[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

IAO-verdragen waarvan de mogelijkheid tot opzegging zich de komende drie jaar voordoet.

Bijlage

Nummer: 2010D51308, datum: 2010-12-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: IAO Verdragen (2010D51306)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage 1

IAO-verdragen waarvan de mogelijkheid tot opzegging zich de komende drie
jaar voordoet.

Conform de toezegging in de brief van de toenmalige Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer naar aanleiding van de
motie van het lid Van Middelkoop (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995,
23 900 XV, nr. 44) van 8 mei 1995, wordt de Kamer ieder jaar
geïnformeerd over de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie
(IAO) die de komende jaren kunnen worden opgezegd.

Ter voldoening aan die toezegging worden hieronder die verdragen
vermeld, waarvan de opzegtermijn vervalt in 2011, 2012 en 2013. De
opzegtermijn begint altijd een jaar voorafgaand aan de vervaldatum te
lopen. Alleen gedurende deze opzegtermijn kan een verdrag worden
opgezegd. Ten aanzien van de meeste IAO-verdragen doet die mogelijkheid
zich eens in de tien jaar voor.

De opzegtermijn vervalt in 2011 ten aanzien van de volgende verdragen:

- 	Verdrag 81 betreffende arbeidsinspectie

- 	Verdrag 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van
vakverenigingen en de 	bescherming van het vakverenigingsrecht

- 	Verdrag 88 betreffende de dienst voor de werkgelegenheid

- 	Verdrag 111 betreffende discriminatie

- 	Verdrag 150 betreffende de bestuurstaak op het gebied van de arbeid

- 	Verdrag 177 betreffende thuiswerk

- 	Verdrag 181 betreffende particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling

- 	Verdrag 182 betreffende de ergste vormen van kinderarbeid

De opzegtermijn vervalt in 2012 ten aanzien van de volgende verdragen:

Verdrag 74 betreffende bewijzen van bekwaamheid als volmatroos

Verdrag 90 betreffende nachtarbeid van jeugdige personen in de
nijverheid werkzaam (herzien)

Verdrag 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te
onderhandelen

Verdrag 113 betreffende het geneeskundig onderzoek (vissers)

Verdrag 114 betreffende de arbeidsovereenkomst van vissers

Verdrag 147 betreffende Koopvaardij (minimumnormen)

Protocol bij verdrag 147 van 1996 bij het Koopvaardijverdrag
(minimumnormen)

Verdrag 151 betreffende de arbeidsverhoudingen in de openbare dienst

Verdrag 152 betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in
havenarbeid

De opzegtermijn vervalt in 2013 ten aanzien van de volgende verdragen:

Verdrag 27 betreffende de aanduiding van het gewicht van grote stukken
(vervoerd per schip)

Verdrag 62 betreffende de veiligheidsvoorschriften (bouwbedrijf)

Verdrag 71 betreffende de pensioenen van zeelieden

Verdrag 94 betreffende bepalingen ter regeling van arbeidsvoorwaarden
(overheidscontracten)

Verdrag 95 betreffende de bescherming van het loon

Verdrag 97 betreffende migrerende arbeiders (herzien)

Verdrag 129 betreffende de arbeidsinspectie (landbouw)

Verdrag 131 betreffende het vaststellen van minimumlonen

Verdrag 183 betreffende de bescherming van het moederschap

Bijlage 2

In 2011 voor te leggen standpunten terzake van (niet)-bekrachtiging van
IAO- verdragen

Hieronder treft u een overzicht aan van die IAO-verdragen ten aanzien
waarvan de regering ernaar streeft in 2011 een standpunt terzake van
bekrachtiging of niet-bekrachtiging aan de Kamer voor te leggen.

- Verdrag 188 betreffende arbeidsvoorwaarden in de visserij-sector, 2007

- Protocol bij Verdrag nr. 81: Protocol uit 1995 bij het Verdrag
betreffende arbeidsinspectie

Onderstaande Verdragen zullen met een geconsolideerd standpunt aan de
Kamer worden aangeboden. 

Verdrag 119 betreffende beveiliging machines, 1963

Verdrag 139 betreffende beroepskanker, 1974

Verdrag 148 betreffende werkmilieu (luchtverontreiniging, lawaai en
trillingen), 1977

Verdrag 167 betreffende de veiligheid en gezondheid in het bouwbedrijf,
1988

Verdrag 170 betreffende chemische stoffen, 1990

Verdrag 184 betreffende veiligheid en gezondheid in de landbouw, 2001

Verdrag 187 betreffende het promotionele kader voor veiligheid en
gezondheid op het werk

Bijlage 3

Checklist voor opzegging van ILO-verdragen

A.	Algemene uitgangspunten

Nieuwe regelgeving of wijziging van bestaande regelgeving dient altijd
te worden getoetst aan bestaande internationale verplichtingen (conform
de Wetgevingstoets).

Opzegging van verdragen dient altijd uitzondering te blijven, het kan
alleen als er echt geen andere oplossing is. In geval van fouten bij de
totstandkoming van nieuwe regelgeving of bij wijziging van bestaande
regelgeving - bijvoorbeeld door gebreken in de toetsing aan bestaande
internationale verplichtingen - is strijdigheid van die regelgeving met
het verdrag op zichzelf geen argument voor opzegging; in dit soort
gevallen zijn altijd aanvullende argumenten voor opzegging noodzakelijk.

Opzegging kan soms leiden tot internationaal gezichtsverlies; Nederland
heeft internationaal een zekere naam op te houden. Ook nationaal begeeft
de regering zich politiek bij opzegging soms op glad ijs (denk aan de
verplichte consultatie van de sociale partners die plaats moet vinden).

In het geval dat tot opzegging wordt besloten, dient te worden
(her)overwogen of er een herzienend verdrag ter vervanging van het op te
zeggen verdrag bestaat en of dit herzienende verdrag voor bekrachtiging
in aanmerking komt.

B.	Specifieke uitgangspunten bij opzegging

 

Verdragen die fundamentele arbeidsnormen bevatten (de
mensenrechtenverdragen: verdragen nrs. 29, 87, 98, 105, 111, 138 en 182)
zullen in beginsel niet opgezegd worden.

Het opzeggen van verdragen, die uiting geven aan een mondiale
solidariteit en om die reden door een zeer groot aantal landen zijn
geratificeerd, heeft veeleer een signaalfunctie naar buiten dan dat
hiermee een Nederlands (beleids-)belang gediend zou kunnen zijn. Voor
zover een herijking van op een bepaald moment bestaande nationale
beleidsdoelstellingen in het geding is lijkt de vraag gerechtvaardigd of
het opzeggen van verdragen in juiste verhouding staat tot het grotere
belang dat met deze verdragen (mondiaal) wordt gediend (zie ook punt
B5).

Voortvloeiend uit het vorige punt: mee dient te wegen in hoeverre een
verdrag geacht mag worden bij te dragen aan de totstandkoming van een
internationale arbeidscode. Is de bijdrage van een verdrag aan een
internationale arbeidscode groot, dan ligt opzegging minder voor de
hand.

Het feit dat de nationale wetgeving verder reikt dan de minimumnorm in
het verdrag is geen argument om het verdrag op te zeggen.

Opzegging is wel het meest vérgaande, maar niet het enige middel om
nationale beleidsruimte te creëren. Eerst dient bezien te worden of een
aangepaste interpretatie van de bestaande verdragsteksten mogelijk is om
de gewenste beleidsruimte te scheppen. Hiertoe zou advies bij het
Internationaal Arbeidsbureau ingewonnen kunnen worden; dit dient dan wel
tijdig te gebeuren, ruim voordat de opzeggingstermijn gaat lopen.

Het opzeggen van verdragen waarbij een groot aantal andere EU-landen
partij zijn zou wellicht beschouwd kunnen worden als niet passend in het
EU-streven naar beleidsconvergentie. Omdat EU-richtlijnen - die soms
nagenoeg dezelfde materie regelen als een aantal internationale
arbeidsverdragen - grosso modo qua normering hoger liggen dan die van de
ILO, lijkt het alleen al om die reden niet voor de hand te liggen
desbetreffende ILO-verdragen op te zeggen.

Bron “Specifieke uitgangspunten bij opzegging”: Brief van 8 mei 1995
van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer
naar aanleiding van de motie van het lid Van Middelkoop (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1994-1995, 23 900 XV, nr. 44, p. 4-6)

2

2