[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsstandpunt op de evaluatie van het Opleidingsfonds en het CBOG

Bijlage

Nummer: 2011D11039, datum: 2011-03-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Arbeidsmarktbrief Zorg (2011D11038)

Preview document (🔗 origineel)


Kabinetsstandpunt op de evaluatie van het Opleidingsfonds en het CBOG 

Met zijn brief van 7 oktober 2010 heeft de vorige minister van VWS het
rapport ‘Zorgopleidingen in de polder, Evaluatie Opleidingsfonds en
CBOG’ aangeboden aan de Tweede Kamer. De evaluatie-uitkomsten,
veranderingen in de organisatie van de zorg -waardoor de vraag naar
medisch specialisten verandert - en het rapport van de Externe Commissie
Regeldruk VWS over het opleidingsfonds, vormen tezamen aanleiding om het
beleid betreffende het College voor de Beroepen en Opleidingen in de
Gezondheidszorg (CBOG) en het Opleidingsfonds te wijzigen. 

Hieronder volgt een schets van onze visie op de toekomst van het
Opleidingsfonds en het CBOG en van de te nemen maatregelen op korte en
langere termijn. Hierover is ampel overleg met de betrokken veldpartijen
gevoerd. De reacties zijn over het algemeen genomen positief. De
reacties op het capaciteitsplan 2010 van het Capaciteitsorgaan en het
RVZ-advies ‘Numerus Fixus Geneeskunde: Loslaten of Vasthouden’
volgen, zoals uw Kamer reeds is gemeld, in het voorjaar.  Indien dit
implicaties heeft voor het opleidingsfonds zal ik dat nadrukkelijk
meenemen in die reactie. 

1.	Inleiding

Het overheidsbeleid is erop gericht om tegen een redelijke vergoeding
voldoende gespecialiseerde zorgverleners op te laten leiden. Daarbij
gaat het niet alleen om voldoende aantallen per specialisme, maar ook om
het opleiden in de juiste  getalsmatige verhoudingen tussen specialismen
met het oog op het doelmatig inzetten van de diverse disciplines in de
zorg. Daarnaast streeft de overheid naar een samenhangende doelmatige
beroepen- en opleidingenstructuur met een passende besturingsstructuur.
Daartoe zijn drie trajecten ingezet: 

het ontwikkelen en stimuleren van innovaties in de opleidingen in de
zorg via het CBOG

het ondersteunen van een sturingsstructuur voor het verdelen en
toewijzen van opleidingsplaatsen in de vorm van het CBOG en  

het invoeren van prestatiebekostiging voor vervolgopleidingen in de zorg
vanuit een centraal ‘Opleidingsfonds’ van overheidswege. 

CBOG

Het CBOG is op 20 juli 2006 door partijen uit de zorgsector opgericht en
ontvangt voor haar werkzaamheden subsidie van VWS. De taken van het CBOG
zijn: 

het doen en/of implementeren van voorstellen inzake innovatie/structuur
beroepen/opleidingen. 

het ramen van en adviseren over de benodigde opleidingscapaciteit van
opleidingen die zijn opgenomen in het Opleidingsfonds; 

het doen van voorstellen voor toewijzing van opleidingsplaatsen voor
zorgopleidingen die opgenomen zijn in het Opleidingsfonds; 

De taken van het CBOG werden voorheen vervuld door diverse los van
elkaar opererende organen. 

Opleidingsfonds

Het Opleidingsfonds voor zorgopleidingen is in het leven geroepen om
marktverstoring bij de invoering van de DBC-tarieven te voorkomen,
pieken en dalen in het opleiden (varkenscyclus) te verkleinen, daar waar
nodig opleiden te stimuleren en opleidingsplaatsen transparant te
verdelen op basis van toetsbare criteria. Voor opname in het
Opleidingsfonds kwamen daarom opleidingen in aanmerking die
marktverstorend waren en/of waarbij sprake was van marktfalen
(opleidingsmarkt leidt te veel of juist te weinig op).

Vóór de totstandkoming van het Opleidingsfonds vond bekostiging van
opleidingsplaatsen plaats op basis van onderhandelingen tussen
individuele verzekeraars en zorgaanbieders, zonder dat er een directe
relatie was met de geleverde opleidingsprestatie. 

Het Opleidingsfonds is gefaseerd ingevoerd. Op 1 januari 2007 is de
Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche in werking getreden en op 1
januari 2008 de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche, tezamen
kortweg aangeduid als het Opleidingsfonds.

Systeem vanaf 2007

Sinds 2007 stelt de minister van VWS op basis van de ramingen per
zorgopleiding van het Capaciteitsorgaan de maximale aantallen aios
(assistenten in opleiding tot specialist) vast die met subsidie aan een
opleiding mogen beginnen. Aldus kan de minister sturen op de mate van
instroom in de opleidingen. Na afstemming met de verschillende partijen
die bij de opleidingen betrokken zijn, doet het COBG, de minister
jaarlijks een voorstel voor de toewijzing van de opleidingsplaatsen aan
de opleidende zorginstellingen. Het CBOG is verantwoordelijk voor het
toewijzingsvoorstel. De minister stelt jaarlijks een verdeelplan vast.
Op basis daarvan stelt de minister vervolgens subsidie beschikbaar aan
de opleidende zorginstellingen voor de opleidingsplaatsen.

2.	Evaluatie

In 2010 heeft de evaluatie plaatsgevonden van het systeem sinds 2007. 

Opleidingsfonds

De evaluatie leert dat de opleidingscapaciteit beter wordt benut sinds
de introductie van het opleidingsfonds en de zogenoemde varkenscyclus
wordt tegengegaan. 

Succesfactoren: 

Het meer op orde zijn van de registraties van opleidingsschema’s en
–plaatsen waardoor het toewijzingsproces van doorstroomplaatsen voor
de subsidieregelingen vrijwel probleemloos verloopt.

De ramingen van het Capaciteitsorgaan voor de 1e tranche en de medische
vervolgopleidingen van de 2e tranche. 

Knelpunten:

Het ontbreken van ramingen voor de zorgopleidingen 2e tranche B.

Het verdelingsproces van de opleidingsplaatsen is ingewikkeld,
onvoldoende transparant en toetsbaar. Niet zozeer door de regelgeving,
maar door het ontbreken van duidelijke criteria voor de toewijzing van
opleidingsplaatsen aan de individuele zorginstellingen, de grote
belangen die spelen en het gebrek aan vertrouwen tussen de betrokken
partijen.

De bureaucratie van het toewijzingsproces bij de uitvoering van de
subsidieregelingen. 

Het fonds wordt als inflexibel ervaren, vooral als het gaat om
tussentijdse wijzigingen van de opleidingsschema’s. 

Het verdeelsysteem wordt als onoverzichtelijk ervaren. Dit leidt, samen
met de deadlines, bij het toewijzingsproces, tot regeldruk. 

CBOG

Uit de evaluatie blijkt dat het CBOG er onvoldoende in is geslaagd om
zijn doelen te behalen. Zo is het niet gelukt om de samenhang tussen
beroepen en opleidingen in de zorg te bevorderen. Een visie hiertoe
ontbreekt. Ook andere doelen zijn niet gehaald. Zo heeft het CBOG geen
rol bij de ramingen, wordt de toewijzingstaak vooral uitgevoerd door het
veld en is datzelfde veld nauwelijks bekend met wat het CBOG doet op het
gebied van innovatie. Ook wordt de meerwaarde van de onderwerpkeuze van
het CBOG voor innovatie betwist.  

3.	Standpunt 

Hieronder hebben wij onze beleidsvoornemens op de volgende hoofdlijnen
uitgewerkt. Daarbij is gestreefd naar een toekomstbestendige aanpak voor
de langere termijn:  

Versterken van de werking van het opleidingsfonds.

Vereenvoudigen van de regeling en het verdeelproces.

3.   Innovatie in de beroepen- en opleidingenstructuur.

Daarbij is uitgegaan van de volgende verantwoordelijkheidsverdeling:

De zorgsector is primair zelf verantwoordelijk voor goede
brancheopleidingen; zij moet ook zorgen voor voldoende personeel dat
doelmatig wordt ingezet. 

De minister van VWS is verantwoordelijk voor het sturings- en
bekostigingssysteem van de brancheopleidingen die tot het
Opleidingsfonds behoren.

De partijen stellen een onderling afgestemd toewijzingsvoorstel op. Het
CBOG toetst de toewijzingsvoorstellen aan de afspraken in het
spelregeldocument. Daarna ontvangt VWS de toewijzingsvoorstellen. VWS
beziet of de toewijzingsvoorstellen passen binnen het kader van
beschikbare financiële middelen en beschikbare plaatsen. Daarna stelt
VWS op basis van de toewijzingsvoorstellen een verdeelplan vast. De
individuele instellingen dienen op basis van het verdeelplan
subsidieverzoeken in bij VWS voor de opleidingsplaatsen die zij willen
gaan realiseren. Tot slot kent VWS subsidie toe aan de individuele
instellingen die hiervoor in aanmerking komen. 

3.1. Het versterken van de werking van het opleidingsfonds 

Via het opleidingsfonds vinden de financiering van de opleidingsplaatsen
en de centrale sturing op de instroom voor de daaronder vallende
zorgopleidingen thans op uniforme wijze plaats. Dankzij het
opleidingsfonds kunnen, in tegenstelling tot  voorheen, landelijk
gewenste veranderingen in de opleidingscapaciteit van de diverse
opleidingen daadwerkelijk worden gefaciliteerd. Dit instrument biedt
daarmee de mogelijkheid om beoogde taakherschikkingen daadwerkelijk te
accommoderen. Het opleidingsfonds heeft tot hoofddoel om tenminste zorg
te dragen voor de bekostiging van het minimaal benodigde aantal
opleidingsplaatsen voor artsen en om te voldoen aan de –groeiende-
zorgvraag.  . Het financieel kader is voor mij echter leidend..

Sinds de eeuwwisseling hebben veld en overheid zwaar ingezet op
taakherschikking. Ons beleid is erop gericht deze lijn voort te zetten
en te intensiveren. Het blijft bovendien nodig om te kunnen sturen bij
dreigende tekorten of overschotten bij bepaalde opleidingen. 

Onze inzet is om het opleidingsfonds meer aan te wenden om de hierboven
bedoelde ontwikkelingen te faciliteren. Ook willen wij de effectiviteit
van dit instrument verhogen. Daartoe dienen de volgende maatregelen:

Meer beleidsrijk laten ramen op basis van combinaties tussen feiten,
trends en ingezet beleid. In overleg met veldpartijen verkennen welk
gezaghebbend onafhankelijk orgaan in aanmerking komt om daarvoor input
te leveren.

De taakherschikkingsberoepen zoals de verpleegkundig specialist en de
physician assistant, uitdrukkelijk betrekken bij het ramen van de
behoefte aan (extra) medisch specialisten. 

De ggz ondersteunen bij een traject om te komen tot ramingen voor de
zorgopleidingen 2e tranche B en een beter opleidingsregister. 

Opleidingen die qua financiering tussen wal en schip vallen en nu
onvoldoende specialisten kunnen opleiden om te voldoen aan de benodigde
vraag, onderbrengen bij het opleidingsfonds. Denk hierbij aan de
opleiding voor Arts Maatschappij en Gezondheid, tweede fase voor de vier
deelprofielen die nu al tot het opleidingsfonds behoren. 

Een gerichte aanpak ontwikkelen voor zorgopleidingen waar te weinig
wordt opgeleid om te kunnen voldoen aan de vraag via bijvoorbeeld
afspraken over het stimuleren van specifieke taakherschikkingen.  

Het verkennen van de mogelijkheden van veranderingen in de beroepen- en
opleidingenstructuur zoals het introduceren van de ziekenhuisarts.  

3.2. Vereenvoudiging van de regeling en het verdeelproces

Voor de korte termijn (2011-2012) worden stappen gezet om de huidige
regeling en het verdeelproces te vereenvoudigen. 

Subsidieregeling

Inmiddels zijn wijzigingen doorgevoerd om de regeling beter af te
stemmen op de opleidingspraktijk en meer flexibel te maken. 

Tegelijkertijd wordt de mogelijkheid onderzocht om de regeling zelf te
vereenvoudigen, zodat deze beter aansluit bij de wettelijke eisen aan de
opleiding en beter gebruik maakt van de beschikbare gegevens uit de
registraties van de betrokken partijen. 

Verdeelproces

Ons beleid is erop gericht het proces transparanter en minder
ingewikkeld te maken met minder processtappen en minder regeldruk.
Daartoe wordt het toewijzingsproces met instemming van betrokkenen nog
dit jaar veranderd.

In het toewijzingsproces verandert het komende jaar relatief weinig. De
belangrijkste verandering in 2011 betreft de rolverdeling tussen het
CBOG en de veldpartijen. Er bestaat een grote mate van overeenstemming
over het uitgangspunt dat de verdeling via objectieve en transparante
criteria moet gebeuren. Hiertoe wordt van de partijen gevraagd om een
protocol op te stellen waarin op basis van toetsbare criteria en heldere
processtappen wordt uitgewerkt hoe het verdeel- en toewijzingsproces zal
worden vormgegeven. De betrokken partijen dienen met dit protocol in te
stemmen. VWS keurt de protocollen goed. Het CBOG stelt een
toezichtsprotocol op dat hierbij aansluit. Daarin worden de criteria en
stappen aangegeven die het CBOG hanteert als toezichthouder. Gebleken is
overigens dat de veldpartijen in de afgelopen periode steeds meer hebben
laten zien vanuit dit uitgangspunt en in onderling overleg de toewijzing
tot stand te kunnen brengen. Deze ontwikkeling biedt het vertrouwen om
bij het komende verdeelproces uit te gaan van de eigen
verantwoordelijkheid van de betrokken veldpartijen voor de toewijzing en
het CBOG op afstand te plaatsen. Door dit laatste is er ook een laag
minder die zich met de toewijzingsprocedure bezighoudt, waardoor de
regeldruk afneemt.

De rol van het CBOG bij het toewijzingsproces wordt in 2011 beperkt tot
toezicht op het toewijzingsproces en wordt daarna in principe afgebouwd.

VWS heeft daarom alle betrokken partijen, onder wie het BOLS, ActiZ,
CONO, GGD Nederland, GGZ Nederland en VGN opgeroepen haar
verantwoordelijkheid te nemen om voor de zorgopleidingen in de 1e en 2e
tranche, zelf te komen tot een verdeelmechanisme met objectieve en
toetsbare criteria en transparante procedures. De partijen die
betrokken zijn bij de 1e tranche hebben aangegeven de hen toegedachte
verantwoordelijkheid en rol te willen en kunnen vervullen. Met partijen
in de 2e tranche wordt in goed overleg gezocht naar oplossingen op maat
om voor de 2e tranche opleidingen tot toewijzingsvoorstellen te komen. 

De komende periode zien wij als een overgangsperiode met veranderende
rollen en verantwoordelijkheden van diverse betrokken partijen, die wij
nauwlettend zullen monitoren. Waar nodig zullen het spelregeldocument,
de door het veld gehanteerde protocollen of processen worden bijgesteld.

 

De reguliere bekostiging- en financieringssystematiek in de zorgsector
bevindt zich in een transitiefase. Wij verkennen de mogelijkheden om de
huidige aparte subsidiesystematiek van het opleidingsfonds op termijn te
vervangen door een bekostiging en financiering die meer aansluit bij de
dan vigerende algemene financieringsinstrumenten in de zorgsector.

3.3	Innovatie in de beroepen- en opleidingenstructuur

De innovatietaak is een belangrijke taak die op enigerlei wijze behouden
moet blijven en moet worden versterkt. Eensluidend geven partijen aan
dat de organisatie die de innovatietaak op zich neemt een gezaghebbende,
kleine organisatie moet zijn die gebruikt maakt van expertise uit het
veld.

De organisatie zal als onafhankelijk orgaan de rol van
aanjager/versneller en signalerend orgaan van nieuwe kennis en
ontwikkelingen op zich moeten nemen. Daarnaast zal de organisatie als
vraagbaak optreden voor de beoordeling van nieuwe initiatieven, juist
ook daar waar het sector- en beroepsoverstijgende ontwikkelingen
betreft, en de toekomstgerichte positionering van nieuwe
beroepen/functies. 

Deze organisatie levert belangrijke input aan veldpartijen en overheid
over trends, ontwikkelingen, (technologische) innovaties in de zorg en
veranderingen in de opleidingen (structuur). Hierbij betrekt men de
toekomstige vraag naar zorg. Op basis van sectoroverstijgend inzicht,
zicht op ontwikkelingen die wijzingen met zich meebrengen in de vraag
naar zorg en dus in de vraag naar mogelijk anders opgeleide
zorgverleners levert de organisatie input voor meer beleidsrijk en
toekomstbestendig ramen. De focus ligt op de innovatie in de beroepen en
opleidingen en de samenhang van beroepen, nu en in de toekomst.

Samenvattend liggen de taken op het gebied van signaleren, adviseren,
onderzoeken, verbinden en aanjagen van nieuwe ontwikkelingen en trends.
Dus niet op het terrein van regie voeren en implementeren van de
adviezen.

De uitwerking van de vorm van deze innovatietaak wordt opgepakt in
overleg met de verschillende partijen. Voor VWS zijn de volgende
randvoorwaarden van belang: een onafhankelijke, flexibele en
gezaghebbende partij, met betrokkenheid van relevante expertise, een
eigen identiteit en (het onderbrengen bij) een organisatie die voorziet
in een robuuste ondersteuning.

 Het betreft hier taken van bestaande organisaties zoals het
Capaciteitsorgaan. Het was de bedoeling dat betrokken partijen onderling
afspraken zouden maken over de overdracht van taken naar het CBOG.

 1e tranche: erkende medische specialisten (m.u.v. de psychiaters),
tandheelkundige specialisten en de zogenaamde ß-beroepen
(ziekenhuisapothekers, klinisch fysici en de klinisch chemici).

 2e tranche: overige opleidingen in de cure, care, ggz en publieke
gezondheidszorg.

 Doorstroom = de opleidingsplaatsen voor AIOS die vóór het jaar
waarvoor subsidie wordt verstrekt zijn begonnen met een zorgopleiding
waarvoor een instellingssubsidie is verleend. 

 Dit zijn de opleidingen tot gezondheidszorg-psycholoog, klinisch
psycholoog, psychotherapeut en verpleegkundig specialist ggz.

 In het ‘Advies opleiding medisch specialisten’ van de Externe
Commissie Regeldruk VWS is eerder uitgebreid ingegaan op de werking van
het opleidingsfonds. Het advies bevat aanbevelingen om de regeldruk van
het fonds te verminderen. De toenmalige minister heeft dit advies op 14
juni 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden met een voorlopige reactie in
afwachting van de onderhavige evaluatie.

 PAGE   6 

 PAGE   6