[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Uitwerking van de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking

Bijlage

Nummer: 2011D14025, datum: 2011-03-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Focusbrief ontwikkelingssamenwerking (2011D14024)

Preview document (šŸ”— origineel)


Focusbrief ontwikkelingssamenwerking

		

I 		Inleiding									

II		Uitwerking speerpuntenbeleid						

II A		Inleiding: uitgangspunten van speerpuntenbeleid				

II B		Uitwerking speerpunten							

II B1		Veiligheid en rechtsorde							

II B2		Water										

II B3		Voedselzekerheid								

II B4		Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)		

II C		Bezuinigingen									

III		Landenkeuze									

III A		Uitgangspunten								

III B		Meer focus op minder landen						

III C		Centrale fondsen								

IV		Uitfasering: onomkeerbaar, maar verantwoord				

V		Financiƫle contouren								

Bijlage		Onderbouwing keuze per partnerland					

I Inleiding 

De drie belangrijkste doelen van het buitenlandse beleid zijn het
verbeteren van de economische positie van Nederland in de wereld, het
bevorderen van stabiliteit en veiligheid in de wereld, en het bevorderen
van mensenrechten en rechtsstaat. 

Om resultaten te boeken, moet Nederland samenwerken. Ook met
ontwikkelingslanden, omdat zij zowel deel zijn van het probleem als van
de oplossing. De armoede in ontwikkelingslanden en de Nederlandse
doelstellingen hangen nauw met elkaar samen. Het is de kunst om belangen
bij elkaar te brengen. Ontwikkelingssamenwerking moet daaraan een
belangrijke bijdrage leveren. 

Nederland houdt oog voor gerechtvaardigde belangen van
ontwikkelingslanden. Internationale solidariteit en de Millenniumdoelen
blijven belangrijk, net als het streven naar een samenhangend beleid. 

Om burgers bij ontwikkelingssamenwerking te betrekken, zijn zichtbare
resultaten nodig. Ginds en in ons eigen land. Mede daarom streeft het
kabinet naar een fundamentele herziening van het ontwikkelingsbeleid,
met als leidraad het rapport Minder pretentie, meer ambitie.
Ontwikkelingshulp die verschil maakt van de Wetenschappelijke Raad voor
het Regeringsbeleid. 

De ā€˜Basisbrief Ontwikkelingssamenwerkingā€™ van november 2010 heeft
een eerste aanzet gegeven. De belangrijkste verandering is de
verschuiving van sociale naar economische sectoren. De zelfredzaamheid
van ontwikkelingslanden krijg meer nadruk; het particuliere initiatief
krijgt meer mogelijkheden. Daarnaast wil Nederland een passende rol
spelen in de aanpak van wereldwijde problemen als veiligheid, migratie,
klimaatverandering, financiƫle stabiliteit, voedseltekort en
watergebrek. Dat vereist positie kiezen, focus aanbrengen. Waar kunnen
wij het verschil maken; waar liggen onze belangen?

Naast deze herziening van het ontwikkelingsbeleid spelen ook de in het
Regeerakkoord aangekondigde bezuinigingen een rol. Het ODA-budget wordt
vanaf 2012 teruggebracht naar het niveau van 0,7% BNP, via een
tussenstap van 0,75% BNP in 2011. Dit leidt tot ingrijpende keuzes en
bezuinigingen, die samenhangen met de beleidsherziening (zie ook
paragraaf II.C en paragraaf V).

Om effectiever en efficiƫnter te kunnen zijn, moet een kwaliteitsslag
worden gemaakt. Kernbegrippen zijn verdere professionalisering van het
personeelsbeleid en opbouw van kennis. In het personeelsbeleid komt meer
ruimte om versneld en op termijn de deskundigheid op de vier speerpunten
te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld meer focus op de gerichte
instroom van personeel, meer inzet op detacheringen en uitwisselingen
met het bedrijfsleven en kennisinstellingen, en verdere flexibilisering
van de duur van arbeidscontracten. Ook zullen de relaties met
kennisinstellingen, bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld onder de
loep worden genomen om deze spelers nauwer bij de formulering en
uitwerking van nieuw beleid te betrekken. Dit moet niet alleen leiden
tot meer en betere resultaten, maar ook tot sterkere banden tussen
partijen die betrokken zijn bij ontwikkeling(samenwerking). 

Leidraad van deze notitie is het maken van keuzes. Deze keuzes betreffen
de speerpunten van beleid en de landen waarmee Nederland een intensieve
bilaterale ontwikkelingsrelatie nastreeft. Het doel van deze keuzes is
om geconcentreerder, effectiever en professioneler bij te kunnen dragen
aan ontwikkeling. 

Nederland wil vier speerpunten verder ontwikkelen. Deze speerpunten
vormen een goede verbinding tussen de wereldwijde problemen en de
Nederlandse kennis: (a) veiligheid en rechtsorde, (b) voedselzekerheid,
(c) water en (d) Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR).
Het ministerie van Buitenlandse Zaken zoekt daarbij de samenwerking met
andere departementen. Met de keuze voor de productieve sectoren
voedselzekerheid en water is expliciet aansluiting gezocht bij de
Nederlandse economische topgebieden. Bovendien wordt het aantal
partnerlanden drastisch verlaagd. In plaats van 33 landen concentreert
de bilaterale ontwikkelingssamenwerking zich voortaan op 15 landen. 

Deze brief werkt eerst de vier speerpunten verder uit. Dan volgen uitleg
over de landenkeuze en de uiteindelijke landenlijst. Vervolgens wordt
beschreven hoe Nederland verantwoord maar onherroepelijk vertrekt uit de
afgevallen landen. Tot slot geeft deze brief een schets van de
financiƫle gevolgen. In de Memorie van Toelichting bij de begroting van
Buitenlandse Zaken voor 2012 worden de financiƫle gevolgen in meer
detail gepresenteerd. 

Een aantal elementen uit de ā€˜Basisbrief Ontwikkelingssamenwerkingā€™
zal later dit voorjaar worden uitgewerkt, onder andere multilaterale
samenwerking (in breder perspectief) en algemene begrotingssteun.
Uitgangspunt voor dit laatste blijft dat begrotingssteun niet wordt
gegeven wanneer sprake is van corruptie, schending van mensenrechten of
onvoldoende good governance. Zoals toegezegd zal het kabinet de Tweede
Kamer later dit jaar informeren over transparantie, coherentie en global
public goods en, conform het Regeerakkoord, over de discussie over de
internationale definitie van uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking. De
Tweede Kamer ontving al de kabinetsvisie over de toekomst van de
Europese OS in de kabinetsreactie op de groenboeken (EU-OS;
begrotingssteun) evenals de kabinetsreactie die is opgesteld in het
kader van de consultatie ā€˜What funding for EU external action after
2013?ā€™. Meer informatie over individuele exit-strategieĆ«n volgt eind
2011, als de plannen door de betrokken posten zijn uitgewerkt. 

II Uitwerking speerpuntenbeleid

A	Inleiding: Uitgangspunten van speerpuntenbeleid

Investeren in duurzame groei stelt ontwikkelingslanden in staat hun
problemen zelf op te lossen en minder afhankelijk te worden van hulp.
Daarvoor is een sterke private sector in ontwikkelingslanden nodig; het
internationaal actieve bedrijfsleven kan behulpzaam zijn. Bij de
uitwerking van zijn vier speerpunten bevordert het kabinet daarom een
goed ondernemingsklimaat en investeert het in samenwerking met het
bedrijfsleven. Dit gebeurt onder meer door schaalvergroting en
uitbreiding van publiek-private partnerschappen, handhaving en
verbetering van het OS-bedrijfsleveninstrumentarium en regelmatig
strategisch overleg met het bedrijfsleven.

De uitwerking van de speerpunten kent een aantal uitgangspunten:
selectiviteit, samenhang tussen speerpunten, effectiviteit en
meerwaarde. De meerjarige landenstrategieƫn voor de periode 2012-2015
worden onder meer op deze punten beoordeeld.

Selectiviteit Ontwikkelingssamenwerking is gebaat bij scherpe keuzes.
Uiteraard spelen veel factoren mee bij het bereiken van onze doelen,
maar dat wil niet zeggen dat Nederland op alle terreinen actief moet
zijn. Het aantal speerpunten is beperkt tot vier. Milieu, goed bestuur
en gender zijn dwarsdoorsnijdende aandachtsgebieden die vooral in dienst
van de speerpunten worden ingezet.

Samenhang Synergie draagt bij aan de doeltreffendheid en doelmatigheid.
Daarom wordt bij de invulling van de speerpunten aansluiting gezocht bij
de Nederlandse prioriteiten van het buitenlandse beleid en de
prioriteiten van ontwikkelingslanden. Anders gezegd: hoe kan
ontwikkelingssamenwerking bijdragen aan andere doelen? 

Meerwaarde De meerwaarde wordt gedefinieerd door de Nederlandse
deskundigheid, onze positie ten opzichte van andere donoren en de
meerwaarde die een bilaterale samenwerking voor Nederland heeft. Op de
speerpunten moet deskundigheid behouden blijven of worden uitgebreid. 

Effectiviteit Effecten moeten meetbaar zijn, zonder in cijferfetisjisme
te vervallen. Vooraf moet bekend zijn welk resultaat wordt beoogd. De
uitgangssituatie moet duidelijk zijn, zodat voortgang kan worden
aangetoond. Bovendien moet duidelijk zijn waarom voor een bepaalde
interventie wordt gekozen. Plannen worden onderbouwd (evidence based
policy) met bewijzen of - als dit niet mogelijk is - met
veronderstellingen. 

Deze principes zullen ook van toepassing zijn op multilaterale en
maatschappelijke organisaties. Hieronder is op hoofdlijnen en per
speerpunt uitgewerkt wanneer het bilaterale kanaal wordt ingezet, en wat
via de multilaterale en particuliere kanalen wordt gedaan. Verder
concentreert deze brief zich op het bilaterale kanaal.

B. Uitwerking speerpunten

B1 Veiligheid en rechtsorde 

Het probleem

De wereldwijde veiligheidsproblematiek is veranderd. Extremistische
groeperingen nemen vaker hun toevlucht tot landen en gebiedsdelen met
een zwak bestuur en een zwakke rechtsorde (Afghanistan, Pakistan, Jemen,
Somaliƫ). Internationale wapen-, drugs- en vrouwenhandelaren bereiken
vanuit deze gebieden gemakkelijker het Westen. De illegale handel in
grondstoffen (coltan in DRC, papaver in Afghanistan) in landen met zwak
bestuur zorgt voor grotere instabiliteit. Conflicten over
watervoorraden, de toevoer van olie en gas, en piraterij op
aanvoerroutes ondermijnen steeds vaker onze welvaart. En conflicten
tussen en binnen landen leiden tot grotere vluchtelingenstromen en meer
illegale immigratie. Veel asielzoekers in Nederland komen uit
conflictlanden (Somaliƫ, Afghanistan). 

Conflicten zorgen voor veel menselijk leed, belemmeren
sociaal-economische ontwikkeling en daarmee ook het bereiken van de
Millenniumdoelen. Werkloosheid, uitsluiting, mensenrechtenschendingen of
onveiligheid dragen op hun beurt bij aan het ontstaan van gewelddadige
conflicten. Die conflicten zijn bovendien desastreus voor de economie.
De jaarlijkse kosten van internationale conflictbeheersing worden
geschat op $270 miljard per jaar, waarvan 7,2 miljard voor
internationale vredesoperaties (VN- operaties; blauwhelmen). Voorkomen
is dus niet alleen menselijk, maar ook efficiƫnt. 

Door te werken aan vredesopbouw, conflictpreventie en staatsopbouw
streeft de regering ernaar bij te dragen aan het verminderen van
tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen en het ontstaan van
ā€˜ungoverned spacesā€™ die door terreurgroeperingen en criminele
organisaties kunnen worden uitgebuit. Om radicalisering tegen te gaan is
het daarbij van belang om de onderliggende oorzaken van uitsluiting,
conflicten en instabiliteit in ogenschouw te nemen.

Doelstelling 

Nederland zet zich in voor het bevorderen van de menselijke veiligheid
(human security) in zwakke staten door de onderliggende oorzaken van
instabiliteit, conflict en uitsluiting aan te pakken. Dit schept de
voorwaarden voor meer veiligheid en ontwikkeling. De problemen vragen om
een samenhangende en specifieke benadering op basis van drie
doelstellingen:

Verbeteren van veiligheid van mensen (ā€˜human securityā€™) en
bevorderen van rechtsorde. Deze aanpakt bevordert de stabiliteit in
fragiele staten, die ook van belang is voor de veiligheid van Nederland.


Bijdragen aan legitieme overheden met voldoende capaciteit voor
uitvoering van de meest wezenlijke functies.

Zichtbare resultaten (ā€˜vredesdividendā€™) door snelle levering van
sociale voorzieningen en werkgelegenheid. 

Positie Nederland

Nederland krijgt internationale erkenning voor zijn 3d-samenwerking
(diplomacy, defense and development) in bijvoorbeeld Afghanistan en
Burundi. Naast Buitenlandse Zaken nemen daaraan ook de ministeries van
Defensie, V&J en EL&I deel: de whole of government-benadering. Uit het
Stabiliteitsfonds en het Wederopbouwfonds kan snel ondersteuning op maat
worden geboden. Bovendien werkt de Nederlandse overheid samen met onder
andere Nederlandse universiteiten, lokale partners, maatschappelijke
organisaties en het bedrijfsleven. 

Raakvlakken met buitenlands beleid

Het speerpunt ā€˜Veiligheid en rechtsorde in fragiele statenā€™ brengt
verschillende delen van het buitenlandse beleid samen in een
gezamenlijke benadering. Het speerpunt draagt bij aan de
Millenniumdoelen, het mensenrechtenbeleid, het bredere veiligheidsbeleid
(terrorismebestrijding, internationale criminaliteitsbestrijding,
vluchtelingenstromen en illegale migratie). Ook economische belangen
worden gediend. 

Werkwijze 

De gezamenlijke benadering betekent een (landen)specifieke combinatie
van defensie, diplomatie en ontwikkeling. Bij defensie gaat het
bijvoorbeeld om ontwapening en hervorming van de krijgsmacht; bij
diplomatie onder meer om ondersteuning van politieke- en
vredesprocessen, verzoening en het tegengaan van straffeloosheid; bij
ontwikkelingssamenwerking om opbouw van bestuur en rechtsstaat, onder
andere door in te zetten op de keten politie-rechtbank-gevangenis, het
creƫren van werkgelegenheid en levering van basisvoorzieningen. 

Nederland zet zich bilateraal in voor zaken die internationaal nog
onderbelicht zijn en waarin Nederland relatief goed is, zoals hervorming
van de veiligheidssector en ontwikkeling van de rechtsstaat. Ook gaat
het om politieke aandacht bij vredesonderhandelingen, en de samenwerking
tussen het Nederlandse en lokale bedrijfsleven. Voor het overige heeft
multilaterale samenwerking de voorkeur. Internationale vredesmissies,
ontwapening, demobilisatieprogramma's en grootschalige investeringen in
basisvoorzieningen worden bij voorkeur multilateraal geregeld. Het
maatschappelijk middenveld kan bijdragen aan sociale voorzieningen en
het gesprek tussen overheid en verschillende bevolkingsgroepen. Het
bedrijfsleven speelt vooral een rol in het creƫren van werkgelegenheid,
en als partner op de speerpunten water en voedselzekerheid. 

Doorsnijdende themaā€™s

In zwakke staten is de verbetering van bestuur zo essentieel, dat het
een aparte doelstelling vormt. Na conflictsituaties zijn het herstel van
vertrouwen in overheidsinstanties (o.a. door corruptiebestrijding) en de
opbouw van overheidscapaciteit voor wezenlijke taken als veiligheid,
rechtsorde, economische groei en werkgelegenheid van groot belang om de
afhankelijkheid van internationale hulp te verminderen en de
zelfredzaamheid te bevorderen. Gender krijgt speciale aandacht binnen de
drie doelstellingen. Vrouwen worden niet alleen gezien als slachtoffers
van conflict, maar ook als belangrijke spelers in wederopbouw en
economische ontwikkeling. VN-resolutie 1325 is de leidraad bij concrete
activiteiten. Bovendien wordt de synergie tussen de speerpunten
versterkt. Bijvoorbeeld tussen water en conflictpreventie in Jemen, en
werkgelegenheid en voedselzekerheid in de Palestijnse Gebieden. Ook
landgebruik, waterbeheer en grondstoffenexploitatie kunnen leiden tot
(internationale) conflicten. 

Prioriteiten 

Inzet op de ontwikkeling van de rechtsstaat door onder meer
capaciteitsopbouw, in nauwe samenhang met hervorming van de
veiligheidssector en ondersteund door een politieke dialoog. 

CreĆ«ren van werkgelegenheid, als ā€˜vredesdividendā€™ voor de
bevolking. Dit is cruciaal voor stabiliteit en een aanknopingspunt voor
samenwerking met de private sector.

Vergroten van landenspecifieke expertise en het maken van programmaā€™s
om conflicten te voorkomen door conflictanalyses en samenwerking met
lokale spelers (community-based approach). 

Inzet op de rol van de vrouw in vredesprocessen met een nieuw Nederlands
actieplan voor uitvoering van VN-resolutie 1325 en het MDG3-fonds.

Streven naar een effectievere multilaterale inzet in
postconflictsituaties.

B 2. Water

Het probleem

Een groeiend aantal landen heeft te kampen met waterproblemen die
voortkomen uit klimaatverandering, overlast, schaarste en vervuiling.
Dit heeft gevolgen voor drinkwater, voedselvoorziening, infrastructuur
en economische ontwikkeling, maar ook voor (kwetsbare) ecosystemen en de
stabiliteit van samenlevingen. Gebrek aan schoon drinkwater en sanitaire
voorzieningen veroorzaakt ziekte en (kinder)sterfte, en vergroot de
werklast en kwetsbaarheid van meisjes en vrouwen in ontwikkelingslanden.
Waterschaarste is een potentiƫle bron van conflict op lokaal, nationaal
en internationaal niveau, terwijl overstromingen vaak resulteren in
grote schade en dodelijke slachtoffers. Verzilting in kustgebieden
bedreigt de landbouw; de onttrekking van grondwater veroorzaakt
bodemdaling, waardoor de kans op overstromingen toeneemt. 

Doelstelling 

Nederland wil met zijn kennis en ervaring bijdragen aan effectief
waterbeheer, met de volgende doelen:

Efficiƫnt en duurzaam watergebruik, vooral in de landbouw (70 procent
van het mondiale watergebruik is voor de landbouw).

Veilige delta's en beter beheer van stroomgebieden, ook in het kader van
klimaatverandering. 

Verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen.

Positie Nederland

Nederland beschikt over veel (specifieke) kennis en deelt deze ook met
andere landen. Vooral onze samenhangende benadering is uniek. Wereldwijd
wordt een beroep gedaan op Nederlandse kennis van beheer en inrichting
van stroom- en kustgebieden, grensoverschrijdend waterbeheer, duurzame
irrigatie- en drainagetechnologie en (afval)waterzuivering. Daarnaast
wordt naar Nederland gekeken voor ondersteuning bij aanpassing aan
klimaatverandering, het beschermen van stedelijke agglomeraties tegen
overstromingen, het ontwikkelen van innovatieve financieringsvormen, en
het betrekken van watergebruikers bij planning en uitvoering. Nederland
beschikt ook over financiƫle middelen (bijvoorbeeld voor de inzet van
het bedrijfsleven) en kent een sterke samenwerking tussen ministeries.
Een goed voorbeeld van die samenwerking is het Water Mondiaal-programma.
Het speerpunt water biedt ook kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.


Raakvlakken met buitenlands beleid

Waterbeheer en toegang tot water zijn essentiƫle elementen van
armoedebestrijding, duurzame economische groei en zelfredzaamheid.
Vooral productie in relatie tot voedselzekerheid is afhankelijk van goed
waterbeheer. Waterverdeling komt in toenemende mate onder druk te staan
in internationale rivierbekkens, en dreigt lokale en internationale
spanningen verder te voeden. Nederland draagt al bij aan internationale
waterdiplomatie en legt zich daarop nog meer toe. Nederlandse
waterdeskundigheid kan ook worden ingezet bij (de preventie van)
humanitaire noodsituaties en tijdens wederopbouw. Toegang tot drinkwater
en sanitatie is erkend als sociaal-economisch recht en wordt door
Nederland actief uitgedragen.

Doorsnijdende thema's 

Goed bestuur staat centraal in het waterbeleid. Adequaat waterbeheer en
het voorkomen van conflicten die voortkomen uit toegang tot en verdeling
van water, vergen sterke instituties met voldoende capaciteit. De
verantwoordingsrelatie tussen instellingen en watergebruikers verdient
speciale aandacht. In verschillende landen is al ervaring opgebouwd met
het verbeteren van inspraak door de gebruikers, het afleggen van
rekenschap door de aanbieders van drinkwater, en het vergroten van
duurzaamheid en ownership van watersystemen. Goed beheer van natuurlijke
hulpbronnen is essentieel voor geĆÆntegreerd waterbeheer. 

Werkwijze 

Nederland werkt bilateraal samen op terreinen waar Nederland een
kennisvoorsprong heeft en waar samenwerking tussen overheid, het
Nederlandse bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en
kennisinstellingen een meerwaarde heeft. Nederland werkt via
multilaterale instellingen als UNICEF, de Wereldbank en de Aziatische
Ontwikkelingsbank aan de uitvoering van (grootschalige)
investeringsprogramma's. Bij deze multilaterale organisaties spant
Nederland zich in om de rol van deskundige Nederlandse
kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en bedrijven te
vergroten.

Prioriteiten

Uitbreiding van Publiek-Private Partnerschappen (PPPā€™s) en
samenwerkingsprogrammaā€™s. Dit kan het snelst binnen de drinkwater- en
sanitatiesector, waar al intensief wordt samengewerkt met Nederlandse
drinkwaterbedrijven, waterschappen, kennisinstellingen, maatschappelijke
organisaties en lokale partners. 

Verbetering van waterbeheer en aanpassing op klimaatveranderingen,
gericht op duurzame voedselproductie en veilige deltaā€™s. Dit gebeurt
met betrokkenheid van het Netherlands Water Partnership
(koepelorganisatie van de Nederlandse watersector). Activiteiten op het
gebied van drinkwater en sanitatie vormen nu nog het grootste deel van
het totale waterprogramma. Activiteiten gericht op vergroting van
voedselzekerheid, aanpassing aan klimaatverandering en veilige deltaā€™s
worden uitgebreid. 

Het aantal partnerlanden waarin volgens de principes van Water Mondiaal
wordt samengewerkt, stijgt met vijf (uitgaande van de landenlijst).
Hierbij wordt samenwerking gezocht met betrokken departementen. De keuze
van de landen wordt mede gebaseerd op een onderzoek van Netherlands
Water Partnership naar de interesse van de Nederlandse watersector in
diverse landen.

B 3. Voedselzekerheid 

Het probleem

Wereldwijd zijn 1 miljard mensen chronisch ondervoed en hebben 2 miljard
mensen een tekort aan essentiƫle voedingsstoffen. Enerzijds staat de
productie onder druk door een toenemende strijd om land, water en
energie. Anderzijds hebben de allerarmsten te weinig geld om voedsel te
kopen. Problemen ontstaan ook als vraag en aanbod niet bij elkaar komen,
bijvoorbeeld door falende markten of ontoereikende regelgeving en
slechte infrastructuur. Kleine boeren zijn vaak onvoldoende
geĆÆntegreerd in de markteconomie. In 2050 moet 70 procent meer voedsel
worden geproduceerd en verhandeld. Vooral in Afrika kan de productie nog
fors toenemen, zeker gezien de sterk toenemende vraag uit Aziƫ. Maar er
zijn veel obstakels te overwinnen. In rurale gebieden, vooral in
sub-Sahara Afrika, laat ontwikkeling van de landbouw nog te wensen over.
De oorzaken zijn niet alleen landbouwkundig, maar vaak ook politiek of
institutioneel. De natuurlijke hulpbronnen voor landbouw en rurale
ontwikkeling zijn niet evenredig verdeeld, vaak slecht beheerd en worden
schaarser. De private sector kan door marktverstoringen vaak onvoldoende
bijdragen aan noodzakelijke productiviteitsstijgingen. 

Doelstelling

Het vergroten van voedselzekerheid (Millenniumdoel 1: halvering van
honger en het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft) door het
stimuleren van duurzame productie, efficiƫntere markten, grotere
inkomenszekerheid en verbeterde toegang tot gezond voedsel.

Positie Nederland

Nederland heeft veel te bieden, met zijn innovatiekracht en
internationaal opererende bedrijven op het gebied van voeding en
landbouw, zijn positie als tweede landbouwexporteur ter wereld, zijn
toonaangevende kennisinstellingen met expertise over het stimuleren van
(rurale) bedrijvigheid en landbouw, zijn ervaring in duurzame
handelsketens en de expertise op watergebied. Deze expertise kan worden
gecombineerd met de sterke reputatie van Nederland als donorland. De
Nederlandse programmaā€™s ter ondersteuning van bedrijvigheid en
ondernemingsklimaat (PUM, PSI, ORIO, IDH en CBI) zijn inzetbaar voor
voedselzekerheid. Het samenbrengen van kennis en instrumenten kan het
speerpunt bovendien een extra impuls geven. Buitenlandse Zaken en EL&I
ontwikkelen een pilotprogramma op het gebied van voedselzekerheid. 

Raakvlakken met buitenlands beleid

Voedselzekerheid sluit aan bij Nederlandse kennis en kunde. Daardoor
ontstaan investerings- en handelsmogelijkheden voor Nederlandse
bedrijven en instellingen. Economische groei en voedselzekerheid leveren
ook een bijdrage aan vrede en veiligheid, omdat conflicten mede ontstaan
door uitsluiting en armoede. Hoge voedselprijzen kunnen tot ontwrichting
leiden. Beter gebruik van water in de landbouw kan leiden tot een
vermindering van conflicten over water. Meer zeggenschap van vrouwen
over voedsel leidt tot kinderen met een hoger geboortegewicht, minder
moedersterfte en beter gevoede kinderen. De voeding in de eerste
levensjaren is erg bepalend voor de ontwikkeling van kinderen. 

Werkwijze 

Het bevorderen van voedselzekerheid betekent een hogere en duurzamere
productie, efficiƫnte verkoop en ruimere toegang tot goed voedsel.
Nederland zal markten en bedrijven vooruit helpen. Waar mogelijk worden
Publiek-Private Partnerschappen ontwikkeld. Dit alles gebeurt in de
eerste plaats via het bilaterale kanaal en met het inschakelen van de
private sector. Aandachtsgebieden zijn landrechten, financiƫle
dienstverlening op het platteland, versterken van
producentenorganisaties, (agrarisch) beroepsonderwijs, integratie van
kleine boeren in marktketens en rurale infrastructuur. Multilaterale
samenwerking met bijvoorbeeld IFAD en IFC draagt bij aan
schaalvergroting en harmonisatie.

Doorsnijdende thema's 

Goed bestuur is van groot belang voor voedselzekerheid, economische
groei en private- sectorontwikkeling. Een goed functionerende
rechtsstaat is essentieel voor een gunstig ondernemingsklimaat.
Rechtszekerheid is niet alleen een voorwaarde voor het lokale, maar ook
voor het Nederlandse bedrijfsleven. Landrechten, ook voor vrouwen, zijn
fundamenteel. Vrouwen spelen een belangrijke rol in voedselproductie en
-verkoop, maar hebben vaak minder toegang tot productiemiddelen als
kapitaal, kennis en land. Ook in de landbouw is speciale aandacht voor
gender daarom belangrijk. Duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen
draagt mede bij aan de beschikbaarheid van water en voorkomt erosie. 

Prioriteiten

Een duurzame productiviteitsverhoging en duurzaam land- en watergebruik
door het stimuleren van innovatie in samenwerking met
kennisinstellingen.

Duurzame ketenontwikkeling, zodat lokale producenten ook kunnen
profiteren van internationale en regionale handel. Het Initiatief
Duurzame Handel en andere publiek-private samenwerkingen spelen hierin
een belangrijke rol.

Betere toegang tot goede voeding voor armere bevolkingsgroepen door
hogere werkgelegenheid, sociale voorzieningen en het verhogen van de
duurzame productie van voedsel.

Creƫren van gunstige omstandigheden voor producenten door het wegnemen
van knelpunten, betere landelijke infrastructuur, steun aan
boerenorganisaties en financiƫle dienstverlening (inclusief
verzekeringen).

Stimuleren van lokale en regionale markten, en het bevorderen van
internationale markttoegang en ā€“handel. Dit zorgt voor koppeling van
consumenten en producenten. Bovendien kunnen marktprikkels dienen als
leidraad voor economische ontwikkeling.

B 4. Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) 

Het probleem

Zwanger worden, zwanger zijn en bevallen, gaan in ontwikkelingslanden
vaak gepaard met ziekte en complicaties. Het is veelzeggend dat van alle
Millenniumdoelen de minste winst is geboekt op het terrein van
moedersterfte en het verbeteren van de ā€˜reproductieve gezondheidā€™.
Dit is het gevolg van zwakke gezondheidszorg, genderongelijkheid (in
toegang tot onderwijs en voedsel, maar ook in zelfbeschikkingsrecht),
ziektes als malaria en HIV/AIDS, het gebrek aan anticonceptie en
beperkte mogelijkheden tot veilige abortus. Moedersterfte ontwricht
gezinnen, maar belemmert ook economische groei. Gebrekkige seksuele en
reproductieve gezondheid en rechten zorgen voor een hoge en
onevenwichtige bevolkingsgroei. Dat heeft gevolgen voor
voedselzekerheid, werkgelegenheid en de beschikbaarheid van schaarse
hulpbronnen en basisvoorzieningen. 

Doelstelling

Nederland zet zich in voor het verminderen van moedersterfte en het
verzekeren van algemene toegang tot ā€˜reproductieve gezondheidā€™
(Millenniumdoel 5). Specifieke doelen zijn:

Verbeterde toegang tot kwalitatief goede anticonceptie, medicijnen,
vaccins en middelen voor ā€˜reproductieve gezondheidā€™.

Voorlichting van jongeren over seksualiteit, zodat ze zelf keuzes kunnen
maken in relaties, seks en het gebruik van anticonceptie.

Verbetering van de kwaliteit van en de toegang tot publieke en private
gezondheidsdiensten, in relatie tot SRGR.

Wegnemen van belemmeringen bij toegang tot gezondheidszorg voor
gemarginaliseerde groepen zoals drugsgebruikers, prostituees, homoā€™s
en gevangenen in diverse landen.

Positie Nederland

Hoewel veel (donor)organisaties actief zijn op dit terrein, is vooral
Nederland een vooruitstrevende en standvastige pleitbezorger van
ā€˜seksuele en reproductieve gezondheid en rechtenā€™. Ondanks dat dit
voor velen een controversieel onderwerp is. Nederland heeft in eigen
land ervaring opgedaan met jongeren en seksualiteit, toegang tot
anticonceptie, voorkomen van onveilige abortus, ā€˜reproductieve
rechtenā€™ in het algemeen en de rechten van lesbiennes, homoā€™s,
biseksuelen, transseksuelen, prostituees en drugsgebruikers in het
bijzonder. De Nederlandse ervaring met publiek-private samenwerking in
de gezondheidzorg, bijvoorbeeld met ziektekostenverzekeringen, is nuttig
voor ontwikkelingslanden die samen met private partijen
(ā€˜reproductieveā€™) gezondheidszorg op lange termijn willen
financieren (met de keuze van SRGR als speerpunt wordt ook aangesloten
bij een van de economische topgebieden: life sciences).

Raakvlakken met buitenlands beleid

SRGR draagt bij aan verschillende doelstellingen van het buitenlandse
beleid, om te beginnen het bevorderen van mensenrechten. Moedersterfte
schendt het recht op leven; deze schending is vaak te vermijden.
ā€˜Reproductieve rechtenā€™ dragen bij aan het bestrijden van
genderongelijkheid. SRGR helpt bij het afremmen van de bevolkingsgroei.
Gezondheid van vrouwen en jonge kinderen beĆÆnvloedt ook de
voedselzekerheid en daarmee de economische groei. Andersom geldt dat een
vrouw die chronisch ondervoed is, grote kans heeft op een kind met te
laag geboortegewicht. Zo wordt ondervoeding van generatie op generatie
overgedragen. Dat gaat gepaard met een grotere kans op chronische
ziekten en hogere zorgkosten. 

Werkwijze 

Nederland werkt nauw samen met de VN-instellingen. Dat zijn vooral UNFPA
(die het mandaat heeft voor SRGR), WHO (essentiƫle partner voor de
ontwikkeling van standaarden en het verbeteren van de gezondheidszorg)
en het SRGR-onderzoeksprogramma van de VN. Multidonorfondsen dienen voor
schaalvergroting. Voorbeelden van dergelijke fondsen zijn het Global
Programme for Reproductive Health Supplies, de Global Alliance for
Vaccine and Immunisations (GAVI) en het Global Fund to fight Aids,
Tuberculose and Malaria (GFATM). Nederland werkt samen met het
bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties uit binnen- en buitenland
om de toegang tot anticonceptie en andere voorzieningen te vergroten. De
farmaceutische industrie is ook betrokken, bijvoorbeeld in Product
Development Partnerships voor het ontwikkelen van nieuwe vaccins,
voorbehoedmiddelen en medicijnen.

Doorsnijdende themaā€™s

Gendergelijkheid en SRGR liggen in elkaars verlengde, zoals eerder
opgemerkt. Het gaat bij het bestrijden van moedersterfte ten diepste om
het recht op leven. Goed bestuur is een belangrijke voorwaarde voor
dienstverlening aan de bevolking en verdient de nodige aandacht.
Gezondheids- en SRGR-diensten laten door mismanagement nog vaak te
wensen over. Corruptie kan er bijvoorbeeld toe leiden dat er moet worden
betaald voor SRGR-diensten die eigenlijk gratis zijn en dat (zwangere)
vrouwen daarom niet de juiste zorg krijgen.

Prioriteiten

Pleitbezorging en beĆÆnvloeding van beleid, op internationaal en
nationaal niveau.

Effectieve dienstverlening door betere aansluiting tussen overheid en
private sector.

Capaciteitsversterking in de gezondheidszorg voor betere dienstverlening
voor SRGR.

Gericht onderzoek om toegang tot voorzieningen te verbeteren,
bijvoorbeeld met Product Development Partnerships.

Onderwijs, onder andere door training van personeel en het beĆÆnvloeden
van lesprogrammaā€™s. 

C	Bezuinigingen

Geen prioriteiten zonder posterioriteiten. De ā€˜Basisbriefā€™ noemt
onderwijs en gezondheidszorg. Niet omdat deze themaā€™s onbelangrijk
zijn, maar omdat de Nederlandse meerwaarde op deze terreinen in
vergelijking met andere donorlanden relatief beperkt is. Zij verdwijnen
niet uit het Nederlandse beleid, maar ondersteunen voortaan de vier
speerpunten. Dat betekent bijvoorbeeld dat de inzet op het
beroepsonderwijs en onderwijs in zwakke staten wordt voortgezet of zelfs
vergroot, of dat beroepsonderwijs in relatie tot voedselzekerheid of
watermanagement extra aandacht kan krijgen. Minder geld gaat onder
andere naar:

 	Bilaterale inspanningen op basisonderwijs die niet bijdragen aan de
vier speerpunten.

De bijdrage aan het Fast Track Initiative. 

Sectorale begrotingssteun aan de onderwijssector.

Centrale onderzoeksprogrammaā€™s, voor zover deze los staan van de
speerpunten.

Voor gezondheidszorg geldt globaal hetzelfde. Investeringen in
gezondheidszorg zijn niet langer een doel op zich, maar moeten bijdragen
aan SRGR. Dit leidt tot bezuinigingen op de volgende terreinen:

Wereldwijde fondsen voor ziektebestrijding.

Nederlandse bijdragen aan internationale initiatieven gericht op brede
gezondheidssystemen. 

Bilaterale inzet op HIV/AIDS. 

Gezien het Regeerakkoord zijn ook bezuinigingen op thema's als goed
bestuur en milieu onontkoombaar. Minder geld gaat vooral naar de
onderdelen van deze themaā€™s die de speerpunten niet ondersteunen.
Activiteiten en programma's die de speerpunten wel ondersteunen, worden
zo veel mogelijk ontzien.

Omdat ā€˜goed bestuurā€™ een instrumenteel onderwerp is voor de
speerpunten, zal minder worden besteed aan programmaā€™s die de
speerpunten niet ondersteunen: 

Zelfstandige bilaterale programmaā€™s voor goed bestuur, zoals
medialiberalisering en civic education. Programmaā€™s voor
corruptiebestrijding blijven bestaan, omdat zij onder meer bijdragen aan
stabiliteit, transparantie en een goede besteding van publieke gelden,
waaronder ontwikkelingsgelden. 

Centraal gefinancierde programmaā€™s van multilaterale organisaties,
zoals de Governance Partnership Facility van de Wereldbank.

De onderdelen van het milieubeleid voor zover ze de vier speerpunten
niet ondersteunen, krijgen minder geld. Deze zijn grofweg:

Bossenprogrammaā€™s. Uitzonderingen zijn duurzame productie en
samenwerking met het bedrijfsleven op het gebied van hout. Het gaat hier
niet om bosbeleid of bosbeheer, maar om het verduurzamen van de
productieketen. Dit draagt direct bij aan economische ontwikkeling. 

Programmaā€™s voor hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden, na
beĆ«indiging van de nog lopende programmaā€™s die door het vorige
kabinet zijn geĆÆnitieerd. 

Inzet op biodiversiteit, behalve in relatie tot waterbeheer en
voedselzekerheid.

Generieke ondersteuning van nationale milieuplannen. 

III	Landenkeuze

A 	Uitgangspunten

De 33 landen waarmee Nederland een bilaterale ontwikkelingsrelatie
onderhoudt, zijn als uitgangspunt genomen voor de landenkeuze. De
volgende gegevens zijn betrokken in het selectieproces:

Er moet voldoende perspectief zijn op het behalen van
ontwikkelingsresultaten, mede door de Nederlandse meerwaarde, en het
dienen van de Nederlandse belangen. De mogelijkheden voor Nederland om
in te zetten op de vier speerpunten en de bredere Nederlandse belangen
hebben daarom een belangrijke rol gespeeld in het selectieproces. 

Het inkomens- en armoedeniveau. Welke landen hebben een laag
inkomensniveau en welke landen hebben inmiddels de status van
middeninkomenland bereikt? Welke behoeften hebben landen? Van belang is
ook in hoeverre landen door belastingheffing kunnen voorzien in hun
eigen inkomsten. Ten slotte is ook het aandeel van ontwikkelingsgeld in
de overheidsbegroting vastgesteld. 

Er is een inventarisatie gemaakt van de mogelijkheden om de speerpunten
van het kabinet en de vier speerpunten van de ā€˜Basisbriefā€™ vorm te
geven. Daartoe is voor elk van de 33 huidige partnerlanden een ā€˜quick
scanā€™ gemaakt, om te bezien waar kansen liggen en waar Nederland iets
te bieden heeft. Er is gekeken naar specifieke problemen, trends en
belemmeringen op elk van de speerpunten. Ook is inzichtelijk gemaakt
welk belang lokale spelers als overheid, private sector en
maatschappelijk middenveld hechten aan deze belemmeringen en in welke
mate samenwerking met Nederland een meerwaarde heeft (ten opzichte van
andere donoren). Ten slotte is bezien of er ook een breder Nederlands
belang bestaat en of synergie tussen de verschillende speerpunten
mogelijk is. 

Kansen voor en belangen van de meest betrokken vakdepartementen, met als
centrale vragen: in welke landen kan Nederland met kennis, expertise en
netwerken bijdragen aan zelfredzaamheid? En in welke landen spelen
specifieke Nederlandse belangen op terreinen als veiligheid en economie?

Omvang van het lopende hulpprogramma in financiƫle termen, het aantal
Nederlandse ontwikkelingsactiviteiten en de meerwaarde van Nederland als
donor. Uitfasering ligt meer voor de hand in landen waar afbouw van een
programma sneller kan en in goede samenwerking met het
ontwikkelingslanden. 

De mate van goed bestuur, inclusief democratisering, naleving van
mensenrechten en corruptiebestrijding (dan wel mogelijkheden om deze te
bevorderen).

De mate waarin eventuele sluiting of omvorming van het
ontwikkelingsprogramma bijdraagt aan de voorgenomen bezuinigingen op het
postennet. Hierover ontvangt u nadere informatie bij de beantwoording
van de motie-NicolaĆÆ. 

Om de effectiviteit te vergroten (Verklaringen van Parijs en Accra),
zorgvuldig donorschap te stimuleren en donor orphans te vermijden, is
bij de landenkeuze extra aandacht gegeven aan de werkverdeling tussen
donoren. Met de beperking van (speerpunten en) partnerlanden wil
Nederland de onderlinge werkverdeling verbeteren. Waar mogelijk is de
Nederlandse keuze van partnerlanden afgestemd met gelijkgezinde
donorlanden en de EU. 

Om hiertoe verdergaande afspraken te maken, organiseerde de
staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking in de marge van de
Informele OS-Raad een informeel overleg over werkverdeling met zes
andere gelijkgestemde lidstaten: het Verenigd Koninkrijk, Duitsland,
Denemarken, Zweden, Belgiƫ en Spanje. Het verslag aan de Tweede Kamer
zegt hierover: ā€˜Het belang van het Nederlandse initiatief om beter af
te stemmen nu veel donoren hun bilaterale ontwikkelingsbeleid herzien,
werd breed gedeeld. Er werd eveneens geconstateerd dat landenkeuzes vaak
sterk nationaal gedreven processen zijn. Dan valt de coƶrdinatieslag
gemakkelijk weg. De aanwezigen zegden toe elkaar goed op de hoogte te
houden van de veranderingen in sectorkeuze en landenconcentratie en waar
mogelijk met concrete oplossingen te helpen bij knelpunten die kunnen
ontstaan door terugtrekking uit een sector of een land. Er was duidelijk
politiek committent om nu verder werk te maken van de
werkverdelingsagenda, waarbij pragmatische samenwerking centraal zou
moeten staan. Grootschalige en ambitieuze afspraken over werkverdeling
zijn voorlopig niet aan de orde. En marge van de voorjaarsvergadering
van Wereldbank zal opnieuw hierover gesproken worden.ā€™ Eurocommissaris
Andris Piebalgs is vooraf en achteraf over dit initiatief geĆÆnformeerd.
De Europese Commissie ziet deze pilot als een steun voor haar
coƶrdinerende rol. 

B Meer focus op minder landen 

De uitkomst van het selectieproces is een lijst van landen die in
aanmerking komen voor de status van partnerland. Partnerlanden zijn
landen waarmee Nederland een meerjarige bilaterale ontwikkelingsrelatie
onderhoudt en waar aan de post gedelegeerde financiƫle middelen worden
ingezet. In partnerlanden worden programmaā€™s voor de speerpunten
water, SRGR, voedselzekerheid en veiligheid en rechtsorde uitgevoerd. De
inzet van mensen en middelen wordt afgestemd op deze speerpunten. Bij de
inzet op de vier speerpunten in het partnerland worden gender, goed
bestuur en milieuaspecten volledig en landenspecifiek meegenomen. De
regering hanteert voor de bilaterale programmaā€™s in partnerlanden een
financiƫle ondergrens van (vooralsnog) 15 miljoen euro. 

De vorige regering heeft de partnerlanden in drie profielen verdeeld.
Per profiel gelden specifieke doelen. De regering handhaaft deze
indeling omdat hieruit de keuze en vormgeving van de programmaā€™s
logisch kan worden afgeleid. Het is goed mogelijk dat de middelen voor
profiel II (vooral rechtsstaatontwikkeling en conflictpreventie) deels
ook in andere profielen worden ingezet.

Landen in profiel 1 zijn lage-inkomenslanden waar hulp een belangrijke
rol in ontwikkeling speelt. Deze landen beschikken over onvoldoende
middelen om de investeringen te doen die nodig zijn om de
Millenniumdoelen te halen. In de landen van profiel 2 (fragiele staten)
vormt een gebundelde benadering van vrede, veiligheid en ontwikkeling
(inclusief rechtsstaatontwikkeling) de kern van het programma. Het gaat
om een gelijktijdige inzet op veiligheid, legitiem bestuur en
sociaal-economische ontwikkeling. In profiel 3 zitten landen met een
gezonde economische groei. Bij profiel 3 landen is sprake van inzet op
de vier prioritaire speerpunten. In de komende jaren zal het ODA-budget
voor deze groep landen echter afnemen, in de verwachting dat betrokken
landen steeds meer in staat zullen zijn hun eigen ontwikkeling vorm te
geven zonder bilaterale ODA-inspanningen.

Voor een aantal voormalige partnerlanden uit profiel 3 wordt een nieuw
instrument gecreĆ«erd: de in de ā€˜Basisbrief
Ontwikkelingssamenwerkingā€™ aangekondigde transitiefaciliteit. Deze
faciliteit is een landenspecifiek instrument voor (bijna-)
middeninkomenlanden om de overgang van een bilaterale
ontwikkelingsrelatie naar een wederzijds profijtelijke economische
samenwerking mogelijk te maken. Deze faciliteit is ook gericht op het
verder verbeteren van het ondernemingsklimaat in sectoren met kansen
voor Nederlandse bedrijven. De inzet van Nederlandse kennis en kunde
wordt via de transitiefaciliteit bevorderd. 

Met de transitiefaciliteit worden bestaande instrumenten onder Ć©Ć©n
paraplu gebracht met landenspecifieke interventies die bijdragen aan de
overgang van ontwikkelingssamenwerking naar economische samenwerking.
Denk aan het inkopen van kennis, het vormgeven van de ā€˜makelaarsrolā€™
die de ambassade wil spelen om partijen bij elkaar te brengen, gerichte
financiƫle ondersteuning, technische assistentie, communicatie, studie-
en opleidingsmogelijkheden, en bezoekersprogramma's. Ambassades in de
betrokken landen worden uitgenodigd met voorstellen te komen. Andere
departementen, in het bijzonder EL&I en I&M, zijn nauw betrokken bij
opstelling en implementatie. In tegenstelling tot bij profiel 3 landen
is de inzet niet beperkt tot de vier prioritaire speerpunten. Uit de
transitiefaciliteit kunnen activiteiten worden ondersteund die bijdragen
aan economische samenwerking in brede zin. 

In lijn met de ā€˜Basisbriefā€™ hanteert het kabinet een lijst van 15
partnerlanden. De geselecteerde landen scoren hoog op de uitgangspunten
voor de landenkeuze (zie IIIA). In het uiteindelijke selectieproces zijn
alle genoemde criteria betrokken en meegewogen. De ambassades in de
partnerlanden, evenals de vakdepartementen, zijn nauw betrokken geweest
bij het besluitvormingsproces. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de
keuze voor de volgende 15 partnerlanden:

Profiel I			Profiel II				Profiel III

1.  Benin			7.  Afghanistan			12.  Bangladesh

2.  Ethiopiƫ			8.  Burundi				13.  Ghana

3.  Mali			9.  Jemen				14.  Indonesiƫ

4.  Mozambique		10. Palestijnse gebieden		15.  Kenia

5.  Oeganda			11. Soedan

6.  Rwanda	

De landen die hier niet zijn genoemd, hebben niet langer de status van
partnerland. Uitfasering van de hulp in deze landen gebeurt zorgvuldig
(zie paragraaf IV). 

Transitiefaciliteit Colombia, Vietnam en Zuid-Afrika komen in aanmerking
voor de transitiefaciliteit. 

Noord-Afrika & Midden-Oosten Het kabinet volgt de ontwikkelingen in
Noord Afrika en het Midden-Oosten nauwgezet. De Europese Unie zal daar
een grote rol spelen. Nederland zal nauw samenwerken met EU-lidstaten,
maar ook de bilaterale relatie met Egypte tegen het licht houden. Het
kabinet zal bezien welke rol ontwikkelingssamenwerking kan spelen voor
het transitieproces in deze regio in het algemeen en Egypte in het
bijzonder. Net als destijds in Oost-Europa is aan te nemen dat hier
programmaā€™s worden ontwikkeld die veel breder zijn dan het raamwerk
van ontwikkelingssamenwerking. Het kabinet komt daarop terug. 

Voormalige koloniƫn Suriname is geen partnerland meer, maar blijft nauw
met Nederland verbonden door de gedeelde geschiedenis,
gemeenschappelijke taal en sociaal-economische netwerken. In oktober
2008 besloten Nederland en Suriname gezamenlijk over de besteding van de
laatste nog resterende verdragsmiddelen. Zoals toegezegd tijdens de
begrotingsbehandeling in december 2010, ontvangt de Tweede Kamer dit
voorjaar een notitie over de nieuwe invulling van de betrekkingen met
Suriname. Ook met Indonesiƫ heeft Nederland een bijzondere band. Dat
Indonesiƫ wel een partnerland blijft, vloeit vooral voort uit het
inkomensniveau. De grote maatschappelijke betrokkenheid bij de
ontwikkelingen in Indonesiƫ rechtvaardigen een verdere verdieping en
verbreding van de relatie. Het ontwikkelingsprogramma sluit hierbij aan.
Maar nu Indonesiƫ zich verder ontwikkelt, blijft het zaak om de relatie
ook buiten de ontwikkelingskaders op passende wijze vorm te geven. 

Pakistan Pakistan is niet langer partnerland. Nederland heeft daar als
donor weinig toegevoegde waarde. Onze bijdrage is in vergelijking met
enkele grote donorlanden bescheiden. Maar de sociaal-economische en
politieke ontwikkelingen in Pakistan blijven zorgelijk en hebben een
destabiliserend effect op de situatie in Afghanistan, waar Nederland de
komende jaren met een politietrainingsmissie actief is. Voor
activiteiten op het gebied van vrede, veiligheid en stabiliteit blijft
het kabinet aanzienlijke fondsen beschikbaar stellen. 

Guatamala & Nicaragua De bilaterale ontwikkelingsrelatie met Guatemala
en Nicaragua wordt weliswaar afgebouwd, maar Nederland trekt zich niet
volledig terug uit beide landen. De mensenrechtensituatie, politieke
ontwikkelingen en de gevolgen van grensoverschrijdende criminaliteit in
Centraal-Amerika baren Nederland zorgen. Nederland heeft baat bij
stabiliteit in de regio, mede vanwege de nabijheid van de Caribische
landen van het Koninkrijk. Analoog aan de Britse benadering begint het
kabinet een regionaal programma, gericht op de verbetering van de
mensenrechtensituatie, het democratiseringsproces en de
veiligheidssituatie in Centraal-Amerika. 

C Centrale fondsen

Inperking van het aantal partnerlanden betekent niet dat in andere
landen geen Nederlands ontwikkelingsgeld meer wordt geĆÆnvesteerd. 

Ten eerste blijven de multilaterale fondsen bestaan. De Nederlandse
bijdragen aan multilaterale instellingen weerspiegelen uiteraard de
Nederlandse speerpunten, maar deze instellingen zijn en blijven vrij in
hun eigen landenkeuze. 

Ten tweede is er nog het maatschappelijke kanaal. In het kader van MFS
II is met de maatschappelijke organisaties afgesproken dat zij minimaal
60 procent van hun inspanningen moeten richten op de huidige
partnerlanden (33). Het kabinet vindt dat ook een goede zaak: de
toegevoegde waarde van maatschappelijke organisaties en multilaterale
instellingen schuilt vooral in hun netwerken, expertise en allianties.

Ten derde zijn er landen die geld ontvangen uit centrale programmaā€™s
en fondsen van Buitenlandse Zaken. Ook staat noodhulp per definitie ter
beschikking aan alle arme landen. Bovendien heeft het
OS-bedrijfsleveninstrumentarium, in overeenstemming met de wensen van
het Nederlands bedrijfsleven, een reikwijdte groter dan 50 landen. De
toegankelijkheid van dit intrumentarium wordt vergroot, onder meer door
eenvoudiger regelgeving. Het Stabiliteitsfonds staat open voor alle
DAC-landen. Tot slot is ook een beroep op het Fonds voor Migratie en
Ontwikkeling, en het Mensenrechtenfonds mogelijk. 

IV	Uitfasering: onomkeerbaar, maar verantwoord.

De vermindering van het aantal partnerlanden en de keuze voor vier
speerpunten maken uitfaserings- of transformatiestrategieƫn
noodzakelijk. Nederland wil een betrouwbare partner zijn. Lopende
afspraken en toezeggingen worden zoveel mogelijk gerespecteerd. Maar in
uitzonderlijke gevallen moeten bestaande afspraken met bilaterale,
multilaterale en maatschappelijke partijen worden aangepast.

De uitfasering of transformatie van de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie
wordt goed voorbereid en gepland, langs de lijnen van de beleidsbrief
van 2009. Hoewel de vermindering van het aantal partnerlanden een
Nederlandse keuze is, streeft het kabinet - in overeenstemming met de
Verklaring van Parijs en de Accra Agenda for Action - naar een
gezamenlijke aanpak (mutual accountability). 

De volgende aspecten zijn van belang:

Tijdige communicatie over de besluitvorming.

Een planning die betrokkenheid van het ontvangende land mogelijk maakt.

Het nakomen van juridische verplichtingen en zoveel mogelijk rekening
houden met gedane toezeggingen. 

Ook is het van belang rekening te houden met de institutionele
capaciteit van het partnerland, zodat de regering in staat wordt gesteld
om gaten op te vullen. Dit om kapitaalvernietiging te vermijden en
geboekte resultaten blijvend te maken. Bij de afbouw en sluiting van
programmaā€™s, en vaststelling van budgetten zorgt het kabinet daarom
voor voldoende flexibiliteit. Nederland bespreekt zorgvuldig met andere
donoren in hoeverre de door Nederland gesteunde activiteiten
overdraagbaar zijn. Zowel in gevallen waar het hele programma stopt als
in gevallen waar Ć©Ć©n sector wordt gesloten, geldt een
inspanningsverplichting om adequate vervangende donoren te vinden. Dat
kan bijvoorbeeld door een ā€˜uitruilā€™ met andere donorlanden.
Nederland voert hierover al overleg met gelijkgestemde landen. Die
landen zijn: Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Denemarken,
Spanje en Belgiƫ. Uiteraard wordt eerst bezien of landen voortaan zelf
in staat zijn programmaā€™s te financieren. 

Deze punten vormen geen blauwdruk voor het succesvol beƫindigen of
veranderen van de hulprelatie. Maatwerk staat centraal en de
verschillende punten kunnen in de ene situatie belangrijker zijn dan in
de andere. 

Maatwerk krijgt vorm in een door de post uitgewerkte exit- of
transformatiestrategie. Deze strategie komt in plaats van de Meerjaren
Strategische Plannen (MJSPā€™s) voor 2012-2015 en wordt verwerkt in de
begrotingscyclus. 

Over de voortgang van de uitfasering zal de regering de Tweede Kamer via
de begroting voor ontwikkelingssamenwerking en de verantwoording daarvan
jaarlijks informeren, te beginnen met de verantwoording over 2011.

V Financiƫle contouren

Het Regeerakkoord leidt tot een verlaging van de uitgaven naar het
niveau van 0,7 procent van het BNP vanaf 2012. Samen met enkele
aanvullende maatregelen leidt dit tot de volgende bezuinigingsopgave in
de huidige kabinetsperiode. 

In de ā€˜Basisbriefā€™ en de Incidentele Suppletoire Begroting
(inclusief de aangenomen amendementen) is het budgettaire beeld voor
2011 ingevuld. Aan de orde zijn nu de verschuivingen en bezuinigingen
voor de periode 2012-2014. 

In deze brief worden de thematische contouren geschetst van de begroting
richting 2014, het laatste kabinetsjaar. Zo worden de doelen van het
kabinet zichtbaar, zowel voor de bezuinigingen als voor de vier
speerpunten. Uit onderstaand diagram blijkt een ambitieuze tweeledige
doelstelling. Ten eerste de budgettaire opgave zoals verwoord in het
Regeerakkoord: de aanpassing van het ODA-budget, via een tussenstap van
0,75% BNP in 2011, naar een niveau van 0,7% BNP vanaf 2012. Ten tweede
het streven om binnen de kaders van dit krimpend budget tot een
aangepaste themavoering te komen.

 

Zoals ook in de Basisbrief aangegeven is het streven om tot een hogere
financiƫle inzet ten aanzien van de vier speerpunten (veiligheid en
rechtsorde, water, voedselzekerheid en tot slot SRGR/moedersterfte) te
komen. Daarnaast is ook sprake van een hogere inzet ten aanzien van
private sector ontwikkeling. Dit weerspiegelt eveneens de verschuiving
van sociale naar economische sectoren. De doelstelling is bijna een
verdubbeling van het aandeel van deze speerpunten in het ODA-budget in
2014 ten opzichte van de situatie in 2011. Deze versterkte inzet gaat
via het bilaterale, het maatschappelijke, het multilaterale en het
bedrijfslevenkanaal. Zie in dit verband ook Hoofdstuk II-B.

De stijging bij de speerpunten heeft een daling tot gevolg van het
aandeel van de middencategorie en de posterioriteiten. Bij de
middencategorie gaat het om budgetten waarbij, in het verlengde van de
Basisbrief, vanuit beleidsmatige overwegingen besloten is om beperkte
bezuinigingen door te voeren. Dit betreft onder meer noodhulp, gender,
milieu, goed bestuur en de bijdragen aan de regionale
ontwikkelingsbanken. De relatief grootste bezuinigingen betreffen de
laatste categorie. Het gaat hierbij om de budgetten voor onderwijs,
gezondheidszorg, HIV/AIDS en het maatschappelijk middenveld.
Uitzondering hierop is het budget voor MFS-II waarover besloten is om in
de jaren 2012-2015 niet aanvullend te bezuinigen. Zie ook hoofdstuk II-C
voor een nadere invulling van de bezuinigingen.

De specifieke (programmatische) invulling is een meerjarig proces dat
tijdens deze kabinetsperiode nader wordt vormgegeven. De Tweede Kamer
zal hierover in detail worden geĆÆnformeerd met de geĆ«igende
begrotingsstukken van de bij ODA betrokken departementen (Begroting 2012
en verder).

Bijlage 

Onderbouwing keuze per partnerland 

Profiel 1

Benin

Laag inkomen ($ 750); mogelijkheden voor themaā€™s water,
voedselzekerheid en SRGR; invloed Nederland groot, want relatief weinig
bilaterale donoren; enkele gelijkgezinde donoren gaan weg, dus risico op
(bilaterale) ā€˜donor weesā€™; relatief goede score op bestuur
(voortgang hervormingen traag, maar politieke wil om bijvoorbeeld
corruptie te bestrijden is aanwezig); redelijk goede bijdrage aan eigen
ontwikkeling (belastingheffing).

Ethiopiƫ

Zeer laag inkomen ($ 330); mogelijkheden voor themaā€™s water,
voedselzekerheid, SRGR en veiligheid; Nederland Ć©Ć©n van de vele
donoren en invloed op regeringsbeleid beperkt, wel brede waardering in
Ethiopiƫ voor Nederlandse inzet vanwege innovatieve karakter en
betrokkenheid bedrijfsleven (dit onderscheidt Nederland van andere
donoren); vooruitgang in corruptiebestrijding, politieke vrijheden
blijven beperkt (NGO wetgeving); eigen bijdrage aan ontwikkeling via
belastingheffing nog gering vanwege smalle basis economie, wel goede
ontwikkelingsresultaten en uitvoerende bestuurskracht; cruciale rol
Ethiopiƫ in de Hoorn van Afrika; van belang vanuit economisch en
veiligheidsperspectief.

Mali

Laag inkomen ($ 680); mogelijkheden voor themaā€™s water,
voedselzekerheid, SRGR en veiligheid; Nederland is Ć©Ć©n van de grootste
en langst aanwezige bilaterale donoren, Nederland heeft hierdoor goede
invloed op het regeringsbeleid; zwakke uitvoeringskracht; redelijke
score op bestuur (al bestaan er zorgen ten aanzien van corruptie en
veiligheid in verband met drugsdoorvoer en AQIM); van belang vanuit
veiligheidsperspectief; redelijke bijdrage aan eigen ontwikkeling via
belastingheffing, nog smalle basis economie.

Mozambique

Zeer laag inkomen ($ 440); mogelijkheden voor themaā€™s water,
voedselzekerheid, SRGR en veiligheid; Nederland betrekkelijk grote donor
met een omvangrijk Nederlands programma en daardoor relatief veel
invloed; redelijke score op bestuur (stevige dialoog donoren-overheid
over onder meer corruptie en democratisering); redelijke bijdrage aan
eigen ontwikkeling via belastingheffing, nog smalle basis economie; van
belang vanuit economisch perspectief.

Oeganda 

Zeer laag inkomen ($ 460); mogelijkheden voor themaā€™s
voedselzekerheid, SRGR en veiligheid; Nederland Ć©Ć©n van de vele
donoren; zorgen m.b.t. bestuur (ondermeer corruptie en politieke
vrijheden); redelijke bijdrage aan eigen ontwikkeling via
belastingheffing, nog smalle basis economie; positieve rol Oeganda in
Grote Meren en Hoorn van Afrika, link met ontwikkelingen in Zuid-Soedan.

Rwanda

Zeer laag inkomen ($ 460); mogelijkheden voor themaā€™s water,
voedselzekerheid en veiligheid; meerdere donoren actief, Nederland
gewaardeerde donor; effectief bestuur met weinig corruptie, wel zorgen
ten aanzien van politieke ruimte; redelijke bijdrage aan eigen
ontwikkeling via belastingheffing, nog smalle basis economie, zeer goede
ontwikkelingsresultaten; van groot (regionaal) belang voor stabiliteit
in Grote Meren gebied. 

Profiel 2

Voor alle profiel 2-landen geldt dat hun bestuurssituatie zorgelijk is.
Juist vanwege het belang van veiligheid hier en daar investeert
Nederland in deze landen.

Afghanistan

Zeer laag inkomen ($ 260); fragiele staat met mogelijkheden voor
themaā€™s veiligheid en voedselzekerheid, uitvoering 3D-benadering; vele
donoren, omvangrijk Nederlands programma; belastinginkomsten zeer laag;
van belang vanwege regionale stabiliteit en veiligheid hier en daar.

Burundi

Zeer laag inkomen ($150), fragiele staat met mogelijkheden voor
themaā€™s voedselzekerheid en veiligheid, uitvoering 3D-benadering;
klein aantal donoren, Nederland Ć©Ć©n van de grootste donoren;
bestuurssituatie zorgelijk; redelijke bijdrage aan eigen ontwikkeling
via belastingheffing, nog zeer smalle basis economie; van belang vanwege
stabiliteit en veiligheid in Grote Meren regio.

Jemen

Laag middeninkomenland ($ 1060); mogelijkheden voor themaā€™s water,
voedselzekerheid, SRGR en veiligheid; Nederland belangrijke donor; ook
van belang vanuit veiligheidsperspectief regionaal en in Europa.

Palestijnse Autoriteiten

Laag middeninkomenland ($ 1250); mogelijkheden voor themaā€™s water,
voedselzekerheid en veiligheid; vele donoren; van belang in het kader
van MOVP. 

Soedan (Zuid-Soedan)

Laag middeninkomenland (Noord-en Zuid-Soedan samen: $ 1220);
mogelijkheden voor themaā€™s water, voedselzekerheid, veiligheid en
SRGR; weinig donoren; bestuurssituatie zorgelijk; belastingheffing zeer
laag; cruciaal in kader van vrede, veiligheid en stabiliteit in de
regio.

Profiel 3

Bangladesh

(Nog) Laag inkomen ($ 590), maar gestaag groeiende economie (wordt
gezien als nieuwe opkomende markt ā€“ daarom van belang vanuit
economisch perspectief); mogelijkheden op themaā€™s water,
voedselzekerheid en SRGR; niet hulpafhankelijk dus invloed Nederland op
beleid beperkt; zorgen over bestuurssituatie (ondermeer corruptie en
mensenrechten); beperkte bijdrage aan eigen ontwikkeling via
belastingheffing.

Ghana

Laag inkomen ($ 700, maar volgens meer recente cijfers, inmiddels laag
middeninkomenland); mogelijkheden op themaā€™s water, voedselzekerheid
en SRGR; Nederland gewaardeerde donor; goed bestuur; via
belastingheffing zeer goede bijdrage aan eigen ontwikkeling; van belang
vanuit economisch perspectief.

Kenia

Laag inkomen ($ 770); mogelijkheden voor themaā€™s water,
voedselzekerheid en veiligheid; Nederland Ć©Ć©n van de vele donoren en
geen rechtstreekse samenwerking met de overheid; zorgen over
bestuurssituatie (o.a. corruptie); redelijk goede bijdrage aan eigen
ontwikkeling (belastingheffing); van belang vanuit economisch en
veiligheidsperspectief (o.a. piraterij).

Indonesiƫ

Laag middeninkomenland ($ 2230); mogelijkheden voor themaā€™s water,
voedselzekerheid, SRGR en veiligheid; bijzondere relatie met Nederland
en goede positionering Nederlands bedrijfsleven; corruptie zorgelijk;
redelijk goede bijdrage aan eigen ontwikkeling (belastingheffing), brede
belangstelling in Nederland.

Transitiefaciliteit

Colombia

Hoog middeninkomenland ($4990); niet ODA-afhankelijk; snel groeiende
economie; goed ondernemingsklimaat en politiek-economisch beleid,
vrijhandelsakkoord met EU is getekend ā€“ daarom van belang vanuit
economisch perspectief; van belang voor stabiliteit van de regio vanwege
intern conflict en drugsproblematiek. 

Vietnam

Laag middeninkomenland ($1010); niet ODA-afhankelijk; voortzetting
samenwerkingsrelatie via intensivering economische betrekkingen;
belangstelling van/voor Nederlands bedrijfsleven: van belang vanuit
economisch perspectief. 

Zuid-Afrika

Hoog middeninkomenland ($5770); niet-ODA afhankelijk; zeer goede
bijdrage aan eigen ontwikkeling; veel mogelijkheden op handels- en
investeringsgebied en andere relaties met Nederland; in politiek opzicht
voor Nederland in Afrika belangrijk.

 Zie Kamerstuk 21 501-04 nr. 121 van 7 februari 2011.

Volgens de OECD/DAC hebben 22 van de 34 armste landen interne
conflicten, waardoor de Millenniumdoelen niet worden gehaald en mensen
geen bestaan kunnen opbouwen.

 Moties-Ferrier 32 500-V (Nr. 35) en motie-Hachchi 32 500-V (Nr. 38)

Motie-Ferrier 32 500-V (Nr. 34), motie-Hachchi 32 500-V (Nr. 38)

 OECD-DAC, januari 2010, ā€œBenefits of investing in water and
sanitation: an OECD perspective

 Nationaal Waterplan, 2009-2015, hoofdstuk 6: Nederland werkt wereldwijd
met water

 Tijdens de 64e AVVN op 28 juli 2010 is het recht op schoon water en
sanitatie tot mensenrecht verklaard; tijdens de Human Rights Council 16,
maart 2011, is de betreffende resolutie aangenomen. 

 In Motie Koppejan, 30895 (Nr. 42), werd de regering verzocht om de
deskundigheid, kennis en ervaring van Nederlandse drinkwaterbedrijven te
benutten ter bevordering van een goede drinkwatervoorziening in
ontwikkelingslanden. Drinkwaterbedrijven mogen maximaal 1% van de
jaarlijkse omzet inzetten voor ontwikkelingssamenwerking.

 Definitie van World Food Summit : ā€˜Food and nutrition security exists
when all people, at all times, have physical, social and economic access
to sufficient food which meets their dietary needs and food preferences
for an active and healthy life.ā€™

 The State of Food Insecurity in the World (FAO 2010)

 Programma Uitzending Managers (PUM), Private Sector
Investeringsprogramma (PSI), Ontwikkelingsrelevante
Infrastructuurontwikkeling (ORIO), Initiatief Duurzame Handel (IDH),
Centrum ter Bevordering van de Import in ontwikkelingslanden (CBI). 

Meisjesonderwijs zorgt er onder andere voor dat vrouwen op latere
leeftijd zwanger worden, vermindert kans op HIV infecties en verlaagt
het totaal aantal kinderen dat een vrouw krijgt.

Het productiviteitsverlies door de sterfte van vrouwen tijdens de
zwangerschap en bevalling kost wereldwijd $15 miljard per jaar, Women
Deliver 2010

SRGR betreft een breed scala aan onderwerpen zoals toegang tot prenatale
en postnatale zorg, veilige bevallingen, family planning, het voorkomen
en behandelen van seksueel overdraagbare aandoeningen (inclusief
HIV/AIDS), seksuele voorlichting, veilige abortus, vrouwenbesnijdenis en
moeder- en zuigelingensterfte.

 Zie motie-Hachchi, 32 500-V (Nr 37)

 Zie amendement Dijkhoff-Irrgang 32 500-V (Nr.22) en amendement
Ferrier-Dijkhoff 32 500-V (Nr. 55).

 Motie-Van der Staaij, 32 500-V (Nr. 49)

 Zie bijlage voor een nadere toelichting

 Bolivia, Burkina Faso, DRC, Egypte, Georgiƫ, Guatemala, Kosovo,
Moldaviƫ, Mongoliƫ, Nicaragua, Pakistan, Senegal, Suriname, Tanzania,
Zambia

 De Tweede Kamer zal binnenkort separaat een brief ontvangen over
Migratie & Ontwikkelingssamenwerking.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31250, nr. 56

 In het verlengde van de Basisbrief zijn in dit overzicht niet de
uitgaven meegenomen waarbij geen kortingen mogelijk zijn (toerekeningen
EU en asiel, schuldverlichting (EKI), de apparaatskosten en de
verplichte bijdragen aan internationale instellingen en het Europees
Ontwikkelingsfonds). Ook is weer WB/IDA niet meegenomen.

 PAGE   23 

 PAGE   1