[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2011D10557, datum: 2011-03-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag t.b.v. de Nederlandse Antillen en Denemarken inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (2011D10556)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de
Nederlandse Antillen, en het Koninkrijk Denemarken inzake de
uitwisseling van informatie betreffende belastingen; Parijs,
10 september 2009 (Trb. 2009, 165 en Trb. 2010, 102)

Toelichtende nota

ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Harmful Tax Competition, an emerging
global issue’ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport van
juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale
praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In
het kader van dit rapport hebben de Nederlandse Antillen, als Ă©Ă©n van
de genoemde landen met een bijzonder belastingregime, op 30 november
2000 een schriftelijke toezegging aan de OESO afgegeven om de als
schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen en in het
bijzonder om transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met
betrekking tot belastingzaken tot stand te brengen. Binnen een OESO-
werkgroep hebben de Nederlandse Antillen zich ervoor ingezet om een
modelverdrag te ontwikkelen dat de minimum standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek vormt. Dit ‘Model Agreement on
Exchange of Information on Tax Matters’ (hierna: OESO-modelverdrag) is
op 18 april 2002 tot stand gekomen en openbaar gemaakt. 

De OESO beoogt via deze wijze van gegevensuitwisseling internationale
samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen om
belastingontwijking, fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen
te gaan. De Nederlandse Antillen ondersteunden dit gedachtegoed en
streefden ernaar om zoveel mogelijk met andere landen verdragen ter
voorkoming van dubbele belasting met een inlichtingenartikel conform de
laatste update van artikel 26 van de OESO ‘Model Tax Convention on
Income and Capital’ (2005) te sluiten, alsmede een breed netwerk van
de zogenoemde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s) naar het
OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die
respectievelijk de OESO- standaard hebben ingevoerd (de ‘witte
lijst’), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO- standaard nog
niet substantieel hebben geïmplementeerd (de ‘grijze lijst’) en
landen die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de ‘zwarte
lijst’). Onder de ‘grijze lijst’ was een dertigtal gecommitteerde
jurisdicties opgesomd, waaronder ook de Nederlandse Antillen. 

Bij het verschijnen van deze lijsten gold als criterium voor het
substantieel implementeren van de OESO-normen dat een land ten minste
twaalf informatie-uitwisselingverdragen (TIEA’s) of belastingverdragen
met een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 van het
OESO-modelverdrag uit 2005 moest hebben afgesloten. De publicatie van
deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een exponentiële groei van het
aantal overeengekomen TIEA’s en een snelle toename van het aantal
(her)onderhandelingen van belastingverdragen conform de OESO-normen. De
Nederlandse Antillen gingen mee in deze ontwikkelingen. Met de
ondertekening van de TIEA met Denemarken (en andere Noordse landen) op
10 september 2009 te Parijs hebben de Nederlandse Antillen de
OESO-normen bereikt en derhalve de OESO-standaard substantieel
geïmplementeerd. De Nederlandse Antillen kwamen hiermee op de ‘witte
lijst’ van de OESO. De goedkeuring wordt thans gevraagd voor Curaçao,
Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint
Eustatius en Saba).

Onderhandelingen 

Het onderhavige Verdrag is tot stand gekomen na onderhandelingen tussen
de fiscale autoriteiten van de Nederlandse Antillen en
vertegenwoordigers van de ‘Nordic Steering Group on exchange of
information’ (NSG). Het initiatief tot onderhandelen werd genomen door
de autoriteiten van de Nederlandse Antillen, aangezien de Noordse landen
waren geïdentificeerd als prioriteitslanden vanwege de commerciële
banden met de Nederlandse Antillen. De NSG verwelkomde deze toenadering
enthousiast, aangezien zij de Nederlandse Antillen eveneens hadden
geĂŻdentificeerd als prioriteitsland.

De NSG is een project van de Ministers van Financiën van de Noordse
landen (Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden, met inbegrip
van de Deense overzeese gebiedsdelen, de Faeröer en Groenland). Dit
project is in juli 2006 van start gegaan, waarbij bedoelde landen
gezamenlijk in onderhandeling traden met landen - in dit geval de
Nederlandse Antillen- die zich hebben gecommitteerd aan de OESO-normen
om te geraken tot een verdrag voor de uitwisseling van informatie met
betrekking tot belastingen. Hoewel de Noordse landen gezamenlijk de
onderhandelingen voeren, komen de verdragen op bilaterale basis tot
stand.

Onderdeel van het beleid van de NSG is om tevens een verdrag ter
bevordering van de economische betrekkingen, een zogenaamde ‘Agreement
to Promote Economic Relations’ (APER), met de verdragspartner te
sluiten. Dit verdrag dient ter stimulering van de diversificatie van de
economie van laatstbedoeld land en is supplementair aan de TIEA.
Opzegging van de TIEA betekent tevens beëindiging van de APER.
Gelijktijdig met het voorliggend verdrag, is het Verdrag ter bevordering
van de economische betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden,
ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en het Koninkrijk Denemarken
(Parijs, 10 september 2009; Trb. 2009, 166) totstandgekomen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Voor het voorliggende Verdrag heeft het OESO-modelverdrag van 2002 als
basis gediend. De verdragstekst komt in grote lijnen overeen met het
OESO-modelverdrag. Voor zover de bepalingen van het Verdrag substantieel
afwijken van de bepalingen in het OESO-modelverdrag, worden deze
verschillen hieronder toegelicht. Dit geldt voor de artikelen 5, 7 en
12. Daar waar de bepalingen niet of niet substantieel afwijken van het
OESO-modelverdrag, is het daarmee corresponderende OESO-commentaar van
overeenkomstige toepassing en wordt voor de toelichting ervan verwezen
naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van dit Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het
Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbaar relevante fiscale
gegevens ten behoeve van de vaststelling, heffing en inning van
belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van
belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van
belastingzaken. In het tweede lid is bepaald dat ten aanzien van het
Koninkrijk der Nederlanden het Verdrag alleen van toepassing is op de
Nederlandse Antillen. Nu de Nederlandse Antillen zijn ontmanteld, is de
toepassing overgegaan op Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel
van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Dit heeft geen gevolgen
voor de status van het Verdrag. Zie voor een verdere toelichting hierop
de Koninkrijkspositie hierna onder III.

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke
belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid worden
per Partij de belastingwetten opgesomd waarop het Verdrag van toepassing
is. De verdragspartijen  hebben gekozen voor een limitatieve opsomming
van de belastingwetten waarop het Verdrag van toepassing is. In het
tweede lid is bepaald dat belastingen die na de datum van ondertekening
van dit Verdrag worden ingevoerd en die in wezen gelijksoortig zijn met
of ter vervanging dienen van de in dit artikel genoemde belastingen,
eveneens onder de reikwijdte van dit Verdrag vallen. Tevens is de
mogelijkheid vastgelegd om via briefwisseling de belastingen die onder
het Verdrag vallen uit te breiden of aan te passen.

Ten aanzien van het tweede lid kan in relatie tot het Caribische deel
van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)  het navolgende worden
opgemerkt. Na de staatkundige hervorming zal - zo is voorzien in het bij
de Eerste Kamer der Staten Generaal aanhangige voorstel van wet
Belastingwet BES - de thans traditionele winstbelasting in het
Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) worden
vervangen door de zogenoemde vastgoedbelasting en opbrengstbelasting.
Deze heffingen komen niet alleen in de plaats van een in het eerste lid,
onderdeel a, opgesomde belasting, maar zijn tevens te beschouwen als een
‘in wezen gelijksoortige belasting' die na de datum van ondertekening
van dit Verdrag zal worden geheven. In de nota naar aanleiding van het
verslag bij de Belastingwet BES is het voorgaande duidelijk verwoord,
alwaar is gesteld dat ‘In het voorgestelde fiscale stelsel voor de
BES-eilanden (
) de door (
) lichamen behaalde winst niet meer via
een traditionele winstbelasting in de belastingheffing (wordt)
betrokken. In plaats daarvan wordt (
) de door lichamen behaalde winst
forfaitair belast via de vastgoedbelasting en, bij uitdeling, via de
opbrengstbelasting. De opbrengstbelasting beoogt alle door lichamen
behaalde winst op enig moment te belasten, hetzij bij uitdeling hetzij
bij het eindigen van de belastingplicht op de BES-eilanden, door middel
van een eindafrekeningsverplichting’. Mits de bevoegde autoriteiten
zulks overeenkomen, betekent dit dat dit Verdrag na de staatkundige
hervorming in ieder geval van toepassing zal zijn op de
inkomstenbelasting, loonbelasting, vastgoedbelasting en
opbrengstbelasting die in het Caribische deel van Nederland (Bonaire,
Sint Eustatius en Saba) zullen worden geheven. 

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen
gedefinieerd die inhoudelijk overeenkomen met het OESO-modelverdrag. De
onderdelen b en c van het eerste lid bevatten een omschrijving van het
grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is. In onderdeel d van het
eerste lid worden de competente autoriteiten van de verdragssluitende
partijen gedefinieerd.

De definitie van ‘persoon’ in onderdeel e is gelijk aan die van het
OESO-modelverdrag. Het begrip ‘trust’ is hier niet in opgenomen,
terwijl dit begrip wel terugkomt in artikel 5, vierde lid, onderdeel b.
Afgaand op het commentaar bij het OESO-modelverdrag is de term
‘persoon’ echter breder bedoeld dan enkel ‘een natuurlijk persoon,
een lichaam en elke andere verenging van personen’ en kunnen begrippen
als bijvoorbeeld ‘trust’ en ‘stichtingen’ er ook onder vallen. 

Conform het OESO-modelverdrag zijn in de onderdelen p en q de
omschrijvingen opgenomen van ‘strafwetten’ en ‘strafrechtelijke
belastingzaken’. Voor het OESO-modelverdrag zijn bedoelde
begripsomschrijvingen relevant in het kader van de
inwerkingtredingsbepaling. In het OESO-modelverdrag wordt voor de
inwerkingtreding van het verdrag onderscheid gemaakt tussen
‘strafrechtelijke belastingzaken’ en overige belastingzaken. Voor
het onderhavige Verdrag is bedoelde omschrijving feitelijk overbodig,
aangezien de begrippen in het Verdrag niet verder voorkomen. 

Artikel 5 Uitwisseling van inlichtingen op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale
inlichtingenuitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel
inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het
desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige
wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Dit artikel bevat de verplichting van de verdragssluitende partijen om
inlichtingen op verzoek te verschaffen. Het tweede lid geeft de
inspanningsverplichting van de verdragssluitende partijen weer, welke
inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie niet voldoende is om
aan het verzoek om informatie te voldoen, de verplichting bestaat om de
gevraagde informatie door middel van alle relevante methoden van
informatievergaring te verschaffen. De verplichting hiertoe geldt ook in
situaties waarin er geen sprake is van een feit dat zowel volgens de wet
van de aangezochte partij als volgens de wet van de vragende partij als
strafbaar zou worden aangemerkt (de zogenoemde ‘double
incriminality’) of indien de aangezochte partij de informatie zelf
niet nodig heeft voor de eigen nationale belastingheffing, maar het
verzoek om informatie uitsluitend het belang van de verdragspartner zou
dienen. Het zogeheten ‘domestic tax interest’-beginsel kan derhalve
geen grond zijn voor de aangezochte partij om informatieverstrekking te
weigeren. Daarnaast hebben de verdragssluitende partijen de verplichting
om ervoor zorg te dragen dat hun competente autoriteiten bevoegd zijn
informatie op te vragen en uit te wisselen die gehouden wordt door
banken en overige financiële instellingen, gevolmachtigden,
zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende de
uiteindelijk gerechtigden op vennootschappen, trusts, stichtingen en
overige rechtspersonen. Met deze bepaling wordt een eventueel bankgeheim
expliciet doorbroken.

Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire,
Sint Eustatius en Saba) hebben geen juridisch beletsel om aan de
verplichting voortvloeiende uit het Verdrag te voldoen. In Hoofdstuk
VIII, Afdeling 2, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen
(ALL) is een zestal artikelen opgenomen die de regels en interne
procedures van internationale bijstandverlening, waaronder ook de
bepalingen met betrekking tot de rechtsbescherming van degenen van wie
inlichtingen worden gevraagd, regelt. Aan het slot van het eerste lid
van artikel 1 is bepaald dat het Verdrag de in de nationale wetgeving
neergelegde regels of procedures ter bescherming van de rechten van
belastingplichtigen onverminderd respecteert. Deze regels of procedures
mogen echter niet zo zwaar en tijdrovend zijn dat de
informatieverstrekking daardoor onnodig wordt verhinderd of vertraagd. 

Dit betekent dat de notificatie aan de belanghebbende zoals deze is
neergelegd in artikel 62 van de ALL, alsmede de aan deze belanghebbende
ter beschikkingstaande mogelijkheid van beroep tegen het voornemen tot
uitwisseling, niet mag leiden tot een onnodige vertraging. 

Ter waarborging van een snelle uitwisseling van informatie tussen de
verdragssluitende partijen, is in het zesde lid de bepaling opgenomen
dat de aangezochte partij, binnen 60 dagen na ontvangst, de bevoegde
autoriteiten van de verzoekende partij in kennis stelt van de ontvangst
van het verzoek dan wel het ontbreken van enige gegevens in het verzoek.
Indien de aangevraagde informatie om welke reden dan ook niet binnen de
aangegeven termijn van 90 dagen voorhanden is of niet uitgewisseld kan
worden, is de aangezochte partij gehouden dit terstond aan de
verzoekende partij mede te delen.

In artikel 5, vierde lid, onder b, is op verzoek van Denemarken voor de
volledigheid tevens  ‘borgen’ opgenomen.

Artikel 7 Mogelijkheid een verzoek af te wijzen

In artikel 7, vijfde lid, is in afwijking van de OESO-modeltekst de
zinsnede ‘door de belastingbetaler’ toegevoegd. Deze toevoeging
dient slechts ter verduidelijking dat een verzoek om inlichtingen niet
wordt geweigerd op grond van het feit dat de belastingvordering, die
aanleiding gaf tot het verzoek, wordt betwist door de belanghebbende.

Artikel 8 Vertrouwelijkheid

Het beschermingsniveau voor persoonsgegevens verstrekt aan Denemarken
wordt bepaald door de Europese Richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens
(Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31-50). Deze richtlijn geldt voor
de Lidstaten van de Europese Unie en dus voor Denemarken. In het
Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) wordt
het beschermingsniveau voor persoonsgegevens geregeld door de Wet
bescherming persoonsgegevens BES (Stb. 349). De Europese Richtlijn en de
Wet bescherming persoonsgegevens BES gelden weliswaar niet voor Curaçao
en Sint Maarten, maar gesteld kan worden dat het beschermingsniveau ten
aanzien van door Denemarken verstrekte persoonsgegevens op Curaçao en
Sint Maarten adequaat is gewaarborgd.

Artikel 9 Kosten

Dit artikel regelt de verdeling van de kosten verbonden aan de
uitwisseling van informatie. Hierbij geldt als hoofdregel dat de
aangezochte partij de normale kosten die opkomen bij de geboden bijstand
zelf moet dragen. Buitengewone kosten daarentegen worden gedragen door
de verzoekende partij. Onder buitengewone kosten worden bijvoorbeeld
begrepen redelijke kosten die verband houden met het inhuren van externe
adviseurs in het kader van procesvoering. De verdragspartijen zullen zo
vaak als nodig is met elkaar in overleg treden voor de nadere praktische
invulling van deze bepaling. In het bijzonder zal de bevoegde autoriteit
van de aangezochte partij vooraf in overleg treden met de verzoekende
partij, indien de kosten die zouden opkomen bij een specifiek verzoek
tot het verstrekken van informatie naar verwachting aanmerkelijk zullen
zijn.

Artikel 11 Regeling voor onderling overleg

Dit artikel regelt de mogelijkheden van een procedure voor onderling
overleg om eventuele problemen bij de implementatie of interpretatie van
het Verdrag op te lossen. Hoewel de formulering enigszins afwijkt van
het corresponderende artikel in het OESO-modelverdrag, komt de inhoud
daarmee volledig overeen.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Het Verdrag treedt in werking na een tijdvak van twee maanden na de
datum van ontvangst van de laatste schriftelijke kennisgeving via
diplomatieke kanalen van een van de verdragsluitende partijen dat aan
alle voorwaarden voor inwerkingtreding is voldaan. De bepalingen van dit
Verdrag zijn van toepassing op inlichtingen die dateren van vóór de
inwerkingtreding van dit Verdrag en aldus reeds beschikbaar waren bij de
bevoegde autoriteit omtrent belastingtijdvakken vallende onder de
werking van het Verdrag.

In tegenstelling tot het OESO-modelverdrag wordt geen onderscheid
gemaakt tussen ‘strafrechtelijke belastingzaken’ en overige
belastingzaken voor de inwerkingtreding van het Verdrag. 

KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen
gelden voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland
(Bonaire, Sint Eustatius en Saba). De  staatkundige hervorming - waarbij
het land de Nederlandse Antillen is opgeheven, Bonaire, Sint Eustatius
en Saba elk een openbaar lichaam van Nederland zijn geworden en Curaçao
en Sint Maarten de status van zelfstandig land binnen het Koninkrijk
hebben verkregen - heeft geen gevolgen voor de status van verdragen die
ten behoeve van de Nederlandse Antillen met derde landen zijn gesloten.
De internationaalrechtelijke verplichtingen voortvloeiende uit de
verdragen gaan van rechtswege over op de rechtsopvolgers van het land de
Nederlandse Antillen, te weten de  landen Curaçao en Sint Maarten.
Daarnaast blijft het Verdrag van toepassing op het Caribische deel van
Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) .

 

DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

 OESO, “Towards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and
Eliminating Harmful Tax Practices”, juni 2000

 Voor de tekst van dit model, inclusief de toelichting, zie:
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf

 Zie hiervoor:
http://www.oecd.org/document/53/0,3343,en_2649_33767_33614197_1_1_1_1,00
.html

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs 28 september 2009, beschikbaar via.
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/43757434.pdf.

 Kamerstukken II 2009/10, 32 189;

 Kamerstukken II 2009/10, 32 189, nr. 7, blz. 26.

 P.B. 2001, no. 89, zoals laatst gewijzigd bij Landsverordening van 17
december 2007, P.B. 2007, no. 110.

 PAGE   7 

 PAGE   1