Notitie AO ouderenhuisvesting 9 maart 2011
Bijlage
Nummer: 2011D13005, datum: 2011-03-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.F.C. (Paulus) Jansen, Tweede Kamerlid (Ooit SP kamerlid)
Bijlage bij: AO ouderenhuisvesting 9 maart 2011 (2011D12999)
Preview document (🔗 origineel)
In deze notitie wil ik ingaan op de (on)mogelijkheden van de onlangs ingevoerde EU regelgeving, de effecten van het wegvallen van de WSW borging op de bouwproductie en de mogelijke oplossing. Ouderenhuisvesters bouwen specifiek woningen voor senioren, in de volksmond de 55 plusser. In de praktijk blijkt dat slechts 12% van onze nieuwbouw (enquête nieuwbouw SOR 2011 over oplevering afgelopen 5 jaar) betrokken wordt door senioren uit de leeftijdscategorie 55-65 jaar, 56% heeft een leeftijd tussen de 65 en de 80 jaar en 24% is boven de 80 jaar.10% van de nieuwe huurders is alleenstaande man, 51% is alleenstaande vrouw en 39% zijn stellen. De aanpassingen bestaan uit een ruimere woning, waarin met een rolstoel gemakkelijk gemanoeuvreerd kan worden, schuifdeuren i.p.v. draaideuren, domotica systeem, ruimere gangen voor de scootmobiels, altijd minimaal twee liften, een recreatiezaal en een ruimte voor een huismeester. Deze extra investeringen bedragen ongeveer 15 à 20% (gemiddeld € 37.000.-) bovenop de normale stichtingskosten van een gewoon appartement. Deze extra investeringen kunnen wij niet doorberekenen aan onze huurders indien de maximale huurgrens van € 650.- gehanteerd blijft. Berekeningen geven aan dat de huurprijs van een normaal appartement verhoogd zou moeten worden met ongeveer € 250.- om deze aanvullende investeringen rendabel te kunnen exploiteren. Om sommige investeringen efficiënt in te kunnen zetten, is een minimale projectomvang noodzakelijk van ongeveer 100 woningen. Op dat moment is het lonend om bijvoorbeeld een recreatieruimte en een huismeestersruimte te bouwen en te exploiteren. Bij nieuwbouw investeringen maken wij vooraf een marktanalyse en vindt er overleg met de gemeente plaats, om te zien wat de lokale behoefte is met betrekking tot huurprijsniveaus. In de meeste gevallen ligt de vraag tussen de 20% en de 40% voor een woning met een sociale huurprijs (DAEB) en het restant voor een woning met een hogere huur tot € 1.000.- (niet DAEB). In veel gevallen is er ook behoefte aan een verpleegtehuis in de direct omgeving, dan wel is er sprake van sloop en vervangende bouw van het bestaand verpleegtehuis. Willen wij overgaan tot de bouw van een complex en willen wij de minimale omvang van 100 woningen realiseren, is het dus noodzakelijk om zowel DAEB als niet DAEB woningen te bouwen. Echter, wanneer wij niet DAEB bezit bouwen zij wij aangewezen op markt financiering waarvan de rente 1,0% a 1,5% hoger is dan de financiering onder WSW garantie. Op een woning met een investeringsniveau van € 175.000.- betekent dit een maandelijkse extra last van tussen de € 145.- en de € 220.- per maand. Hierdoor krijgt een woning, (voorheen gefinancierd met WSW borging met een bijvoorbeeld een huurprijs van € 660.-) dus een huurprijs van tussen de € 795.- en de € 870.-, zonder dat hiervoor extra kwaliteit geboden wordt. Het segment tussen de € 650.- en de € 900.- zal dus op termijn gaan verdwijnen. Daarnaast verstrekken commerciële financiers nooit voor 100% van de investering financiering. Op dit moment is gangbaar dat financiers maximaal 50% a 60% van de investering wil financieren. Het overige gedeelte zal uit de eigen middelen beschikbaar moeten komen. Indien de corporatie niet over eigen liquide middelen beschikt, zal aanvullend onderpand beschikbaar gesteld moeten worden als zekerheid voor de 100% financiering. Dit betekent in de praktijk dat corporaties ander, niet DAEB-bezit als onderpand zullen moeten inbrengen. Hiermee wordt de investeringscapaciteit van de corporatie ernstig beperkt. Indien de corporatie voor € 50 mln. aan niet DAEB bezit heeft kan zij dus voor maximaal tussen de 100 en 125 mln. investeren in niet-DAEB bezit. Een extra belemmering wordt de eis van de commerciële financier dat met het in onderpand gegeven bezit een ICR (rentedekkingfactor) behaald moet worden van 1,2. Dit betekent in de praktijk dat het resultaat van de exploitatie van het in onderpandgebrachte bezit een liquiditeitsstroom moet genereren die 20% hoger is dan de rente lasten. Hierdoor wordt de eerder genoemde investeringscapaciteit van 100 tot 125 mln. verder beperkt, omdat lang niet al het bezit (vooral als dit bezit redelijk nieuw is) aan deze norm van 1,2 kan voldoen. Vaak wordt aangegeven dat corporaties maar de onrendabele top ten laste van het vermogen moeten nemen en dat vermogen vervolgens moeten aanvullen door bestaand bezit te verkopen aan zittende en nieuwe bewoners. Deze regel gaat wellicht op voor de algemene woningbouw corporaties, maar echter niet voor de sector specifieke corporaties, waaronder de ouderenhuisvesters. Immers, ouderen kunnen of willen niet kopen (zie ook het onlangs uitgebrachte rapport “Senioren op de woningmarkt”) Willen ouderenhuisvesters dus op langere termijn bezit blijven bijbouwen om op deze wijze te blijven voorzien in de behoefte, dan zal dit slechts kunnen tegen een zeer beperkte onrendabele top. Onderstaand zal in ingaan op de effecten van het wegvallen van de WSW borging. Voorbeeld Wanneer wij, voor 1 januari j.l. een gemengd complex bouwen met 40 DAEB woningen (€ 600.-) en 60 niet DAEB woningen (€750.-), dan bedroeg de onrendabele top totaal € 117.000.- negatief. Wanneer wij echter de 60 niet DAEB woningen niet met WSW borging kunnen financieren stijgt de onrendabele top met € 2.039.000.- naar € 2.156.000.- negatief. Wanneer de huurprijs van de niet DAEB woningen verhoogd wordt naar € 878.- (bij 1% rente opslag, bij 1,5% € 936.-) om een onrendabele top van € 117.000.- (gelijk aan de situatie met WSW borging) te realiseren, levert dit voor ons onacceptabele effecten op. Voor de nieuwe huurprijs van € 878.- (of 936.-) zijn de woningen niet in de markt af te zetten. De € 750.- is op dat moment al de maximaal realiseerbare huur in de markt. Gevolg gaat worden dat, indien wij de niet DAEB woningen niet met WSW borging kunnen blijven financieren, wij deze categorie woningen niet meer zullen kunnen bouwen. Omdat de minimale projectomvang niet met alleen DAEB woningen behaald kan worden, zullen wij dus niet investeren en zal de bouwproductie in het segment ouderenhuisvesting dus stil vallen. Gezien de stijgende vraag in de komende jaren is dit een ongewenst effect van de EU regelgeving. De minister gaat er vanuit dat marktpartijenpartijen in het middensegment (tussen de € 650.- en de € 1.000.-) zullen gaan investeren. Tot op heden hebben beleggers dat nog niet gedaan, omdat het rendement op dit soort investeringen te laag is in verhouding tot het gewenste rendement. Bij een eerder genoemde investering van € 175.000.- en een huurprijs van € 650.- bedraagt het bruto aanvangsrendement 3,56%. Bij een huurprijs van € 910.- bedraagt het bruto aanvangsrendement 5,1%, hetgeen nog altijd te laag is om de huidige rentelasten van tussen de 5,2% en de 5,7% te kunnen dragen. Mijn verwachting is dan ook dat beleggers het segment tussen de € 650.- en de € 910.- zullen blijven mijden. Oplossing voor het probleem is een uitzondering maken voor de ouderenhuisvesters. Basis onder de EU beschikking is de veronderstelde concurrentievervalsing tussen corporaties en beleggers. Aangezien deze er niet is zou dus de huurgrens van € 650.- verhoogd kunnen worden naar € 910.-. Daarnaast investeren ouderenhuisvesters meer in hun woningen dan anderen in een gewoon appartement , hetgeen een extra argument is. Om de huurprijs van € 910.- betaalbaar te kunnen houden is ook een verhoging van de € 33.000.- grens noodzakelijk tot € 38.000.- (zie ook de brief van Dudok van 21 januari j.l.).