[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32549, bijgewerkt t/m nr. 12 (NvW d.d. 6 juni 2011)

Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2010D50077, datum: 2011-06-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 6

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2010Z15810:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 12 (NvW d.d. 6 juni 2011)



32 549	Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de
herziene telecommunicatierichtlijnen







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de
Telecommunicatiewet, de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatie
autoriteit en een aantal aanverwante wetten en nadere regels aan te
passen aan de nieuwe richtlijnen en een nieuwe verordening op het gebied
van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1.1. wordt als volgt gewijzigd:

	a. In onderdeel e wordt na “waaronder mede begrepen de schakel- of
routeringsapparatuur” toegevoegd: , netwerkelementen die niet actief
zijn.

	b. In onderdeel k wordt na “openbaar” toegevoegd: elektronisch.

	c. Onderdeel j komt te luiden:

	j. bijbehorende faciliteiten: de bij een elektronisch
communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst behorende
diensten, fysieke infrastructuren en andere faciliteiten of elementen
die het aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk
maken of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten;

	d. Onderdeel l komt te luiden:

	l. toegang: het aan een andere onderneming beschikbaar stellen van
netwerkonderdelen, bijbehorende faciliteiten of diensten onder
uitdrukkelijke voorwaarden, al dan niet op exclusieve basis, ten behoeve
van het aanbieden van elektronische communicatiediensten, het aanbieden
van diensten voor de informatiemaatschappij of het verspreiden van
programma’s aan het publiek, door die onderneming;

	e. Onderdeel t komt te luiden:

	t. transnationale markt: bij beschikking, bedoeld in artikel 15, vierde
lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, gedefinieerde markt die de Europese
Unie of een aanzienlijk, zich over meer dan Ă©Ă©n lidstaat uitstrekkend,
deel daarvan beslaat;

	f. De onderdelen u, v en w vervallen.

	g. Onderdeel x komt te luiden:

	x. openbare telefoondienst: dienst die voor het publiek beschikbaar is
voor direct of indirect uitgaande en binnenkomende nationale of
internationale gesprekken, met behulp van een nummer of een aantal
nummers in een nationaal of internationaal nummerplan;

	ga. De onderdelen aaa tot en met eee worden vervangen door: 

	aaa. notificatierichtlijn: richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende
een informatieprocedure op het gebied van normen en technische
voorschriften en regels betreffende de diensten van de
informatiemaatschappij (PbEG L 204);

	bbb. programmadienst: dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat uit
het aanbieden van programma’s aan het algemene publiek of een deel
daarvan;

	ccc. conformiteitsrichtlijn: richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad van de Europese Unie, die geheel of gedeeltelijk berust op artikel
95 van het EG-Verdrag en regels stelt over het op de markt brengen of
het gebruik van apparaten;

	ddd. nummerhouder: degene aan wie het college op aanvraag een nummer
heeft toegekend;

	eee. nummergebruiker: degene die een nummer gebruikt;

	fff. roamingverordening: verordening nr. 717/2007 van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2007 betreffende
roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en
tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk
regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten
(PbEU L 171).

	h. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel fff door een
puntkomma, worden onderdelen ingevoegd, luidende:

	ggg. bijbehorende diensten: de bij een elektronisch communicatienetwerk
of een elektronische communicatiedienst behorende diensten die het
aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of
ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten;

	hhh. schadelijke interferentie: interferentie die het functioneren van
een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsvoorzieningen in
gevaar brengt, of die een overeenkomstig de geldende internationale,
communautaire of nationale voorschriften werkende
radiocommunicatiedienst op een andere wijze ernstig verslechtert,
hindert of herhaaldelijk onderbreekt;

	iii. BEREC: het orgaan van Europese regelgevende instanties voor
elektronische communicatie, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1211/2009
van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot
oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor
elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau;

	jjj. Het Bureau: het Bureau als bedoeld in artikel 6 van Verordening
(EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november
2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties
voor elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau;

	kkk. ITU: Internationale Unie voor Telecommunicatie.

B

	Artikel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In het eerste lid, wordt “als bedoeld in artikel 8, tweede, derde
en vierde lid” vervangen door: als bedoeld in artikel 8, tweede tot en
met vijfde lid.

	b. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Het college houdt bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden
zoveel mogelijk rekening met aanbevelingen van de Europese Commissie als
bedoeld in artikel 19, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, en met
door BEREC gegeven adviezen en gemeenschappelijke standpunten, voor
zover die aanbevelingen, adviezen en standpunten betrekking hebben op de
bij of krachtens deze wet aan het college opgedragen taken of verleende
bevoegdheden.

	c. In het derde lid wordt “een aanbeveling” vervangen door: een
aanbeveling van de Europese Commissie.

C

	Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In het tweede lid wordt de punt aan het slot van onderdeel g
vervangen door een komma, en wordt op de eerstvolgende regel een zin
toegevoegd, luidende:

	met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in onderdeel e,
uitsluitend wordt gedaan voor zover dat nodig is om:

	1°. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst
betreffende het gebruik van frequentieruimte;

	2°. in die frequentiebanden:

	- schadelijke interferentie te vermijden,

	- de technische kwaliteit van elektronische communicatienetwerken en
-diensten te verzekeren,

	- een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen, of

	- andere doelstellingen van algemeen belang te vervullen.

	b. Onder vernummering van het derde tot het zevende lid, worden vier
leden ingevoegd, luidende:

	3. Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in
het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen ten behoeve van elektronische
communicatienetwerken en -diensten in het frequentieplan proportionele
en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot
de te gebruiken technologie indien dat nodig is om:

	a. schadelijke interferentie te vermijden;

	b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;

	c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;

	d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de
radiofrequenties;

	e. een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen;

	f. een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken;

	g. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende
het gebruik van frequentieruimte.

	4. Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in
het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen in het frequentieplan
proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met
betrekking tot de soorten elektronische communicatiediensten die worden
aangeboden indien dat nodig is om te voldoen aan een bindende
internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte
of om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken.

	5. Als een doelstelling van algemeen belang als bedoeld in het derde
lid, onderdeel f, en het vierde lid, worden in ieder geval aangemerkt:

	a. de veiligheid van het menselijk leven;

	b. de bevordering van sociale, regionale of territoriale samenhang;

	c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;

	d. het bevorderen van de culturele en taalkundige diversiteit en het
pluralisme van de media.

	6. Indien een beperking als bedoeld in het vierde en vijfde lid wordt
opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar na het opleggen
van de beperking, en vervolgens iedere vijf jaar, of de beperking kan
worden opgeheven. Indien een beperking niet meer nodig is voor de
verwezenlijking van een van de in het vierde en vijfde lid genoemde
doelstellingen, wordt het frequentieplan hierop aangepast.

Ca

	Artikel 3.1 komt te luiden:

Artikel 3.1

	1. Onze Minister stelt na overleg met Onze Minister wie het mede
aangaat, een frequentieplan en wijzigingen daarvan vast.

	2. Het frequentieplan bevat in ieder geval:

	a. de bestemmingen van te onderscheiden frequentiebanden,

	b. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen onder
verantwoordelijkheid van Onze Minister wie het mede aangaat bij regeling
van Onze Minister aan te wijzen publieke taken worden uitgevoerd op het
gebied van defensie, veiligheid van de staat, handhaving van de
rechtsorde, wetenschap, veiligheid van het verkeer en hulpverlening,

	c. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen de vergunningen voor
het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van het verzorgen van taken
op het gebied van de publieke mediadienst bedoeld in artikel 1.1 van de
Mediawet 2008, worden verleend zonder toepassing van een van de
procedures, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid,

	 d. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen voor bepaalde
bestemmingen frequentieruimte al dan niet tezamen met categorieën van
radiozendapparaten als bedoeld in artikel 3.4 en al dan niet met een
meldingsplicht, zonder vergunning mag worden gebruikt,

	e. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen frequentieruimte voor
bepaalde bestemmingen niet zonder vergunning mag worden gebruikt,
alsmede de aanduiding of vergunningen worden verleend met toepassing van
de procedure, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid,

	f. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen in bij besluit van
Onze Minister nader aan te wijzen geografische gebieden frequentieruimte
uitsluitend mag worden gebruikt voor het ontvangen van signalen, en

	g. de aanwijzing van frequentiebanden binnen welke voor bepaalde
bestemmingen medegebruik kan worden opgelegd,

	met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in onderdeel e,
uitsluitend wordt gedaan voor zover dat nodig is om:

	1°. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst
betreffende het gebruik van frequentieruimte;

	2°. in die frequentiebanden:

	- schadelijke interferentie te vermijden,

	- de technische kwaliteit van elektronische communicatienetwerken en
-diensten te verzekeren,

	- een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen, of

	- andere doelstellingen van algemeen belang te vervullen.

	3. Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in
het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen ten behoeve van elektronische
communicatienetwerken en -diensten in het frequentieplan proportionele
en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot
de te gebruiken technologie indien dat nodig is om:

	a. schadelijke interferentie te vermijden;

	b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;

	c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;

	d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de
radiofrequenties;

	e. een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen;

	f. een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken;

	g. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende
het gebruik van frequentieruimte.

	4. Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in
het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen in het frequentieplan
proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met
betrekking tot de soorten elektronische communicatiediensten die worden
aangeboden indien dat nodig is om te voldoen aan een bindende
internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte
of om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken.

	5. Als een doelstelling van algemeen belang als bedoeld in het derde
lid, onderdeel f, en het vierde lid, worden in ieder geval aangemerkt:

	a. de veiligheid van het menselijk leven;

	b. de bevordering van sociale, regionale of territoriale samenhang;

	c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;

	d. het bevorderen van de culturele en taalkundige diversiteit en het
pluralisme van de media.

	6. Indien een beperking als bedoeld in het vierde en vijfde lid wordt
opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar na het opleggen
van de beperking, en vervolgens iedere vijf jaar, of de beperking kan
worden opgeheven. Indien een beperking niet meer nodig is voor de
verwezenlijking van een van de in het vierde en vijfde lid genoemde
doelstellingen, wordt het frequentieplan hierop aangepast.

	7. Op de voorbereiding van het frequentieplan en wijzigingen daarvan is
afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien
verstande dat in aanvulling op artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht, ook een gebruiker en een consument zijn zienswijze
over het ontwerp naar voren kan brengen.

	8. Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen
ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.

D

	Aan artikel 3.3, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het
slot van de zin door een komma de volgende zin toegevoegd: met dien
verstande dat in aanvulling op artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht, ook een gebruiker en een consument zijn zienswijze
over het ontwerp naar voren kan brengen.

Da

	Het elfde lid van artikel 3.3 komt te luiden:

	11. Vergunningen worden verleend voor een bij die vergunning te bepalen
termijn die gerelateerd is aan de betrokken dienstverlening, het met de
vergunningverlening nagestreefde doel en die rekening houdt met een
passende periode die nodig is voor de afschrijving van investeringen. De
vergunning kan worden verlengd met een door Onze Minister te bepalen
termijn.

Db

	Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Het tweede lid wordt vervangen door:

	2. Onverminderd het eerste lid kan aan een vergunning het voorschrift
worden verbonden dat de frequentieruimte waarop de vergunning betrekking
heeft, moet worden gebruikt voor de verzorging van bij de vergunning aan
te wijzen diensten, voor zover dat nodig is voor de verwezenlijking van
een doelstelling van algemeen belang. In dat geval kunnen de in het
eerste lid bedoelde beperkingen en voorschriften tevens betrekking
hebben op het belang van een goede dienstverlening.

	b. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.

	c. Na het tweede lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

	3. Als redenen van algemeen belang als bedoeld in het tweede lid,
worden in ieder geval aangemerkt:

	a. de veiligheid van het menselijk leven;

	b. het bevorderen van de sociale, regionale of territoriale samenhang;

	c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;

	d. de bevordering van culturele en taalkundige diversiteit en
pluralisme van de media.

	4. Onverminderd het eerste lid kan aan een vergunning het voorschrift
worden verbonden dat de frequentieruimte waarop de vergunning betrekking
heeft moet worden gebruikt voor de toepassing van bij de vergunning aan
te wijzen technologieën, indien dat nodig is om:

	a. schadelijke interferentie te vermijden;

	b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;

	c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;

	d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de
radiofrequenties;

	e. een doelmatige gebruik van frequentieruimte te waarborgen;

	f. een doelstelling van algemeen belang zoals bedoeld in het derde lid,
te verwezenlijken.

	5. Indien een voorschrift als bedoeld in het tweede en vierde lid wordt
opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar nadat het
voorschrift aan de vergunning is verbonden, en vervolgens iedere vijf
jaar, of het voorschrift kan worden geschrapt. Indien een voorschrift
niet meer nodig is voor de verwezenlijking van een van de in het tweede
en vierde lid genoemde doelstellingen, wordt de vergunning hierop
aangepast.

	

	d. Er wordt een achtste lid toegevoegd, luidende: 

	8. Indien een vergunning wordt verleend met toepassing van een van de
procedures, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onder b of c, wordt een
voornemen om een vergunning onder beperkingen te verlenen en een
voornemen om aan een vergunning voorschriften te verbinden, op passende
wijze bekendgemaakt. Belanghebbenden, gebruikers en consumenten kunnen
tot vier weken na bekendmaking van een voornemen hun zienswijze over het
voornemen naar voren brengen.

Dc

	Na artikel 3.7 wordt artikel 3.7a ingevoegd, luidende:

Artikel 3.7a

	1. Indien een van de gronden, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van
toepassing is, kan Onze Minister in plaats van intrekken of wijzigen van
een vergunning, de houder van een vergunning verplichten om die
vergunning overeenkomstig de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde
procedure binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn
geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een natuurlijke of
rechtspersoon die een toestemming heeft verkregen van Onze Minister. De
houder van de vergunning deelt Onze Minister binnen zeven dagen na
afloop van de in de eerste volzin bedoelde periode mede aan wie de
vergunning is overgedragen.

	2. Indien na afloop van de in het eerste lid, bedoelde periode
overdracht van de vergunning uitblijft, neemt Onze Minister de in het
zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure tot overdracht ter hand en
draagt Onze Minister die vergunning geheel of gedeeltelijk over aan de
natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig die bedoelde procedure,
de hoogste prijs of de minimumprijs heeft geboden voor die vergunning.
In het geval meerdere natuurlijke of rechtspersonen de hoogste of de
minimumprijs hebben geboden, wordt door middel van loting bepaald aan
wie van die personen de vergunning wordt overgedragen.

	3. Aan de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure kunnen
uitsluitend natuurlijke of rechtspersonen deelnemen die op grond van het
bepaalde op grond van het zevende lid, onderdeel b, een toestemming als
bedoeld in het eerste lid, hebben verkregen.

	4. Artikel 3.8, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige
toepassing.

	5. De houder van een vergunning aan wie Onze minister kenbaar heeft
gemaakt dat hij voornemens is om de in het eerste lid, bedoelde
verplichting op te leggen, kan uiterlijk binnen een bij ministeriële
regeling gestelde periode na de datum van kennisgeving van het
ontwerpbesluit verzoeken om:

	a. intrekking van de vergunning op grond van artikel 3.7, eerste lid,
onderdeel a,

	b. wijziging van de vergunning op grond van artikel 3.7, derde lid, of

	c. toestemming voor overdracht op grond van artikel 3.8, eerste lid.

	Onze minister wijst een verzoek dat wordt ingediend na afloop van deze
periode af.

	6. Gedurende de procedure, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a, en
gedurende acht weken na het tijdstip waarop de procedure is afgerond,
zijn artikel 3:7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede en derde
lid, en artikel 3.8, eerste lid, eerste volzin, niet van toepassing op
de vergunning waarop het ontwerpbesluit, bedoeld in het eerste lid,
betrekking heeft.

	7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld ten aanzien van:

	a. de door de houder van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, of
door Onze Minister te volgen procedure om te bepalen aan welke
natuurlijke of rechtspersoon als bedoeld in het derde lid, de vergunning
wordt overgedragen;

	b. de eisen die worden gesteld aan natuurlijke personen of
rechtspersonen, de aanvraag en de procedure om een toestemming als
bedoeld in het eerste lid te verkrijgen;

	c. de wijze waarop bepaald wordt welke natuurlijke of rechtspersoon die
een toestemming heeft verkregen de vergunning verkrijgt;

	d. de bepaling en betaling van de prijs voor de vergunning.

E

	Artikel 3.14 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Het tweede lid, komt te luiden:

	2. Onverminderd het eerste lid kan aan een vergunning voor het gebruik
van frequentieruimte ten behoeve van elektronische communicatienetwerken
en- diensten het voorschrift worden verbonden dat de frequentieruimte
waarop de vergunning betrekking heeft, moet worden gebruikt voor de
verzorging van bij de vergunning aan te wijzen diensten, voor zover dat
nodig is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen
belang. In dat geval kunnen de in het eerste lid bedoelde beperkingen en
voorschriften tevens betrekking hebben op het belang van een goede
dienstverlening.

	b. Na het tweede lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

	3. Als redenen van algemeen belang als bedoeld in het tweede lid,
worden in ieder geval aangemerkt:

	a. de veiligheid van het menselijk leven;

	b. het bevorderen van de sociale, regionale of territoriale samenhang;

	c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;

	d. de bevordering van culturele en taalkundige diversiteit en
pluralisme van de media.

	4. Onverminderd het eerste lid kan aan een vergunning het voorschrift
worden verbonden dat de frequentieruimte waarop de vergunning betrekking
heeft moet worden gebruikt voor de toepassing van bij de vergunning aan
te wijzen technologieën, indien dat nodig is om:

	a. schadelijke interferentie te vermijden;

	b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;

	c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;

	d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de
radiofrequenties;

	e. een doelmatige gebruik van frequentieruimte te waarborgen;

	f. een doelstelling van algemeen belang zoals bedoeld in het derde lid,
te verwezenlijken.

	5. Indien een voorschrift als bedoeld in het tweede en vierde lid wordt
opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar nadat het
voorschrift aan de vergunning is verbonden, en vervolgens iedere vijf
jaar, of het voorschrift kan worden geschrapt. Indien een voorschrift
niet meer nodig is voor de verwezenlijking van een van de in het tweede
en vierde lid genoemde doelstellingen, wordt de vergunning hierop
aangepast.

F

	Na artikel 3.16, tweede lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Indien een vergunning wordt verleend met toepassing van een van de
procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder b tot en met f,
wordt een voornemen om een vergunning onder beperkingen te verlenen en
een voornemen om aan een vergunning voorschriften te verbinden, op
passende wijze bekendgemaakt. Belanghebbenden, gebruikers en consumenten
kunnen tot vier weken na bekendmaking van een voornemen hun zienswijze
over het voornemen naar voren brengen.

G

	Artikel 3.17, eerste lid komt te luiden:

	1. Vergunningen worden verleend voor een bij die vergunning te bepalen
termijn die gerelateerd is aan de betrokken dienstverlening, het met de
vergunningverlening nagestreefde doel en die rekening houdt met een
passende periode die nodig is voor de afschrijving van investeringen.

Ga

In artikel 3.18, eerste lid, onderdeel d, wordt de zinsnede “het
verspreiden van programma-aanbod anders dan ter uitvoering van de
publieke mediaopdracht” vervangen door: het verspreiden van
programma-aanbod ter uitvoering van de publieke mediaopdracht.

H

	Na artikel 3.19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.19a

	1. Indien een van de gronden, bedoeld in artikel 3.19, tweede lid, van
toepassing is, kan Onze Minister in plaats van intrekken of wijzigen van
een vergunning, de houder van een vergunning verplichten om die
vergunning overeenkomstig de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde
procedure binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn
geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een natuurlijke of
rechtspersoon die een toestemming heeft verkregen van Onze Minister. De
houder van de vergunning deelt Onze Minister binnen zeven dagen na
afloop van de in de eerste volzin bedoelde periode mede aan wie de
vergunning is overgedragen.

	2. Indien na afloop van de in het eerste lid, bedoelde periode
overdracht van de vergunning uitblijft, neemt Onze Minister de in het
zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure tot overdracht ter hand en
draagt Onze Minister die vergunning geheel of gedeeltelijk over aan de
natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig die bedoelde procedure,
de hoogste prijs of de minimumprijs heeft geboden voor die vergunning.
In het geval meerdere natuurlijke of rechtspersonen de hoogste of de
minimumprijs hebben geboden, wordt door middel van loting bepaald aan
wie van die personen de vergunning wordt overgedragen.

	3. Aan de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure kunnen
uitsluitend natuurlijke of rechtspersonen deelnemen die op grond van het
bepaalde op grond van het zevende lid, onderdeel b, een toestemming als
bedoeld in het eerste lid, hebben verkregen.

	4. Artikel 3.20, tweede tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige
toepassing.

	5. De houder van een vergunning aan wie Onze minister kenbaar heeft
gemaakt dat hij voornemens is om de in het eerste lid, bedoelde
verplichting op te leggen, kan uiterlijk binnen een bij ministeriële
regeling gestelde periode na de datum van kennisgeving van het
ontwerpbesluit verzoeken om:

	a. intrekking van de vergunning op grond van artikel 3.19, eerste lid,
onderdeel a,

	b. wijziging van de vergunning op grond van artikel 3.19, derde lid, of

	c. toestemming voor overdracht op grond van artikel 3.20, eerste lid.

	Onze minister wijst een verzoek dat wordt ingediend na afloop van deze
periode af.

	6. Gedurende de procedure, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a, en
gedurende acht weken na het tijdstip waarop de procedure is afgerond,
zijn artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede en derde
lid, en artikel 3.20, eerste lid, eerste volzin, niet van toepassing op
de vergunning waarop het ontwerpbesluit, bedoeld in het eerste lid,
betrekking heeft.

	7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld ten aanzien van:

	a. de door de houder van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, of
door Onze Minister te volgen procedure om te bepalen aan welke
natuurlijke of rechtspersoon als bedoeld in het derde lid, de vergunning
wordt overgedragen;

	b. de eisen die worden gesteld aan natuurlijke personen of
rechtspersonen, de aanvraag en de procedure om een toestemming als
bedoeld in het eerste lid te verkrijgen;

	c. de wijze waarop bepaald wordt welke natuurlijke of rechtspersoon die
een toestemming heeft verkregen de vergunning verkrijgt;

	d. de bepaling en betaling van de prijs voor de vergunning.

I

	Artikel 4.1, eerste lid, komt te luiden:

	1. Onze Minister stelt, na overleg met het college, nummerplannen vast
waarin in ieder geval de bestemming van de daarin opgenomen nummers
wordt aangegeven. In een nummerplan kan voorts:

	a. worden bepaald dat eenzelfde nummer aan meerdere aanvragers kan
worden toegekend;

	b. ter bescherming van de consument een maximum worden gesteld aan het
tarief van een in het nummerplan opgenomen nummer.

J

	In artikel 4.1a wordt de verwijzing naar “artikel 19, tweede lid, van
richtlijn nr. 2002/21/EG” vervangen door: artikel 19, eerste en derde
lid, onderdeel b, van richtlijn nr. 2002/21/EG.

K

	Artikel 4.2, tweede lid, komt te luiden:

	2. Een besluit over een aanvraag om toekenning van nummers wordt binnen
drie weken na ontvangst van de aanvraag genomen en bekendgemaakt. Indien
de aanvraag betrekking heeft op een nummer, waarvan in een nummerplan is
vastgelegd dat dit wordt toegekend door middel van een procedure van
veiling:

	a. wordt de termijn verlengd met drie weken, en

	b. is artikel 4:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet
van toepassing.

L

	Artikel 4.10, tweede lid, komt te luiden:

	2. Een aanbieder van een krachtens het eerste lid aangewezen categorie
van openbare elektronische communicatiediensten op wie een verplichting
als bedoeld in dat lid, onderdeel a, rust, is tevens verplicht:

	a. aan degene met wie hij overeenkomt de desbetreffende openbare
elektronische communicatiedienst te leveren de mogelijkheid te bieden
het voorheen in het kader van die dienst bij diegene in gebruik zijnde
nummer te blijven gebruiken, en

	b. indien de abonnee tijdig met de aanbieder de levering van de
desbetreffende openbare elektronische communicatiedienst overeenkomt en
daarbij laat weten gebruik te maken van de mogelijkheid bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a, de levering van de dienst via het bij de
abonnee in gebruik zijnde nummer zo spoedig mogelijk aan te vangen, doch
niet later dan de werkdag volgend op de dag waarop de levering van de
dienst door de vorige aanbieder wordt beëindigd.

M

	Het tweede lid, van artikel 5.4 komt te luiden:

	2. Burgemeester en wethouders nemen het instemmingsbesluit uiterlijk
binnen zes maanden na ontvangst van de schriftelijke melding als bedoeld
in het eerste lid, onderdeel a. Zij  kunnen om redenen van openbare
orde, veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, de
bereikbaarheid van gronden of gebouwen, dan wel ondergrondse ordening in
het instemmingsbesluit voorschriften opnemen.

N

	In artikel 5.8, achtste lid wordt “acht” vervangen door: zeventien.

O

	Artikel 6.3 vervalt.

P

	Artikel 6.5 komt te luiden:

Artikel 6.5

	1. Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of
openbare elektronische communicatiediensten die daarbij de toegang tot
eindgebruikers controleren zorgen ervoor dat zich in de Europese Unie
bevindende eindgebruikers toegang hebben tot alle:

	a. in de Europese Unie toegekende nummers van een nationaal nummerplan,

	b. nummers van de Europese telefoonnnummerruimte, en

	c. door ITU toegekende nummers, 

	en gebruik kunnen maken van diensten met gebruikmaking van de in de
onderdelen a tot en met c bedoelde nummers, tenzij dat technisch of
economisch niet haalbaar is, of een opgeroepen abonnee heeft besloten de
toegang van oproepende gebruikers die zich in specifieke geografische
gebieden bevinden, te beperken.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regel
worden gesteld ter waarborging van de verplichting, bedoeld in het
eerste lid. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de
vergoedingen voor de toegang tot de in het eerste lid, bedoelde nummers.

	3. De regels, bedoeld in het tweede lid, kunnen voor bij die regels te
bepalen categorieën van aanbieders, als bedoeld in het eerste lid,
verschillen. Bij die regels kunnen taken worden opgedragen en
bevoegdheden worden verleend aan het college. 

Q

	Artikel 6a.1 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In het tweede lid wordt het zinsdeel “of uit artikel 27 van
richtlijn nr. 2002/21/EG” geschrapt.

	b. Het derde lid komt te luiden:

	3. Het college onderzoekt de overeenkomstig het eerste en tweede lid,
bepaalde relevante markten zo spoedig mogelijk, doch voor markten
waarvoor nog niet eerder een kennisgeving bij de Europese Commissie is
gedaan uiterlijk binnen twee jaar, nadat een aanbeveling als bedoeld in
artikel 15, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG in werking is
getreden. De termijn van twee jaar kan door het college worden verlengd
met zes maanden indien het college met bijstand van BEREC de relevante
markten onderzoekt.

	c. Het zesde lid komt te luiden:

	6. Nadat het onderzoek als bedoeld in het derde of vierde lid is
afgerond, geeft het college zo spoedig mogelijk uitvoering aan de
artikelen 6a.2, eerste lid, of 6a.3, doch voor relevante markten
waarvoor nog niet eerder een kennisgeving bij de Europese Commissie is
gedaan uiterlijk binnen de in het derde lid, bedoelde termijn van twee
jaar. De termijn van twee jaar kan door het college worden verlengd met
zes maanden indien het college met bijstand van BEREC de relevante
markten onderzoekt.

R

	In artikel 6a.2, tweede lid, onderdeel b, vervalt “en 6a.17”.

S

	Artikel 6a.4 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Voor de eerste volzin wordt ingevoegd de aanduiding: 1.

	b. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. De termijn van drie jaar, bedoeld in het eerste lid, kan in
uitzonderlijke gevallen door het college worden verlengd met ten hoogste
drie jaar indien het college daartoe bij de Europese Commissie een
gemotiveerd verzoek heeft ingediend en de Europese Commissie niet binnen
een maand na ontvangst van dat verzoek bezwaar heeft gemaakt tegen de
verlenging. Voorts wordt deze termijn verlengd met zes maanden indien
het college met bijstand van BEREC de relevante markten en de
verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderzoekt.

T

	Na artikel 6a.4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6a.4a

	1. Indien naar het oordeel van het college na het opleggen van een
verplichting als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10, voor
zover deze passend zijn, die verplichtingen ontoereikend zijn gebleken
om daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde concurrentie te
verwezenlijken op een relevante markt onderscheidenlijk een
transnationale markt, kan het college die onderneming de verplichting
opleggen om de activiteiten die verband houden met het aanbieden van
door het college te bepalen vormen van toegang in een zelfstandig
opererende bedrijfseenheid te plaatsen en deze activiteiten te leveren
aan alle ondernemingen onder dezelfde voorwaarden en prijzen en door
middel van dezelfde systemen en processen.

	2. Het college gaat in het besluit, bedoeld in het eerste lid, in ieder
geval in op de volgende elementen:

	a. de exacte aard en het niveau van de scheiding, waarbij met name de
rechtsstatus van de zelfstandig opererende bedrijfseenheid wordt
vermeld;

	b. de identificatie van de activa van de zelfstandig opererende
bedrijfseenheid en de producten of diensten die door deze
bedrijfseenheid worden geleverd;

	c. bestuursregelingen om te zorgen voor de onafhankelijkheid van het
personeel dat in dienst is bij de afzonderlijke bedrijfseenheid, en de
dienovereenkomstige stimulerende structuur;

	d. de voorschriften om te zorgen voor naleving van de wetgeving;

	e. de voorschriften om te zorgen voor transparantie van de operationele
procedures;

	f. een instrument om de mate van naleving van het besluit, bedoeld in
het eerste lid, jaarlijks te meten, en

	g. publicatie in het jaarverslag van de resultaten van de meting,
bedoeld in onderdeel f.

	3. Het college kan in het besluit, bedoeld in het eerste lid,
verplichtingen opleggen ten aanzien van de elementen, bedoeld in het
tweede lid, voor zover dat nodig is om te waarborgen dat de zelfstandige
bedrijfseenheid de activiteiten die verband houden met het aanbieden van
door het college te bepalen vormen van toegang aan alle ondernemingen
onder dezelfde voorwaarden en prijzen levert.

	4. Het college legt het ontwerp van het besluit, bedoeld in het eerste
lid, en de gronden die aan het ontwerpbesluit ten grondslag liggen voor
aan de Europese Commissie, en voegt het volgende bij:

	a. het bewijs dat het ontwerpbesluit is gerechtvaardigd;

	b. een gemotiveerde evaluatie waaruit blijkt dat er binnen een
redelijke termijn weinig of geen kans is op daadwerkelijke en duurzame
op infrastructuur gegronde concurrentie;

	c. een analyse van de verwachte impact van het ontwerpbesluit op het
college, de onderneming, de werknemers van de onderneming, de
elektronische communicatiesector als geheel en de stimuli om in deze
sector als een geheel te investeren, de sociale en territoriale cohesie,
en op andere belanghebbenden alsmede de verwachte impact op de
mededinging op het gebied van infrastructuur en gevolgen voor de
consument, en

	d. een analyse van de redenen waarom deze verplichting het
efficiëntste middel zou zijn om de geïdentificeerde
mededingingsproblematiek of markttekortkomingen op te lossen.

	5. Het college kan de verplichting tot functionele scheiding pas
opleggen nadat de Europese Commissie ten aanzien van het ontwerpbesluit,
bedoeld in het eerste lid, een besluit heeft genomen dat het college
toestaat een verplichting tot functionele scheiding op te leggen. Het
college stelt in dit besluit tevens vast of ingevolge de in het eerste
lid bedoelde verplichting op de betrokken relevante markt tevens
verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10, op
grond van:

	a. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel a, worden opgelegd,

	b. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel b, in stand gehouden worden, of

	c. de artikelen 6a.2, eerste lid, onderdeel c, ingetrokken worden.

	6. Het college stelt voorts vast of ingevolge het in het eerste lid
bedoelde besluit tevens op aan het toegangsnetwerk verbonden markten
verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 en 6a.12
tot en met 6a.15, op grond van:

	a. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel a, worden opgelegd,

	b. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel b, in stand gehouden worden, of

	c. de artikelen 6a.2, eerste lid, onderdeel c, of 6a.3, ingetrokken
worden.

Artikel 6a.4b

	1. Een onderneming waarvan het college overeenkomstig artikel 6a.2,
eerste lid, heeft vastgesteld dat die beschikt over een aanmerkelijke
marktmacht, informeert het college over de beslissing van het bestuur
van de onderneming om de activiteiten die verband houden met het
aanbieden van vormen van toegang op groothandelsniveau:

	a. geheel of grotendeels over te dragen aan een onafhankelijke
juridische eenheid met een andere eigenaar, of

	b. voor een belangrijk deel in een zelfstandig opererende
bedrijfseenheid te plaatsen,

teneinde aan alle ondernemingen gelijkwaardige vormen van toegang aan te
bieden onder dezelfde voorwaarden en prijzen.

	Hierbij overlegt de onderneming de beslissing van het bestuur, alsmede
alle informatie die het college nodig heeft voor het besluit, bedoeld in
het tweede lid.

	2. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaar na ontvangst
van een beslissing van het bestuur als bedoeld in het eerste lid, stelt
het college in een ontwerpbesluit vast of de verplichtingen als bedoeld
in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 of 6a.12 tot en met 6a.15 op de
betrokken markt en op de aan het toegangsnetwerk verbonden markten op
grond van:

	a. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel a, worden opgelegd,

	b. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel b, in stand gehouden worden, of

	c. de artikelen 6a.2, eerste lid, onderdeel c, of 6a.3, ingetrokken
worden.

	3. De onderneming die het college heeft geĂŻnformeerd over een
beslissing, bedoeld in het eerste lid, informeert het college tevens zo
spoedig mogelijk over wijzigingen van die beslissing en over het
tijdstip waarop de beslissing is uitgevoerd. Voorts verstrekt de
onderneming desgevraagd alle informatie die het college nodig heeft voor
het nemen van het besluit, bedoeld in het tweede lid.

	4. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na
vaststelling van het ontwerpbesluit als bedoeld in het tweede lid,
beslist het college of de verplichtingen als bedoeld in de artikelen
6a.6 tot en met 6a.10 of 6a.12 tot en met 6a.15 op de betrokken markt en
op de aan het toegangsnetwerk verbonden markten op grond van:

	a. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel a, worden opgelegd

	b. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel b, in stand gehouden worden, of

	c. de artikelen 6a.2, eerste lid, onderdeel c, of 6a.3, ingetrokken
worden.

	5. Indien de onderneming voor het einde van de in het vierde lid
genoemde termijn geen uitvoering heeft gegeven aan de beslissing van het
bestuur als bedoeld in het eerste lid, stelt het college het besluit als
bedoeld in het vierde lid eerst vast uiterlijk binnen vier weken nadat
de onderneming uitvoering heeft gegeven aan die beslissing van het
bestuur.

U

	In artikel 6a.5 wordt de zinsnede “als bedoeld in de artikelen 6a.2,
eerste lid, of 6a.3” vervangen door: als bedoeld in de artikelen 6a.2,
eerste lid, 6a.3, 6a.4a, eerste lid en 6a.4b, vierde lid.

V

	Artikel 6a.6 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Het tweede lid, onderdeel f komt te luiden:

	f. collocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van bijbehorende
faciliteiten aanbiedt.

	b. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel i door een puntkomma, een onderdeel ingevoegd, luidende:

	j. toegang verschaffen tot bijbehorende diensten.

W

	De paragrafen 6a.4 en 6a.5 vervallen.

X

	In artikel 6b.1, eerste lid, wordt het zinsdeel “als bedoeld in de
artikelen 6.2, 6a.2, 6a.3, 6a.16 en 6a.18” gewijzigd in: 6.2, 6a.2,
6a.3, 6a.4a en 6b.2, vijfde lid, onderdeel a.

Y

	Artikel 6b.2 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Indien een besluit als bedoeld in artikel 6b.1, eerste lid, van
invloed is op de handel tussen de lidstaten, legt het college het
ontwerp van het desbetreffende besluit en de gronden die aan het
ontwerpbesluit ten grondslag liggen, voor aan:

	a. de Europese Commissie,

	b. de nationale regelgevende instanties, bedoeld in artikel 7 van
richtlijn nr. 2002/21/EG, en

	c. BEREC,

	en stelt het college hen gedurende een maand in de gelegenheid daarover
opmerkingen te maken.

	b. Het derde lid komt te luiden:

	3. Het college houdt bij het nemen van het besluit zoveel mogelijk
rekening met de opmerkingen die de Europese Commissie, de nationale
regelgevende instanties en BEREC met betrekking tot het ontwerp aan het
college hebben medegedeeld.

	c. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Indien de Europese Commissie binnen de termijn, bedoeld in het
tweede lid, heeft medegedeeld dat zij van mening is dat de bepaling van
een relevante markt op grond van artikel 6a.1, tweede lid, of de
aanwijzing van een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, bedoeld in
artikel 6a.2, eerste lid, aanhef, een belemmering vormt voor de interne
Europese markt of dat zij ernstige twijfels heeft omtrent de
verenigbaarheid van het ontwerpbesluit met het Gemeenschapsrecht, wacht
het college tenminste twee maanden vanaf de datum van die mededeling met
het vaststellen van het besluit.

	d. Het vijfde lid komt te luiden:

	5. Uiterlijk zes maanden na de dag waarop de Europese Commissie
overeenkomstig artikel 7, vijfde lid, onderdeel a, van richtlijn nr.
2002/21/EG een beschikking heeft gegeven omtrent een ontwerpbesluit als
bedoeld in het vierde lid:

	a. brengt het college het ontwerp met betrekking tot de door de
Europese Commissie in de beschikking aangegeven voorstellen in
overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, of

	b. besluit het college het desbetreffende ontwerpbesluit niet vast te
stellen.

	e. Het zesde lid komt te luiden:

	6. Van het besluit, bedoeld in het vijfde lid, onder b, doet het
college mededeling in de Staatscourant.

	f. Na het zesde lid worden leden ingevoegd, luidende:

	7. Indien de Europese Commissie binnen de termijn, bedoeld in het
tweede lid, heeft medegedeeld dat zij van mening is dat een in het
ontwerpbesluit voorgestelde verplichting als bedoeld in de artikelen
6.2, 6a.2, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of 6a.4a, vijfde of
zesde lid, een belemmering vormt voor de interne Europese markt of dat
zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid daarvan met het
Gemeenschapsrecht, neemt het college het besluit niet dan nadat de
termijn van vier maanden vanaf de datum van die mededeling is
verstreken. In afwijking van deze termijn kan het college het besluit
nemen zodra de aanbeveling is gedaan of het voorbehoud is ingetrokken.

	8. Indien het college een verplichting als bedoeld in het zevende lid
in overeenstemming brengt met een advies van BEREC als bedoeld in
artikel 7bis, derde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, of een
aanbeveling van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 7bis,
vijfde lid, onder a, met betrekking tot die verplichting, is artikel
6b.1 van overeenkomstige toepassing.

	9. Indien het college een verplichting als bedoeld in het zevende lid,
niet in overeenstemming brengt met:

	a. een advies van BEREC als bedoeld in artikel 7bis, derde lid, van
richtlijn nr. 2002/21/EG, of

	b. een aanbeveling van de Europese Commissie als bedoeld in artikel
7bis, vijfde lid, onder a, met betrekking tot die verplichting,
motiveert het college waarom zij de verplichting in het ontwerpbesluit
niet wijzigt of intrekt.

	10. Het college stuurt een overeenkomstig dit artikel voorbereid
besluit in afschrift aan de Europese Commissie en BEREC. In het geval
van een aanbeveling of een voorbehoud als bedoeld in het zevende lid,
verstuurt het college het afschrift binnen een maand nadat de
aanbeveling is gedaan of het voorbehoud is ingetrokken. De termijn van
een maand kan door het college worden verlengd indien het college de
wijziging van het ontwerpbesluit voorbereidt overeenkomstig artikel
6b.1, eerste lid.

Z

	Artikel 6b.3 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Het eerste lid komt te luiden:

	Het college kan in uitzonderlijke omstandigheden indien de vereiste
spoed zich verzet tegen de toepassing van de procedures, bedoeld in de
artikelen 6b.1, eerste lid, of 6b.2, die procedure buiten toepassing
laten bij het nemen van een besluit als bedoeld in de artikelen 6.2 en
6a.2, eerste lid, onder a, teneinde de concurrentie te waarborgen of de
belangen van de gebruikers te beschermen.

	b. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Het college stuurt een afschrift van een besluit als bedoeld in het
eerste lid aan de Europese Commissie, de nationale regelgevende
instanties, bedoeld in artikel 7 van richtlijn nr. 2002/21/EG, en BEREC.

AA

	In artikel 6b.6 vervallen, onder vervanging van de puntkomma aan het
eind van onderdeel b door een punt, de onderdelen c en d.

AB

	Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:

	a. De aanhef van het eerste lid komt te luiden: Een aanbieder van een
openbare elektronische communicatiedienst of een openbaar elektronisch
communicatienetwerk verstrekt voor of bij het sluiten van een
overeenkomst met een consument of een andere hierom verzoekende
eindgebruiker aan hem de volgende gegevens in een heldere, begrijpelijke
vorm op schrift of op een andere te zijner beschikking staande en voor
hem gemakkelijk toegankelijke duurzame gegevensdrager:

	b. In het eerste lid, onderdeel b, komt de zinsnede “en de wachttijd
bij eerste aansluiting op een openbare elektronische
communicatiedienst” te vervallen.

	ba. In het eerste lid vervallen de onderdelen c en d.

	bb. In het eerste lid worden de onderdelen e tot en met h verletterd
tot c tot en met f.

	c. In het eerste lid komt onderdeel c te luiden:

	c. de geldende tariefstructuur, de belangrijkste tarieven, de wijze
waarop informatie verkregen kan worden over de geldende tarieven en
onderhoudskosten, de wijze waarop betaald kan worden en de kosten die
aan deze betalingswijzen zijn verbonden;

	d. Onder vervanging van de punt aan het eind van het eerste lid,
onderdeel f, door een puntkomma, worden aan het eerste lid twee
onderdelen toegevoegd, luidende:

	g. de in artikel 11.6, tweede lid, genoemde keuzemogelijkheden van de
abonnee met betrekking tot de vraag of zijn persoonsgegevens al dan niet
zullen worden opgenomen in een abonneelijst en in voor
abonnee-informatiediensten gebruikte abonneebestanden, en de op te nemen
gegevens;

	h. de maatregelen die de onderneming neemt of kan nemen in reactie op
beveiligings- en integriteitsincidenten of bedreigingen en
kwetsbaarheden.

	e. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien
van de in het eerste lid genoemde gegevens nadere regels worden gesteld.

AC

	Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In de aanhef van het eerste lid wordt “vier weken” vervangen
door: een maand.

	b. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na “aanbieder van een
openbare elektronische communicatiedienst” ingevoegd: of een openbaar
elektronisch communicatienetwerk.

	c. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de opmaak van de mededeling waarmee de
abonnee op de hoogte wordt gesteld van een voorgenomen wijziging,
bedoeld in het eerste lid.

AD

	In artikel 7.2a, tweede lid, wordt voor de tekst ingevoegd: Een
aanbieder biedt een eindgebruiker de mogelijkheid een overeenkomst voor
een bepaalde duur met een looptijd van ten hoogste twaalf maanden aan te
gaan. De overeenkomst tussen een aanbieder en een consument met
betrekking tot de levering van een openbare elektronische
communicatiedienst of programmadienst kan worden aangegaan voor een
bepaalde duur, waarbij de looptijd ten hoogste 24 maanden bedraagt.

AE

	Artikel 7.3 komt te luiden:

Artikel 7.3

	1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat aanbieders van
openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische
communicatiediensten transparante, vergelijkbare, toereikende, actuele,
duidelijke en volledige informatie bekendmaken over:

	a. de geldende tarieven,

	b. eventuele in rekening gebrachte kosten bij beëindiging van een
overeenkomst,

	c. de algemene voorwaarden met betrekking tot de toegang tot en het
gebruik van de diensten als bedoeld in bijlage II van richtlijn nr.
2002/22/EG die door hen aan eindgebruikers worden aangeboden, of

	d. eventuele beperkingen van de toegang tot of het gebruik van diensten
en toepassingen.

	2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, wordt bekendgemaakt in een
gemakkelijk toegankelijke vorm. Bij ministeriële regeling kunnen regels
worden gesteld ten aanzien van de vorm waarin de informatie bekend wordt
gemaakt.

	3. Een ieder kan de informatie, bedoeld in het eerste lid, kosteloos
gebruiken voor het aanbieden van interactieve gidsen of soortgelijke
technieken die de eindgebruiker in staat stelt zich een onafhankelijk
oordeel te vormen over de kosten van een alternatief gebruikspatroon.

	4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het
door de aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of
openbare elektronische communicatiediensten aan de eindgebruiker en Onze
Minister te verstrekken informatie met betrekking tot:

	a. wijzigingen betreffende de toegang tot noodhulpdiensten of de
nauwkeurigheid van de op grond van artikel 11.10 te verstrekken
gegevens;

	b. wijzigingen in de voorwaarden voor beperking van de toegang tot of
het gebruik van diensten en toepassingen;

	c. de door de aanbieder ingestelde maatregelen bij congestie en de
gevolgen daarvan voor de kwaliteit van de dienstverlening;

	d. de in artikel 11.6, tweede lid, genoemde keuzemogelijkheden van de
abonnee met betrekking tot de vraag of zijn persoonsgegevens in een gids
al dan niet zullen worden opgenomen, en de gegevens in kwestie; en

	e. producten en diensten voor eindgebruikers met een fysieke beperking.

AF

	Na artikel 7.3c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.3d

	1. In aanvulling op de artikelen 7.3a tot en met 7.3c kunnen bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor
aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare
elektronische communicatiediensten inzake het blokkeren van de toegang
tot een nummer of dienst en het opschorten van de aan dat nummer of die
dienst gerelateerde betaling indien niet voldaan is aan het gestelde bij
of krachtens deze wet of een gedraging als bedoeld in artikel 4.4
verricht is.

	2. Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden
opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

AG

	Artikel 7.4 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In het eerste lid wordt na de eerste volzin ingevoegd: Het in de
eerste volzin bedoelde overzicht bevat een beschrijving van de door de
aanbieder genomen maatregelen om gelijkwaardige toegang voor
eindgebruikers met een fysieke beperking te waarborgen.

	b. In het derde lid wordt in onderdeel a na “aanbieders van openbare
elektronische communicatiediensten” ingevoegd: , aanbieders van
openbare elektronische communicatienetwerken.

AH

	Na artikel 7.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.4a

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter voorkoming
van een achteruitgang van de dienstverlening en een belemmering of
vertraging van het verkeer over openbare elektronische
communicatienetwerken, minimumvoorschriften inzake de kwaliteit van
openbare elektronische communicatiediensten worden gesteld aan
aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken.

AI

	In artikel 7.6, eerste lid, wordt “Aanbieders van openbare
telefoonnetwerken en openbare telefoondiensten” vervangen door:
Aanbieders van openbare telefoondiensten of openbare elektronische
communicatienetwerken voor zover die worden gebruikt om openbare
telefoondiensten aan te bieden.

AJ

	Artikel 7.7 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In het eerste en derde lid wordt “aanbieders van openbare
telefoonnetwerken” telkens vervangen door: aanbieders van openbare
elektronische communicatienetwerken die worden gebruikt om uitgaande
gesprekken naar een nummer in het nummerplan aan te bieden.

	b. In het derde lid wordt “de toegang” vervangen door: “de
ononderbroken toegang”, en vervalt “in het geval van congestie in
het desbetreffende openbare telefoonnetwerk”.

AK

	Na artikel 7.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.7a

	1. Onverminderd artikel 11.9, kunnen bij ministeriële regeling regels
worden gesteld ter uitvoering van bijlage I van richtlijn nr.
2002/22/EG. Deze regels hebben betrekking op het door aanbieders van
openbare elektronische communicatienetwerken of openbare
telefoondiensten aan hun eindgebruikers beschikbaar stellen van
faciliteiten als bedoeld in de in de eerste volzin bedoelde bijlage I.

	2. Een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting die strekt tot
uitvoering van bijlage I, deel B, van richtlijn nr. 2002/22/EG, geldt
niet indien deze technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet
haalbaar is.

AL

	Aan artikel 7.8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld voor aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten
en –netwerken waardoor eindgebruikers met een fysieke beperking:

	a. toegang tot openbare elektronische communicatiediensten hebben die
gelijkwaardig is aan die van de meerderheid van de eindgebruikers, en

	b. profiteren van de keuze tussen ondernemingen en diensten die ter
beschikking staan van de meerderheid van de eindgebruikers.

AM

	In artikel 8.6, eerste lid, wordt na “toegang van eindgebruikers”
ingevoegd: en eindgebruikers met een fysieke beperking.

AN

	Artikel 9.1 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De volgende diensten en voorzieningen zijn voor iedere
eindgebruiker, onafhankelijk van diens geografische locatie, tegen een
betaalbare prijs en met een bepaalde kwaliteit beschikbaar:

	a. het naar aanleiding van een redelijk verzoek aansluiten op een
openbaar elektronisch communicatienetwerk op een vaste locatie;

	b. het leveren van een openbare telefoondienst over de in onderdeel a
bedoelde netwerkaansluiting;

	c. openbare betaaltelefoons;

	d. gedrukte en elektronische telefoongidsen;

	e. een abonnee-informatiedienst, en

	f. diensten of voorzieningen waardoor eindgebruikers met een fysieke
beperking toegang hebben tot de in onderdeel b, d en e genoemde diensten
en voorzieningen op een niveau gelijkwaardig aan dat van andere
eindgebruikers.

	b. In het tweede lid wordt na “de kwaliteit” ingevoegd “en de
aard”, en wordt na “diensten” ingevoegd: en voorzieningen.

AO

	De artikelen 9.2 tot en met 9.4 komen te luiden:

Artikel 9.2

	1. Indien naar het oordeel van Onze Minister de beschikbaarheid, de
betaalbaarheid of de kwaliteit van een of meer van de openbare
elektronische communicatiediensten of voorzieningen, bedoeld in artikel
9.1, eerste of derde lid, niet door het normale functioneren van de
markt wordt of zal kunnen worden gegarandeerd, kan Onze Minister bij
besluit overeenkomstig de in artikel 9.3 geregelde procedure een
onderneming aanwijzen die de universele dienst in een bij dat besluit te
bepalen verzorgingsgebied voor ten hoogste tien jaar verzorgt. Onze
Minister kan verschillende ondernemingen aanwijzen die verschillende
diensten of voorzieningen, bedoeld in artikel 9.1, eerste of derde lid,
aanbieden of verschillende verzorgingsgebieden bestrijken.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter
uitvoering van hoofdstuk II van richtlijn nr. 2002/22/EG nadere regels
gesteld die van toepassing zijn in het geval een aanwijzing tot
verzorging van een of meer tot de universele dienst behorende diensten
of voorzieningen is gegeven. Hierbij kunnen ter uitvoering van het in de
eerste volzin genoemde hoofdstuk taken worden opgedragen en bevoegdheden
worden verleend aan het college.

Artikel 9.3

	1 Indien Onze Minister voornemens is over te gaan tot een aanwijzing
als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, stelt Onze Minister vast of de
aanwijzing een onredelijke last in de zin van artikel 12, eerste lid,
van richtlijn nr. 2002/22/EG kan vormen voor degene die wordt aangewezen
als universeledienstverlener. Onze Minister kan voorafgaand aan die
vaststelling het college vragen om advies. 

	2. Indien Onze Minister vaststelt dat het aanwijzen van een
universeledienstverlener geen onredelijke last kan vormen voor degene
die wordt aangewezen, wordt de aanbieder, bedoeld in het vierde lid,
aangewezen als universeledienstverlener. Het derde tot en met negende
lid en de artikelen 9.4 en 9.5 zijn niet van toepassing.

	3. Indien Onze Minister vaststelt dat de aanwijzing een onredelijke
last kan vormen voor degene die wordt aangewezen als
universeledienstverlener maakt Onze Minister het voornemen over te gaan
tot een aanwijzing bekend in de Staatscourant. In die bekendmaking
worden de te verzorgen dienst of voorziening, het verzorgingsgebied en
de periode waarvoor de aanwijzing zal gelden vermeld en wordt gewezen op
de in het vijfde lid geregelde mogelijkheid een bod uit te brengen op de
aanwijzing. 

	4. Onze Minister maakt op de datum van de in het derde lid bedoelde
bekendmaking het voornemen voorts bekend aan:

	a. in het geval van een te verzorgen dienst, bedoeld in artikel 9.1,
eerste lid, onderdeel a: de aanbieder van het openbare elektronische
communicatienetwerk waarop in het verzorgingsgebied de meeste
eindgebruikers zijn aangesloten;

	b. in het geval van een te verzorgen dienst, bedoeld in artikel 9.1,
eerste lid, onderdeel b tot en met f: de aanbieder van de te verzorgen
openbare elektronische communicatiedienst, of, bij het ontbreken
daarvan, een daarmee samenhangende dienst, waarvan in het
verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers gebruik maken; of

	c. in het geval van een te verzorgen voorziening: de aanbieder van de
met de te verzorgen voorziening samenhangende openbare elektronische
communicatiedienst waarvan in het verzorgingsgebied de meeste
eindgebruikers gebruik maken.

Daarbij wordt gewezen op de in het vijfde lid geregelde verplichting
voor deze aanbieder een bod uit te brengen op de aanwijzing. 

	5. Binnen acht weken na de datum van de in het derde lid, bedoelde
bekendmaking kan bij Onze Minister een bod worden uitgebracht op de
aanwijzing en brengt de aanbieder, bedoeld in het vierde lid, in ieder
geval zijn bod uit.

	6. Bij ministeriële regeling wordt bepaald of een bod wordt
uitgebracht door:

	a. het opgeven van een bedrag per jaar, of 

	b. het opgeven van een bedrag per in de ministeriële regeling
aangewezen eenheid van het gebruik of de af te nemen voorziening. 

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat aanvullend op het bod
een van het gebruik onafhankelijk bedrag wordt vergoed, en wat de hoogte
is van dat bedrag.

	7. Een bod wordt geweigerd indien de bieder naar verwachting de
universele dienst niet naar behoren zal kunnen verzorgen.

	8. Degene die het laagste bod heeft uitgebracht, dat niet op grond van
het zevende lid is geweigerd, wordt aangewezen als
universeledienstverlener.

	9. Indien uit de in het achtste lid bedoelde vergelijking blijkt dat
meer dan een bieder het laagste bod hebben uitgebracht, wordt door
middel van het lot beslist wie van hen wordt aangewezen als
universeledienstverlener.

Artikel 9.4

	1. Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel a,
bedoelde wijze is uitgebracht, bestaat de vergoeding uit het bod,
uitgebracht door degene die op grond van artikel 9.3, achtste of negende
lid, is aangewezen.

	2. Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel b,
bedoelde wijze is uitgebracht, bestaat de vergoeding uit het bod,
uitgebracht door degene die op grond van artikel 9.3, achtste of negende
lid, is aangewezen als universeledienstverlener, vermenigvuldigd met het
aantal daadwerkelijk gebruikte eenheden in het betreffende kalenderjaar,
vermeerderd met het eventueel in de ministeriële regeling op grond van
artikel 9.3, zesde lid, vastgestelde van het gebruik onafhankelijke
bedrag.

	3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, kan het
in het bod genoemde bedrag door Onze Minister gematigd worden voor zover
het bod bestaat uit onevenredig meer dan de door Onze Minister verwachte
werkelijke kosten die de aanbieder maakt als gevolg van de aanwijzing en
waartegenover als gevolg van de bij of krachtens artikel 9.1, vierde
lid, gestelde regels omtrent de betaalbaarheid geen vergoeding door
eindgebruikers staat, met inbegrip van een redelijke winstopslag.

	4. De hoogte van de vergoeding wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

	5. Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel b,
bedoelde wijze werd uitgebracht verstrekt degene die op grond van
artikel 9.3, achtste of negende lid, is aangewezen als
universeledienstverlener het aantal daadwerkelijk in het betreffende
kalenderjaar gebruikte eenheden binnen vier weken na het eind van het
kalenderjaar aan Onze Minister. Bij ministeriële regeling kunnen regels
worden gesteld over de wijze waarop de gegevens worden verstrekt. Onze
Minister publiceert de vergoeding voor het betreffende kalenderjaar in
de Staatscourant. 

	6. Onze Minister betaalt de vergoeding voor het betreffende
kalenderjaar uit binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar.
Deze termijn kan worden verlengd met het aantal dagen waarmee de in het
vijfde lid bedoelde termijn wordt overschreden.

AP

	Na artikel 9.4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende: 

Artikel 9.5

	1. Indien ingevolge artikel 9.4 aan degene die is aangewezen als
universeledienstverlener, een vergoeding wordt toegekend, is eenieder
die openbare elektronische communicatiediensten, openbare elektronische
communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbiedt, en die in
het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de te betalen
vergoeding betrekking heeft, daaruit in Nederland een hogere omzet
realiseert dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te
bepalen bedrag, aan het college een bijdrage verschuldigd. 

	2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe de bijdrage,
bedoeld in het eerste lid, wordt berekend en wanneer deze verschuldigd
is. 

Artikel 9.6

	Degene die op grond van een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.2,
eerste lid, openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen
verzorgt, draagt gedurende de looptijd van de aanwijzing niet een
belangrijk deel of het geheel van zijn aansluitnetwerk over aan een
afzonderlijke rechtspersoon met een andere eigenaar dan nadat daartoe
toestemming van Onze Minister is verkregen. Onze Minister verleent
toestemming tenzij hij verwacht dat een dergelijke overdracht een
nadelige invloed heeft op de levering van de in artikel 9.1, eerste lid,
onderdelen a en b, genoemde diensten. Onze Minister kan voorwaarden
opleggen overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van de
Machtigingsrichtlijn.

AQ

	Artikel 11.1 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In onderdeel d wordt “een elektronisch communicatienetwerk
waarmee” vervangen door: een openbaar elektronisch communicatienetwerk
of een openbare elektronische communicatiedienst waarmee.

	b. Onderdeel f komt te luiden:

	f. oproep: een door middel van een openbare elektronische
communicatiedienst tot stand gebrachte verbinding die spraakcommunicatie
tussen gebruikers of abonnees over en weer mogelijk maakt;

	c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een
puntkomma wordt na onderdeel i een onderdeel ingevoegd, luidende:

	j. inbreuk in verband met persoonsgegevens: een inbreuk op de
beveiliging die resulteert in een onbedoelde of onwettige vernietiging,
verlies, wijziging, niet geautoriseerde toegang tot persoonsgegevens die
zijn verstuurd, opgeslagen of anderszins verwerkt in verband met de
levering van een openbare elektronische communicatiedienst in de
Europese Unie.

AR

	Artikel 11.3 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een nieuw
tweede lid ingevoegd, luidende:

	2. De maatregelen als bedoeld in het eerste lid omvatten in elk geval:

	a. waarborgen dat slechts daartoe gemachtigd personeel voor wettelijk
toegestane doeleinden toegang heeft tot de persoonsgegevens,

	b. de bescherming van opgeslagen of verzonden persoonsgegevens tegen
onbedoelde of niet toegestane opslag, verwerking, toegang, verstrekking,
wijziging, verlies, vernietiging, en

	c. de invoering van een veiligheidsbeleid met betrekking tot de
verwerking van persoonsgegevens.

	b. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de in artikel
11.2 bedoelde aanbieders in het belang van de bescherming van
persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van
abonnees en gebruikers nadere verplichtingen en beperkingen worden
opgelegd ten behoeve van de veiligheid en beveiliging van de door hen
aangeboden netwerken en diensten.

AS

	Na artikel 11.3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11.3a

	1. De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst stelt
het college onverwijld in kennis van een inbreuk op de beveiliging,
bedoeld in artikel 11.3, die nadelige gevolgen heeft voor de
bescherming van persoonsgegevens die zijn verwerkt in verband met de
levering van een openbare elektronische communicatiedienst in de
Europese Unie.

	2. De aanbieder, bedoeld in het eerste lid, stelt degene wiens
persoonsgegevens het betreft onverwijld in kennis van een inbreuk in
verband met persoonsgegevens indien de inbreuk waarschijnlijk ongunstige
gevolgen zal hebben voor diens persoonlijke levenssfeer.

	3. De kennisgeving aan het college en de persoon wiens persoonsgegevens
het betreft, omvat in ieder geval de aard van de inbreuk in verband met
persoonsgegevens, de instanties waar meer informatie over de inbreuk kan
worden verkregen en de aanbevolen maatregelen om de negatieve gevolgen
van de inbreuk te beperken.

	De kennisgeving aan het college omvat tevens de gevolgen van de inbreuk
op de persoonsgegevens en de maatregelen die de aanbieder voorstelt of
heeft getroffen om de inbreuk aan te pakken.

	4. Indien de aanbieder van een openbare elektronische
communicatiedienst geen kennisgeving als bedoeld in het tweede lid doet,
kan het college, indien het van oordeel is dat de inbreuk in verband met
persoonsgegevens waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor de
persoonlijke levenssfeer van de persoon wiens persoonsgegevens het
betreft, van de aanbieder verlangen dat hij die persoon alsnog in kennis
stelt van de inbreuk.

	5. De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, is niet vereist indien
de aanbieder naar het oordeel van het college gepaste technische
beschermingsmaatregelen heeft genomen waardoor de persoonsgegevens die
het betreft, versleuteld of anderszins onbegrijpelijk zijn voor een
ieder die geen recht heeft op toegang tot die gegevens.

	6. De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst houdt
een overzicht bij van alle inbreuken in verband met persoonsgegevens.
Dit overzicht bevat in elk geval de feiten en de in het derde lid
bedoelde gegevens.

	7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gegeven met betrekking tot de in dit artikel bedoelde eisen met
betrekking tot het verstrekken van informatie en de kennisgeving.

AT

	In artikel 11.5, derde lid, wordt “mits de abonnee of de gebruiker
waarop de verkeersgegevens betrekking hebben daarvoor zijn toestemming
heeft gegeven” vervangen door: mits de abonnee of de gebruiker waarop
de verkeersgegevens betrekking hebben daarvoor voorafgaand aan de
verwerking zijn toestemming heeft gegeven.

AU

	Artikel 11.7 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

	a. “oproepsystemen” wordt vervangen door: oproep- en
communicatiesystemen.

	b. “abonnees” wordt vervangen door: abonnees of gebruikers.

	c. “abonnee” wordt vervangen door: abonnee of gebruiker.

	b. In het tweede lid wordt “abonnee” telkens vervangen door:
gebruiker.

	c. In het vierde lid wordt “Bij het gebruik van elektronische
berichten voor de in het eerste lid genoemde doeleinden dienen te allen
tijde de volgende gegevens te worden vermeld:” vervangen door: Op het
gebruik van elektronische berichten voor de in het eerste lid genoemde
doeleinden zijn de vereisten van artikel 15e, eerste lid, onderdelen a
tot en met c, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige
toepassing en bedoeld gebruik bevat geen aanmoedigingen informatie op
het internet te raadplegen die in strijd is met dat artikel. Bij dat
gebruik dienen te allen tijde de volgende gegevens te worden vermeld:

	d. In het vijfde lid vervalt “aan abonnees”.

	e. De eerste volzin van het twaalfde lid komt te luiden: Tijdens elke
overgebrachte communicatie wordt tijdens het gesprek gewezen op het
register en op de mogelijkheid voor de abonnee verzet aan te tekenen
tegen het verdere gebruik van zijn elektronische contactgegevens en
wordt de abonnee de mogelijkheid geboden tot onmiddellijke opname in het
register, bedoeld in het zesde lid.

AV

	Na artikel 11.7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11.7a

	1. Een ieder die door middel van elektronische communicatienetwerken
toegang wenst te verkrijgen tot gegevens die zijn opgeslagen in de
randapparatuur van een gebruiker dan wel gegevens wenst op te slaan in
de randapparatuur van de gebruiker, dient:

	a. de gebruiker duidelijke en volledige informatie te verstrekken
overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens, en in ieder geval
omtrent de doeleinden waarvoor men toegang wenst te verkrijgen tot de
desbetreffende gegevens dan wel waarvoor men gegevens wenst op te slaan,
en

	b. van de gebruiker toestemming te hebben verkregen voor de
desbetreffende handeling.

	2. De in het eerste lid, onder a en b, genoemde vereisten zijn ook van
toepassing in het geval op een andere wijze dan door middel van een
elektronisch communicatienetwerk wordt bewerkstelligd dat via een
elektronisch communicatienetwerk gegevens worden opgeslagen of toegang
wordt verleend tot op het randapparaat opgeslagen gegevens.

	3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing,
voor zover het de technische opslag of toegang tot gegevens betreft met
als uitsluitend doel:

	a. de communicatie over een elektronisch communicatienetwerk uit te
voeren, of

	b. de door de abonnee of gebruiker gevraagde dienst van de
informatiemaatschappij te leveren en de opslag of toegang tot gegevens
daarvoor strikt noodzakelijk is.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in overeenstemming met
Onze Minister van Veiligheid en Justitie nadere regels worden gegeven
met betrekking tot de in het eerste lid, onder a en b, genoemde
vereisten. Het College bescherming persoonsgegevens wordt om advies
gevraagd over een ontwerp van bedoelde algemene maatregel van bestuur.

AW

	Na artikel 11.8 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11.8a

	1. Indien het college met bevoegde nationale instanties in andere
lidstaten maatregelen overeen komt aangaande grensoverschrijdende
samenwerking bij de handhaving van hoofdstuk 11 waarbij
grensoverschrijdende gegevensstromen betrokken zijn, verstrekt het
college de Europese Commissie ruime tijd voordat die maatregelen worden
vastgelegd een samenvatting van de redenen voor optreden, de geplande
afspraken en de voorgestelde aanpak.

	2. Bij het vastleggen van de maatregelen houdt het college zoveel
mogelijk rekening met de door de Europese Commissie gemaakte opmerkingen
en aanbevelingen.

AX

	Aan artikel 11.10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	11. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de
te verstrekken gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid.

AY

	Na hoofdstuk 11 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 11A. CONTINUÏTEIT

Artikel 11a.1

	1. Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en
openbare elektronische communicatiediensten nemen passende technische en
organisatorische maatregelen om de risico’s voor de veiligheid en de
integriteit van hun netwerken en diensten te beheersen.

	2. Onverminderd het eerste lid nemen aanbieders van openbare
telefoondiensten en aanbieders van openbare elektronische
communicatienetwerken waarover openbare telefoondiensten worden
aangeboden alle noodzakelijke maatregelen om de beschikbaarheid van de
openbare telefoondiensten over de openbare elektronische
communicatienetwerken zo volledig mogelijk te waarborgen in geval van
een technische storing of uitval van het elektriciteitsnetwerk.

	3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter
uitvoering van de technische uitvoeringsmaatregelen als bedoeld in
artikel 13bis, vierde lid, Kaderrichtlijn.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gegeven met betrekking tot de in dit artikel bedoelde technische
en organisatorische maatregelen en kunnen technische en organisatorische
eisen worden gesteld aan aanbieders van openbare elektronische
communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten.

	5. Onze Minister kan een aanbieder van openbare elektronische
communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten de
verplichting opleggen om binnen een bepaalde termijn een technische of
organisatorische maatregel te treffen met betrekking tot de veiligheid
en integriteit van openbare elektronische communicatienetwerken en
openbare elektronische communicatiediensten.

	6. Onze Minister kan een aanbieder van openbare elektronische
communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten de
verplichting opleggen om binnen een bepaalde termijn een
veiligheidscontrole te laten uitvoeren door een onafhankelijke
deskundige. De aanbieder van openbare elektronische
communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten
draagt de kosten van deze controle.

Artikel 11a.2

	1. Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en
openbare elektronische communicatiediensten stellen Onze Minister
onverwijld in kennis van:

	a. een inbreuk op de veiligheid,

	b. een verlies van integriteit,

	waardoor de continuĂŻteit van openbare elektronische
communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten in
belangrijke mate werd onderbroken.

	2. Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en
openbare elektronische communicatiediensten verstrekken onze Minister op
zijn verzoek alle informatie die nodig is om de veiligheid en
integriteit van hun netwerken en diensten te beoordelen.

	3. Indien openbaarmaking in het algemeen belang is, kan Onze Minister
een inbreuk op de veiligheid en een verlies van integriteit, bedoeld in
het eerste lid, openbaar maken of de aanbieder verplichten tot
openbaarmaking.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gegeven met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde
kennisgeving, het verstrekken van de in het tweede lid bedoelde
informatie, en de in het derde lid bedoelde openbaarmaking, en kunnen
inbreuken of verliezen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b,
worden aangewezen waarvan Onze Minister in ieder geval in kennis gesteld
moet worden.

AZ

	Aan artikel 12.8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Indien het college of de desbetreffende nationale regelgevende
instantie, bedoeld in het eerste lid, advies van BEREC heeft gevraagd
over de beslechting van een geschil als bedoeld in het eerste lid, neemt
het college het besluit niet dan nadat BEREC het advies heeft gegeven.
In afwachting van het advies van BEREC schorst het college de termijn
van 24 weken, bedoeld in het tweede lid, op.

BA

	In artikel 13.7, eerste lid, wordt “, een niet-openbare
telecommunicatiedienst of aanbieders van huurlijnen” vervangen door:
“of een niet openbare telecommunicatiedienst” en wordt “, de
dienst of een huurlijn” vervangen door: of de dienst.

BB

	Artikel 14.1 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	b. In het eerste lid wordt “, openbare telecommunicatiediensten en
huurlijnen” vervangen door: en openbare telecommunicatiediensten.

	c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Minister van
Veiligheid en Justitie aan aanbieders van openbare
telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten
aanwijzingen te geven betreffende:

	a. het gebruik van mededelingen van overheidsinstanties om het publiek
te waarschuwen voor dreigende rampen of noodsituaties en om de gevolgen
van rampen of noodsituaties te verzachten;

	b. het waarborgen van de communicatie tussen en met hulpdiensten en
overheidsinstanties tijdens rampen of noodsituaties.

BC

	Artikel 14.4 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In het eerste, tweede, derde en vierde lid vervalt telkens “,
huurlijnen”.

	b. In het eerste lid wordt in onderdeel c “, en” vervangen door een
punt, en vervalt onderdeel d.

BD

	In artikel 14.5, eerste en tweede lid, vervalt telkens “,
huurlijnen”.

BE

	Artikel 14.6 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In het tweede en derde lid vervalt telkens “, huurlijnen”.

	b. In het vierde lid, onderdeel a, wordt “, radiozendapparaten en
huurlijnen” vervangen door: en radiozendapparaten.

BF

	Artikel 15.1 wordt als volgt gewijzigd:

	

	a. Het eerste lid, onderdeel f, vervalt.

	

	b. In het eerste lid, onderdeel j, wordt na “verdere onderwerpen als
bedoeld in de artikelen” ingevoegd: 11a.1, 11a.2,.

	

	c.  In het derde lid, tweede volzin, wordt na “van deze wet”
ingevoegd: en voor zover Onze Minister de geadresseerde is.

BG

	Aan artikel 18.3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Onze Minister en het College bescherming persoonsgegevens, bedoeld
in artikel 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens, onderscheidenlijk
het college en het College bescherming persoonsgegevens, maken in het
belang van een effectief en efficiënt toezicht op het verwerken van
persoonsgegevens overeenkomstig de hoofdstukken 11 en 13 van deze wet
afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van
wederzijds belang. Daartoe stellen zij een samenwerkingsprotocol vast.
Het samenwerkingsprotocol wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

BH

	Na artikel 18.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.3a

	1. Onze Minister, onderscheidenlijk het college, verstrekken elkaar en
andere bestuursorganen de gegevens betreffende aanbieders van
elektronische communicatiediensten en de door hen verwerkte
persoonsgegevens welke zij behoeven ter uitvoering van hun taak.

	2. Andere bestuursorganen zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht
desgevraagd Onze Minister onderscheidenlijk het college de gegevens te
verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het toezicht op
de naleving van deze wet.

	3. De in het eerste en tweede lid bedoelde gegevensverstrekking vindt
niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene
daardoor onevenredig wordt geschaad.

BI

	Artikel 18.8 vervalt.

BJ

	Artikel 18.20 wordt als volgt gewijzigd:

	a. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

	Het college verstrekt na een daartoe strekkend verzoek van de Europese
Commissie, van BEREC dan wel van een nationale regelgevende instantie,
de gegevens of inlichtingen die de Europese Commissie, respectievelijk
BEREC en het Bureau, respectievelijk die nationale regelgevende
instantie nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van
het recht van de Europese Unie mits:

	b. In het tweede lid, wordt na de verwijzing “de Commissie van de
Europese Gemeenschappen” ingevoegd: , BEREC en het Bureau.

BK

	Artikel 20.1 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In het eerste lid wordt “Behoudens de artikelen 9.3 en 9.4 geldt,
in afwijking van de in artikel 9.2 vervatte procedure” vervangen door:
In afwijking van de in artikel 9.3 vervatte procedure geldt. 

	b. In het eerste en tweede lid wordt “artikel 9.1, eerste lid,”
telkens vervangen door: artikel 9.1, eerste lid, onderdelen a tot en met
e,.

ARTIKEL II

	Artikel 1 van de Wet op de economische delicten wordt als volgt
gewijzigd:

	a. In onderdeel 1° wordt in de zinsnede met betrekking tot de
Telecommunicatiewet “15.2a, 18.8”vervangen door: 11a.1, vijfde en
zesde lid, 15.2a;

	b. In onderdeel 2° wordt in de zinsnede met betrekking tot de
Telecommunicatiewet “11.7, derde lid” vervangen door: 11.7, vierde
lid.

ARTIKEL III

	De Wet op de onafhankelijke post en telecommunicatie autoriteit wordt
als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 3 wordt een achtste lid toegevoegd, luidende:

	8. Onze Minister maakt het besluit tot ontslag als bedoeld in artikel
12, eerste lid, bekend door kennisgeving van de zakelijke inhoud ervan
in de Staatscourant. De redenen van het ontslag van een lid van het
college worden in die kennisgeving openbaar gemaakt indien die persoon
daarom verzoekt.

B

	In artikel 15, aanhef en onder a, vervalt onderdeel 3°. Onderdeel 4°
wordt vernummerd tot onderdeel 3°.

C

	Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

	1. Onze Minister onthoudt zich van instructies die op een individuele
zaak betrekking hebben.

	2. De leden van het college en het personeel van de Onafhankelijke Post
en Telecommunicatie Autoriteit ontvangen geen instructies die op een
individuele zaak betrekking hebben.

ARTIKEL IV

	Aan de tabel in onderdeel b van de bijlage bij de Wet handhaving
consumentenbescherming wordt een rij toegevoegd, met in de eerste kolom
“Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12
juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische
communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische
communicatie) (PbEG L 201): artikel 13” en in de tweede kolom
“artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet”.

ARTIKEL V

	1. Artikel 3.14, tweede tot en met vijfde lid, zoals dit luidt met
ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, is tot en met
24 mei 2016 niet van toepassing op een vergunning voor het gebruik van
frequentieruimte die is verleend voor 25 mei 2011.

	2. Artikel 3.5, tweede tot en met vijfde lid, zoals dit luidt met
ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, is tot en met
24 mei 2016 niet van toepassing op een vergunning voor het gebruik van
frequentieruimte die is verleend voor 25 mei 2011.

ARTIKEL VI

	Na inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit Interoperabiliteit
op artikel 6.5, tweede en derde lid, van de Telecommunicatiewet.

ARTIKEL VIa

Vergunningen voor het verspreiden van programma-aanbod anders dan ter
uitvoering van de publieke mediaopdracht die zijn verleend of verlengd
op grond van de Telecommunicatiewet zoals die luidde tussen 1 januari
2009 en het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A,
van het bij koninklijke boodschap van 9 april 2008 ingediende voorstel
van wet houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de
Nota frequentiebeleid 2005 (31 412) worden geacht te zijn getoetst aan
artikel 3.18 van de Telecommunicatiewet  zoals dat luidde na dat
tijdstip.

ARTIKEL VII

	1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld. 

	2. In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat artikel I,
onderdeel Ga, terugwerkt tot een in dat besluit te bepalen tijdstip.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

 

 

 PAGE    

 PAGE   32