[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beleidsnotitie studiefinanciering 'Studeren is investeren'

Bijlage

Nummer: 2011D12615, datum: 2011-03-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Beleidsnotitie studiefinanciering 'Studeren is investeren' (2011D12614)

Preview document (🔗 origineel)


BELEIDSNOTITIE STUDIEFINANCIERING

“Studeren is investeren”

(‘s Gravenhage, 11 maart 2011)



1. INLEIDING

Het Nederlandse hoger onderwijsbestel is in zijn huidige vorm niet
toekomstbestendig constateerde de commissie Toekomstbestendig Hoger
Onderwijs Stelsel (commissie-Veerman). Het centrale advies van de
commissie Veerman is om een krachtige impuls te geven aan de kwaliteit
en diversiteit van het Nederlandse hoger onderwijs. Dit kabinet pakt de
handschoen op. Nederland heeft de ambitie om tot de top 5 van
kenniseconomieën te behoren. Daarbij hoort hoger onderwijs en onderzoek
dat van hoge kwaliteit is en dat past bij de vraag van de arbeidsmarkt
en samenleving. Het regeerakkoord zet daarom nadrukkelijk in op een
kwaliteitsimpuls voor het hoger onderwijs. Daartoe presenteert het
regeerakkoord een samenhangende agenda voor hoger onderwijs en onderzoek
met maatregelen voor zowel de vormgeving als de financiering van de
kwaliteitsverbetering. 

Het kabinet staat voor de opgave de overheidsfinanciën weer op orde te
brengen. Economie en samenleving moeten nu en in de toekomst houdbaar
zijn. Dat is ook van belang voor de huidige generatie studenten die in
de samenleving van morgen zal werken en leven. In deze financieel
moeilijke tijden wil het kabinet de kwaliteit en het rendement van het
hoger onderwijs verbeteren. In de kabinetsreactie op het rapport van de
commissie-Veerman is daarop ingegaan. Om de kwaliteitsimpuls die nodig
is, te financieren wordt van de ‘langstudeerders’ en de
masterstudenten een grotere investering in de eigen opleiding gevraagd
naast de opdracht aan de onderwijsinstellingen om de doelmatigheid te
vergroten. De besparingen die zo worden gerealiseerd, zet het kabinet
voor een belangrijk deel in voor versterking van het primaire
onderwijsproces. De maatregel ‘langstudeerders’ en de invoering van
een sociaal leenstelsel in de masterfase ondersteunen de doelstelling
van dit kabinet om het rendement van het hoger onderwijs te verhogen. 
De financiële prikkel voor studenten die van deze maatregel uitgaat,
draagt bij aan een betere match tussen student en opleiding. Studenten
zullen een bewustere studiekeuze maken en hun eigen studievoortgang
beter bewaken.

Deze notitie gaat specifiek in op de studiefinanciering. In de notitie
komt de meer gedetailleerde uitwerking van de regeerakkoordmaatregelen
op het terrein van de studiefinanciering aan de orde. Het kabinet wil
hiermee – naast investeren in het hoger onderwijs – een eerste stap
zetten in het vergroten van de toekomstbestendigheid van de
studiefinanciering en een eerste bijdrage leveren aan het streven naar
een kleinere overheid die met minder regels toe kan en betere
dienstverlening biedt. Het gaat om de volgende maatregelen:

Het voor masteropleidingen onderbrengen van de basisbeurs in het sociaal
leenstelsel.

Het verbeteren van het sociaal leenstelsel door een langere
terugbetalingsperiode. 

Het inkorten van het studentenreisrecht. 

Het moderniseren van de dienstverlening aan alle studenten inclusief
eenvoudiger regelgeving. 

Het kabinet acht deze maatregelen verantwoord. Studeren is een goede
investering in jezelf en de toegankelijkheid blijft gewaarborgd door het
sociaal leenstelsel. 

Het kabinet streeft ernaar om de maatregelen per 1 augustus 2012 door te
voeren en zal in oktober 2011 een voorstel tot wijziging van de Wet
studiefinanciering 2000 (WSF2000) indienen. Door nu al met deze
beleidsnotitie te komen, wil het kabinet zo vroeg mogelijk duidelijke
kaders scheppen voor de verdere uitwerking van dit wetsvoorstel. Dan kan
de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) op tijd voorbereidingen treffen en
kunnen studenten vroegtijdig worden voorgelicht. 

Leeswijzer

Paragraaf 2 vormt de opmaat voor de in paragraaf 3 uit te werken
voorstellen. 

In Paragraaf 3 worden de voorstellen uitgewerkt. Het gaat om:

3.1 Invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase

3.2 Beperking van het studentenreisrecht voor langstudeerders

3.3 Verlenging van de terugbetaaltermijn

3.4 Toekomstbestendig stelsel 

In paragraaf 4 staan de aandachtspunten voor de verdere uitwerking.

En paragraaf 5 behandelt het vervolgtraject, waaronder de wetswijziging,
communicatie en implementatie.



2. HET VOORSTEL: STUDEREN IS INVESTEREN.



Investeren in hoger onderwijs

Zoals in paragraaf 1 is aangegeven, is een kwaliteitsimpuls in het hoger
onderwijs noodzakelijk. In lijn met rapporten van de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) acht het  kabinet het
verantwoord dat er geld voor het hoger onderwijs beschikbaar komt door
de eigen bijdragen van studenten te verhogen. In essentie gaat het er om
dat we een breed scala aan goede opleidingen kunnen blijven aanbieden,
waarin studenten ook zelf graag investeren. 

Studeren is investeren

“Use cost-sharing between the State and students as the principle to
shape the funding of tertiary education. In light of the evidence of the
private benefits of a tertiary degree, graduates could bear some of the
cost of the services offered by tertiary institutions. (…)
Cost-sharing allows systems to continue to expand with no apparent
sacrifice of instructional quality, and makes institutions more
responsive to student needs.” ( OECD, Tertiary education for the
knowledge society, 2008)

Een studie is een investering die loont. Ieder jaar hoger onderwijs
levert circa 6-8% profijt op. Het is dan ook verantwoord om
masterstudenten meer bij te laten dragen aan hun studie. Bovendien
hebben masterstudenten goed zicht op wat de studie inhoudt, weten ze wat
ze waard zijn en zijn ze zelfstandiger. Om een masterstudent die kan en
wil studeren in staat te stellen de studie te financieren, is het
toereikend om naast het reisrecht en de aanvullende beurs voldoende
financieringsbronnen in de vorm van een studielening beschikbaar te
stellen. Een lange, soepele terugbetaaltermijn van 20 jaar
vergemakkelijkt het terugbetalen van de lening. Kortom, een hogere
bijdrage van de masterstudent is gerechtvaardigd en verantwoord, zeker
als deze middelen weer worden geherinvesteerd in de kwaliteit van het
hoger onderwijs. 

Toekomstbestendiger studiefinanciering

Naast het stelsel van hoger onderwijs is ook het huidige stelsel van
studiefinanciering niet toekomstbestendig. Ingewikkelde regelgeving en
verouderde en inflexibele uitvoeringsprocessen staan een efficiënte
dienstverlening aan studenten steeds meer in de weg. Daarom wil het
kabinet stappen zetten om het stelsel van studiefinanciering te
vereenvoudigen. Dit moet leiden tot een kleinere overheid met betere
dienstverlening.  Bovenstaande wordt langs twee beleidslijnen uitgewerkt
tot een voorstel tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF
2000). Deze worden in het navolgende schema weergegeven. 

Beleidslijn	Voorstel

Grotere financiële verantwoordelijkheid voor studenten	Voor
masteropleidingen gaat de basisbeurs op in het sociaal leenstelsel. De
aanvullende beurs blijft bestaan.

Het recht op de reisvoorziening wordt met twee jaar ingekort. Studenten
hebben na de nominale studieduur nog één jaar recht op de
reisvoorziening. 

De betaalbaarheid van studieleningen wordt verbeterd door de
terugbetaalperiode naar 20 jaar te brengen.

Toekomstbestendig stelsel	Een toekomstbestendiger stelsel wordt
gerealiseerd door vereenvoudiging van de regelgeving, modernisering van
de uitvoering en door eigentijdse dienstverlening. 



Bachelor-opleiding

(nominaal)	Master-

opleiding (nominaal)	Tot en met eerste jaar vertraging	Tot en met tweede
jaar vertraging 	Tot en met derde jaar vertraging

Basisbeurs





Aanvullende beurs



	Studentenreisrecht



Laag collegegeld (basistarief)

	Studielening onder sociale voorwaarden

Geleidelijk groeiende eigen verantwoordelijkheid voor studenten

Geleidelijk krijgen studenten een steeds grotere eigen
verantwoordelijkheid voor de financiering van hun eigen studie. Dit
wordt met bijstaande grafiek geïllustreerd. Studiefinanciering is
beschikbaar voor het volgen van een voltijdse opleiding (hbo bachelor of
wo bachelor en master). Voor de meeste opleidingen telt dit op tot 4
jaar. Voor opleidingen met een een meerjarige master is dit 5 tot 6
jaar. Daarna kunnen studenten nog 3 jaar lenen. De eerste jaren kan de
student alle voorzieningen benutten om binnen de nominale termijn een
bacheloropleiding af te ronden. Voor het afronden van de masterstudie
kan de student de basisbeurs niet meer inzetten, maar nog wel de overige
voorzieningen. Het studentenreisrecht blijft vervolgens nog inzetbaar
gedurende maximaal één vertragingsjaar. Nog maximaal één jaar langer
kan tegen het lage basistarief voor het wettelijk collegegeld gestudeerd
worden. Net als nu blijft tot en met het derde vertragingsjaar de
studielening bestaan om de studiekosten inclusief levensonderhoud
volledig te kunnen financieren. Daarna is de dan nog niet afgestudeerde
student volledig zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop hij of zij
de studie financiert.

Mogelijke gevolgen voor toegankelijkheid, studiekeuze, studievoortgang
en nevenactiviteiten

Iedereen die een masterstudie kan en wil volgen, wordt in staat gesteld
om dat zonder onoverkomelijke belemmeringen te financieren. Omdat een
masterstudie een goede investering blijft, verwacht het kabinet geen
ongunstige gevolgen voor de toegankelijkheid in termen van instroom in
het hoger onderwijs. Ervaringen uit het verleden en uit het buitenland
ondersteunen dat. In Nederland hebben eerdere collegegeldverhogingen en
besparingen op de studiefinanciering niet geleid tot een structureel
lagere instroom. In tegendeel, mede dankzij deze maatregelen werd het
financieel mogelijk om een steeds grotere groep studenten een plek in
het hoger onderwijs te bieden. In Australië, Engeland en Canada zijn
soortgelijke ervaringen opgedaan. Hogere eigen bijdragen van studenten
hebben in deze landen in combinatie met een inkomensafhankelijk
leenstelsel geen negatieve invloed op de toegankelijkheid voor
achterstandsgroepen gehad. Ook daar zijn veel meer mensen gaan studeren.
In Canada is in eerste instantie wel een negatief effect van hogere
eigen bijdragen op toegankelijkheid gemeten, maar dat effect verdween
toen ook de leenmogelijkheden vanuit de overheid werden uitgebreid. Het
kabinet zal de toegankelijkheid blijven monitoren. 

Het kabinet verwacht dat de volgende ontwikkelingen zich in relatie tot
de studiekeuze en de studievoortgang kunnen voordoen.

Studie krijgt prioriteit - Studenten zullen mede door het sociaal
leenstelsel bewuster gaan nadenken over nevenactiviteiten,
bijverdiensten en eventuele studievertraging die ze daardoor kunnen
oplopen. Studeren krijgt weer de hoogste prioriteit. Alleen zo kunnen
studenten het maximale halen uit de kostbare voorzieningen die hen op
hogeschool of universiteit gedurende een beperkte studietijd worden
geboden. In dat licht kan het voor een student voordeliger zijn om zijn
studie gedeeltelijk met een lening te financieren dan ten koste van zijn
studie meer bij te gaan verdienen: studievertraging is niet alleen duur
vanwege extra studiekosten, maar ook omdat het langer duurt voordat de
investering in de studie geld gaat opleveren. Daarbij is het normaal dat
nevenactiviteiten –uitzonderingen daargelaten - binnen het domein van
vrijetijdsbesteding vallen. De kosten daarvan dienen voornamelijk door
studenten zelf of direct door belanghebbenden gedragen te worden.  

Bewuster kiezen – Studenten maken de keuze voor het volgen van een
masteropleiding over het algemeen op inhoudelijke gronden. Het is niet
te verwachten dat het wel of niet krijgen van een basisbeurs
doorslaggevend zal zijn voor de keuze om al dan niet een masteropleiding
te volgen. Het is wel voorstelbaar dat studenten juist vanwege de extra
studielening die moet worden aangegaan een betere kosten-batenafweging
zullen maken met als effect een bewustere keuze van de vervolgopleiding.
 Overigens blijft de aanvullende beurs voor de lagere inkomens bestaan,
evenals het studentenreisrecht.

Vanwege de inhoud blijven studenten voor een meerjarige master kiezen
– In het maatschappelijk debat hebben organisaties erop gewezen dat
mogelijk minder studenten voor een meerjarige master (overwegend in
beta/techniek, onderwijs en zorg) zullen kiezen. Het kabinet verwacht
dat niet. De keuze voor de master is primair een inhoudelijk gedreven
keuze en het behalen van een master is nog steeds een goede investering.
Daarbij is het goed om op te merken dat de overheid in veel lange
masterstudies al fors investeert. Bij de relatief dure beta-, techniek-
en medische opleidingen betaalt de overheid meer dan driekwart van de
opleidingskosten. Deze opleidingen bieden goede
arbeidsmarkt-perspectieven. Daarbij zijn de inkomenseffecten van een
sociaal leenstelsel ook voor de driejarige masters over een periode van
20 jaar goed te overzien zijn. Overigens staat het belanghebbende
partijen in desbetreffende sectoren vrij om te kijken naar waar en met
welke middelen eventueel extra studenten aangetrokken kunnen worden. 

Mogelijk andere onderwijs- en begeleidingsvraag van studenten. Het
grotere financiële belang van studenten bij de studiekeuze en
studievoortgang kan leiden tot vraagverandering bij studenten. Dit kan
zowel liggen op het vlak van de studiebegeleiding als op de keuze van
alternatieve onderwijstrajecten, zoals deeltijd- en duale
masteropleidingen. Het ligt voor de hand dat onderwijsinstellingen daar
verantwoord op in zullen spelen. Zo wordt de ondersteuning bij het maken
van een juiste studiekeuze, bij door de onderwijsgemeenschap zinvol
geachte nevenactiviteiten en bij de preventie van studievertraging
steeds belangrijker. Dit sluit aan bij eerder ingezet beleid uit de
strategische agenda ‘Het hoogste goed’ (2007) en de Wet versterking
besturing (2010). De kabinetsreactie op het rapport van de commissie
Veerman  speelt hierop eveneens in. 



Opbrengsten en externe effecten 

Het kabinet streeft naar een structurele opbrengst van 150 miljoen euro
op jaarbasis. Die structurele opbrengst wordt pas na een aantal jaren
bereikt. Dat komt met name door het prestatiebeurseffect: dit betekent
dat prestatiebeursuitgaven pas gaan meetellen als relevante
begrotingsuitgaven op het moment dat de studie met succes is afgerond en
de prestatiebeurs van lening in gift wordt omgezet. Besparingen ontstaan
daarmee ook pas op het moment dat studenten onder deze maatregelen hun
opleiding afronden. Daardoor wordt de grootste opbrengst van de
voorgestelde maatregelen na  afloop van deze kabinetsperiode verzilverd.


Regeerakkoordmaatregelen	2013	2014	2015	2016	2018	Structureel ( per
jaar)

Sociaal leenstelsel masterfase	0	0	-20	-50	-90	-110                  
(2021)

Aflossingstermijn gaat van 15 naar 20 jaar	0	0	0	0	0	-10                
    (2025)

Beperking studentenreisrecht 	-10	-10	-30	-30	-30	-30                   
 (2015)

Totaal	-10	-10	-50	-80	-120	 -150

Budgettaire gevolgen regeerakkoordmaatregelen (in € miljoen),
'Vrijheid & Verantwoordelijkheid’ (2010)

Het kabinet ziet voor de langere termijn ook externe effecten. Als
studenten sneller afstuderen, wordt de investering in hun opleiding
eerder en langer benut op de arbeidsmarkt. Dit heeft een positief effect
voor de samenleving én voor henzelf. De opbrengsten zijn afhankelijk
van een samenspel van ontwikkelingen in onder meer onderwijs, economie
en arbeidsmarkt. Daarom heeft het kabinet deze positieve externe
effecten – zoals gebruikelijk - niet in de begrotingsprognoses
verdisconteerd.

3.1 INVOERING VAN EEN SOCIAAL LEENSTELSEL IN DE MASTERFASE



Uitwerkingsrichting

	Uitwonend	Thuiswonend

Basisbeurs	€ 266,23	€ 95,61

Aanvullende beurs	€ 242,76	€ 222,84

Lenen	€ 285,70	€ 285,70

Collegegeldkrediet	€ 142,75	€ 142,75

Studentenreisrecht	€ 82,34	€ 82,34

Totaal	€ 1019,78	€ 829,24

Normbedragen 2011 (DUO-website)

Invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase betekent dat de
basisbeurs in de masterfase niet meer wordt verstrekt. De overheid
verstrekt in de masterfase nog wel een aanvullende beurs als de ouders
niet kunnen bijdragen en specifieke toeslagen voor studenten met
kinderen. 

Hoe is het?	Wat wordt het?

Basisbeurs	Geïntegreerde 

studielening.

Basislening

	Aanvullende beurs/

ouderlijke bijdrage	Aanvullende beurs/

ouderlijke bijdrage

Collegegeldkrediet	Collegegeldkrediet

Studentenreisrecht	Studentenreisrecht

Alle masterstudenten worden nog steeds in staat gesteld de financiering
van hun studie rond te krijgen. Daarvoor kunnen ze een flexibele,
gunstige en veilige studielening bij de overheid opnemen. 

Beurzen en leningen voor de masterfase.

Flexibel, omdat deze financieringsbron kan worden gecombineerd met
bijvoorbeeld ouderlijke bijdragen, eigen bijverdiensten, scholarships
vanuit het bedrijfsleven of bijdragen van anderen. 

Gunstig, omdat de rente laag is – gebaseerd op de rentekosten voor de
overheid zelf – en het privaat rendement van de studie veelal veel
hoger is. 

Veilig, omdat sociale terugbetalingsvoorwaarden als de
draagkrachtregeling en ‘jokerjaren’ voor voldoende ‘maatwerk aan
de achterkant’ zorgen: studenten hoeven later niet meer terug te
betalen dan waartoe ze op basis van hun inkomen in staat zijn en met
flexibel inzetbare jokerjaren kan de terugbetaling tijdelijk worden
gepauzeerd.

Invoering

Vanaf de invoering gaat de basisbeursmaatregel gelden voor alle
studenten die dan een masteropleiding volgen, inclusief de studenten die
al met een masteropleiding bezig zijn. Bij de voorziene invoering op 1
september 2012 hebben studenten voldoende mogelijkheden om daar nu al
rekening mee te houden.

Het prestatiebeursvereiste blijft onveranderd. Nadat iemand voor het
eerst prestatiebeurs heeft opgenomen, moet hij of zij de studie binnen
10 jaar met succes hebben afgerond. Wie hieraan niet voldoet, moet de
basisbeurs als studielening terugbetalen. Het blijft zo dat de
prestatiebeurs na het behalen van een hbo-bachelor of wo-master van een
lening in een gift wordt omgezet. Studenten die na de wo – bachelor
uitstromen, krijgen op aanvraag hun lening in een gift omgezet bij DUO.
Voor studenten die uitstromen na de hbo – bachelor of na de wo –
master gebeurt dit automatisch. De voorwaarden waaronder de basisbeurs
is toegekend, worden niet met terugwerkende kracht aangepast. Dit
betekent dat wie op het moment van invoering van de wetswijziging al
meer dan drie jaar basisbeurs heeft opgenomen, maar nog geen
masteropleiding heeft afgerond, de beurs alsnog in een gift krijgt
omgezet bij het voldoen aan het prestatiebeursvereiste. 

Financiële gevolgen voor studenten

 Per studiejaar vertegenwoordigt de basisbeurs een bedrag van circa
€3200 voor uitwonende studenten (80% van de masterstudenten) en circa
€1200 voor thuiswonende studenten (circa 20%). Masterstudenten zullen
dit bedrag voor de duur van hun opleiding op een andere manier moeten
financieren. Qua financiering van de studie wordt de situatie voor
masterstudenten ongeveer vergelijkbaar met die van huidige studenten die
al door hun nominale studieduur heen zijn en in de leenfase hun studie
afronden. In 2009 financierde 37% van de studenten in de leenfase zijn
of haar studie met een maximale lening. Bijna een kwart had minder dan
de maximale leenruimte nodig. Ongeveer 39% financierde zijn of haar
studie inclusief levensonderhoud zonder lening (in deze fase kregen zij
nog wel studentenreisrecht toegekend).

 

3.2 BEPERKING VAN HET STUDENTENREISRECHT VOOR LANGSTUDEERDERS 



Uitwerkingsrichting

Was	Wordt

- Recht op reisvoorziening voor de nominale studieduur plus drie jaar.	-
Recht op reisvoorziening  voor de nominale studieduur plus één jaar.

- Geen wijziging van reeds toegekende rechten.

Verandering van het studentenreisrecht

Het recht op de reisvoorziening voor studenten in het hoger onderwijs
wordt per 1 september 2012 met twee jaar ingekort. Het maximale recht
wordt daarmee teruggebracht van de ‘nominale studieduur plus drie
jaar’ naar de ‘nominale studieduur plus één jaar’. Voor de
toekenning van de reisvoorziening worden de studieduur van de bachelor-
en masterfase tezamen bezien. Voor een wo-bachelor en master  (voor het
merendeel van de wo-opleidingen in totaal vier jaar) bestaat er straks
dus vijf jaar in plaats van de huidige zeven jaar recht op de
reisvoorziening. Voor vijfjarige studies bestaat dan zes jaar in plaats
van de huidige acht jaar recht op de reisvoorziening. De reisvoorziening
blijft onderdeel van de prestatiebeurs. 

Invoering

De prestatiebeursrechten die al zijn toegekend, worden niet met
terugwerkende kracht gewijzigd. Dit betekent dat studenten die
voorafgaand aan 1 september 2012 al langer dan de nominale studieduur
plus één jaar gebruik hebben gemaakt van de reisvoorziening en binnen
10 jaar een diploma halen, de toegekende reisvoorziening volledig
krijgen omgezet in een gift. Studenten die op het moment van invoering
al langer dan de nominale studieduur plus één jaar gebruik hebben
gemaakt van de reisvoorziening, hebben vanaf dat moment geen reisrecht
meer. Studenten die op basis van individuele omstandigheden recht hebben
op een extra jaar basisbeurs, hebben ook recht op een extra jaar
reisvoorziening. Dit geldt met name voor studenten met een
functiebeperking.

Financiële gevolgen voor de student

Studenten die meer dan een jaar studievertraging oplopen, gaan zelf hun
reiskosten betalen, tegen de normale tarieven van de vervoerbedrijven. 

3.3 VERLENGING VAN DE TERUGBETAALPERIODE



Uitwerkingsrichting

Studieleningen mogen straks in 20 jaar worden terugbetaald in plaats van
15 jaar. Door deze verlenging van de terugbetaalperiode daalt het
maandbedrag dat na de studie moet worden voldaan. Debiteuren worden zo
beter in staat gesteld om de lening die ze zijn aangegaan ook
daadwerkelijk terug te betalen. Dit wordt gecombineerd met ‘maatwerk
aan de achterkant’ als integraal onderdeel van een ruimer sociaal
leenstelsel. “Maatwerk aan de achterkant’ houdt in dat tijdens de
terugbetaalperiode goed rekening wordt gehouden met de individuele
positie van de oud-student om betalingsachterstanden en
deurwaarderstrajecten te voorkomen. Problemen nemen daardoor af. De
inkomensafhankelijke draagkrachtregeling, het afbetaalplafond als
percentage van het inkomen, boetevrij versneld aflossen, vijf jokerjaren
en een aflosvrije aanloopfase van twee jaar blijven gehandhaafd. Dat
maakt studieleningen naast gunstige ook veilige financieringsbronnen. 

Invoering

De verlengde terugbetaalperiode gaat vanaf 1 augustus 2012 gelden voor
nieuwe studieleningen die vanaf dat moment worden opgenomen. Het is
namelijk niet wenselijk dat studieschulden van een en dezelfde persoon
onder verschillende terugbetalingregimes komen te vallen. Dat is
uitvoeringstechnisch niet haalbaar en onoverzichtelijk voor degene die
moet terugbetalen. 

Alleen studenten die op het moment van invoering al een studielening
hadden en nog niet zijn begonnen met aflossen, kan de keuze worden
geboden om voor de gehele opgenomen studieschuld een terugbetaalperiode
van 15 jaar te houden dan wel om deze periode te verlengen naar 20 jaar.


Daarnaast worden in de uitvoeringspraktijk, zoals hierboven al
aangegeven, meer mogelijkheden gecreëerd voor levensloopbestendig en
meer op maatwerk gericht terugbetalen.

Financiële gevolgen voor studerenden

Bij een langere terugbetaalperiode horen lagere maandelijkse
termijnbedragen. Door de verlenging van de terugbetaalperiode van 15
naar 20 jaar daalt het maandelijkse termijnbedrag dat studenten na hun
opleiding moeten terugbetalen met circa 20% (bij 3% rente). Wie een
groter gedeelte van zijn studie met een lening wil financieren, hoeft
straks door deze aanpassing niet een veel hoger maandbedrag af te
dragen. Per maand betaalt een student met een studieschuld van €20.000
euro in 15 jaar nu ongeveer evenveel als een student met een
studieschuld van €25.000 in 20 jaar straks (circa €140 per maand,
bij 3% rente). De student betaalt dan wel over de hele periode bezien
meer rente. Overigens kunnen studenten er altijd voor kiezen om hun
studieschuld versneld af te lossen.

Onderstaande grafiek illustreert het effect van een langere
terugbetaaltermijn. Op de horizontale as staan de studieschulden
(klassenbreedte 10.000, vermeld is klassenmidden). Links verticaal staan
maandelijkse termijnbedragen. Rechts staan percentages studenten ten
opzichte van het totaal aantal studenten met een studieschuld. De
bovenste rode lijn en de onderste blauwe lijn geven in de grafiek de
termijnbedragen die horen bij desbetreffende studieschuld voor een
aflosfase van respectievelijk 15 en 20 jaar. De kolommen geven het
percentage wo-studenten aan met een specifieke studieschuld +aan het
einde van hun studie. Voorbeelden: 

Circa 27% van de studenten met een studieschuld heeft een studieschuld
van 10.000 tot 20.000 euro (klassenmidden €15.000). Bij een
klassenmidden van €15.000 en bij een terugbetaalperiode van 15 jaar
geldt een termijnbedrag van ca. €100. Bij een terugbetaalperiode van
20 jaar geldt een termijnbedrag van ca. €80 per maand. 

Circa 4% van de studenten met een studieschuld heeft een studieschuld
van 50.000 tot 60.000 euro (klassenmidden €55.000). Bij het
klassenmidden van €55.000 geldt een termijnbedrag van circa €375 per
maand bij een terugbetaalperiode van 15 jaar en een bedrag van circa
€300 per maand bij een terugbetaalperiode van 20 jaar. 

De in 2009 versoepelde draagkrachtregeling, het boetevrij aflossen en de
inzet van zogenaamde jokerjaren blijven onverkort van kracht. Wie
onvoldoende inkomen heeft om de vastgestelde termijnbedragen terug te
betalen, mag een lager bedrag voldoen. Hierdoor heeft de maatregel geen
inkomenseffecten voor de laagste inkomensgroepen. Eventuele restschuld
zal na 20 jaar in plaats van 15 jaar worden kwijtgescholden. Via
boetevrij aflossen en de inzet van jokerjaren kan de debiteur de
terugbetaling afstemmen op zijn persoonlijke situatie. 



3.4  TOEKOMSTIG STELSEL 



Uitwerkingsrichting

Het kabinet geeft uitvoering aan de ambitie uit het regeerakkoord om een
krachtige, kleine en dienstverlenende overheid te vormen met minder
belastinggeld, minder ambtenaren en minder regels. Dit biedt kansen om
het stelsel van studiefinanciering en de uitvoering daarvan
toekomstbestendig te maken. Daarbij is de vraag essentieel voor welke
voorzieningen de overheid verantwoordelijk wordt geacht en voor welke de
studerende zelf of zijn ouders. Door minder uitzonderingen te maken op
de hoofdregels, zijn er minder variabelen in de berekening van bedragen,
minder ingewikkelde en lange procedures, minder onduidelijkheden en
minder administratieve lasten. DUO heeft hierdoor verhoudingsgewijs
minder tijd nodig voor het bedienen van uitzonderingsgevallen. Daarnaast
moeten verouderde en niet langer levensvatbare processen en systemen uit
1986 worden vervangen om te voorkomen dat dienstverlening vastloopt en
om de uitvoering moderner en doelmatiger te maken. 

Het kabinet heeft keuzes moeten maken bij het selecteren van
vereenvoudigingen. De vereenvoudigingen hebben verschillende effecten op
de doelgroep (studerenden, hun ouders en debiteuren), de doelmatigheid
van de uitvoering en de rijksbegroting. De volgende uitgangspunten zijn
gehanteerd: 

De vereenvoudigingen gelden voor alle studerenden en debiteuren. Dus
voor mbo en ho. Het hanteren van verschillende regimes voor
verschillende doelgroepen zou de uitvoering niet vereenvoudigen maar
juist compliceren. 

De doelgroep als geheel krijgt voor de vereenvoudigingen veel terug.
Vooral door betere dienstverlening, maar soms ook door versoepelde
toekenningsvereisten. 

Daar staat tegenover dat de aanspraken voor sommige specifieke groepen
in de toekomst verdwijnen. Dit is een nadeel voor de betreffende groep
studerenden. Dat is te rechtvaardigen vanuit het besef dat een kleiner
wordende overheid haar inzet scherper moet prioriteren. Er wordt
aangesloten bij veranderde maatschappelijke opvattingen over de rol van
de overheid en de verantwoordelijkheden voor de burger. Bovendien kunnen
deze studerenden putten uit alternatieve financieringsbronnen. 

Doelmatigheidswinst in de uitvoering zal worden ingezet voor invulling
van het OCW-deel van de taakstelling Rijk, agentschappen en uitvoerende
zbo’s. 

Er zijn geen vereenvoudigingen opgenomen die een grote achteruitgang
betekenen voor de doelgroep of grote negatieve budgettaire gevolgen
hebben voor de rijksbegroting, terwijl die slechts een kleine
doelmatigheidswinst voor de uitvoering opleveren. 

Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het merendeel van de
vereenvoudigings- en moderniseringsvoorstellen die zijn genoemd in het
heroverwegingsrapport hoger onderwijs. Tevens past dit in de toezegging
aan de Tweede Kamer om de uitvoering van de studiefinanciering te
moderniseren. Voorts zal het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst
perspectief bieden om de bedrijfsvoering binnen de overheid verder te
stroomlijnen en uitvoering te ontdubbelen. 

Wat zal er veranderen?

Er wordt een aantal vereenvoudigingen doorgevoerd, waarvoor eerst
aanpassingen in de wet- en regelgeving zijn vereist. 

Aanvullende beurs

De berekeningswijze voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende
beurs zal eenvoudiger worden gemaakt door een aantal variabelen buiten
beschouwing te laten. Hierdoor kan het indienen en verwerken van een
aanvraag voor de doelgroep sneller verlopen. Zo zal bij het bepalen van
de ouderlijke bijdrage geen rekening meer worden gehouden met de
studieschuld van de ouder en het aantal minderjarige kinderen. Ook wordt
de berekening eenvoudiger bij ouders die recentelijk in inkomen
achteruit zijn gegaan, waardoor hun kinderen eerder in aanmerking kunnen
komen voor een hogere aanvullende beurs (de ‘peiljaarverlegging’).
De beurs zal reeds worden verhoogd bij een inkomensdaling van 15% of
meer, zonder dat daarbij met aanvullende voorwaarden rekening wordt
gehouden. Zo komt de eis te vervallen dat de inkomensdaling ten minste
drie jaren moet aanhouden en dat deze daling niet kan worden gerekend
tot ‘normale’ schommelingen in het inkomen. Dit komt onder andere
tegemoet aan de groeiende groep zelfstandigen zonder personeel, die
vaker met een schommelend inkomen te maken hebben. 

De regeling voor studerenden met weigerachtige of onvindbare ouders
wordt afgeschaft. Deze regeling was bedoeld om een aanvullende beurs te
verstrekken aan studerenden, bij wie de relatie met de ouders zo
verstoord is, dat deze ouders weigeren om de veronderstelde ouderlijke
bijdrage aan hun kind te voldoen terwijl zij dit wel zouden kunnen
betalen. Ook was deze regeling er voor kinderen waarvan de ouders
onvindbaar zijn. Het aantal gevallen dat een beroep op deze regeling
doet is omvangrijk geworden en de regeling is ingewikkeld uitvoerbaar,
omdat de bewijsvoering omvangrijk is. Tevens komt de ouderlijke bijdrage
voort uit een onderhoudsplicht die bij de ouders niet rechtens
afdwingbaar is. Studerenden en hun ouders maken daarom in beginsel samen
afspraken over de bijdrage die hun kind ontvangt. Indien dit voor de
studerenden tot onbevredigende uitkomsten leidt, zal de overheid niet
langer haar tijd inzetten om tussenbeide te komen. Het gaat hierbij
overigens met name om weigerachtige ouders uit de midden- en hogere
inkomens. Studenten met weigerachtige ouders met een lager inkomen
kunnen al een beroep doen op de aanvullende beurs. 

Minder koppeling aan andere inkomens(bronnen) 

De partnertoeslag wordt afgeschaft. Deze toeslag was bedoeld als
aanvulling voor studerenden met de zorg voor een financieel afhankelijke
partner met kinderen. De regeling wordt echter weinig gebruikt en past
niet meer in de huidige gezinssituatie waarin beide ouders worden geacht
een bijdrage aan het gezinsinkomen te leveren. Als inkomensondersteuning
kunnen gezinnen gebruik maken van verschillende kindregelingen, zoals
kinderbijslag, kinderopvangtoeslag en eventueel kindgebonden budget en
(bijzondere) bijstand. 

Tijdstip van aanvraag

Voor degenen die volgens de huidige regels te laat zijn met het
aanvragen of wijzigen van studiefinanciering, wordt het mogelijk om dit
gedurende het betreffende studiejaar alsnog te doen. De
studiefinanciering wordt dan met terugwerkende kracht toegekend vanaf
het begin van dat studiejaar. Dit geldt overigens niet voor een
reisvoorziening, omdat het achteraf verstrekken van reisrechten geen zin
heeft. Tegenover deze maatregel staat dat het in de toekomst niet meer
mogelijk zal zijn om aan het einde van de studie de eventueel nog niet
opgenomen prestatiebeurs alsnog in één keer uit te laten betalen. 

Modernisering waar geen wetswijziging voor nodig is

Naast deze vereenvoudigingen in de regelgeving, zullen er verschillende
vereenvoudigingen worden doorgevoerd, die DUO kan realiseren zonder dat
dit via aanpassingen in de regelgeving hoeft te verlopen. Deze worden
hierna beschreven. 

Eigentijdse dienstverlening 

Het proces om de studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland
wordt vereenvoudigd. De toets om vast te stellen of een opleiding aan de
eisen voldoet, wordt minder vaak verricht. De waardering van de
buitenlandse opleiding blijft langer dan een jaar gelden en Vlaamse
opleidingen die door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie zijn
geaccrediteerd, worden niet ook nog beoordeeld voor meeneembaarheid. 

DUO biedt meer mogelijkheden bij het lenen en terugbetalen via het
internet. Er komen uitgebreidere rekenmodellen en leenprofielen. Hiermee
kunnen mensen aan het begin van hun studie de gevolgen voor de
terugbetaalfase beter overzien en betere investeringsbeslissingen nemen.
De debiteur kan van achter zijn computer zijn terugbetaalbedrag
aanpassen aan persoonlijke omstandigheden. In de communicatie over
studieschulden zullen lastig te begrijpen overzichten en verrekeningen
verdwijnen en zal de schuldopbouw duidelijker worden. 

Ook op andere fronten zullen de veranderende digitale mogelijkheden
worden aangegrepen om verbeteringen in de dienstverlening door te
voeren. De communicatie tussen doelgroep en uitvoering, het doen van
aanvragen en het doorgeven van wijzigingen, worden verder
gedigitaliseerd. Het perspectief is 100% digitalisering. Samen met de
doelgroep worden de behoeftes verder verkend.

Proces- en systeemvernieuwing 

De verbetering van dienstverlening en het creëren van meer
doelmatigheid kan alleen worden verbeterd door een omvangrijke
investering in het verbeteren van de ondersteunende uitvoeringsprocessen
en -systemen bij DUO. Uitvoeringsprocessen worden verbeterd door zoveel
mogelijk gebruik te maken van gegevens uit basisregistraties, door een
gemakkelijker toegankelijke informatievoorziening en door een
overzichtelijke financiële administratie. Dit beperkt de controlelast
en maakt de regeling minder fraudegevoelig. Zo wordt er meer
geharmoniseerd in de vele soorten kort- en langlopende schulden en de
ingewikkelde financiële administratie van de verrekening tussen die
schulden. 

Over de uitwerking, voortgang en investeringen in de proces- en
systeemvernieuwing wordt de Tweede Kamer afzonderlijk op de hoogte
gesteld via de rapportage in het kader van grote ICT-projecten. 

Gevolgen voor de doelgroep

De groep studerenden en debiteuren is als geheel gebaat bij de
verbeterde dienstverlening. Dat is een belangrijk winstpunt. Daarbij
zullen sommige groepen ook financieel gezien voordeel ondervinden van
bepaalde vereenvoudigingen. Dit geldt voor het introduceren van
terugwerkende kracht bij het aanvragen of wijzigen van
studiefinanciering en het vereenvoudigen van de aanvullende beurs bij
een recente inkomensdaling. 

Een aantal vereenvoudigingen heeft voor de meeste studenten nauwelijks
financiële gevolgen, maar levert wel grote doelmatigheidswinst op. Dit
geldt bijvoorbeeld bij het niet langer in één keer uitbetalen van nog
niet opgenomen prestatiebeurs. Het geldt ook voor het niet langer
rekening houden met de studieschuld van de ouders en het aantal
minderjarige kinderen bij het bepalen van de veronderstelde ouderlijke
bijdrage. Hiermee wordt de veronderstelde ouderlijke bijdrage groter. 

Er zijn ook vereenvoudigingen die voor enkele specifieke groepen
studerenden financieel nadelig zijn. Voor hen bestaan er echter
alternatieve voorzieningen om aan voldoende financiële middelen te
komen. 

Het afschaffen van de partnertoeslag betekent dat de studerende met de
financiële zorg voor een partner met kinderen minder aanvulling op de
studiefinanciering krijgt. Daar staat tegenover dat deze studerende
kinderbijslag, kinderopvangtoeslag en eventueel kindgebonden budget en
zo nodig (bijzondere) bijstand ontvangt om in het onderhoud van het
gezin te voorzien. Tevens kan hij bijverdienen tot aan de
bijverdiengrens. Het betreft overigens een kleine groep gerechtigden.

Het afschaffen van de regeling voor studerenden met weigerachtige of
onvindbare ouders betekent dat deze studerenden niet langer de
veronderstelde ouderlijke bijdrage als aanvullende beurs ontvangen. Zij
kunnen in plaats daarvan de veronderstelde ouderlijke bijdrage lenen bij
DUO of meer gaan bijverdienen. De mogelijkheid tot het bijlenen van de
veronderstelde ouderlijke bijdrage geldt nu reeds voor alle studerenden.


Gevolgen voor de uitvoering 

De voorgestelde vereenvoudigingen in de regelgeving verlagen de druk op
de uitvoering, waardoor besparingen op de uitvoering kunnen worden
gerealiseerd. Daar staat tegenover dat de invoering van het sociaal
leenstelsel in de masterfase leidt tot meer complexiteit in de
uitvoering. Daardoor is op dit moment niet aan te geven of de
voorgestelde wijzigingen binnen de studiefinanciering per saldo leiden
tot besparingen in de uitvoering. De vernieuwing van de processen en
systemen bij DUO zal doelmatigheid van de uitvoering in ieder geval
versterken en tot besparingen leiden.

Hiernaast zal het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst van belang
zijn. Daarin zal bezien worden hoe inkomensafhankelijke regelingen en de
bijbehorende uitvoeringsprocessen vereenvoudigd en geharmoniseerd kunnen
worden. Het kabinet zal de uitkomsten hiervan betrekken bij de
uitwerking van het wetsvoorstel dat in oktober aan de Tweede Kamer zal
worden aangeboden.

 

Gevolgen voor de Rijksbegroting

De modernisering van het stelsel levert een besparing op de
uitvoeringskosten op. De opbrengsten worden aangewend ter invulling van
het OCW-deel van de taakstelling Rijk, agentschappen en zbo’s. De
precieze uitwerking van de wetgeving en de inrichting van de proces- en
systeemvernieuwing bij DUO zullen inzicht geven in de omvang van de
besparingen. 

4. AANDACHTSPUNTEN BIJ DE VERDERE UITWERKING



Fiscale doorwerking

De invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase en verkorting
van het studentenreisrecht kunnen leiden tot ongewenste fiscale
effecten. Ouders komen door deze maatregel eerder in aanmerking voor
aftrek van de kosten van levensonderhoud van hun studerende kinderen.
Ook krijgen werkende studenten hogere aftrekposten voor hun
scholingskosten. Omdat het kabinet het niet wenselijk vindt dat
besparingen via de fiscus teniet worden gedaan, is in het regeerakkoord
afgesproken om ‘fiscale weglek te voorkomen’. Overigens wordt een
groot deel al ondervangen als conform het regeerakkoord de ouderaftrek
voor levensonderhoud van kinderen wordt beperkt tot kinderen tot 21
jaar.

Studenten met een functiebeperking en extra snelle studenten

Voor studenten met een functiebeperking blijven speciale voorzieningen
gehandhaafd, inclusief de mogelijkheid om hen een jaar extra recht op
prestatiebeurs (inclusief basisbeurs) toe te kennen. Deze extra rechten
kunnen – voor zover nog niet in de bachelorfase gebruikt - ook voor de
masterfase worden ingezet. Om snel studeren extra te faciliteren, mogen
ook talenten die minder dan drie jaar prestatiebeurs nodig hebben om een
bacheloropleiding  met succes af te ronden, de resterende nog niet
verbruikte studiefinancieringsrechten tijdens hun masteropleiding
inzetten. 

Traineeships, scholarships en prijzen

In het wetgevingsoverleg over de OCW-begroting voor het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek op 29 november 2010 hebben de fracties van
de VVD en het CDA aandacht gevraagd voor de mogelijkheden om het
bedrijfsleven via scholarships en prijzen meer bij de studiefinanciering
te betrekken. Een daartoe strekkende motie is door de Tweede Kamer
aangenomen (TK 2010-2011, 32500-VIII, nr. 61). Het kan een kansrijk idee
zijn, dat past in het streven om werkgevers intensiever bij het hoger
onderwijs te betrekken, excellente studenten meer ruimte te bieden en
een betere vertaling van onderwijs, onderzoek en bedrijvigheid naar
‘kennis, kunde en kassa’ te vinden. Daarbij zouden traineeships voor
masterstudenten en duale masteropleidingen ook denkrichtingen kunnen
zijn. Het kabinet wil de motie uitvoeren door ruimte te bieden aan de
maatschappelijke initiatieven die op dit terrein nu al in Nederland
worden genomen. Het bij elkaar brengen van de hiervoor relevante
partijen is hierbij een belangrijke stap.

“Instanties als de Europese Unie (EU) en de Nederlandse overheid, maar
ook bedrijven en stichtingen, stellen via diverse programma’s beurzen
beschikbaar voor studenten die een stage of een deel van hun studie in
het buitenland willen volgen. Bekijk het overzicht van de
beursprogramma's die de NUFFIC beheert. Of kijk voor meer beurzen en
fondsen bij de BeursOpener.”   HYPERLINK "http://www.nuffic.nl" 
www.nuffic.nl  .

“Scriptieprijzen! Na maanden geploeterd te hebben voor je scriptie, is
er natuurlijk niks mooier dan naast je cijfer ook een prijs te ontvangen
voor je scriptie! En laten we eerlijk zijn, je scriptie wil je toch ook
met iedereen delen? Wat heb je te verliezen?! Hier vind je een overzicht
van de scriptieprijzen (w.o. Shell Bachelor Master Prijs, De Grote
Financiën Scriptieprijs, Max van der Kamp Scriptieprijs voor
cultuureducatie, Visies op Vrede Scriptieprijs, SER Scriptieprijs,
Scriptieprijs Wijn, NBN Rabobank Scriptieprijs, VSV Scriptieprijs).  
HYPERLINK "http://www.scriptieoverzicht.nl"  www.scriptieoverzicht.nl  .

“Tijdens de, inmiddels tot traditie geworden, herfstbijeenkomst van de
Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen zijn de Jong
Talent Prijzen 2010 uitgereikt. Er werden drie Afstudeerprijzen van €
5.000,- uitgereikt aan de beste afstudeerders (…)ter beschikking
gesteld door resp. M&I/Partners, Tata Steel en Abbott. Daarnaast werden
er 40  Aanmoedigingsprijzen uitgereikt van € 500,- aan de beste
propedeuse studenten…….”.   HYPERLINK "http://www.hollmij.nl" 
www.hollmij.nl .

“Wat is een traineeship? (…)Tijdens een traineeship ontwikkel je een
brede scope en leer je verder te kijken dan je eigen studie of
vakgebied. Dat kan leiden tot verrassende wendingen. Bijvoorbeeld een
jurist die ontdekt dat marketing hem goed ligt. Het traineeship is een
prachtige manier om dat te ontdekken” Met overzicht van werkgevers met
traineeprogramma’s.   HYPERLINK "http://www.nobiles.nl" 
www.nobiles.nl  .

“Studelta is een talentenorganisatie die ambitieuze studenten en
starters bemiddelt in studiegerelateerd werk. Wij bieden deze talenten
vaste functies of tijdelijke opdrachten binnen de segmenten Zorg,
Profit, Onderwijs en Overheid in heel Nederland. Hbo’ers en academici
vanaf het derde studiejaar en starters met maximaal twee jaar
werkervaring komen hiervoor in aanmerking.”   HYPERLINK
"http://www.studelta.nl"  www.studelta.nl  



“BestGraduates is een (recruitment-)game exclusief voor afstuderende
High Potentials aan een Nederlandse universiteit. Ben jij een High
Potential die in de periode januari 2011 tot april 2012 afstudeert en
wil jij de BestGraduate 2011 worden?”   HYPERLINK
"http://www.bestgraduates.nl"  www.bestgraduates.nl  

“Battle of Concepts.nl  is een site waar bedrijven problemen die ze
opgelost willen zien kunnen posten. Studenten denken dan mee over
oplossingen en kunnen daar geld (meestal 5.000 euro) mee winnen.
Bedrijven die een Battle posten krijgen ook toegang tot de CV's van de
winnaars en hebben zo dus een recruitmentmogelijkheid”.   HYPERLINK
"http://www.battleofconcepts.nl"  www.battleofconcepts.nl  

Onderzoek op internet laat tal van initiatieven voor studenten en pas
afgestudeerden zien. Vermelde citaten zijn illustratief en houden op
geen enkele wijze een inhoudelijk standpunt, oordeel of advies in.

Mogelijkheden met collegegeldkrediet.

In de huidige situatie kunnen studenten gebruik maken van het
collegegeldkrediet als zij studiefinanciering ontvangen (zowel tijdens
de prestatiebeursfase als tijdens de leenfase). Is er geen recht op
studiefinanciering, dan vervalt het recht op het collegegeldkrediet. Het
kabinet heeft reeds aangegeven te willen onderzoeken of deze
leenfaciliteit voor studiekosten op termijn kan worden uitgebreid, zodat
deze ook ingezet kan worden om bijvoorbeeld na enige jaren werkervaring
een vervolgstudie te financieren.

Gevolgen voor de uitvoering

Bij invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase zal DUO na de
bacheloropleiding geen basisbeursrechten meer toekennen. Na het
verstrijken van de wo-bachelorfase zal DUO nog wel een aanvullende beurs
en studentenreisrecht in de vorm van prestatiebeurs toekennen aan
studenten die een masteropleiding willen volgen. 

Vanwege de grote impact op de uitvoeringsprocessen moet DUO vroegtijdig
beginnen met de voorbereidingen. Dit veronderstelt wel dat de kaders ook
in een vroeg stadium grotendeels bekend zijn.

De beperking van het studentenreisrecht betekent dat DUO vanaf 1
september 2012 de reisvoorziening niet langer toekent dan de nominale
studieduur plus één jaar. De reisvoorziening wordt volledig in een
gift omgezet indien binnen de diplomatermijn van 10 jaar een diploma
(minimaal bachelor) wordt behaald. DUO acht deze maatregel uitvoerbaar
zolang onder de nominale studieduur van wo-opleidingen het geheel van
bachelor- én masterfase verstaan blijft worden. Het is niet doenlijk om
de bachelor- en masterfase afzonderlijk te bezien, zoals bij de
collegegeldmaatregel voor langstudeerders (Ba+1;Ma+1) wordt gedaan. Dit
zou veel uitvoeringsproblemen en hoge aanpassingskosten met zich
meebrengen. Dan zou het reisrecht immers tijdelijk ”ingenomen”
moeten worden wanneer in de bachelorfase meer dan een jaar vertraging
wordt opgelopen en weer toegekend moeten worden wanneer de masterfase
aanvangt. 

Naast uitvoeringstechnische en (daarmee) financiële overwegingen, zijn
er diverse beleidsinhoudelijke redenen om een andere definitie van de
nominale studieduur te hanteren bij het recht op de reisvoorziening dan
bij de collegegeldmaatregel. Er zijn namelijk substantiële inhoudelijke
verschillen tussen collegegeld en studiefinanciering. Ten eerste wordt
er voor aangewezen onderwijs geen wettelijk collegegeld betaald maar
bestaat er wel recht op studiefinanciering. Ten tweede moet collegegeld
ook worden betaald voor inschrijvingen in deeltijd terwijl hiervoor geen
studiefinanciering wordt ontvangen. 

De daling van het aantal gebruikers van het studentenreisrecht valt
binnen het garantievolume dat is afgesproken in het contract tussen de
Staat en de vervoerbedrijven. De maatregel vergt dus geen wijziging van
het contract.

Bij invoering van de langere terugbetaaltermijn per september 2012, zal
de eerste lichting debiteuren volgens de nieuwe terugbetaaltermijn na
een aflosvrije fase van 2 jaar per 1 januari 2015 gaan terugbetalen.
Studenten die op het moment van invoering al een studielening hadden en
nog niet zijn begonnen met aflossen, kunnen er op dat moment voor kiezen
om de standaardtermijn al dan niet te verlengen naar 20 jaar. Op deze
wijze zullen er zoveel mogelijk debiteuren onder de nieuwe systematiek
vallen. Dat is vanuit uitvoeringsperspectief wenselijk. De langere
terugbetaaltermijn zal betekenen dat debiteuren langer in de bestanden
van DUO blijven zitten. De ruimere terugbetaaltermijn geldt voor alle
debiteuren, dus voor mbo, hbo en wo. 

5. HET VERVOLG: WETSWIJZIGING, COMMUNICATIE, IMPLEMENTATIE



Wetswijziging

Na de parlementaire behandeling van deze notitie wordt het wetsvoorstel
uitgewerkt. Het voornemen is om het wetsvoorstel in oktober 2011 aan de
Tweede Kamer aan te bieden. Om de beoogde besparingen in 2015 te kunnen
realiseren, streeft het kabinet naar inwerkingtreding van de wet op 1
augustus 2012.

Communicatie

In het voortraject wordt het wetsvoorstel besproken met de studenten- en
koepelorganisaties. Het publiek zal op hoofdlijnen worden geïnformeerd
via de reguliere publiekscommunicatie van de Rijksoverheid. Het
ministerie zal in samenspraak met DUO een communicatiestrategie
ontwikkelen waarbij studenten zo vroeg mogelijk via de reguliere kanalen
op de hoogte worden gehouden van de aankomende ontwikkelingen. 

Het voornaamste voorlichtingsmedium is de website van DUO. Via deze
website kunnen studenten en geïnteresseerden kennis nemen van de
belangrijkste voorstellen die ter behandeling aan het parlement zijn
voorgelegd en krijgen zij inzicht in wat de status daarvan is. 

Implementatie

De maatregelen grijpen diep in de uitvoeringsprocessen van DUO, maar
zijn wel uitvoerbaar als tijdig kan worden gestart met de voorbereiding
en tijdens het aanpassingstraject geen majeure wijzigingen in het
wetsvoorstel worden opgenomen. 

De modernisering van DUO is een doorlopend proces en zal ook na
september 2012 verder gaan. Uitgangspunt is dat de genoemde wijzigingen
zoveel als mogelijk worden doorgevoerd in de nieuw te ontwikkelen
uitvoeringsprocessen om de benodigde middelen zo efficiënt mogelijk in
te zetten. 

 

 TK 31288-66

 Masteropleidingen waarvoor recht op studiefinanciering bestaat.

 Eén jaar vertraging op de nominale duur van de bacheloropleiding plus
één jaar vertraging op de nominale duur van de masteropleiding. 

 Zie voor een meer uitgebreide beschrijving: ‘Prijsgevoeligheid en
leenaversie’ in: CPB-notitie, ‘Effecten hogere private bijdrage voor
hoger onderwijs’, bijlage bij: Rapport brede heroverwegingen hoger
onderwijs nr. 7, Studeren is investeren, 2010.

 Rapport brede heroverwegingen Hoger onderwijs ‘Studeren is
investeren’ (rapport nr 7), bijlage 5. 

 De toezegging is gedaan op de vraag hiernaar van het kamerlid Dijkgraaf
tijdens het overleg met de vaste Kamercommissie OCW over de begroting
van het hoger onderwijs op 29 november 2010. 

 Het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst staat onder de
verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en is in december 2010 gestart als vervolg op het
Programma Vernieuwing Rijksdienst. 

 PAGE    

 PAGE   1 

Percentage studenten in leenfase zonder lening, minder dan maximale
lening en maximale lening in 2009 (DUO)

Maandbedragen (linkeras) naar hoogte van de studieschuld bij
aflostermijn van 15 en 20 jaar (horizontaal) tegen de achtergrond van de
frequentieverdeling van wo-masters met een studieschuld (rechteras, %,
einde studie 2009, alle wo-masters met een studieschuld is 100%, bron:
DUO, 2010).