[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport

Bijlage

Nummer: 2011D08361, datum: 2011-02-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Tweede nota van wijziging (2011D08358)

Preview document (🔗 origineel)


Directie Wetgeving

Sector straf- en sanctierecht

 

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.rijksoverheid.nl/venj

 

Contactpersoon

M. Kessler

 

T  070 370 45 64

m.kessler@minjus.nl

 

Registratienummer

5684835/11/6

 











  DOCPROPERTY rubricering   

  DOCPROPERTY _aankoningin  Aan de Koningin 







	  DOCPROPERTY _datum  Datum 	8 februari 2011

  DOCPROPERTY _onderwerp  Onderwerp 	  DOCPROPERTY onderwerp 
Wetsvoorstel herziening ten nadele 





Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 23 november
2010, nr. 10.003168, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van
de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde ontwerp aan mij
te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 17 december 2010, nr.
W03.10.0521/II, bied ik U hierbij aan.

1. De Afdeling advisering plaatst kanttekeningen bij de tweede nota van
wijziging, en is van oordeel dat de daarin opgenomen voorstellen in
verband met de rechtszekerheid nader dienen te worden bezien. Na een
inleiding waarin de Afdeling de uit het regeerakkoord voortvloeiende
voorstellen samenvat, gaat de Afdeling eerst in op het voorstel om aan
de regeling uit het wetsvoorstel onmiddellijke werking toe te kennen, en
daarna op de uitbreiding van de regeling van herziening ten nadele op
grond van een novum met de misdrijven doodslag en gewelds- en
zedenmisdrijven met dodelijke afloop.

2. De Afdeling merkt op dat de verwachting voor een onherroepelijk
vrijgesproken persoon thans is dat zijn zaak ook bij een novum niet te
zijnen nadele kan worden herzien, en dat het huidige recht die
verwachting rechtvaardigt. De Afdeling meent dat de rechtszekerheid
ernstig in het gedrang komt door niet langer rekening te houden met
verwachtingen die op grond van het huidige recht gerechtvaardigd zijn.
Zij adviseert om de overgangsrechtelijke bepaling van het wetsvoorstel
die uitgaat van eerbiedigende werking, te handhaven.

Onderschreven kan worden dat aan de huidige wetgeving de verwachting kan
worden ontleend dat een onherroepelijke vrijspraak niet ten nadele van
de gewezen verdachte kan worden herzien. Dat betekent naar de mening van
het kabinet echter niet dat deze verwachting ook bij aanpassing van de
wetgeving per definitie altijd zou moeten worden gehonoreerd. Het
rechtszekerheidsbeginsel waar de Afdeling op wijst is weliswaar een
belangrijk beginsel maar is, anders dan de Afdeling in haar advies lijkt
te suggereren, niet absoluut. De door de Afdeling genoemde Wet van 16
november 2005, Stb. 595, waarbij de verjaringstermijnen van misdrijven
waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, werden opgeheven, vormt
daarvan een illustratie. De verjaringstermijnen van deze misdrijven
werden, wat betreft de misdrijven die voor de datum van inwerkingtreding
van die wet waren begaan, opgeheven in gevallen waarin deze termijnen op
die datum nog liepen. Voor zover die misdrijven op de datum van
inwerkingtreding waren verjaard, werden zij niet alsnog vervolgbaar. Tot
aan de totstandkoming van deze wet kon aan de toen geldende wetgeving de
verwachting worden ontleend dat het feit na twintig jaar zou verjaren.
Die verwachting werd bij verjaringstermijnen die op het moment van
inwerkingtreding van die wet nog liepen, niet gehonoreerd. Bij nog
lopende termijnen werd met andere woorden het belang van de
rechtszekerheid van de verdachte minder gewicht toegekend dan het belang
van de samenleving – waaronder begrepen het belang van slachtoffers en
nabestaanden – dat deze misdrijven (ook na lange tijd) kunnen worden
vervolgd en bestraft, terwijl bij reeds verjaarde misdrijven het belang
van rechtszekerheid van de verdachte prevaleerde.

Wat dit voorbeeld laat zien, is dat niet uitgesloten is – ook niet
door de Raad van State die het in de genoemde wet opgenomen
overgangsrecht in zijn advies over het daaraan ten grondslag liggende
wetsvoorstel heeft aangedragen (Kamerstukken II 2003/04, 28 495, nr. 5,
p. 5-6) waarna dit door de initiatiefnemers is overgenomen – dat het
rechtszekerheidsbeginsel bij vragen betreffende de vervolgbaarheid van
strafbare feiten tot op zekere hoogte kan worden afgewogen tegen andere
belangen. Het beginsel heeft ook geen vaste en onveranderlijke inhoud.
Het krijgt juist betekenis indien het wordt bezien in samenhang met
andere beginselen en belangen. Het kabinet is van mening dat het belang
van rechtszekerheid, dat een vrijspraak die op de datum van
inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel onherroepelijk is,
niet in het nadeel van de gewezen verdachte zal worden herzien, bij
afweging tegen het belang om, zeker bij zeer zware misdrijven,
onterechte vrijspraken te kunnen herzien, niet zonder meer behoort te
prevaleren. Het nadeel van het overgangsrecht dat in het wetsvoorstel
was opgenomen, is dat herziening ten nadele van een vroegere vrijspraak
zonder meer is uitgesloten. Het maatschappelijke belang om onterechte
vrijspraken te kunnen herzien, kan ook in strafzaken uit een recenter
verleden zwaarder wegen dan het belang van de gewezen verdachte om met
rust te worden gelaten. Herziening ten nadele kan alleen plaatsvinden in
het belang van een goede rechtsbedeling (zie het voorgestelde artikel
482a Sv). Dat vereiste – dat mede een verdragsrechtelijke achtergrond
heeft – stelt aan het heropenen van in het verleden met een vrijspraak
afgesloten strafzaken een grens. Tijdsverloop is een van de factoren die
in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling of herziening ten
nadele in het belang is van een goede rechtsbedeling. In het criterium
van het belang van een goede rechtsbedeling en in de omstandigheid dat
tijdsverloop daarbij een van de wegingsfactoren is, kan echter geen
argument worden gevonden om vrijspraken die stammen van vóór de datum
van inwerkingtreding zonder meer uit te sluiten.

De regel dat verjaarde strafbare feiten niet alsnog kunnen worden
vervolgd, waar de Afdeling in dit onderdeel van haar advies op wijst,
wordt ook in het voorliggende wetsvoorstel gehanteerd (zie het
voorgestelde artikel 482b, derde lid, Sv). De verjaringsregeling is dus
niet alleen bepalend voor de mogelijkheden van strafvervolging in het
algemeen, maar ook voor de mogelijkheden om, als aan de voorwaarden van
de in het wetsvoorstel voorgestelde regeling is voldaan, onherroepelijke
vrijspraken ten nadele van de gewezen verdachte te kunnen herzien;
herziening ten nadele kan namelijk worden gezien als een vorm van
voortzetting van de vervolging.

De Afdeling noemt als argument voor handhaving van het oorspronkelijke
overgangsrecht dat het wetsvoorstel de beoordeling of de vervolging
alsnog zal worden voortgezet primair in handen van het Openbaar
Ministerie legt. Hoewel de herzieningsaanvraag volgens de in het
wetsvoorstel voorgestelde regeling door het College van
procureurs-generaal wordt gedaan, verdient opmerking dat het de Hoge
Raad is die over aanvraag beslist en dus – uiteindelijk – ook over
de vraag of herziening ten nadele in het belang van een goede
rechtsbedeling is.

Aangestipt kan worden dat de Afdeling in haar advies niet stelt dat het
verlenen van onmiddellijke werking aan de regeling uit het wetsvoorstel
in strijd zou zijn met de Grondwet of de verdragen. Ook in de nota naar
aanleiding van het verslag is aangegeven dat er geen harde wettelijke of
verdragsrechtelijke juridische regel is die zich ertegen verzet aan de
voorgestelde regeling onmiddellijke werking toe te kennen, en deze dus
te kunnen toepassen op strafzaken die voorafgaand aan de datum van
inwerkingtreding met een onherroepelijke vrijspraak zijn afgesloten.

3. In de tweede nota van wijziging is opgenomen dat de regeling van
herziening ten nadele op grond van een novum wordt uitgebreid met
doodslag en met gewelds- en zedendelicten met dodelijke afloop. De
Afdeling merkt op dat de uitbreiding in combinatie met de in het
regeerakkoord aangekondigde voorstellen om de verjaringstermijnen aan te
passen ertoe leidt dat, waar gewezen verdachten van deze misdrijven nu,
ook wat de herziening ten nadele betreft, na verloop van een aantal
jaren niet meer met strafvervolging worden geconfronteerd, dit niet meer
zal gelden. De Afdeling meent dat het onduidelijk is of dit ook zal
gelden als deze misdrijven al zijn verjaard op het tijdstip dat de
nieuwe voorstellen betreffende de verjaring in werking zullen treden.
Een uitbreiding van de regeling van herziening ten nadele op grond van
een novum zou volgens de Afdeling moeten worden bezien in het licht van
de voorstellen betreffende de verjaring en van de rechtszekerheid. De
Afdeling adviseert de bedoelde uitbreiding thans niet op te nemen in de
tweede nota van wijziging.

Zoals hierboven aan de orde kwam, is de verjaringsregeling niet alleen
bepalend voor de mogelijkheden van strafvervolging in het algemeen, maar
ook voor de mogelijkheden om, als aan de voorwaarden van de in het
wetsvoorstel voorgestelde regeling is voldaan, onherroepelijke
vrijspraken ten nadele van de gewezen verdachte te kunnen herzien.
Anders dan de Afdeling is het kabinet van mening dat de verhouding
tussen dit wetsvoorstel en de plannen met betrekking tot de
verjaringsregeling helder is. Voor zover ter uitvoering van het
regeerakkoord verjaringstermijnen worden verlengd of opgeheven brengt
dit automatisch met zich dat ook herziening ten nadele langer mogelijk
wordt (bij verlenging: tot de maximale verjaringstermijn is verstreken,
bij opheffing: zonder beperking). Dat geldt ook voor strafbare feiten
waarvan de verjaringstermijn op het moment van die verlenging of
opheffing nog loopt. Mede in het licht van de, in de toelichting op de
tweede nota van wijziging genoemde, rechtspraak van het Europees Hof
voor de rechten van mens is het kabinet niet voornemens in de
voorstellen aangaande de verjaring op te nemen dat de beoogde
verruimingen ook gelden voor reeds verjaarde strafbare feiten. Ook op
dat punt kan dus geen onduidelijkheid bestaan.

4. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de toelichting op de
tweede nota van wijziging mede naar aanleiding van het advies van de
Afdeling nog enkele formuleringen bij te stellen. Tevens is van de
gelegenheid gebruik gemaakt om enkele geweldsdelicten met een dodelijke
afloop, die bij het opstellen van het ontwerp van de tweede nota van
wijziging zoals deze aan de Raad van State is voorgelegd over het hoofd
waren gezien, toe te voegen aan de opsomming van misdrijven waarmee de
regeling van herziening ten nadele op grond van een novum wordt
uitgebreid.

Daartoe gemachtigd door de ministerraad moge ik U verzoeken in te
stemmen met toezending van de gewijzigde tweede nota van wijziging en de
gewijzigde toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

  DOCPROPERTY ondertekening   



  DOCPROPERTY rubriceringvolg   



	  DOCPROPERTY rubricering   	  DOCPROPERTY _pagina  Pagina    PAGE   \*
MERGEFORMAT  4    DOCPROPERTY _van  van    SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT
 4 





	  DOCPROPERTY rubricering   	  if   NUMPAGES  1  = "1" "" " 
DOCPROPERTY _pagina  Pagina    PAGE  1    DOCPROPERTY _van  van   
NUMPAGES  4 "  





  DOCPROPERTY directoraatvolg  Directie Wetgeving

   DOCPROPERTY directoraatnaamvolg     DOCPROPERTY onderdeelvolg  Sector
straf- en sanctierecht   DOCPROPERTY directieregel   

 

  DOCPROPERTY _datum  Datum 

8 februari 2011

  DOCPROPERTY _onskenmerk   

  DOCPROPERTY onskenmerk   





  DOCPROPERTY rubricering