[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2011D08105, datum: 2011-02-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag India inzake sociale zekerheid (2011D08104)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek India
inzake socialezekerheid; met Administratief Akkoord; New Delhi, 22
oktober 2009  (Trb. 2009, 213)				

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Tussen Nederland en India bestaat thans geen verdragsrelatie op het
terrein van de sociale verzekeringen. Tot 2003 werd de bilaterale
relatie tussen beide landen uitsluitend beheerst door
ontwikkelingssamenwerkingsverbanden. Met het initiatief van India tot
het uitfaseren van de ontwikkelingssamenwerking in 2003 en de
voortzetting van de liberalisering en deregulering van de Indiase
economie, zijn de betrekkingen tussen Nederland en India verbreed op een
scala van beleidsterreinen. De economische samenwerking vormt daarbij
het zwaartepunt in de relatie met India. Nederlandse (financiële)
dienstverleners zijn in toenemende mate actief in India, terwijl de
tijdelijke aanstelling van Indiase kenniswerkers kan bijdragen aan de
economische groei in Nederland. 

De toegenomen economische belangstelling tussen beide landen heeft de
bereidheid tot het sluiten van een socialezekerheidsverdrag vergroot.
Met de inwerkingtreding op 1 januari 2000 van de Wet beperking export
uitkeringen (Wet BEU; Wet van 27 mei 1999, Stb. 250) en de Wijzigingswet
beperking export uitkeringen (Wet van 22 december 1999, Stb. 594) is de
noodzaak daartoe vergroot. Als gevolg van de Wet BEU heeft een
verzekerde geen recht op een socialeverzekeringsuitkering gedurende de
periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt
verstrekt, niet in Nederland woont. De exportbeperking kan worden
opgeheven als bij verdrag afspraken zijn gemaakt over handhaving waarmee
de rechtmatigheid van de betaling van de uitkering kan worden
vastgesteld. 

Het doel van de Wet BEU is om de rechtmatigheid van de uitbetaling van
socialeverzekeringsuitkeringen te verbeteren door de handhaafbaarheid
over de grens te versterken. Het onderhavige verdrag en Administratief
Akkoord geven vorm en inhoud aan het Nederlandse handhavingsbeleid
inzake de controle op de rechtmatigheid van de uitbetaling van de
uitkeringen over de grens. Aan de uitvoeringsorganen van beide
Verdragsluitende Staten worden de mogelijkheden geboden om buiten hun
grondgebied de voor de uitvoering van de sociale verzekeringswetgeving
noodzakelijke verificaties en controles te verrichten.

Omdat de export van kinderbijslag van het verdrag is uitgesloten, en het
verdrag geen bepalingen bevat die zich zouden verzetten tegen invoering
van het woonlandbeginsel ten aanzien van de overige takken van sociale
zekerheid, voldoet dit verdrag aan de voorwaarden van het regeerakkoord.

Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale
Verzekeringsbank (SVB) zijn betrokken geweest bij de
verdragsonderhandelingen. Daarnaast hebben zij afzonderlijke gesprekken
gevoerd met de Nederlandse ambassade en het beoogde Indiase
verbindingsorgaan en heeft de SVB aanvullend onderzoek verricht naar de
betrouwbaarheid van de Indiase documenten en verklaringen. Op basis van
de gevoerde gesprekken heeft UWV positief geadviseerd over de garanties
die het verdrag biedt voor de handhaafbaarheid van in India betaalde
uitkeringen. De SVB is voorzichtig positief over de handhaafbaarheid van
de in India uitbetaalde AOW/Anw pensioenen. De ontwikkeling van de
betrouwbaarheid van de registraties in India verloopt positief, maar
extra aandacht voor de handhavingsmogelijkheden in India en de rol die
het verbindingsorgaan hierin vervult is nodig.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid,
onder b, van de Wet op de Raad van State).

Het onderhavige verdrag bevat naast de noodzakelijke
handhavingsbepalingen coördinatiebepalingen die de respectieve
socialeverzekeringswetgevingen van Nederland en India op elkaar
afstemmen. Aan deze bepalingen ligt het uitgangspunt ten grondslag dat
in een bepaald geval de wetgeving van slechts één land van toepassing
behoort te zijn. Hierdoor wordt dubbele premieheffing, of het geheel
niet verzekerd zijn voor de sociale verzekeringen voorkomen. Gezien het
feit dat na de inwerkingtreding van dit verdrag geen dubbele
premieheffing meer mogelijk is op het inkomen van tussen Nederland en
India migrerende werknemers, is dit verdrag gunstig voor Indiase
investeerders in Nederland én voor Nederlandse investeerders in India.

Het verdrag met India is gestoeld op vijf beginselen: het inkaderen van
de samenwerking op het gebied van handhaving, wederkerigheid, de gelijke
behandeling van onderdanen van de ene staat met onderdanen van de andere
staat, het voorkomen van dubbele premieheffing of het in het geheel niet
verzekerd zijn en de (beperkte) export van
socialeverzekeringsuitkeringen. De vijf beginselen zijn opgenomen in de
preambule van het verdrag en vinden hun grondslag in de specifieke
artikelen van het verdrag en Administratief Akkoord.

Met de Indiase autoriteiten is overeengekomen dat het verdrag drie jaar
na inwerkingtreding zal worden gëevalueerd. De evaluatie zal worden
benut om te bezien of er reden is tot uitbreiding van het verdrag met
bepalingen over de samentelling van vervulde tijdvakken onder de Indiase
of Nederlandse wetgeving. In deze evaluatie zal de mate waarin de
handhaving van de in India betaalde uitkeringen die op dat moment is
gerealiseerd worden beoordeeld. 

Artikelsgewijze toelichting

Deel I		 Algemene bepalingen

Artikel 2

In dit artikel is de materiële werkingssfeer van het verdrag
vastgelegd. De materiële werkingssfeer aan Indiase zijde wordt bepaald
door de wetgeving inzake het ouderdoms- en nabestaandenpensioen, het
invaliditeitspensioen en, voor wat betreft Deel II van het verdrag, de
sociale zekerheid van werknemers. De sociale zekerheid van werknemers
omvat, naast het ouderdoms- en nabestaandenpensioen en het
invaliditeitspensioen, prestaties in de gezondheidszorg, een uitkering
bij ziekte en een zwangerschapsuitkering. De toepassing van de
socialezekerheidswetgeving voor werknemers is beperkt tot de situaties
waarin de Indiase wetgeving ingevolge Deel II van het verdrag als
toepasselijk wordt aangewezen; alleen het Indiase ouderdoms- en
nabestaandenpensioen en het invaliditeitspensioen komen voor export in
aanmerking. 

Voor wat betreft Nederland is het verdrag van toepassing op wetgeving
inzake de ouderdoms-, nabestaanden- en
arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voor de uitkeringen op grond van deze
wetgeving wordt de exportbeperking op grond van de Wet BEU opgeheven. 

Wat Nederland betreft zijn de ziekte-, zorg- en werkloosheidsverzekering
en de kinderbijslagen onder de materiële werkingssfeer van Titel II van
het verdrag opgenomen om te bewerkstelligen dat, in geval de Nederlandse
wetgeving als toepasselijke is aangewezen, een werknemer die aan de
verzekeringsvoorwaarden voldoet, of in geval van detachering blijft
voldoen, voor alle sociale verzekeringen verzekerd blijft in Nederland.
Hiermee wordt tevens dubbele premieplicht voorkomen. Door toepassing van
het verdrag voor de ziekte-, zorg- en werkloosheidsverzekering te
beperken tot Titel II wordt voorkomen dat deze uitkeringen in India
uitbetaald hoeven te worden.

Artikel 3

Artikel 3 bepaalt dat het verdrag van toepassing is op personen op wie
de wetgeving van één van de Verdragsluitende Staten van toepassing is
of is geweest, alsmede op personen die rechten ontlenen aan
vorenbedoelde personen.

Artikel 4

Het beginsel van gelijke behandeling is neergelegd in artikel 4. Dit
artikel regelt dat de personen, genoemd in artikel 3 en die gewoonlijk
op het grondgebied van één van beide Verdragsluitende Staten
woonachtig zijn, gelijk worden behandeld met onderdanen van de
desbetreffende Staat. 

Artikel 5

Het in dit artikel bepaalde heft de exportbeperking van de Wet BEU op
ten aanzien van de uitkeringen op grond van wetgeving inzake sociale
verzekeringen als bedoeld in artikel 2, onderdeel b), de subonderdelen i
(ouderdom), ii (arbeidsongeschiktheid) en iii (nabestaanden). Dit houdt
in dat de voor het recht op uitkering geldende wettelijke eis dat de
uitkeringsgerechtigde of zijn gezinslid in Nederland dient te wonen,
niet geldt voor de in India wonende uitkeringsgerechtigden en hun
gezinsleden. Om elk misverstand over de exporteerbaarheid uit te sluiten
zijn in het tweede lid van dit artikel de Toeslagenwet van 6 november
1986 en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten van
24 april 1997 

(inmiddels: de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten)
expliciet van export uitgesloten.

Het derde lid van artikel 5 regelt dat uitkeringen ook aan de betrokkene
kunnen worden betaald indien deze op het grondgebied van een derde staat
woont of verblijft, onder dezelfde voorwaarden waarop aan nationale
onderdanen die in een derde staat wonen uitkeringen kunnen worden
verstrekt.

Deel II	   Toepasselijke wetgeving

Artikel 6

Artikel 6 bevat de hoofdregels voor de toepasselijke wetgeving. Voor
werknemers en zelfstandigen geldt als hoofdregel dat op hen de wetgeving
van toepassing is van de Verdragsluitende Staat waar zij hun
werkzaamheden uitoefenen, zelfs al wonen zij op het grondgebied van de
andere Staat (“werklandbeginsel”). Voor personen die behoren tot het
rijdende of vliegende personeel van een internationale
transportonderneming is een bijzondere bepaling opgenomen (onderdeel
b)). Deze personen zullen hun werkzaamheden niet exclusief op het
grondgebied van één Verdragsluitende Staat verrichten. Op deze
personen is daarom de wetgeving van toepassing van de Staat waar de
betrokken transportonderneming haar zetel heeft.

Onderdeel c) regelt dat ieder van de Verdragsluitende Staten de
nationale wetgeving op zeevarenden zal toepassen, tenzij dit leidt tot
dubbele verzekering. Indien deze situatie zich voordoet zullen de
bevoegde organen van de Verdragsluitende Staten met wederzijds
goedvinden de toepasselijke wetgeving aanwijzen. Deze afspraak is
gemaakt op grond van de inschatting dat zich in de praktijk geen
situaties zullen voordoen van een conflict ten aanzien van de toe te
passen wetgeving. 

Artikelen 7 en 8

Speciale bepalingen, afwijkend van het werklandbeginsel, zijn getroffen
voor gedetacheerde werknemers die tijdelijk op het grondgebied van de
andere Staat werken (artikel 7) en voor uitgezonden ambtenaren en
personeel van diplomatieke en consulaire zendingen (artikel 8). Op hen
blijft de socialeverzekeringswetgeving van toepassing van de
Verdragsluitende Staat van waaruit ze worden gedetacheerd. Dit geldt
tevens voor meereizende gezinsleden, voor zover zij zelf geen
werkzaamheden als werknemer of zelfstandige verrichten op het
grondgebied van de Staat waarheen de betrokkene is uitgezonden.

Artikel 9

Dit artikel biedt de bevoegde autoriteiten of instellingen van beide
Verdragsluitende Staten de mogelijkheid om in het belang van individuele
personen of groepen van personen die onder de wetgeving van één van
beide Staten verzekerd zijn, in onderling overleg uitzonderingen overeen
te komen op de artikelen 6 tot en met 8.

Artikel 10

In artikel 10 wordt een woonplaatsfictie gecreëerd voor personen die
onderworpen zijn aan de wetgeving van één van beide Verdragsluitende
Staten. Dit artikel bepaalt dat een persoon geacht wordt te wonen in de
Verdragsluitende Staat waarvan de wetgeving als toepasselijk is
aangewezen. Dit artikel is met name van belang voor sociale
verzekeringen die gebaseerd zijn op ingezetenschap. 

Deel III	Handhaving

Artikel 11

In dit artikel is een identificatieverplichting neergelegd voor
betrokkenen in verband met de vaststelling van zijn uitkeringsrechten of
de beoordeling van de rechtmatigheid van gedane betalingen. Het tweede
lid van het artikel schrijft voor op welke wijze de
uitkeringsgerechtigde of een gezinslid zich ten overstaan van het
bevoegde orgaan kan identificeren en de procedure die door het bevoegde
orgaan ten behoeve van de identificatie dient te worden gevolgd.

Artikel 12

Dit artikel biedt de rechtsbasis voor de verificatie en de verstrekking
van gegevens van degene die een aanvraag doet voor een
socialeverzekeringsuitkering, een uitkeringsgerechtigde of een
gezinslid. Het betreft hier gegevens met betrekking tot identiteit,
adres, samenstelling van het huishouden, werk en inkomen,
gezondheidstoestand, detentie en overlijden.

De betrokken autoriteiten kunnen direct contact opnemen met betrokkenen
of bevoegde autoriteiten van de andere Staat. Evenwel staat het de
diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen vrij om eveneens de
werkzaamheden in het kader van dit verdrag uit te oefenen.

Artikel 13

Artikel 13 bevat specifieke bepalingen over de medische controle van de
uitkeringsgerechtigde, degene die een uitkering aanvraagt of een
familielid van de betrokkene.

Artikel 14

Ingeval van onverschuldigd betaalde uitkeringen schrijft artikel 14 de
procedure voor de terugvordering van de teveel betaalde bedragen voor.

Artikel 15

Artikel 15 regelt de erkenning van administratieve en rechterlijke
beslissingen inzake de inning van de socialeverzekeringspremies en
andere vorderingen, die voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn. Het verdrag
verschaft derhalve een executoriale titel voor tenuitvoerlegging van
deze beslissingen in uitspraken in Nederland en India.

Deel IV 	Diverse bepalingen

Artikel 16

Artikel 16 bevat de grondslag voor het Administratief Akkoord. Het
Administratief Akkoord kan worden beschouwd als een uitvoeringsverdrag
en eventuele wijzigingen ervan behoeven op grond van artikel 7,
onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen
parlementaire goedkeuring, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die
Rijkswet. 

Artikelen 17 tot en met 19

De artikelen 17 tot en met 19 voorzien in administratieve bepalingen op
het gebied van het wederzijds verstrekken van de noodzakelijke
informatie noodzakelijk voor de uitvoering van het verdrag (artikel 17),
de taal waarin gecommuniceerd wordt (artikel 18) en de wijze waarop
geschillen worden beslecht (artikel 19).

Artikel 20

Dit artikel regelt de bescherming van persoonsgegevens die in het kader
van het verdrag worden uitgewisseld. Het ontvangende land mag -tenzij de
wetten of regelingen van dat land anders voorschrijven- de informatie
over een individu alleen gebruiken met het doel om het onderhavige
verdrag uit te voeren. 

Voor het ontvangende land gelden, met betrekking tot de over een
individu ontvangen informatie, de eigen wetten en regelingen over de
bescherming van persoonsgegevens. Voor Nederland is de Wet bescherming
persoonsgegevens (Wbp; Wet van 6 juli 2000, Stb. 302) in dit kader
relevant. 

Met deze wet is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen
in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het
vrije verkeer van die gegevens  (PbEG L 281) geïmplementeerd.
Uitgangspunt van de wet is dat persoonsgegevens slechts worden
doorgegeven naar een land buiten de Europese Unie indien dat land een
passend beschermingsniveau waarborgt. Is daarvan geen sprake, dan is
doorgifte niettemin mogelijk indien o.a. de betrokkene daarvoor zijn
ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven (artikel 77, eerste lid,
onderdeel a, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid onder a, van
de Richtlijn). Voordat gegevens van betrokkenen bij de Indiase bevoegde
instanties worden geverifieerd vragen de Nederlandse bevoegde organen
krachtens artikel 77 Wbp en artikel 26 van de Richtlijn daartoe
schriftelijk en ondubbelzinning toestemming  aan de betrokkene. Derhalve
wordt een passend beschermingsniveau geboden en is aan dit onderdeel van
artikel 26 van de Richtlijn voldaan.

Overigens is doorgifte van persoonsgegevens naar een land dat geen
waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt, eveneens mogelijk
indien de doorgifte noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen
belang, of voor de vaststelling, de uitvoering of de verdediging in
rechte van enig recht (artikel 77, eerste lid, onderdeel d, Wbp, ter
uitvoering van artikel 26, eerste lid onder d, van de Richtlijn). In dat
kader zij gewezen op overweging 58 van de Richtlijn, waarin
internationale gegevensuitwisselingen tussen voor de sociale zekerheid
bevoegde diensten specifiek worden genoemd. Derhalve kan worden gesteld
dat in het kader van de toepassing van het verdrag wordt voldaan aan de
vereisten van de Wet bescherming persoonsgegevens en van de Richtlijn.

3.  Administratief Akkoord

In het Administratief Akkoord dat strekt tot uitvoering van artikel 16
van het verdrag zijn regels voor de administratieve uitvoering van de
bepalingen van het verdrag opgenomen. Zo worden overeenkomstig artikel
16, tweede lid, van het verdrag de bevoegde en de verbindingsorganen
aangewezen en zijn bepalingen opgenomen over het verstrekken van
verklaringen waarmee de toepasselijke wetgeving op basis van de
artikelen 6, onderdeel b, 7, 8 en 9 van het verdrag kan worden
aangetoond. 

Het Administratief Akkoord bevat daarnaast bepalingen waarin aan de
samenwerking tussen de bevoegde organen nader vorm wordt gegeven voor
wat betreft de afhandeling van een aanvraag voor een uitkering, een
bezwaar- of beroepsschrift of een andere verklaring en het verstrekken
van beschikbare (medische) gegevens en informatie die van invloed kan
zijn op het recht op een uitkering. 

In het Administratief Akkoord is tenslotte een rechtsbasis opgenomen
voor het sluiten van aanvullende overeenkomsten tussen de bevoegde
organen waarin specifieke samenwerkingsafspraken zijn opgenomen.



4.  Koninkrijkspositie

Het verdrag zal uit zijn aard, wat het Koninkrijk der Nederlanden
betreft, alleen voor Nederland gelden. 

Na aansluiting van Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij Nederland, zal
het verdrag alleen gelden voor het Europese deel van Nederland.

DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Beleidsnotitie: de bilaterale
relatie Nederland-India, Vormgeving van een bilaterale relatie met India
ten voordele van beide landen, juni 2006.

 Brief van de minister-president over zijn reis naar India van 18 tot 20
januari 2006, Kamerstukken II, 2005-2006, 30 300 III, nr. 11.

 PAGE   5 

 PAGE   7