[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Feitenrelaas evacuatie van een Nederlands staatsburger uit Sirte

Bijlage

Nummer: 2011D14285, datum: 2011-03-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Evacuatie van een Nederlands staatsburger uit Sirte (2011D14284)

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


BIJLAGE I ā€“ Feitenrelaas

In deze bijlage geeft de regering, overeenkomstig het verzoek van de
Kamer, een overzicht vanĀ feiten en ontwikkelingen rond de evacuatie van
een Nederlandse staatsburger uit Sirte. 

Inhoudsopgave:

Evacuatie van Nederlanders uit Libiƫ

crisisberaad en reisadvies

aantallen Nederlanders

evacuatie-activiteiten

Misrata

Nafura

Evacuatieoperatie Sirte

aanleiding, planning en start van de operatie

aan de grond houden helikopter en vasthouding bemanning

Onderhandelingen en diplomatieke inspanningen

Nadere toelichting, mede naar aanleiding van vragen gesteld door de
Tweede Kamer

Evacuatie van Nederlanders uit Libiƫ

Crisisberaad en reisadvies

Het algemene beeld in Libiƫ kenmerkte zich in de periode tot en met 27
februari door overname van het gezag in veel steden door gewapende
opstandelingen, een agressieve reactie van het regime en
ongeorganiseerde acties van de Libische krijgsmacht. In een aantal
steden werd het heersende gezag verjaagd en namen opstandelingen het
over. Veel burgers verkeerden in angst en onveiligheid. Niet-Libische
inwoners en bezoekers ontvluchtten massaal het land. Zowel in Libiƫ als
daarbuiten groeide de inschatting dat het regime-Kadhaffi ineen zou
kunnen storten. De urgentie was groot om de nog in het land verblijvende
Nederlanders die hadden aangegeven het land te willen verlaten te
evacueren.

Op 17 februari besloot het ministerie van Buitenlandse Zaken voor de
eerste maal om het reisadvies voor Libiƫ aan te passen: alle
niet-essentiƫle reizen naar de plaatsen Benghazi, Ghadames en Ghat
werden ontraden. Op 18 februari werd het reisadvies opnieuw aangepast en
alle niet-essentiƫle reizen naar en een verblijf in de provincie
Cyrenaeica (met name in de steden Benghazi en Bayda) in verband met
demonstraties gericht tegen het bewind ontraden. Op zondag 20 februari
besloot het ministerie van Buitenlandse Zaken om alle niet-essentiƫle
reizen naar Libiƫ te ontraden.

In de nacht van zondag 20 op maandag 21 februari jl. besloot de
plaatsvervangend secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse
Zaken om een crisisberaad Libiƫ in te stellen. Aan dit overleg namen,
naast Buitenlandse Zaken, ook vertegenwoordigers van het ministerie van
Defensie en van het ministerie van Veiligheid en Justitie (Nationaal
Crisiscentrum) deel. 

Tussen 21 en 28 februari kwam het crisisberaad Libiƫ ƩƩn of meerdere
keren per dag bijeen. Het had als hoofdtaak het coƶrdineren van de
evacuatie van Nederlanders die in Libiƫ verbleven en die hadden
aangegeven dat land te willen verlaten. Als richtsnoer voor het nemen
van maatregelen diende het op 23 december 2010 geactualiseerde Consulair
Crisis- en Evacuatieplan (CCEP). Dit plan voorziet onder andere in vijf
in intensiteit oplopende fases: voorbereiden, verminderen, verlaten,
verzamelen en vertrekken.

Op 21 februari werd het reisadvies voor Libiƫ aangepast in het ontraden
van alle reizen naar Libiƫ. Het ministerie van Buitenlandse Zaken gaf
het advies aan alle in Libiƫ verblijvende Nederlanders om het land
(tijdelijk) op eigen gelegenheid te verlaten. In de vroege middag werd
duidelijk dat een deel van de Nederlanders niet in staat was om op eigen
gelegenheid het land te verlaten. Aan het einde van de middag richtte
het ministerie van Buitenlandse Zaken op basis van besluitvorming in het
crisisberaad een formeel verzoek aan het ministerie van Defensie om een
militair toestel voor te bereiden op het uitvoeren van een
evacuatievlucht naar Tripoli. Op dinsdagochtend 22 februari werd
besloten tot inzet van een KDC-10 en was de start van een door de
overheid geleide evacuatie van Nederlanders uit Libiƫ een feit.

Aantallen Nederlanders

Bij de Nederlandse ambassade in Tripoli was een aantal van ongeveer 200
Nederlanders in Libiƫ bekend. Circa 80 van hen hadden het land op of
voor 21 februari op eigen initiatief verlaten. Ongeveer 10 personen
hadden aangegeven in Libiƫ te willen blijven.

Op 21 februari aan het einde van de dag bedroeg het aantal potentieel te
evacueren Nederlanders derhalve iets meer dan 100 personen. Omdat al
snel bleek dat telefoonnetwerken en internet in Libiƫ niet of vaak
moeizaam werkten en de ambassade slechts over twee uitgezonden
medewerkers beschikte werd op dinsdag 22 februari om 7.00 uur het crisis
telefoonteam (CTT) van het ministerie van Buitenlandse Zaken
geactiveerd. Het CTT had tot taak om via telefoon en e-mail contact te
leggen met zoveel mogelijk Nederlanders in Libiƫ om na te gaan in welke
situatie ze verkeerden en of ze Libiƫ wilden verlaten. 

Exacte aantallen Nederlanders wisselden omdat er in de loop van de week
nieuwe meldingen bij kwamen, sommigen het land al verlaten bleken te
hebben zonder dat te melden en omdat het in een aantal gevallen moeilijk
bleef om status en locatie vast te stellen. Wel werd uit de
inventarisatie van het CTT duidelijk dat de grootste concentratie
Nederlanders zich in of rond Tripoli bevond. Op maandag 28 februari was
het aantal Nederlanders dat Libiƫ wilde verlaten gedaald naar zeven. Op
dat moment is in het crisisberaad besloten om het CTT te sluiten en de
contacten met Nederlanders via de normale lijn te laten verlopen.

Evacuatie-activiteiten

Het crisisberaad heeft vanaf het begin alle opties onderzocht om
Nederlanders uit Libiƫ te evacueren, zowel met commerciƫle als
militaire transportmiddelen. Het ministerie van Defensie inventariseerde
dagelijks op verzoek van het crisisberaad welke defensiecapaciteiten
beschikbaar zouden zijn voor evacuatie. Aanvankelijk was weinig tot geen
zicht op de inspanningen van andere landen. Op Brits initiatief werd
uiteindelijk op 26 februari op Malta een internationale coƶrdinatiecel
ingesteld, gericht op het delen van informatie tussen de deelnemende
landen en, waar mogelijk, het coƶrdineren van de inzet van militaire
middelen ter ondersteuning van civiele evacuatie-activiteiten. Naast
Nederland waren daar ook de Verenigde Staten, Duitsland, Frankrijk,
Italiƫ, Zweden, Malta, Australiƫ en Ierland vertegenwoordigd.

In de week van 21 tot en met 27 februari kon een groot deel van de
Nederlanders dat Libiƫ wilde verlaten met middelen van de Nederlandse
overheid worden geƫvacueerd. Andere Nederlanders konden het land
verlaten met middelen ingezet door EU-partners, via hun werkgever of op
eigen gelegenheid. Relevant in dit verband is te vermelden dat de
situatie op het vliegveld in Tripoli in deze periode zeer chaotisch was.
Er wachtten elke dag duizenden mensen in de terminal van het vliegveld
om een plaats in een vliegtuig te bemachtigen. De vele evacuƩs
ondervonden echter grote moeilijkheden, onder andere door een strikte
ā€˜handlingā€™ door de autoriteiten, om van de terminal naar de
klaarstaande toestellen te komen. Het kwam vaak voor dat toestellen
(commercieel of overheid) met lege stoelen moesten vertrekken.

Op 21 februari verzocht het crisisberaad het ministerie van Defensie om
Hr. Ms. Tromp, die op weg was om Hr. Ms. De Ruyter af te lossen als
commandoschip in de anti-piraterijmissie Ocean Shield van de NAVO, om te
laten keren en in de richting de Libische kust te laten varen voor een
mogelijke bijdrage aan de evacuatie. Die opdracht werd direct aan Hr.
Ms. Tromp gegeven.

Op 22 februari besloot het crisisberaad om een vlucht op Tripoli te
laten uitvoeren met een KDC-10 en op 23 februari om een C-130 (met
beveiligingsdetachement) te stationeren op Siciliƫ om eventueel
vervolgvluchten op Tripoli uit te kunnen voeren. De Libische
autoriteiten hadden voor consulaire vluchten van en naar Tripoli kort
daarvoor een generieke toestemming afgegeven.

Hr. Ms. Tromp passeerde op 23 februari het Suezkanaal en kreeg op
verzoek van het crisisberaad opdracht om koers te zetten naar de
havenstad Misrata, gelegen ten oosten van Tripoli. In die havenstad
bevonden zich namelijk zes medewerkers van een Nederlands bedrijf die
Tripoli niet konden bereiken en wellicht kon Hr. Ms. Tromp worden
ingezet voor het aan boord nemen van de Nederlanders buiten de
territoriale wateren. Hr. Ms. Tromp zou op 25 februari voor de kust bij
Misrata aankomen.

Op 24 februari heeft de Nederlandse C-130 een vlucht uitgevoerd vanaf
Siciliƫ op Tripoli, ter ondersteuning van de evacuatie van
Nederlanders. Met deze vlucht, en die van de KDC-10 op 22 februari, zijn
in totaal 42 Nederlanders en 83 buitenlanders geƫvacueerd. De
Nederlandse C-130 is na deze vlucht op Siciliƫ beschikbaar gehouden. Op
25 februari is geen vlucht uitgevoerd, omdat de Nederlandse evacuƩs die
zich hadden aangemeld voor vertrek die dag het vliegveld niet konden
bereiken vanwege wegversperringen en grote verkeersopstoppingen.

Op dat moment waren de meeste Nederlanders die in Tripoli woonden, of
Tripoli hadden weten te bereiken, inmiddels geƫvacueerd. Anderen hebben
op andere wijze Libiƫ kunnen verlaten, via het land, over zee of met
commerciƫle vluchten. De aandacht van het crisisberaad richtte zich
vanaf 25 februari dan ook vooral op de mogelijkheden om Nederlanders die
zich op meer afgelegen plaatsen in Libiƫ bevonden en, door bijvoorbeeld
wegversperringen, geen kans hadden gezien om Tripoli te bereiken of om
het land op andere wijze te verlaten. 

In dat licht sprak op donderdag 24 februari de reguliere vergadering van
de ambtelijke Stuurgroep Militaire Operaties (SMO) over evacuaties met
militaire middelen van Nederlanders die zich buiten Tripoli bevonden. De
SMO concludeerde in algemene zin dat dergelijke evacuaties hogere
risicoā€™s met zich mee zouden brengen en daarom besluitvorming op
politiek niveau zouden vereisen. In voorkomende gevallen zou die
besluitvorming, zo stelde de SMO vast, in de Ministeriƫle Kerngroep
Speciale Operaties (MKSO) moeten plaatsvinden. Deze Kerngroep besluit
over bijzondere militaire operaties die worden gekenmerkt door
politiek-militaire risicoā€™s en geheimhouding, en bestaat uit de
minister-president, de vice-minister-president, de minister van
Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie (Kamerbrief 26 800 X, Nr.
46).

Misrata

Tussen 24 en 26 februari schetsten de eerdergenoemde zes Nederlanders in
Misrata in de berichtenwisseling met de betrokken departementen in Den
Haag een snel verslechterende veiligheidssituatie. Op 24 februari stelde
Defensie een plan op om de zes buiten de territoriale wateren aan boord
te nemen van Hr. Ms. Tromp. Zij hadden in direct contact met Hr. Ms.
Tromp aangegeven zelf met een boot naar de locatie te kunnen komen. In
de nacht van 24 op 25 februari bleek echter dat het gezien de slechte
weersomstandigheden niet mogelijk zou zijn om zelfstandig met een boot
buiten de territoriale wateren te komen. Evacuatie met de Rigid Hull
Inflatable Boats (RHIBs) van de Hr. Ms. Tromp was om dezelfde reden ook
niet uitvoerbaar. Om die reden werd ook een optie uitgewerkt om de
evacuƩs op te halen met de boordhelikopter van Hr. Ms. Tromp. In
overleg met de zes Nederlanders werd een geschikt oppikpunt
geĆÆdentificeerd en zijn voorbereidingen getroffen.

In de ochtend van 25 februari meldden de zes Nederlanders dat de
onveiligheid sterk was toegenomen vanwege gevechten in Misrata tussen
opstandelingen en Kadhaffi-getrouwen. Zij zagen geen kans om de haven te
bereiken. Evacuatie met de RHIBĀ“s bleek inderdaad niet mogelijk. Daarop
stelde Defensie voor om de evacuatie met de boordhelikopter van Hr. Ms.
Tromp uit te voeren. Overweging van alternatieve extractie leverde op
dat moment, mede in overleg met de Nederlanders ter plaatse, niets op.

Het plan om de zes met de helikopter op te halen werd in de ochtend van
25 februari voorgelegd aan de MKSO. Navraag bij de Nederlandse
ambassadeur in Tripoli leerde dat er  geen kans was dat diplomatieke
toestemming op vrijdag op korte termijn zou worden verkregen. De
betrokken departementen achtten het juridisch verdedigbaar om zonder
toestemming op te treden, omdat er een duidelijke dreiging bestond voor
de te evacueren personen en onduidelijk was wie het overheidsgezag ter
plaatse uitoefende. Om redenen van proportionaliteit werd daarbij bewust
gekozen voor een laag militair profiel (ongewapend optreden, uitsluitend
organieke bewapening) en zou de inzet van korte duur zijn.

De MKSO ging op 25 februari om 14.00u akkoord met het voorstel tot de
inzet van Hr Ms Tromp ten behoeve van deĀ evacuatie uit LibiĆ« van zes
medewerkers van het bedrijf,Ā conform het opgestelde plan onder
expliciete aantekening dat ten aanzien van de operatie in kwestie,
alsmede de modus operandi, volstrekte geheimhouding zou worden
gehandhaafd, voorafgaande, tijdens en na afloop van de operatie.

De boordhelikopter van Hr. Ms. Tromp is niet lang daarna vertrokken en
bereikte de afgesproken locatie. De heli trof echter de zes Nederlanders
niet aan en keerde conform het operatieplan direct terug naar het schip.
Kort na terugkeer bleek uit internetcontact (Skype) met de Nederlanders
dat zij bij een wegversperring op weg naar het oppikpunt door Libiƫrs
waren tegengehouden. 

Later die avond verscheen voor Misrata een Italiaans fregat en een
landingsschip dat over speciale landingsvaartuigen beschikte die wel
konden opereren in de gegeven weersomstandigheden. Dat schip slaagde
erin om contact te leggen met de lokale havenautoriteiten en een
evacuatie van burgers met de landingsvaartuigen uit te voeren. Door
bemiddeling van de commandant van Hr. Ms. Tromp konden de zes alsnog
door deze landingsvaartuigen worden opgehaald.

Nafura

Op de avond van 25 februari werd duidelijk dat zich onder een groep van
150 mensen die geƫvacueerd wilden worden vanaf een vliegveld bij Nafura
zeven Nederlanders bevonden. Evacuatie met militaire middelen zou ook
hier een operatie met verhoogd risico zijn. Ten behoeve van een
eventuele evacuatie werkte Defensie een plan uit om met de Nederlandse
C-130 vanaf Siciliƫ een vlucht uit te voeren op Nafura (meer dan 200 km
landinwaarts in Libiƫ) en daar zoveel mogelijk mensen te evacueren.
Vanwege het relatieve isolement van Nafura en het zo veel mogelijk
inperken van het veiligheidsrisico op de grond werd in het plan
opgenomen dat het consulair personeel en een beveiligingsdetachement zou
meevliegen voor het beheerst aan boord laten gaan van evacuƩs en ter
beveiliging van het toestel.

Het aldus uitgewerkte plan werd via de Commandant der Strijdkrachten
door de minister van Defensie omstreeks 21.00u schriftelijk (e-mail) ter
besluitvorming doorgeleid aan de ambtelijk adviseurs van de
Ministeriƫle Kerngroep Speciale Operaties (MKSO). De MKSO-leden werden
vervolgens telefonisch geconsulteerd over de beoogde operatie en de
wijze waarop deze zou worden uitgevoerd. Om 23.16u stelde de secretaris
van de MKSO vast dat alle leden hadden ingestemd met de operatie en de
wijze waarop deze zou worden uitgevoerd.

Voor het binnengaan van het Libische luchtruim zou aan de Libische
luchtverkeersleiding toestemming worden gevraagd voor het uitvoeren van
de evacuatievlucht. Tijdens de vlucht op 26 februari instrueerde de
Libische luchtverkeersleiding de Nederlandse C-130 om een verplichte
tussenlanding te maken op Tripoli, zowel op de heen- als de terugweg.
Pas na die tussenlanding en na een controle door de Libische
autoriteiten op het vliegveld zou toestemming kunnen worden verkregen
voor de vlucht op Nafura. De gezagvoerder heeft vervolgens conform zijn
instructies besloten om, gelet op het aanwezige gewapende
beveiligingsdetachement aan boord van de C-130, niet te landen op
Tripoli en terug te keren naar Siciliƫ. De Nederlanders in Nafura
konden later die dag door een Britse C-130 en een tweetal Duitse
militaire vliegtuigen worden opgehaald. De Duitse toetstellen beschikten
over toestemming voor de vluchten en hoefden geen tussenlanding op
Tripoli te maken. Of de Britse C-130 over toestemming beschikte is niet
bekend. Op 27 februari heeft een Britse C-130 wederom een
evacuatievlucht uitgevoerd. Daarbij werd dit toestel beschoten,
vermoedelijk door tegenstanders van het regime Kadhaffi. 

II. Evacuatieoperatie Sirte

Aanleiding, planning en start van de operatie

Op 27 februari om 11.00u kwam het crisisberaad tot de conclusie dat Hr.
Ms. Tromp niet langer nodig was voor de evacuatie van Nederlanders en
vanuit dat oogpunt haar oorspronkelijke opdracht kon vervolgen. In
hetzelfde beraad werd geconcludeerd dat ook geen behoefte meer was aan
inzet van de C-130 voor de evacuatie van Nederlanders. 

Om 13.15u werd een ambtelijk overleg gevoerd tussen Defensie en
Buitenlandse Zaken bij Defensie om de vervolgopdrachten voor beide
eenheden te bespreken. In dat overleg (hierna ā€˜het werkoverlegā€™)
werd ook de lijst met Nederlanders die nog te boek stonden als personen
die het land wilden verlaten (in totaal 7) nog een laatste maal
nagelopen om zeker te stellen dat er geen Nederlanders zouden
achterblijven. In het werkoverleg bleek dat twee Nederlandse evacuƩs
die in Zuetina verbleven in staat werden geacht zelf Benghazi te kunnen
bereiken. Vandaar zou een Brits marineschip evacuƩs naar Malta kunnen
brengen. Van Ć©Ć©n Nederlander langs de kust was bekend dat deze
geƫvacueerd wilde worden en niet in staat was geweest weg te komen. Dit
was een medewerker van een Nederlands bedrijf in Sirte, met wie het CTT
tot op dat moment geen direct telefonisch contact had kunnen leggen.
Omstreeks 13.30u werd gevraagd aan de Hr. Ms. Tromp hoe ver het schip
van Sirte af lag.

Op dinsdag 22 februari meldde een Nederlands bedrijf aan de Nederlandse
ambassadeur in Tripoli dat een van zijn werknemers, te weten NN, zich in
Sirte bevond. Het ministerie van Buitenlandse Zaken voegde daarop
betrokkene toe aan de lijst van Nederlanders in Libiƫ. Bij dezelfde
melding stelde het Nederlandse bedrijf de vraag welke hulp de
Nederlandse regering kon bieden bij de evacuatie van betrokkene. Voor
die tijd had het Nederlandse bedrijf al pogingen ondernomen om zijn
werknemer, met behulp van het inmiddels geactiveerde eigen
evacuatieplan, met een lokale vlucht vanuit Sirte over te brengen naar
Tripoli. Die vlucht werd volgens het bedrijf echter geannuleerd en ook
transport over de weg vanuit Sirte bleek niet mogelijk. In de avond van
23 februari meldde de werkgever aan het ministerie van Buitenlandse
Zaken dat NN niet naar Tripoli kon komen vanwege de onveiligheid. Het
bedrijf stelde opnieuw de vraag naar ondersteuning door de Nederlandse
overheid. In de dagen daarna was er verschillende keren contact vanuit
het CTT met de werkgever in Nederland over de situatie waarin betrokkene
zich bevond.

Op 24 februari diende zich een mogelijkheid aan om met een vlucht van
Sirte naar Griekenland te vertrekken. NN beschikte echter niet over zijn
paspoort (volgens de interne regels van het bedrijf lag dat op het
hoofdkantoor in Tripoli) en ging op aanraden van zijn werkgever in
Tripoli niet met de vlucht mee. Volgens de werkgever van betrokkene zou
er door de politie, die op zoek was naar wapens, op 20 februari een
inval zijn gedaan op de bouwlocatie van het bedrijf in Sirte. Daarbij
zou met automatische wapens in de lucht zijn geschoten en zou iemand
door de politie met een wapen op het hoofd zijn geslagen. Ook maakte het
bedrijf zich zorgen dat het Libische regime westerlingen als inzet in
onderhandelingen of menselijk schild zou kunnen gebruiken. Sirte was op
dat moment in handen van pro-regeringseenheden. De gewapende opstand
leek echter aan kracht te winnen en dus was onzeker hoe lang de rust in
Sirte zou voortduren. Dit leidde ertoe dat het bedrijf de conclusie trok
dat NN zo spoedig mogelijk weg moest uit Sirte. Daarop gaf het opdracht
aan een Brits beveiligingsbedrijf om een evacuatie van NN uit te voeren.
Het Britse bedrijf deed vanuit Tripoli pogingen om Sirte te bereiken,
maar was daar op zondag 27 februari nog niet in geslaagd. 

Op 27 februari ondernam het werkoverleg nog een poging om telefonisch
contact te leggen met NN. Om 14.00u lukte dat en stelde betrokkene in
eerste instantie dat hij geen behoefte had aan ondersteuning voor
evacuatie. Hij stelde in dit gesprek ook dat hij voor het eerst sinds
een week weer telefonisch te bereiken was. Vanuit het werkoverleg werd
het Nederlandse bedrijf vervolgens schriftelijk meegedeeld dat op grond
van de reactie van NN de Nederlandse regering zou afzien van verdere
actie tot evacuatie. In reactie hierop ontving het werkoverleg een mail
van het Nederlandse bedrijf met daarin het ā€œverzoek met klem [NN] zo
spoedig mogelijk weg te halenā€. In de mail en in een daaropvolgend
telefonisch contact legde de werkgever uit, in lijn met hetgeen
hierboven reeds is beschreven, dat er een behoefte en noodzaak bestond
om NN te evacueren. In een tweede direct contact met NN werd duidelijk
dat hij zijn mening had herzien en gaf hij onomwonden te kennen dat hij
geƫvacueerd wilde worden met ondersteuning van de Nederlandse regering.
Vanaf dat moment werd NN als evacuƩ beschouwd en werd bezien welke
concrete mogelijkheden er waren voor ondersteuning bij evacuatie van NN.

Om 14.15u kreeg Buitenlandse Zaken via Europese kanalen de beschikking
over informatie dat twee personen met de Zweedse nationaliteit zich in
Sirte zouden bevinden. In overleg met de Zweedse autoriteiten is bezien
of deze personen door middel van dezelfde actie zouden kunnen worden
geƫvacueerd. Later bleek het om ƩƩn persoon te gaan. Omdat geen
contact kon worden gemaakt met de betreffende persoon en de Zweedse
autoriteiten later meldden dat alle Zweedse burgers Sirte inmiddels
hadden verlaten is op dat moment afgezien van het plannen op de
evacuatie van Zweedse burgers. 

Nadat Buitenlandse Zaken op basis van de contacten van het werkoverleg
met NN had vastgesteld dat betrokkene behoefte had aan ondersteuning van
de Nederlandse regering bij zijn evacuatie heeft Defensie de
mogelijkheden voor die ondersteuning in kaart gebracht. Uit de
beschikbare kanalen - informatie uit de Europese consulaire database,
het netwerk van de werkgever en NN zelf, de informatie uit de inmiddels
opgerichte internationale coƶrdinatiecel op Malta ā€“ waren op dat
moment geen alternatieven voorhanden voor evacuatie met inzet van de Hr.
Ms. Tromp, die over een boordhelikopter beschikte. In dit verband is
tevens relevant dat de werkgever had aangegeven verschillende
(tevergeefse) pogingen te hebben ondernomen om de werknemer te
evacueren. Hierbij speelde een rol dat betrokkene in Sirte niet over
zijn paspoort beschikte.

Hr. Ms. Tromp voer op dat moment ongeveer 120 mijl ten noordwesten van
Sirte in oostelijke richting. De weersomstandigheden waren te slecht om
een evacuatie met de RHIBā€™s uit te voeren. Defensie heeft daarop
bezien of een evacuatieoperatie met de helikopter, conform de modus
operandi van de operatie in Misrata op 25 februari, mogelijk zou zijn en
hoe snel deze operatie zou kunnen worden uitgevoerd.

Om 14.39u gaf Defensie de Hr. Ms. Tromp de opdracht om de voorbereiding
te starten voor een evacuatieoperatie met de boordhelicopter naar Sirte,
met als richtlijn voor de planning om NN tussen 16.00u en 18.00u op te
pikken, zodat een evacuatie nog met daglicht kon worden uitgevoerd. De
evacuƩ moest bij daglicht worden opgepikt, zodat hij en de situatie op
de grond goed waargenomen konden worden. Dat over de oppiklocatie verder
weinig gegevens bekend waren, anders dan uit open bronnen verkregen
satellietfoto's, kaarten en de informatie van de evacuƩ zelf,
versterkte de noodzaak om de operatie overdag uit te voeren. Meer
specifieke inlichtingen over de actuele situatie in Sirte waren gelet op
de informatiepositie van onder andere de inlichtingendiensten en
partners niet beschikbaar, en zeker niet op korte termijn. Defensie gaf
in dit gesprek met Hr. Ms. Tromp de informatie van NN door, inclusief
zijn verblijfplaats en de besproken mogelijke landingsplaats, en
verzocht Hr. Ms. Tromp de operatie verder voor te bereiden in afwachting
van politieke besluitvorming. Hr. Ms. Tromp had slechts een korte
voorbereidingstijd, maar antwoordde dat de planning in gang zou worden
gezet.

Gelijktijdig werd NN opnieuw gebeld en gevraagd naar zijn inschatting
van de veiligheidssituatie in zijn directe omgeving en de mogelijke
landingslocaties voor een helikopter. NN omschreef de situatie in zijn
directe omgeving als rustig. NN deelde verder mee dat er, behoudens een
enkele bewaker aan de poort van de compound waar hij verbleef, geen
sprake was van gewapende personen in zijn directe omgeving. Ook was hij
van mening dat een helikopter op enkele honderden meters van zijn
verblijflocatie aan het strand kon landen. Omdat de telefoonverbindingen
onzeker waren heeft de defensiemedewerker NN een locatie en een
tijdsspanne, van 16.00u tot 18.00u, gegeven waarop hij gereed zou moeten
staan om eventueel te worden opgepikt indien hij niets meer van Hr. Ms.
Tromp zou horen. NN werd daarbij nadrukkelijk verzocht niet over de
evacuatieoperatie te spreken met anderen. 

Om 15.05u nam Hr. Ms. Tromp contact op met NN om hem de verwachte
aankomsttijd van de helikopter mede te delen en de operatie met hem door
te spreken. NN werd in dit gesprek verteld dat de evacuatie alleen door
zou gaan indien hij als enige persoon op de afgesproken locatie zou
staan. 

Het operatieplan kende een aantal criteria voor de gezagvoerder van de
helikopter om zonodig de operatie tussentijds af te breken. Die criteria
waren: het waarnemen van bewapende personen, het aanwezig zijn van
meerdere personen op de oppiklocatie, een beschieting van de helikopter
of het niet aanwezig zijn van de evacuƩ op de afgesproken locatie. De
risico's konden worden beperkt door toepassing van deze criteria Ć©n
door de wijze van optreden. Die wijze van optreden behelsde onder andere
het niet of nauwelijks boven land vliegen en het gebruik maken van
snelheid en verrassing. Net als eerder in Misrata werd besloten dat met
deze wijze van optreden het meesturen van bewapende mariniers eerder de
risicoĀ“s zou hebben vergroot dan dat het een voordeel zou hebben
opgeleverd. Gebruikmaken van geweld of escalatiedominantie was niet aan
de orde en vormde juist een mogelijk risico voor de operatie. Het ging
om een civiele evacuatie en niet om een bevrijdingsactie.

Navraag bij de Nederlandse ambassadeur in Tripoli leerde dat de Libische
overheidsdiensten die de aanvraag van een ā€˜clearanceā€™ zouden moeten
verwerken op dat moment gesloten waren en er geen kans leek op snelle
toestemming voor het betreden van het luchtruim. In de besluitvorming
over de operatie in Sirte op zondag 27 februari werd overwogen om de
evacuatie zonder toestemming van de autoriteiten in Tripoli uit te
voeren. Daarbij is meegewogen dat het evacuatieplan een actie betrof met
een verrassingselement, van zeer korte duur, met minimale verplaatsing
boven land, met zicht op de evacuƩ voor pick-up. Het vragen om
toestemming hield daarnaast het risico in dat het regime de operatie zou
kunnen proberen te verhinderen. Op grond van deze afwegingen, en van de
inschatting dat een snelle evacuatie mogelijk en nodig was, is
voorgesteld om de evacuatie zonder de toestemming uit te voeren. 

Ook speelde in belangrijke mate mee dat in Libiƫ in die dagen sprake
leek te zijn van een ā€˜kantelmomentā€™. De situatie was onzeker en zou
snel en aanzienlijk kunnen verslechteren. Het aantal logistieke kansen
en mogelijkheden om de nog in Libiƫ verblijvende Nederlanders in de
meer onveilige en ontoegankelijke plaatsen te evacueren nam met het
vorderen van de tijd zienderogen af. 

Het voorstel om, op grond van bovenstaande overwegingen, de operatie uit
te voeren werd om 15.00u via de ambtelijk adviseurs voorgelegd aan de
Ministeriƫle Kerngroep Speciale Operaties (MKSO). De leden van de MKSO
zijn door de ambtelijk adviseurs afzonderlijk telefonisch geconsulteerd
over de beoogde operatie en de wijze waarop deze zou worden uitgevoerd.
Om 15.40u had AZ, secretaris van de MKSO, van alle leden bericht
ontvangen dat zij konden instemmen met de operatie en de wijze waarop
deze zou worden uitgevoerd.

Hr. Ms. Tromp antwoordde rond 15.39u dat de helikopter om 16.00u zou
kunnen vertrekken en alsdan de operatie bij daglicht verantwoord zou
kunnen uitvoeren. Om 15.41u werd de commandant van Hr. Ms. Tromp
ingelicht over het besluit van de MKSO. De helikopter vertrok omstreeks
16.15u vanaf het dek van Hr. Ms. Tromp en moest ongeveer drie kwartier
vliegen om bij de oppiklocatie te komen. Om 16.45 uur, ongeveer vijftien
minuten voordat de helikopter op de afgesproken plaats zou landen, heeft
Defensie nogmaals contact gehad met NN, die meldde dat alles rustig was
en er geen andere mensen in de omgeving aanwezig waren. Er was op dat
moment geen aanleiding om de operatie te stoppen.

Om 17.13u ontving Hr. Ms. Tromp een noodsignaal van de helikopter.
Om17.25u belde de commandant van Hr. Ms. Tromp met een vertegenwoordiger
van het werkoverleg met die mededeling en stelde voorts dat er nog geen
contact was met de helikopter, terwijl dit volgens het plan uiterlijk om
17.20 uur had moeten gebeuren. Direct na dit gesprek, om 17.30 uur,
heeft het werkoverleg NN gebeld. Deze nam op en deelde mee dat Ā“er iets
was misgegaan en dat ineens dertig gewapende mannen op de helikopter af
waren gekomen.Ā“ Op dat moment bevonden hij en twee van de drie
bemanningsleden zich naar eigen zeggen in een kantoor. Het derde
bemanningslid werd elders verhoord. Na terugkomst in Nederland heeft dit
derde bemanningslid op 15 maart verklaard dat in dit eerste verhoor
fysiek geweld is gebruikt. Hij had dit niet eerder verteld om de andere
bemanningsleden niet ongerust te maken. Hr. Ms. Tromp werd op de hoogte
gesteld van de vasthouding en opgedragen op te stomen in de richting van
de territoriale wateren.

In het korte telefoongesprek met NN meldde hij ook de aanwezigheid van
een Zweedse vrouw. Naar later bleek had de Zweedse vrouw via het Zweedse
ministerie van Buitenlandse Zaken om 16.45u van haar zoon gehoord van de
voorgenomen evacuatie. Zij is naar het oppikpunt gegaan en tegengehouden
bij de ingang van de haven toen de helikopter reeds geland was.

Om 18.07u zijn de ambtelijke adviseurs van de MKSO-leden en de CDS
vanuit het werkoverleg per mail op de hoogte gesteld van het feit dat de
helikopter werd vastgehouden. Om 19.00 uur waren alle MKSO-leden op de
hoogte. 

Aan de grond houden heli en vasthouding bemanning en evacuƩs

De snelheid waarmee NN en de bemanning werden omsingeld en overmeesterd
doet vermoeden dat het Libische regime voorkennis had van de operatie.
Op welke wijze deze kennis is verkregen kan niet met zekerheid worden
gesteld. Dat een belangrijk onderdeel van het operatieplan, het
verrassingselement, daarmee verloren was, staat helaas vast. NN was bij
het aanvliegen duidelijk zichtbaar, al bevond hij zich op dat moment nog
ongeveer 200 meter van de afgesproken plaats. Hij stond op het moment
van aanvliegen nog te spreken met een man, naar zijn eigen zeggen
achteraf de bewaker van zijn compound, waarvan hij eerder melding had
gemaakt. Conform de criteria heeft de gezagvoerder de operatie toen
eerst afgebroken. Omdat hij tijdens het afdraaien zichtbaar afscheid nam
van de persoon en zich richting de afgesproken oppikplaats begaf, heeft
de gezagvoerder geoordeeld dat het alsnog verantwoord was om te landen
en NN aan boord te nemen. Direct na de landing, en het daaropvolgende
uitstappen van het derde bemanningslid van de helikopter, werd NN
vastgenomen en verschenen van alle kanten gewapende mannen die de
bemanning direct onder schot hielden en het derde bemanningslid
vastnamen. De gezagvoerder heeft geen kans gezien om bij het eerste
onraad nog te vertrekken.

III. Diplomatieke inspanningen: de onderhandelingen

Toen omstreeks 18.00u bleek dat de evacuatie uit Sirte niet volgens plan
was verlopen is direct een ambtelijk crisisteam geformeerd, bestaande
uit vertegenwoordigers van het ministerie van Defensie en het ministerie
van Buitenlandse Zaken, onder voorzitterschap van de Secretaris-Generaal
van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Uit initiƫle, zeer korte contacten die mogelijk waren via een nog
functionerende mobiele telefoon van NN bleek dat de bemanning niet
uitsloot alsnog terug te mogen keren naar Hr. Ms. Tromp. Later op de
avond van 27 februari jl. bleek evenwel, eveneens uit een kort
telefonisch contact, dat degenen die de aanhouding van de groep hadden
verricht dit hadden gemeld aan de autoriteiten in Tripoli. Daarop heeft
Buitenlandse Zaken nog diezelfde avond contact gezocht met het Libische
ministerie van Buitenlandse Zaken in Tripoli dat inderdaad op de hoogte
bleek van het voorval en meteen constateerde dat de vlucht was
uitgevoerd zonder de vereiste toestemming om het luchtruim te betreden.
Dat is door de voorzitter van het crisisteam beaamd, onder uitleg van de
omstandigheden waaronder de vlucht werd uitgevoerd.

Zondagavond laat is op verzoek van de Libische autoriteiten
schriftelijke toestemming gevraagd terug te mogen keren naar Hr. Ms.
Tromp. In diezelfde nota zijn verontschuldigingen aangeboden voor het
niet aanvragen van toestemming het Libische luchtruim binnen te vliegen.
Van de Libische autoriteiten werd de verzekering gekregen dat de
bemanning en de te evacueren personen goed zouden worden behandeld.

Op maandag 28 februari heeft het crisisteam een tien minuten durend
telefoongesprek gehad met Ć©Ć©n van de bemanningsleden. De conversatie
vond in het Engels plaats. Het bemannigslid stelde dat zij goed werden
behandeld. Dezelfde dag werd door de Libische autoriteiten andermaal om
een schriftelijke aanvraag van toestemming voor de terugvlucht naar Hr.
Ms. Tromp gevraagd met daarin aanvullende informatie over de bemanning
en de helikopter. Deze aanvraag werd direct ingediend, maar goedkeuring
bleef uit. 

Op dinsdag 1 maart aan het eind van de dag ontving de Nederlandse
ambassade een protestnota van het Libische Ministerie van Buitenlandse
Zaken over de gang van zaken op zondag 27 februari, met daarin de
opmerking dat een herhaling van een dergelijk voorval niet zou worden
geaccepteerd. 

Naar achteraf is gebleken zijn de bemanningsleden en de evacuƩs op
dinsdag 1 maart door de Libische autoriteiten overgebracht van Sirte
naar Tripoli. Op woensdag 2 maart werden de evacuƩs overgedragen aan de
Nederlandse ambassade in Tripoli en verlieten diezelfde avond nog
Libiƫ. Op dezelfde dag is een reactie op de Libische protestnota
gestuurd waarin het protest tegen de Nederlandse actie wordt erkend en
wordt aangedrongen op de vrijlating van de bemanning.

Nadat in eerste aanleg door de Libische autoriteiten was gezegd dat op
basis van de op 28 februari alsnog ingediende aanvraag toestemming (de
zogenaamde clearance) zou worden verleend voor deze terugkeer, werden op
3 maart additionele politieke eisen ingebracht van Libische zijde,
zonder dat die als voorwaarden voor de terugkeer werden genoemd. Er werd
aangegeven dat het op prijs zou worden gesteld als Nederland bij Malta
zou willen bemiddelen voor de teruggave van de twee zich daar bevindende
Libische militaire vliegtuigen. Tevens werd aan de Nederlandse
autoriteiten gevraagd aan te dringen op een internationale
waarnemersmissie voor Libiƫ. Van Nederlandse zijde is deze overwegingen
voor kennisgeving aangenomen en daar verder niet inhoudelijk op
ingegaan.

Op donderdagavond 3 maart gaf het Libische ministerie van Buitenlandse
Zaken te kennen datĀ de vrijlating van de bemanning op handen was.
Vrijlating van de bemanning bleef echter uit. Wel werd na aandringen van
Nederlandse zijde op vrijdagavond 4 maart een telefonisch contact tot
stand gebracht tussen Ć©Ć©n lid van de Lynx-bemanning en de ambassadeur
in Tripoli. Het gesprek diende in het Engels te worden gevoerd.

Op vrijdagmiddag werd door de Libische Tijdelijk Zaakgelastigde in Den
Haag aan de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken het bericht overgebracht dat diens autoriteiten graag het gesprek
over de eventuele vrijlating van de bemanning op maandag 7 maart in
Tripoli wilden voortzetten en werden eerdergenoemde eisen andermaal
opgebracht. Teneinde maandagochtend vroeg in Tripoli te zijn, is de
Secretaris-Generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken op zondag
6 maart naar Malta vertrokken en heeft hij daar in afwachting van zijn
doorreis gesprekken gevoerd met de Maltese counterparts. In het
telefonisch contact met de Maltese autoriteiten op zondagavond is de
situatie besproken. De Libische eis van teruggave van de twee Libische
Mirages is in dat gesprek genoemd, maar werd direct van beide zijden
terzijde geschoven als een niet begaanbare weg.

Op zondag 6 maart werd een Nederlandse C-130 ingevlogen naar Malta
(zonder beveiligingsdetachement) om op korte termijn vervoer ter
beschikking te hebben voor het eventueel ophalen van de drie
bemanningsleden. Op zondagavond 6 maart werd het beoogde gesprek met 24
uur uitgesteld door de Libische autoriteiten. Op maandag 7 maart kreeg
de Nederlandse ambassadeur in Tripoli voor het eerst toegang tot de
bemanning van de helikopter en kon hij gedurende een half uur met hen
zonder toezicht in het Nederlands spreken. 

Op maandagavond 7 maart werden de beoogde besprekingen in Tripoli
andermaal uitgesteld zonder dat het duidelijk werd wanneer die dan wel
konden plaatsvinden. Deze hebben uiteindelijk niet plaatsgehad, zij het
dat wel voortdurend vanuit Den Haag contact met de Libische autoriteiten
is geweest, al dan niet door tussenkomst van de Nederlandse ambassade in
Tripoli. De Secretaris-Generaal is vervolgens op 9 maart teruggereisd
naar Nederland. 

In het weekend van 5 en 6 maart en ook in de periode daarna zijn er door
de Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister
van Defensie uiteenlopende contacten gelegd met Europese en andere
collegae om de kwestie onder de aandacht te brengen en steun te vragen
voor de Nederlandse inspanningen. Zo heeft de Maltese MP Gonzi in een
telefonisch onderhoud met zijn Libische collega op maandag 7 maart
aangedrongen op vrijlating van de bemanning. Aan de Griekse autoriteiten
werd op woensdagavond 9 maart het nadrukkelijk verzoek overgebracht de
kwestie op te brengen in een reeds eerder gepland gesprek met een
speciale gezant van de Libische leider op 10 maart in Athene.

In de loop van donderdag 10 maart bleken de Libische autoriteiten bereid
de eventuele vrijlating van de bemanning op vrijdag 11 maart in Tripoli
te bespreken. Vrijlating zou eventueel kunnen worden geƫffectueerd als
zich een Nederlandse delegatie zou voegen bij de Griekse minister voor
diaspora-aangelegenheden, Dollis. Deze zou op donderdagavond in Tripoli
arriveren om Griekse evacuƩs te repatriƫren. De nog in Tripoli
aanwezige Maltese gezant zou hier ook in worden betrokken omdat Libiƫ
insisteerde op teruggave van de op Malta aanwezige Libische militaire
vliegtuigen.

Vroeg in de ochtend van 11 maart liet Libiƫ op aandrang van minister
Dollis de eis met betrekking tot de aanwezigheid van een Nederlandse
delegatie vallen en er werd ook niet langer geĆÆnsisteerd op teruggave
van de vliegtuigen. De bemanning werd formeel overgedragen aan de
Nederlandse ambassadeur in Tripoli en kon het land met een Grieks
militair toestel verlaten. De Secretaris-Generaal van het ministerie van
Buitenlandse Zaken was op donderdag 10 maart weer naar Athene
vertrokken. Hij is op vrijdag 11 maart op verzoek van de Libische
autoriteiten in Tripoli geweest om beschikbaar te zijn voor een
eindgesprek. Dit gesprek is evenwel niet tot stand gekomen en van de
gelegenheid is gebruik gemaakt om de resterende leden van de Nederlandse
ambassadestaf te repatriƫren.

IV. Nadere toelichting, mede naar aanleiding van de vragen gesteld door
de Tweede Kamer

Inlichtingenpositie

De MIVD werkt bij de uitvoering van haar inlichtingentaak vraaggestuurd.
De inlichtingen- en veiligheidsbehoeften van Defensie zijn weergegeven
in de Inlichtingen- en Veiligheidsbehoefte Defensie (IVD). De
inlichtingenbehoeften van overige ministeries zijn vastgelegd in het
zogeheten AanwijzingsBesluit (AB) van de Minister-President. IVD en AB
vormen gezamenlijk de behoeftestellingen waar de MIVD zich in haar
inlichtingentaak op richt. Om capaciteitsredenen hanteert de MIVD
daarbij een indeling per aandachtsgebied in drie
prioriteitscategorieƫn. De categorie-indeling geeft een indicatie van
het belang dat wordt gehecht aan het desbetreffende aandachtsgebied of
een aspect daarvan. De categorisering bepaalt de intensiteit en diepgang
van informatieverzameling en analyse. De categorie die aan een bepaald
land of thema is verbonden, wordt elk jaar opnieuw bepaald. Deze
indeling wordt tussentijds aangepast indien ontwikkelingen daartoe
aanleiding geven. 

Libiƫ behoorde dit jaar niet tot ƩƩn van de drie onderscheiden
categorieƫn. Dit betekent dat de MIVD voor dit jaar geen specifieke
personele of materiƫle capaciteit met betrekking tot Libiƫ had
vrijgemaakt. De MIVD beschikte derhalve in de aanloop naar de groeiende
onrust in Libiƫ en de opstand tegen het Khaddafi-regime slechts over
een beperkte, eigenstandige informatiepositie op basis van open bronnen.
Pas toen eind februari de politieke onrust in Libiƫ sterk toenam, is de
MIVD de informatieverzameling en analyse-activiteiten met betrekking tot
Libiƫ op gaan voeren. In dat kader is in eerste instantie met name een
aantal buitenlandse partnerdiensten om informatie gevraagd, maar dit
heeft op korte termijn niet tot een aanmerkelijke verbetering van de 
informatiepositie geleid. De intensivering van de MIVD-inspanningen met
betrekking tot Libiƫ had tot doel om inlichtingenondersteuning te
kunnen geven aan evacuatieplannen waarbij sprake was van de mogelijke
inzet van de krijgsmacht.

Definitie van consulaire evacuatieoperatie

Een consulaire evacuatie-operatie is een operatie gericht op het
evacueren van  Nederlanders onder regie van de Nederlandse overheid met
de inzet van commerciƫle of militaire middelen. Een dergelijke operatie
is alleen aan de orde in een crisissituatie waarin het niet of
nauwelijks meer mogelijk is voor Nederlanders om op reguliere wijze het
betrokken land te verlaten. In beginsel kunnen alle Nederlanders waarvan
bekend is dat zij een bepaald land willen verlaten, middels een
consulaire evacuatie-operatie worden geƫvacueerd. Uiteraard voorzover
zij in staat zijn zich naar de locatie te begeven waar de
evacuatie-operatie wordt uitgevoerd.

De overwegingen om niets over de gevangengenomen militairen naar buiten
te brengen

De inschatting was dat de bemanning en de onderhandelingen voor spoedige
vrijlating het meest waren gebaat bij stille diplomatie. Wel werden de
directe relaties van de militairen kort na het incident geĆÆnformeerd.
Met regelmaat werden zij op de hoogte gebracht van ontwikkelingen.

Op de Hr. Ms. Tromp aanwezige leden van de speciale marinierseenheid

Op Hr. Ms. Tromp was een team van het Korps Mariniers aanwezig ten
behoeve van de geplande deelname aan de operatie Ocean Shield. Deze zijn
bewust niet ingezet tijdens de evacuatie operaties.

Het geld uit de helikopter

Het geld dat getoond werd op de Libische staattelevisie was afkomstig
van de bemanning. Dit geld neemt de bemanning standaard mee om
onvoorziene betalingen mee te kunnen voldoen zoals betalingen als
landingsgeld en/of brandstof op vliegvelden in die gevallen die door
bijzondere (weers-)omstandigheden kunnen voorkomen.

Betrokkenheid Libische oppositie bij de missie

Er was geen betrokkenheid van de Libische oppositie bij de
evacuatieoperatie.

Positie NN in relatie tot besluit evacuatie

De evacuƩ, NN, had geen banden met het Koninklijk Huis of anderszins
die van invloed zijn geweest op het besluit tot evacuatie over te gaan.
Het besluitvormingsproces om tot evacuatie over te gaan was voor elke
andere willekeurige Nederlandse staatsburger hetzelfde uitgevallen.

Invloed op internationale houding Nederland ten aanzien van sancties

Nederland heeft de sancties van de VNVR tegen Khaddafi en aan hem
gelieerde personen verwelkomd en in EU verband meegewerkt aan spoedige
implementatie hiervan alsmede aan aanvullende autonome EU maatregelen.
Om de veiligheid van de drie gevangen genomen militairen niet in gevaar
te brengen, heeft Nederland een gepast profiel aangenomen in de hiervoor
benodigde voorbereidende werkzaamheden.

De eerste bevriezingen vonden plaats onmiddellijk na het van kracht
worden van EU Verordening 204/2011 op 2 maart 2011. Met VNVR resolutie
1970 (2011) van 26 februari 2011 heeft de VN opgeroepen de tegoeden te
bevriezen van een aantal personen waaronder die van Khaddafi. Deze
resolutie is in de EU geĆÆmplementeerd op 2 maart 2011 met Verordening
204/2011. De tegoeden en economische middelen van deze personen zijn met
onmiddellijke ingang bevroren. Met EU Verordening 233/2011 zijn op 11
maart 2011 eveneens financiƫle sancties van kracht geworden tegen
enkele Libische financiƫle entiteiten waaronder de Centrale Bank van
Libiƫ. Per direct zijn alle tegoeden en economische middelen van deze
entiteiten in Nederland bevroren. Met VNVR resolutie 1973 (2011) van 17
maart 2011 zijn deze Libische entiteiten op VN niveau gesanctioneerd.

Onmiddellijk na het van kracht worden van de VNVR resolutie 1970 (2011)
heeft een inventarisatie plaats gevonden van alle uitstaande tegoeden en
economische middelen van de in die resolutie genoemde personen en zijn
de Nederlandse financiƫle instellingen vanaf dat moment waakzaam
geweest op eventuele onttrekkingen door deze personen, vooruitlopend op
het van kracht worden van de noodzakelijke EU wetgeving. Per 28 februari
heeft, reeds vooruitlopend op mogelijke sancties tegen Libische
financiƫle entiteiten en bedrijven, eenzelfde inventarisatie plaats
gevonden ten opzichte van de later in Verordening 233/2011 entiteiten
die in de lijst zijn opgenomen.

Op basis van genoemde inventarisatie kan gesteld worden dat er
tussentijds geen gelden naar Libiƫ zijn weggesluisd.

 PAGE    

 PAGE   2