Advies Raad van State
Bijlage
Nummer: 2011D08360, datum: 2011-02-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Tweede nota van wijziging (2011D08358)
Preview document (🔗 origineel)
No.W03.10.0521/II 's-Gravenhage, 17 december 2010 Bij Kabinetsmissive van 23 november 2010, no.10.003168, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de tweede nota van wijziging bij het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een regeling betreffende herziening ten nadele van de gewezen verdachte (Wet herziening ten nadele) (32044), met toelichting. De tweede nota van wijziging geeft uitvoering aan het regeerakkoord. Het doel van de nota van wijziging is tweeledig. Ten eerste wordt de categorie misdrijven waarvoor herziening ten nadele mogelijk is, uitgebreid naar doodslag en gewelds- en zedenmisdrijven met dodelijke afloop (onderdeel A van de tweede nota van wijziging). Daarnaast wordt voorgesteld herziening ten nadele met "terugwerkende kracht" mogelijk te maken zodat vrijspraken (of ontslag van alle rechtsvervolging) van vóór de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel kunnen worden aangetast (onderdeel B van de tweede nota van wijziging). Een uitzondering vormen strafbare feiten die reeds zijn verjaard. De Afdeling advisering maakt opmerkingen over beide voorstellen. Zij is van oordeel dat in verband met de rechtszekerheid de voorstellen nader dienen te worden overwogen. 1. Inleiding Uitgangspunt van het wetsvoorstel was dat vanwege het ingrijpende karakter van herziening ten nadele deze slechts mogelijk is bij zeer ernstige misdrijven die niet verjaren (misdrijven waarop een levenslange gevangenisstraf is gesteld). In de nota van wijziging wordt voorgesteld de categorie misdrijven waarvoor herziening ten nadele mogelijk wordt, uit te breiden, zodat herziening ten nadele niet alleen kan plaatsvinden ingeval van een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld en waarbij een dodelijk slachtoffer valt te betreuren, maar ook bij doodslag en bij gewelds- en zedenmisdrijven met een dodelijke afloop. Dit is volgens de toelichting in lijn met het uitgangspunt dat herziening ten nadele op grond van een novum alleen bij zeer ernstige misdrijven mogelijk moet worden gemaakt. In de tweede plaats wordt voorgesteld herziening ten nadele ook mogelijk te maken in strafzaken die vóór de datum van inwerkingtreding van de wet met een onherroepelijke vrijspraak zijn afgesloten. Daartoe wordt voorgesteld de bepaling van overgangsrecht in het wetsvoorstel, inhoudende dat geen herziening ten nadele van de gewezen verdachte plaatsvindt in gevallen waarin de vrijspraak vóór de datum van inwerkingtreding van de wet onherroepelijk is geworden, te schrappen. De voorgestelde regeling van herziening ten nadele krijgt daardoor onmiddellijke werking. Heropenen van vrijspraken is echter niet mogelijk bij afgesloten strafzaken die op het moment van het indienen van de herzieningsaanvraag reeds zijn verjaard. Redengevend voor deze wijziging is dat, als de gewezen verdachte voor een zeer ernstig misdrijf is vrijgesproken en naderhand uit een novum voortvloeit dat hij toch de vermoedelijke dader is, van een gerechtvaardigde en te respecteren verwachting dat een onherroepelijke uitspraak niet wordt herzien, geen sprake kan zijn. In het advies over het wetsvoorstel hervorming herzieningsregeling heeft de Raad van State de strekking van het voorstel tot invoering van de herziening ten nadele in een aantal scherp omlijnde situaties onderschreven. 2. Onmiddellijke werking In het oorspronkelijke wetsvoorstel wordt uitgegaan van eerbiedigende werking, zodat herziening ten nadele slechts van toepassing kan zijn op uitspraken die na het tijdstip van inwerkingtreding onherroepelijk zijn geworden. Reden is dat herziening ten nadele nieuw is in het Nederlandse stelsel en dat op grond van algemene beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging gerechtvaardigde verwachtingen van burgers – waaronder begrepen de burgers die onherroepelijk zijn vrijgesproken – dienen te worden gerespecteerd. Ten aanzien van personen die onherroepelijk zijn vrijgesproken is daarmee de verwachting gewekt dat deze uitspraak niet ten nadele van hen kan worden herzien. Naar huidig recht kunnen gewezen verdachten aan een onherroepelijke vrijspraak een onvoorwaardelijk recht ontlenen niet opnieuw met strafvorderlijk overheidsoptreden te worden geconfronteerd. Overwogen is dat "hoewel het verbod van terugwerkende kracht strikt genomen niet van toepassing is op een strafvorderlijke regeling zoals de voorliggende, het in het algemeen gebruikelijk en wenselijk is om, bij verkregen rechten van de verdachte burger, ook in eerbiedigende werking te voorzien als het gaat om regelingen die het vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie raken." Gewezen is voorts op het initiatiefwetsvoorstel van de leden Van Haersma Buma en Dittrich dat heeft geleid tot de Wet van 16 november 2005, Stb. 295. Op grond van die wet is de verjaringstermijn van misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, opgeheven. In deze wet is voorzien in overgangsrecht als gevolg waarvan het vervolgingsrecht door afschaffing van de verjaringstermijn niet herleeft bij de misdrijven die op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet al waren verjaard. Het belang de waarheid te achterhalen en de belangen van slachtoffers en nabestaanden rechtvaardigen wel de afschaffing van een op het tijdstip van inwerkingtreding nog lopende verjaringstermijn, maar niet herleving van het vervolgingsrecht bij reeds verjaarde misdrijven. Zowel door de Raad van State als tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel is in het bijzonder gewezen op het rechtszekerheidsbeginsel. De aanpassing van de verjaringsregeling dient in verband met dit beginsel niet erin te resulteren dat een inmiddels verjaard strafbaar feit wederom vervolgbaar wordt. Dat uitgangspunt is ook bij de verjaring van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid gekozen. Daar is ook het standpunt ingenomen dat de heropening van een verstreken verjaring op principiële gronden wordt afgewezen. Bij de afweging van de belangen van rechtszekerheid van de verdachte en het belang van slachtoffers en nabestaanden is ervoor gekozen de belangen van de slachtoffers minder zwaar te laten wegen. De verwachting voor een onherroepelijk vrijgesprokene is thans dat zijn zaak ook bij een novum niet te zijnen nadele kan worden herzien. Het huidige recht rechtvaardigt die verwachting. De voorgestelde introductie van de herziening ten nadele maakt deze verwachting niet ongerechtvaardigd en leidt er evenmin toe dat deze verwachting niet langer hoeft te worden gerespecteerd. Zoals bij de opheffing van de verjaringstermijn geldt ook hier dat de rechtszekerheid ernstig in het gedrang komt door niet langer rekening te houden met verwachtingen die op grond van het huidige recht gerechtvaardigd zijn. Een novum na een onherroepelijke uitspraak leidt niet tot een andere opvatting. Voorts kan het in de toelichting genoemde criterium van het belang van een goede rechtsbedeling, dat ook al deel uitmaakte van het oorspronkelijke wetsvoorstel en dat de beoordeling of alsnog zal worden vervolgd primair in handen legt van het openbaar ministerie, niet in de plaats treden van de in het oorspronkelijke wetsvoorstel zelf neergelegde overgangsrechtelijke beperking. Terecht is in het oorspronkelijke voorstel dan ook gekozen voor eerbiedigende werking, ook als van een novum is gebleken. De Afdeling adviseert daarom af te zien van de schrapping van artikel II. 3. Uitbreiding De delicten waarvoor in het oorspronkelijke voorstel herziening ten nadele op grond van een novum mogelijk werd gemaakt, zijn naar huidig recht onverjaarbare zeer ernstige misdrijven met dodelijke afloop. Dit betekent dat herziening ten nadele ook na vele jaren tot de mogelijkheden blijft behoren. In het wetsvoorstel is voorts bepaald dat herziening ten nadele niet mogelijk is bij strafbare feiten, waarvoor het recht op strafvervolging is verjaard. Daarmee is tot uitdrukking gebracht dat, voor zover de samenleving nog belang heeft bij strafvervolging, dit niet opweegt tegen het belang van de verdachte om gevrijwaard te blijven van vervolging, ook als van een novum is gebleken. Thans wordt voorgesteld de categorie van misdrijven waarvoor herziening ten nadele mogelijk zou moeten zijn, uit te breiden. Het gaat hier naar huidig recht om misdrijven die aan verjaring onderhevig zijn. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie op 25 november 2010 naar voren gebracht positief te staan tegenover een voorstel om de verjaringstermijn voor zeer ernstige misdrijven af te schaffen. Voorts is in het regeerakkoord opgenomen dat de verjaringstermijn voor ernstige zedenmisdrijven zal worden verlengd. De Afdeling merkt op dat de thans voorgestelde uitbreiding in combinatie met de plannen inzake de verjaringstermijnen ertoe leidt dat, waar gewezen verdachten van deze misdrijven nu, ook wat de herziening ten nadele betreft, na verloop van een aantal jaren niet meer met strafvervolging worden geconfronteerd, dit niet meer zal gelden. Onduidelijk is of dit ook zal gelden als deze misdrijven al zijn verjaard op het tijdstip dat de nieuwe voorstellen in werking zullen treden. Gelet op de consequenties die de combinatie van de verschillende voorstellen heeft en mede in het licht van de in de toelichting geciteerde uitspraak van de Grote Kamer van het EHRM van 17 mei 2010 adviseert de Afdeling de voorgestelde uitbreiding thans niet op te nemen in de tweede nota van wijziging, maar deze eerst in het licht van concrete voorstellen inzake de verjaring en van de rechtszekerheid nader te bezien. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat de tweede nota van wijziging niet wordt gezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Kamerstukken II 2010/11, 32 417, nr. 15. Ten aanzien van deze misdrijven is de verjaringstermijn opgeheven. Wet van 16 november 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord en enkele andere misdrijven alsmede enige aanpassingen van de regeling van de verjaring en de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten). Stb. 2005, 595; in werking getreden op 1 januari 2006. Nota van toelichting, onderdeel 'Herziening ten nadele ‘met terugwerkende kracht’ (onderdeel B)'. Kamerstukken II, 2009/10, 32 044, nr. 4. Kamerstukken II 2009/10, 32 044, nr. 6, blz. 18. Kamerstukken II 2009/10, 32 044, nr. 6, blz. 19. Kamerstukken II 2003/04, 28 495, nr. 5, blz. 5-6. Aldaar is overwogen dat op het rechtszekerheidsbeginsel slechts in uiterste noodzaak inbreuk mag worden gemaakt. Kamerstukken II, 2003/04, 28495, nr. 7, blz. 11; Kamerstukken II 1970/71, 10 251, nr. 3, blz. 5-6, Handelingen II 1970/71, blz. 2421-2427. Kamerstukken II 2003/04, 28 495, nr. 9, blz. 11. Tweede Kamer, 27e vergadering, donderdag 25 november 2010. Minister Opstelten: "Een ander belangrijk onderdeel is de verjaringstermijn. De heer Van der Steur wil overgaan tot afschaffing van deze termijn voor zeer ernstige misdrijven met een strafmaat tussen de twaalf en de twintig jaar. Ik sta positief tegenover dit voorstel." Kamerstukken II 2010/11, 32 417, nr. 15. "Bij het oplossen van cold cases wordt herziening ten nadele (wetsvoorstel 32 044) mogelijk met terugwerkende kracht en tegelijkertijd ook voor de delicten doodslag en gewelds- en zedendelicten met dodelijke afloop. Daartoe worden, indien noodzakelijk, de verjaringstermijnen voor doodslag en enige andere gewelds- en zedendelicten aangepast. Het kabinet komt met voorstellen tot verlenging van de verjaringstermijn van ernstige gewelds- en zedendelicten." Appl. no. 36376/04. PAGE 4 AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........