) van 2007 zag in deze voorbeelden geen aanleiding tot nadere
aanpassing van de richtlijnen. Niettemin zal het kabinet nog dit jaar
bij OESO/DAC kenbaar maken dat het in de ontwikkelingen op het gebied
van 3D-beleid aanleiding ziet om enkele richtlijnen te heroverwegen.
Daartoe zal ook met collega-donoren worden overlegd. Er wordt naar
gestreefd tijdens de HLM van 2011 tot nieuwe besluitvorming te komen.
Het kabinet houdt  vast aan de OESO/DAC-richtlijnen als uitgangspunt
voor toerekeningen maar gaat tot het uiterste in het benutten van de
mogelijkheden onder die richtlijnen. 

De invulling van de bezuinigingen van deze omvang beperkt zich niet tot
één begrotingsjaar. De keuzes die in deze brief worden gemaakt, zijn
het beginpunt van een nieuw ontwikkelingsbeleid. Dat beleid wordt de
komende jaren in overleg met de Tweede Kamer nader vormgegeven en
verfijnd. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de mutaties in
2011 per thema. Intensiveringen hebben betrekking op de prioritaire
thema’s. In de bijlage bij deze brief worden de financiële
voorstellen toegelicht. 











 	huidige budget 2011	Mutatie	wordt budget 2011

 	 	 	 

Veiligheid en Fragiliteit**	232	9	241

Private sector ontw. en voedselzekerheid	450	40	490

Onderwijs en Kennis	608	-160	448

HIV/AIDS + SRGR/gezondheid	452	-71	381

Maatschappelijk Middenveld	590	-107	483

Milieu, Natuur en klimaat	514	-30	484

Overig	804	-31	773

WB/IDA  (budgetneutrale kasschuif)	342	-50	292

 	 	 	 

 	3.992 	-400 	3.592 





	* Omdat geen kaasschaafmethode is gehanteerd gaat het om een combinatie
van forse bezuinigingen op niet-prioritaire thema’s en bescheiden
intensiveringen op prioritaire thema’s. Bij een slinkend budget vormen
die intensiveringen echter een aanzienlijke relatieve verschuiving. In
deze tabel zijn niet de bijdragen opgenomen waar niet op bezuinigd kan
worden.

** Daarnaast is ook onder andere thema’s sprake van substantiële
uitgaven die ten goede komen aan veiligheid en fragiliteit (zie
bijlage).

Tijdens de begrotingsbehandeling 2010 is toegezegd de systematiek van
planning en besluitvorming over de ODA-uitgaven nader te bekijken, ook
in relatie tot mogelijke bestedingsdruk. In het Regeerakkoord is
overeengekomen dat het ontwikkelingsbudget vanaf 2012 gemiddeld 0,7
procent BNP bedraagt. Dat betekent dat afgeweken kan worden van
(geforceerde) sturing op een ODA-prestatie van precies 0,7 procent BNP.
Om incidentele onder- dan wel overschrijding van de norm op te vangen
zal daarom intensiever gebruik gemaakt worden van de zogeheten
eindejaarsmarge (maximaal EUR 181,5 mln). Daarnaast is een groot deel
van de ODA-uitgaven vastgelegd in meerjarige afspraken en geeft ook de
huidige budgettaire krapte geen aanleiding voor bestedingsdruk. Anders
dan bijvoorbeeld de WRR stelt, is het om bestedingsdruk tegen te gaan
zeker de eerstkomende jaren niet nodig een apart meerjarig fonds in te
stellen.

Noodhulp vormt een aparte categorie die niet onder de thematische
beperking valt. Het belangrijkste doel van noodhulp is het verminderen
van menselijk lijden bij natuurlijke of door mensen veroorzaakte rampen.
Bij de bezuinigingen zal noodhulp zoveel mogelijk worden ontzien. Wel
moet noodhulp naar slachtoffers en donoren beter worden verantwoord,
door strenge selectie van uitvoerende instellingen, transparantie en
toezicht op bestedingen. 

6. Vormgeving in het bilaterale en multilaterale kanaal

Themakeuze heeft gevolgen voor de uitvoering. Op hoofdlijnen gaat het
daarbij om bilaterale ontwikkelingssamenwerking en multilaterale
ontwikkelingssamenwerking. De bilaterale ontwikkelingssamenwerking
verloopt gedeeltelijk van overheid tot overheid, gedeeltelijk via het
bedrijfsleven en gedeeltelijk via samenwerking met ngo’s. De
multilaterale ontwikkelingssamenwerking betreft de steun via de EU en de
multilaterale instellingen. 

Bilateraal

Ontwikkelingssamenwerking via het bilaterale kanaal heeft het voordeel
dat maximaal gebruik wordt gemaakt van de Nederlandse kennis en kunde,
in combinatie met een landenspecifieke analyse van de belemmeringen voor
groei en armoedevermindering. De bilaterale samenwerking biedt bovendien
mogelijkheden voor een politieke dialoog en het ontstaan van een
volwassen relatie gebaseerd op gelijkwaardigheid. Hier ligt een direct
Nederlands belang. Zo kan uit een ontwikkelingsrelatie een economische
relatie groeien die wederzijds profijtelijk is. Ten slotte kan langs
deze weg het beste worden voldaan aan de vraag naar tastbare resultaten
van de Nederlandse inzet. Deze voordelen zijn leidend voor onze inzet
via het bilaterale kanaal.

Met de beperking van thema’s en partnerlanden wil Nederland een
bijdrage leveren aan de voortgang van het proces van donorharmonisatie,
zoals ingezet met de overeenkomsten van Parijs en Accra. Nederland heeft
op het punt van de effectiviteit van onze hulpinspanning een goede
reputatie en wil een toonaangevende donor zijn.

Voor de samenwerking van overheid tot overheid zal een beperkt aantal
thema’s gelden dat de Nederlandse meerwaarde vertegenwoordigt, zoals
beschreven in paragraaf 4. In elk partnerland zal die themakeuze worden
gekoppeld aan de vraag vanuit het land zelf. Concentratie op een beperkt
aantal thema’s houdt in dat partnerlanden voor sommige thema’s bij
Nederland terecht kunnen en voor andere thema’s bij andere donoren
moeten aankloppen. Het kabinet is ervan overtuigd dat een goed
Nederlands aanbod zijn weg vindt naar de specifieke vraag in de
partnerlanden. 

Naast de themabeperking is er een tweede ingrijpende beleidskeuze: het
aantal partnerlanden zal aanzienlijk worden teruggebracht. Door het
aantal partnerlanden te verminderen, is Nederland beter in staat zich te
verdiepen in de sociale, culturele, politieke en economische structuren
van elk land. Het stelt ons in staat de nodige landenkennis in huis te
hebben en de beheerslast te beperken. Het terugbrengen van het aantal
partnerlanden zal in twee fasen worden doorgevoerd. In eerste instantie
wordt een aantal landen geïdentificeerd waar in 2011 wordt begonnen met
het beëindigen van de hulprelatie. Het gaat dan om landen waar de
Nederlandse meerwaarde gering is, vooral gezien de economische situatie
en het relatieve belang van de Nederlandse activiteiten in die landen.
In de loop van 2011 zal op basis van een diepgaandere analyse een
definitieve selectie worden gemaakt, rekening houdend met bredere
belangen. Het aantal partnerlanden zal minimaal met de helft worden
teruggebracht, van de huidige 33 tot in elk geval minder dan 16. Op de
lange termijn streeft het kabinet naar een verdere reductie tot 10
partnerlanden, zoals het WRR-rapport aanbeveelt. Nederland zal actief
gebruikmaken van de mogelijkheden om de landenkeuze af te stemmen met
andere donorlanden en de EU en zo te komen tot een betere internationale
arbeidsverdeling.

Voor ieder land wordt een meerjarig plan opgesteld waarin een
landenspecifieke strategie wordt uitgewerkt. Daarbij zal meer dan in het
verleden aandacht worden besteed aan de doorwerking van mondiale
vraagstukken op het niveau van ontwikkelingslanden. Die strategie zal
per land ook moeten aangeven hoe de hulp het beste kan worden
vormgegeven. Belangrijke door de thema’s heenlopende aspecten, zoals
aandacht voor genderaspecten en de rol van goed bestuur, worden daarin
meegenomen. Het kabinet streeft ernaar het bestaande instrumentarium
voor landendiagnostiek verder te verbeteren. 

De huidige indeling van de partnerlanden in drie categorieën behoudt
zijn waarde. Landen in categorie 1 zijn lage-inkomenslanden waar ODA een
dominante rol speelt om de MDG’s te realiseren. In de landen van
categorie 2 (fragiele staten) vormt een geïntegreerde benadering van
vrede, veiligheid en ontwikkeling de kern van het programma. Het gaat om
een gelijktijdige inzet op veiligheid, legitiem bestuur en
sociaal-economische ontwikkeling. Categorie 3 wordt gevormd door een
groep landen die in sterke mate een bijdrage levert aan het oplossen van
mondiale vraagstukken, waar de economische groei snel toeneemt en waar
de Nederlandse en Europese belangen groeien. Deze landen ontgroeien (op
korte termijn) een ontwikkelingsrelatie en zullen zich ontwikkelen tot
een volwaardige partner op het gebied van handel, duurzame ontwikkeling
en geopolitieke samenwerking. In de uitwerking van het beleid in de
tweede fase wordt verder vormgegeven aan de verbreding en financiering
van de relatie met deze landen door instelling van een
transitiefaciliteit, die samen met het ministerie van EL&I vormgegeven
kan worden.

Het beleid met betrekking tot begrotingssteun wordt herzien. Daarbij
moet een onderscheid gemaakt worden tussen het verlenen van algemene
begrotingssteun (ABS) en sectorale begrotingssteun (SBS). Voor wat
betreft ABS geldt dat de toepasbaarheid beperkt is, omdat er sprake moet
zijn van voldoende vertrouwen vanuit een gedeelde visie op politiek
niveau. Dat vertrouwen blijkt soms onvoldoende, waardoor een
‘stoplichtbeleid’ ontstaat dat de effectiviteit ondermijnt. ABS
wordt daarom niet ingezet als de omstandigheden op het gebied van
corruptie, mensenrechten en goed bestuur het niet toelaten. Dit heeft
tot gevolg dat het gebruik van het instrument ABS drastisch zal worden
verminderd. Ook voor SBS geldt uiteraard dat er voldoende vertrouwen
moet zijn in een vruchtbare samenwerking. SBS kan in landenspecifieke
gevallen één van de hulpmodaliteiten zijn, waarbij geldt dat deze
gericht moet zijn op de prioritaire thema’s. 

Ook de samenwerking via het bedrijfsleven wordt ingezet waar het
specifieke meerwaarde biedt. Als geen ander weet het bedrijfsleven
waaraan behoefte bestaat om het ondernemingsklimaat te verbeteren.
Bovendien beschikt het over onmisbare  investeringsmiddelen en kennis.
Gebruik zal worden gemaakt van de toegevoegde waarde die het Nederlandse
bedrijfsleven heeft in innovatieve technologie op prioritaire thema’s
en daaraan verwante terreinen als energie, milieu en gezondheidszorg.
Juist het bedrijfsleven heeft de vaardigheden om te bepalen wat gezien
de marktomstandigheden haalbaar is. Daartoe zal het dan wel over
voldoende lokale kennis moeten beschikken. 

Publiek-private partnerschappen (ppp’s) tussen overheid, bedrijfsleven
en andere partners zijn effectief gebleken in het bevorderen van
duurzame groei en voor het katalyseren van private middelen voor die
groei. Inmiddels bestaan er 75 ppp’s, waarin het bedrijfsleven actief
en met eigen middelen participeert. Het kabinet streeft in de komende
jaren naar een strategische uitbreiding en vooral schaalvergroting van
deze ppp’s. Nieuwe ppp’s zullen worden vormgegeven aan de hand van
de ervaringen met de huidige ppp’s. Economische levensvatbaarheid op
de lange termijn zal hierbij leidraad zijn. Het
bedrijfsleveninstrumentarium zal worden gehandhaafd en waar mogelijk
gestroomlijnd, waarbij we ons houden aan de daartoe gangbare OESO/DAC-
praktijk. 

De relatie van Buitenlandse Zaken met het bedrijfsleven zal worden
verdiept, onder meer door de inzet van de Ambassadeur voor de MDG’s en
ppp’s, en de Speciaal Adviseur Bedrijfsleven en
Ontwikkelingssamenwerking. Over de richting en vormgeving van het beleid
zal in samenwerking met het ministerie van EL&I vaker strategisch
overleg plaatsvinden met de top van het bedrijfsleven. Maatschappelijk
verantwoord ondernemen (MVO) biedt in toenemende mate een
aangrijpingspunt voor een intensievere samenwerking, onder meer omdat
Nederlandse bedrijven daarmee internationaal voorop lopen. Voor
bedrijven is MVO van groeiend belang. Uit onderzoek blijkt bovendien dat
bedrijven die MVO serieus nemen, ook op andere punten goed presteren.
Ngo’s kunnen op hun beurt inspelen op reputatiemechanismen. 

Voor de samenwerking via de Nederlandse maatschappelijke organisaties
bevindt de besluitvorming voor de komende vijf jaar zich in een
eindstadium. Het proces voor MFS II, het subsidiekader voor de periode
van 2011 tot 2015, is door het vorige kabinet in gang gezet en de
bestaande afspraken zullen worden gerespecteerd. Belangrijk is dat de
overheid zich hier een betrouwbare partner toont. Conform de afspraken
is per 1 november een besluit genomen waarbij aan 19 allianties een
subsidie is toegekend voor de komende vijf jaar. Meer informatie
hierover is te vinden in de brief aan de Tweede Kamer van 1 november
2010. Gezien de bezuiniging op het hulpbudget die het kabinet heeft
aangekondigd, is de allianties meegedeeld dat er een
begrotingsvoorbehoud wordt gemaakt. In de nu voorgestelde bezuinigingen
wordt in dat kader een korting van 12,5 procent ( EUR 50 mln) opgelegd. 

Het kabinet gaat de discussie aan met het maatschappelijk middenveld
over de toekomst van dit subsidiestelsel en hun rol daarin.
Medefinancieringsorganisaties en ngo’s wortelen in de samenleving en
kunnen uitvoeren wat de overheid niet kan uitvoeren. Zij kunnen
opvattingen en gevoelens van hun achterban vertolken en daarmee een
belangrijke rol spelen in het bij de les houden van overheden,
ondernemingen en instituties. Een grote financiële afhankelijkheid van
de overheid relativeert hun positie als representanten van een vitaal
maatschappelijk middenveld. Om voldoende draagvlak te houden, zullen
medefinancieringsorganisaties hun band met de samenleving moeten
versterken, en eigentijdse allianties met uiteenlopende partijen en
netwerken moeten aangaan. Dat betekent dat medefinancieringsorganisaties
in de toekomst meer geld vanuit de samenleving en minder vanuit de
overheid zullen krijgen. 

Europees

Ook voor de Europese ontwikkelingssamenwerking geldt dat een focus op de
specifieke meerwaarde gewenst is. Betere werkverdeling tussen EU-donoren
en gezamenlijke programmering van de hulp van lidstaten en Commissie
zijn belangrijke aandachtspunten. Ook de coherentie van het Europese
beleid op terreinen als handel, landbouw, energie en klimaat is van het
grootste belang voor ontwikkelingssamenwerking.

Europese ontwikkelingssamenwerking blijft voor dit kabinet een
essentiële aanvulling op het bilaterale beleid, zeker nu Nederland het
aantal partnerlanden en sectoren gaat terugbrengen. De Commissie kan
mede namens Nederland activiteiten ontplooien op een reeks van terreinen
waarvoor wij zelf geen of slechts beperkte middelen beschikbaar hebben.
Te denken valt aan verkiezingsmonitoring, hulp voor handel en
grootschalige infrastructuur. Ook is de EU actief in veel landen waar
Nederland strategische belangen heeft, maar geen bilateraal programma
(bijvoorbeeld nabuurschapslanden). 

De ontwikkelingsuitgaven via de Europese Commissie belopen ongeveer 10
procent van de Nederlandse ODA. Het gaat om de toerekening van
hulpuitgaven op de EU begroting en de bijdragen aan het Europees
Ontwikkelingsfonds (EOF) die in verdragen zijn vastgelegd.

Het kabinet zal de komende tijd actief bijdragen aan de herziening van
het Europese ontwikkelingsbeleid, ter voorbereiding van de nieuwe
financiële perspectieven 2014-2020. De Kamer zal binnenkort worden
geïnformeerd over de kabinetsreacties op zowel het Groenboek over
EU-begrotingssteun, als het Groenboek over EU-beleid ten aanzien van
groei en ontwikkeling. Het kabinet zal pleiten voor een sterkere nadruk
op economische sectoren (infrastructuur, landbouw, energie) in de
Europese hulpprogrammering. Ook is Nederland voorstander van het onder
de EU-begroting brengen van het EOF, zodat het Europees Parlement
hierover democratische controle kan uitoefenen. Bovendien bepleit het
kabinet een grotere terughoudendheid bij de Commissie in het verstrekken
van begrotingssteun en een veel scherpere dialoog met
ontwikkelingslanden. 

Multilateraal

Multilaterale instellingen nemen een aparte positie in. Voor behoud van
veiligheid en welzijn van Nederland is een sterke internationale
rechtsorde essentieel. Nederland heeft een open economie. Onze bedrijven
concurreren op mondiale markten. Een internationale rechtsorde en een
gelijk speelveld zijn voorwaarden om onze belangen veilig te stellen.
Multilaterale instellingen bieden het onderhandelingsplatform om
mondiale problemen aan te pakken. Zo bevordert mondiale samenwerking
bijvoorbeeld stabiliteit en daarmee ook onze veiligheid. Daarnaast
bieden multilaterale instellingen uitvoeringscapaciteit, daar waar
internationale samenwerking gewenst is vanuit efficiency of noodzaak.
Multilaterale instellingen zijn daarom voor Nederland van strategisch en
operationeel belang. Vanuit die belangen zet Nederland sterk in op
behoud en vernieuwing van multilaterale organisaties. 

Tot de multilaterale organisaties behoren de ontwikkelingsbanken (zoals
de Wereldbank), VN-fondsen en -programma’s (zoals Unicef, UNDP) en
gespecialiseerde organisaties (zoals FAO, ILO en WHO). De meerwaarde van
het multilaterale kanaal ligt vooral in schaalvergroting (grotere
geografische reikwijdte, voorziening internationale publieke goederen,
grote kenniscentra) en het tegengaan van ongecoördineerde, versnipperde
activiteiten.

Nederland besteedt in vergelijking met andere donoren een relatief
bescheiden deel van het hulpbudget via multilaterale instellingen,
ongeveer 26 procent. Maar nominaal is de Nederlandse bijdrage
aanzienlijk: in de periode 2006-2009 gemiddeld ruim EUR 1,4 miljard per
jaar. 

De Nederlandse bijdrage aan het multilaterale kanaal is op dit moment te
gefragmenteerd. In de afgelopen jaren verliep de financiering gemiddeld
via 710 activiteiten. Dat maakt monitoring praktisch ondoenlijk en
mogelijkheden tot identificatie onmogelijk. Deze versnippering in ons
multilaterale beleid zal worden aangepakt.

Nederlandse bijdragen zullen worden gebaseerd op de effectiviteit van
organisaties binnen het geheel van de mondiale architectuur en de
meerwaarde op voor Nederland prioritaire thema’s. De sterke kanten van
de internationale organisaties zullen beter worden benut. Op een aantal
terreinen leveren zij immers bijdragen die niet via het bilaterale of
particuliere kanaal kunnen worden gerealiseerd. Zo zijn verschillende
multilaterale organisaties onmisbaar in de voorziening van
internationale publieke goederen. De ontwikkelingsbanken kunnen door hun
schaalvoordeel en kennis een beslissende rol spelen bij het aanzwengelen
van economische groei in ontwikkelingslanden. Ook op het terrein van de
MDG’s spelen sommige multilaterale organisaties een leidende rol.
Nederland wil zijn bijdragen en invloed gebruiken om de effectiviteit
van de instellingen op die terreinen te vergroten. Bezuinigingen worden
in het bijzonder gericht op instellingen die onvoldoende effectief
functioneren, een marginale rol spelen of gespecialiseerd zijn in
thema’s die niet tot de Nederlandse prioriteiten behoren. 

7. Ten slotte

Ontwikkelingssamenwerking gaat van koers veranderen. Niet alle
veranderingen kunnen onmiddellijk worden gerealiseerd. Betrouwbaarheid
en zorgvuldigheid vragen om een gefaseerde benadering. Maar er is koers
gekozen. Kernbegrippen zijn zelfredzaamheid, strategisch kiezen, en
verbinding tussen Nederlandse en mondiale belangen. De bezuinigingen in
de begroting voor 2011 maken al direct een aantal accenten duidelijk. In
de loop van 2011 zullen besluiten worden genomen over de nadere
invulling van thema’s en landen. Dat zal in de begroting voor 2012 tot
uitdrukking komen. De ambitie is om de dingen te doen waar we een
verschil kunnen maken, waar we eigen expertise kunnen benutten en
ontwikkelen, en waar we een effectievere bijdrage leveren aan een
gemeenschappelijk eigenbelang. Alleen zo kan nieuw draagvlak voor met
belastinggeld gefinancierde internationale samenwerking ontstaan. 

Financiële bijlage

Inleiding

In het Regeerakkoord is een aantal financiële maatregelen opgenomen met
betrekking tot het budget voor ontwikkelingssamenwerking. De besparing
wordt gerealiseerd door de ODA-uitgaven terug te brengen naar gemiddeld
0,7% BNP per jaar (vanaf 2012, inclusief internationaal klimaatbeleid)
en door hogere toerekening aan het ODA-budget (asiel- en EU-uitgaven).
Het gaat hierbij om de volgende bedragen. 

Dit is een forse opgave. Immers, de bezuinigingen bij het ODA-budget
kennen een snelle oploop in de tijd. Daarnaast geldt dat een aantal
uitgaven binnen dit budget vastligt. Het gaat hierbij o.m. om de
toerekeningen (eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen, de
EU-toerekening), de bijdrage aan het EOF en de
EKI-schuldkwijtscheldingen. Dit betreft ruim 20% van het budget. De druk
bij het overige budget wordt daarom navenant groter. Bij het overige
budget geldt daarnaast dat een groot deel reeds in meerjarige afspraken
en toezeggingen vastligt. Het streven is om als een betrouwbare donor te
blijven opereren, hetgeen inhoudt dat toezeggingen en afspraken zo veel
als mogelijk gerespecteerd zullen worden. Echter, dit zal niet altijd
mogelijk zijn. In gevallen zullen bestaande afspraken met bilaterale,
multilaterale en maatschappelijke partijen aangepast moeten worden. 

Begroting 2011

Het budget voor ontwikkelingssamenwerking kan, in het verlengde van de
BZ-begroting, naar thema’s onderverdeeld worden. Hieronder zijn de
financieel belangrijkste thema’s weergegeven, zoals opgenomen in de
begroting die met Prinsjesdag aan de Tweede Kamer is aangeboden. De in
het Regeerakkoord opgenomen bezuinigingen zijn ten opzichte van deze
begroting. Gezien de omvang van de totale bezuiniging is bij het
merendeel van de thema’s sprake van een (forse) verlaging. In het
verlengde hiervan kan gesteld worden dat – vanwege het dalende
totaalkader – een gelijkblijvend budget in relatief opzicht een
intensivering inhoudt.

(*) In bovenstaande tabel zijn niet de thema’s en bijdragen opgenomen
waarop geen kortingen doorgevoerd kunnen worden. Het gaat hierbij om:
toerekeningen EU en asiel, EKI, de apparaatskosten en de (verplichte)
bijdragen aan internationale instellingen en het EOF. WB/IDA is ook niet
in de tabel opgenomen; de verlaging bij WB/IDA in 2011 betreft een
intertemporele budgetneutrale kasschuif.

Toelichting

Veiligheid en fragiliteit

Hieronder vallen de centrale programma’s voor vredesopbouw en
wederopbouw, zoals deze in onder meer Soedan (onder andere het
Multidonor Trust Fund, MDTF) en Afghanistan (onder andere het Afghan
Reconstruction Trust Fund, ARTF) worden uitgevoerd. Ook het
Stabiliteitsfonds en een groot deel van de bilaterale programma’s in
de landen van categorie II behoren tot dit thema. Daarnaast valt ook de
inzet in het kader van crisisbeheersing onder dit cluster.

De belangrijkste wijzigingen betreffen:

Door kortingen op onder andere het Stabiliteitsfonds, de
landenprogramma’s in categorie II (onder meer door uitfaseren van
partnerlanden) en centrale wederopbouwbudgetten is sprake van een
verlaging van EUR 30 mln.

Anderzijds is sprake van een intensivering van EUR 39 mln. Deze zal
worden ingezet ten behoeve van crisisbeheersing, conflictpreventie en
rechtsorde.

De totale financiële inzet op het thema veiligheid en fragiliteit zal
per saldo stijgen met EUR 9 mln.

Daarnaast is ook onder andere thema’s sprake van (substantiële)
uitgaven die ten goede komen aan Veiligheid en Fragiliteit. Voorbeelden
hiervan zijn de Nederlandse bijdrage van EUR 13 mln aan UNRWA (onder
noodhulp bij Overig) en de bijdrage van EUR 30 mln aan het
UNICEF-programma Education in Emergencies (onder Onderwijs). Ook komt
een deel van de thematische uitgaven en van het centrale noodhulpbudget
ten goede van fragiele staten waaronder Soedan en Pakistan.

Private sectorontwikkeling en voedselzekerheid

Onder private sector als OS-benadering en het thema voedselzekerheid
vallen onder meer bilaterale activiteiten op het gebied van
ondernemingsklimaat, maatschappelijk verantwoord ondernemen, het
ORIO-programma en de bijdrage aan het Infrastructureel
Ontwikkelingsfonds (FMO). Dit thema is prioritair en weerspiegelt de
verschuiving van sociale naar economische sectoren. Dit thema wordt
daarom geheel uitgezonderd van bezuinigingen. Voor private
sectorontwikkeling en voedselzekerheid was in de begroting 2011 EUR 450
mln uitgetrokken. 

Op dit beleidsterrein is in 2011 een intensivering voorzien van EUR 40
mln. Deelterreinen waar intensivering op relatief korte termijn en met
inzet van Nederlandse kennis en kunde resultaten kan bieden zijn:

uitbreiding van publiek private partnerschappen, zoals het Initiatief
Duurzame Handel; 

Financiële sectorontwikkeling (SME's, verzekeringen, sparen); 

Onderzoek en innovatie op het gebied van landbouw en voedselzekerheid;

Bilaterale ambassadeprogramma's;

Innovatieve financieringsinstrumenten waarbij met overheidsgaranties en
-leningen private investeringen voor ontwikkelingsdoelen worden
gekatalyseerd.

Onderwijs en kennis

Budgetten die hieronder vallen betreffen onder meer de bilaterale
programma’s, bijdragen aan hoger onderwijs en onderzoeksinstellingen
(o.m. op de OCW-begroting) en de bijdrage aan Education for All/Fast
Track Initiative (EFA/FTI). Voorgestelde bezuinigingen betreffen:

Een verlaging op de landenprogramma’s, die grotendeels wordt ingevuld
door de vermindering van het aantal partnerlanden 

de bijdrage aan het Education for All/Fast Track Initiative (EFA/FTI)
wordt verlaagd tot EUR 30 mln.

Het budget voor het programma kennisinstellingen wat op de OCenW
begroting staat wordt met EUR 5 mln teruggebracht. 

Daarnaast worden ook de vrijwillige bijdrage aan UNICEF en andere
programma op het thema basisonderwijs gekort. Het door Unicef
uitgevoerde programma Education in Emergencies wordt, vanwege de relatie
met veiligheid en fragiliteit, ontzien.

Ook op het onderzoeksprogramma en het internationale onderwijsprogramma
(waaronder het door NUFFIC beheerde NICHE en NFP) worden kortingen
toegepast 

Dit betekent dat op een budget van EUR 608 mln een bedrag van EUR 160
mln wordt ingeleverd. Hierdoor resteert een budget van EUR 448 mln op
het thema onderwijs en kennis.

HIV/AIDS + SRGR en gezondheid

Binnen dit cluster zal de aandacht zich ook in financiële zin gaan
richten op SRGR. Dit zal gaan leiden  tot een vermindering in de
bijdrage aan HIV/AIDS-programma’s. HIV/AIDS wordt substantieel gekort.
Anderzijds vindt op SRGR en gezondheid juist een intensivering plaats.

De bezuinigingen komen uit verschillende programma’s. 

De bijdragen via multilaterale instellingen (o.m. GFATM en
VN-instellingen ) worden gekort.

Daarnaast is sprake van verlagingen bij de bilaterale
landenprogramma’s, onder meer in uit te faseren partnerlanden. 

Het Health Insurance Fund (HIF) wordt ontzien gezien het innovatieve
karakter van het fonds wat het opzetten van verzekeringen behelst. Het
Global Alliance Vaccines Immunisation (GAVI) wordt ook ontzien.

Het gehele cluster staat voor EUR 452 mln op de begroting 2011. Conform
het voorstel wordt dit nu EUR 381 mln.  

Maatschappelijk middenveld

Het thema maatschappelijk middenveld beslaat onder meer het
Medefinancieringsstelsel (MFS II), en de financiële ondersteuning van
de Stichting Nederlands Ontwikkelingsorganisatie (SNV), het
Vakbondsprogramma (VMP) en de vereniging PSO. In de begroting 2011 is
EUR 590 mln gereserveerd voor het maatschappelijk middenveld. Dit bedrag
wordt in totaal met EUR 107 mln gekort.

De gereserveerde bandbreedte voor MSF II wordt niet toegekend. Daarnaast
vindt een aanvullende korting op de MFS-subsidies plaats. Hiertoe is bij
de recente toekenning een begrotingsvoorbehoud gemaakt. Dit betekent een
verlaging van het budget voor MSF II in 2011 van EUR 87 mln. 

De subsidies aan de SNV, het VMP en PSO worden in totaal met EUR 20 mln
verlaagd. 

Milieu, water en klimaat

Ten behoeve van dit thema is in de begroting 2011 een budget van EUR 514
mln opgenomen. Hierop worden de volgende wijzigingen doorgevoerd waarmee
per saldo een beperkte verlaging van EUR 30 mln wordt bereikt: 

Op het landenprogramma zal een korting worden doorgevoerd die gekoppeld
is aan het terugbrengen van het aantal partnerlanden. 

Daarnaast wordt ook op de VN-programma’s gekort.

De middelen voor aan hernieuwbare energie gerelateerde programma’s
worden ontzien gezien de eerdere toezeggingen die gedaan zijn voor dit
thema. Het Global Environment Fund (GEF) wordt ook om die reden slechts
beperkt aangeslagen; dit fonds geeft bovendien mogelijkheden voor
Nederlandse kennisinstituten bij de programma- en beleidsontwikkeling. 

Binnen het thema zal anderzijds voor EUR 30 mln worden geïntensiveerd.
Hierdoor kunnen extra fondsen worden ingezet op het voor Nederland
belangrijke kennisgebied van water en klimaat. 

Door enerzijds de verlaging met EUR 60 mln en anderzijds de verhoging
met EUR 30 mln komt het beschikbare budget op EUR 484 mln.

Overig

Hieronder vallen onder meer de thema’s mensenrechten, noodhulp, goed
bestuur, begrotingssteun, armoedebestrijding, kwaliteit en effectiviteit
OS, gender en draagvlak Nederlands beleid. In de begroting 2011 was voor
deze thema’s in totaal EUR 804 mln opgenomen: onder meer  humanitaire
hulpverlening (EUR 255 mln), goed bestuur (EUR 147 mln), gender (EUR 30
mln), algemene begrotingssteun (EUR 128 mln) en mensenrechten (EUR 35
mln). Dit bedrag wordt verlaagd tot EUR 773 mln. Het gaat hierbij om:  

De bilaterale mensenrechtenactiviteiten worden met EUR 5 mln gekort. 

De bijdragen aan multilaterale instellingen onder de bovengenoemde
thema’s worden met EUR 31 mln verlaagd. 

Op een budget van EUR 128 mln voor algemene begrotingssteun wordt een
bedrag van EUR 44 mln ingeleverd. 

Op activiteiten ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit en
effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking wordt EUR 4 mln gekort. 

De Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking
(SBOS) wordt met EUR 5 mln verlaagd. 

De bijdrage aan gender (artikel 5.3) wordt verhoogd met EUR 7 mln. 

Het centrale noodhulpbudget wordt ontzien van kortingen.

Tevens is sprake van een verhoging op het artikel voor
armoedebestrijding (artikel 4.2) in verband met een budgetneutrale
schuif binnen het totale ODA-budget tussen 2011 en 2012 waartoe in de
zomer van 2010 is besloten.  

Tot slot is sprake van een budgetneutrale kasschuif bij de Nederlandse
bijdrage aan WB/IDA. De bijdrage in 2011 wordt met EUR 50 mln verlaagd.
Inclusief deze kasschuif van EUR 50 mln is in 2011 sprake van een
verlaging met EUR 400 mln.

Deze voorgestelde wijzigingen leiden tot een aangepaste inzet op de
bovengenoemde thema’s:

Zoals eerder aangegeven zullen reeds gemaakte toezeggingen en afspraken
zo veel als mogelijk gerespecteerd worden. Hierdoor dient de omslag in
de themavoering in 2011 als een eerste stap worden gezien. Het streven
is om in de volgende jaren tot verdere ingrepen in de
prioriteitsstelling ten aanzien van de thema’s te komen. In het
verlengde hiervan is de inzet om (relatief) tot een grotere inzet op met
name de thema’s voedselzekerheid, veiligheid en fragiliteit, water en
SRGR te komen.

 PAGE   1 

 PAGE   1