Beantwoording van de feiteliijke vragen over de evacuatiemissie in Libië
Bijlage
Nummer: 2011D15592, datum: 2011-03-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Lijst van vragen en antwoorden over de evacuatiemissie in Libië (2011D15591)
Preview document (🔗 origineel)
Kamervragen evacuatie Nederlandse staatsburger uit Sirte, Libië 1. Was u op de hoogte van de evacuatiemogelijkheid door middel van het Bosnische vliegtuig? Zo ja, waarom is daar geen gebruik van gemaakt? Had de evacué niet beter met zo’n vlucht worden geëvacueerd? Zo nee, waarom niet? Zat Bosnië in de internationale coördinatiecel? 2. Hoe kunt u de stelling dat er geen andere mogelijkheid was om NN te evacueren vasthouden nu blijkt dat u geen kennis had van de Bosnische evacuatievlucht? Bent u bereid deze stelling te nuanceren? Zo neen, waarom niet? 93. Klopt het dat er "geen alternatieven" aanwezig waren voor evacuatie? Klopt het dat er nog steeds commerciële vluchten Sirte aandeden? Zo ja, is er door het ministerie van Buitenlandse Zaken bemiddeld zodat 'NN' ook zonder paspoort aan een dergelijke vlucht had kunnen deelnemen? 114. Wat was de noodzaak om de operatie op zondagavond 27 februari te doen? Wist u van een Bosnisch toestel dat naar Sirte zou komen om burgers op te halen? Wist u van een Maltese commerciële luchtvaartmaatschappij dat nog steeds vloog op Sirte? Waarom is afgezien van de diensten van de vliegtuigen? Zie voor de beantwoording van het eerste deel van vraag 114 het antwoord op vraag 17 en 36. Zoals blijkt uit het feitenrelaas van Royal Haskoning heeft de werkgever reeds op zaterdag 19 februari geconcludeerd dat Royal Haskoning vanwege de mogelijke gevaarlijke ontwikkelingen in Libië moest gaan nadenken over een evacuatie van NN. Op 4 februari had de werkgever het contingency plan voor de evacuatie van medewerkers in gang gezet. Er zijn sinds 19 februari diverse pogingen ondernomen om NN te evacueren uit Sirte. Een Brits beveiligingsbedrijf had opdracht gekregen van de werkgever om te zoeken naar mogelijkheden om NN te evacueren. Ook op 27 februari zocht het bedrijf nog actief naar evacuatieopties. In de loop van de dag echter raakte de werkgever ervan overtuigd, en uiteindelijk ook NN, dat het beveiligingsbedrijf hier niet in zou slagen. Uit de actieve pogingen die de werkgever van NN reeds had ondernomen, het gegeven dat evacuatie over de weg niet mogelijk leek en dat de mogelijkheid van luchttransport op dat moment niet voorhanden was duidelijk dat er geen alternatieven waren. Vanuit Malta waren geen vluchten op Sirte (of vice versa) gemeld op het beveiligde EU consulair crisisinformatiesysteem. In de geraadpleegde internationale coördinatiecel was daarover evenmin informatie beschikbaar. Over een Bosnische vlucht was geen informatie bekend. Bosnië was niet vertegenwoordigd in de internationale coördinatiecel. Ondanks navraag op 24 maart door de Nederlandse Defensie attaché in Bosnië-Herzegovina is nog geen duidelijkheid verkregen of er op die dag een vlucht naar Sirte was voorzien. Het kabinet zal zich inzetten om nog voor het kamerdebat deze duidelijkheid te verkrijgen. De Nederlandse regering had daarom geen aanwijzingen dat er op zondagavond 27 februari vluchten op Sirte werden uitgevoerd en zag zich op grond van voorgaande ook niet genoodzaakt de mogelijkheden daartoe verder te onderzoeken. Bemiddeling door het ministerie van Buitenlandse Zaken om NN zonder paspoort op een vlucht te krijgen was derhalve ook niet aan de orde. 2. Hoe kunt u de stelling dat er geen andere mogelijkheid was om NN te evacueren vasthouden nu blijkt dat u geen kennis had van de Bosnische evacuatievlucht? Bent u bereid deze stelling te nuanceren? Zo neen, waarom niet? Zie antwoord op vraag 1. 3. Is het waar dat de marinetop niet op de hoogte was van noch geraadpleegd was over de evacuatiepoging? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Kunt u uitleg geven over de betrokkenheid van de marinetop bij de evacuatiepoging? 4. Is het waar dat de marinetop pas van de actie op de hoogte werd gesteld toen er psychische hulp (mogelijk) nodig was? Zo ja, waarom heeft u de marinetop niet eerder ingelicht? De Commandanten van de Operationele Commando’s gaan over de gereedstelling van eenheden. De daadwerkelijke inzet van eenheden, zoals in dit geval de inzet van Hr. Ms. Tromp, is de bevoegdheid van de Commandant der Strijdkrachten. De directeur operaties van de Commandant Zeestrijdkrachten is op zondagavond 27 februari omstreeks 19.00 uur geïnformeerd over het mislukken van de evacuatieoperatie. 4. Is het waar dat de marinetop pas van de actie op de hoogte werd gesteld toen er psychische hulp (mogelijk) nodig was? Zo ja, waarom heeft u de marinetop niet eerder ingelicht? Zie antwoord op vraag 3. 5. In hoeverre heeft het kabinet een rol gespeeld in de Griekse en Maltese steun in de onderhandelingen over vrijlating? 6. Zijn er door Griekenland en/of Malta toezeggingen aan de Libische autoriteiten gedaan in het kader van onderhandelingen over de evacuatie van betrokkenen en de vrijlating van de Nederlandse bemanning van de lynx? zo ja, welke toezeggingen zijn er gedaan? 7. Zijn er door de Nederlandse regering in het kader van de onderhandelingen toezeggingen gedaan aan Griekenland, Malta of enig ander land? zo ja, welke toezeggingen zijn er gedaan? 8. Deelt u de mening dat uit het feitenrelaas blijkt dat Nederland na de 27e februari geen eigen onderhandelingspositie van belang had en dat de vrijlating vooral aan de Griekse onderhandelaars toe te schrijven is? 18. Welke contacten zijn er geweest met Libische diplomaten in Den Haag en/of Brussel? 19. Waren bewindslieden op de hoogte dat de Libische viceambassadeur zou overlopen? Klopt het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken de Libische viceambassadeur heeft gevraagd om te wachten met de bekendmaking van zijn besluit om over te lopen? 116. Bleven de onder punt 52 gemelde eisen van de Libiërs tot twee beperkt? Wat werd bedoeld met de eis dat door Nederland op een internationale waarnemersmissie moest aangedrongen? Waarom werd daarop niet ingegaan? Welke argumenten hebt u daarvoor? Wat was de reactie van Libië hierop? Waarom hebben ze kennelijk die eis laten vallen? 118. Waarom is verder niet inhoudelijk ingegaan op de op 3 maart ingebrachte additionele eisen van Libische zijde? Wie heeft bepaald dat op deze eisen niet zou worden ingegaan? 119. Waarom heeft de Secretaris-Generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken op zondag 6 maart in zijn gesprek met de Maltese gesprekspartners wel gesproken over de teruggave van twee Libische mirages en niet over een internationale waarnemingsmissie in Libië? 120. Met welke Europese en andere collegae hadden de Minister-president, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie contact over deze situatie? 121. Hoe is het mogelijk dat premier Gonzi van Malta met zijn Libische collega kan overleggen zonder in te stemmen met de teruggave van de Libische toestellen? Heeft Malta Libië geen enkele tegenprestatie geleverd? Indien wel, welke? 122. Wie verzocht Griekenland bij de onderhandelingen te betrekken? 123. Hoe beoordeelt u het nut van de inzet van de Secretaris-Generaal als hij niet daadwerkelijk zelf met Libische autoriteiten heeft onderhandeld? De Secretaris-Generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken (SGBZ) heeft vanaf het begin leiding gegeven aan het ambtelijk crisisteam en vervulde in nauw overleg met de betrokken bewindspersonen een centrale rol in het verdere verloop van het proces dat uitmondde in de vrijlating van de bemanning. Nadat in de loop van de avond van zondag 27 februari was gebleken dat de autoriteiten in Tripoli vanuit Sirte op de hoogte waren gesteld van de aanhouding van de Nederlandse en de Zweedse staatsburger en de bemanning van de helicopter, is door de SGBZ direct contact opgenomen met zijn counterpart in Tripoli. Dit contact kon makkelijk worden gelegd omdat betrokkenen elkaar kenden van de gebeurtenissen rond de vliegramp die zich op 12 mei vorig jaar in Tripoli voltrok en van contacten na deze periode. Van dit contact en andere contacten op het ministerie van Buitenlandse Zaken in Tripoli is tot aan de vrijlating van de bemanning in de vroege ochtend van 11 maart jl. zowel door de SGBZ als veelvuldig door de Nederlandse ambassadeur in Tripoli gebruik gemaakt om de zaak van bemanning, en tot aan 2 maart die van de aangehouden burgers, te bepleitten. Op aanwijzing van de betrokken bewindspersonen en op advies van derden is dit kanaal gedurende de gehele periode benut om tot een oplossing te geraken en is bewust niet geëscaleerd naar naasthogere niveaus. Dat neemt niet weg dat betrokken bewindspersonen parallel daaraan tot aan de dag van de vrijlating contact hebben gezocht met een aantal Europese en andere collegae waarbij veelvuldig is aangedrongen op ondersteuning van de Nederlandse pogingen de bemanning vrij te krijgen. De minister van Buitenlandse Zaken had daartoe ondermeer contact met Britse, Griekse, Maltese en Italiaanse collegae, alsmede met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU. De minister van Defensie hield nauw contact met zijn Griekse collega. De minister-president heeft daartoe, behalve contacten met zijn collegae, ook contact gehad met voormalig Brits premier Tony Blair. Een aantal dagen na 27 februari jl. heeft de SGBZ de Libische TZ in Den Haag gevraagd naar het ministerie te komen om de kwestie te bespreken. Deze bleek niet op de hoogte van het gebeuren, maar zei toe het Nederlandse verzoek tot directe invrijheidstelling over te brengen aan Tripoli. Er zijn geen contacten geweest met andere Libische vertegenwoordigers. Het voornemen van betrokkene om over te lopen was niet bekend en aan betrokkene is ook niet gevraagd zijn voornemen om over te lopen niet vroegtijdig bekend te maken. In een tweede gesprek met de Libische TZ op vrijdag 4 maart moest hij op verzoek van zijn autoriteiten overbrengen dat Libïe als tegenprestatie voor de vrijlating van de bemanning een Nederlandse inspanningsverplichting verlangde waar het teruggave betrof van twee Libische militaire vliegtuigen die door gedeserteerde vliegers naar Malta waren gevlogen. Tevens werd van Nederland gevraagd dat het zich zou inzetten voor de totstandkoming van een internationale waarnemersmissie voor Libië. Dezelfde punten waren laat op donderdagavond 3 maart ook al overgebracht aan de Nederlandse ambassadeur in Tripoli. Op politiek niveau is besloten niet op deze verzoeken in te gaan omdat die niet gepast werden geacht. Zowel op hoogambtelijk als politiek niveau is gesproken met Malta en Griekenland. In het hoogambtelijk contact met Malta (beide SG’s) werd geconstateerd dat, zoals eerder vermeld, het Libische verzoek tot teruggave van beide militaire vliegtuigen ongepast was. Van Maltese zijde werd vernomen dat de Maltese premier Gonzi aan het einde van een gesprek met de Libische premier de zaak van de Nederlandse bemanning had bepleit, waarbij de Libische premier de vliegtuigen onvermeld liet. Het contact met de Griekse autoriteiten werd op woensdagavond 9 maart gelegd op instigatie van de SGBZ, die daartoe was gemachtigd door de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken. Uit het contact bleek, zoals eerder vernomen, dat er recentelijk nog een telefonisch onderhoud had plaatsgevonden tussen de Griekse premier Papandreou en kolonel Kadhaffi, op initiatief van laatstgenoemde. Tevens bleek dat een Libische gezant op donderdag 10 maart Athene zou aandoen, nadat hij eerder in Lissabon was geweest om in algemene zin de Libsiche zaak te bepleiten aan de vooravond van de Europese Raad van 10 en 11 maart, waarin over sancties met betrekking tot Libië zou worden gesproken. Premier Papandreou stemde er mee in dat in het gesprek met deze gezant, dat op hoogambtelijk niveau zou plaatsvinden, de zaak van de Nederlandse bemanning zou worden bepleit. Hiertoe vond voorafgaand overleg plaats tussen SGBZ en zijn Griekse collega. Aldus geschiedde, waarbij tevens aan deze gezant te verstaan werd gegeven dat er later die dag een Grieks militair vliegtuig een evacuatievlucht op Tripoli zou uitvoeren onder leiding van de Griekse minister voor diaspora-aangelegenheden Dollis, en dat de Nederlandse bemanning mee zou kunnen terugvliegen als de Libische autoriteiten zouden overgaan tot vrijlating van de bemanning. Noch door Griekenland, noch door Malta, noch door Nederland zijn aan wie dan ook toezeggingen gedaan om de Nederlandse bemanning vrij te krijgen. 6. Zijn er door Griekenland en/of Malta toezeggingen aan de Libische autoriteiten gedaan in het kader van onderhandelingen over de evacuatie van betrokkenen en de vrijlating van de Nederlandse bemanning van de lynx? zo ja, welke toezeggingen zijn er gedaan? Zie antwoord vraag 5. 7. Zijn er door de Nederlandse regering in het kader van de onderhandelingen toezeggingen gedaan aan Griekenland, Malta of enig ander land? zo ja, welke toezeggingen zijn er gedaan? Zie antwoord vraag 5. 8. Deelt u de mening dat uit het feitenrelaas blijkt dat Nederland na de 27e februari geen eigen onderhandelingspositie van belang had en dat de vrijlating vooral aan de Griekse onderhandelaars toe te schrijven is? Zie antwoord vraag 5. 9. Verkeerde deze evacué in levensgevaar? Neen. 10. Kunt u een overzicht geven van het aantal externen die kennis hadden van deze operatie? 111. Welke landen waren op de hoogte van deze evacuatie? Het aantal mensen dat kennis droeg van de operatie was zeer beperkt. Voor operaties in het kader van de Ministeriële Kerngroep Speciale Operaties geldt een strikt compartiment, bestaande uit de vier bewindspersonen en een zeer beperkt aantal ambtenaren op de departementen van Buitenlandse Zaken, Defensie, Economie, Landbouw en Innovatie en Algemene Zaken. Daarnaast zijn uiteraard de militairen die belast worden met de planning en uitvoering van de operatie in kennis gesteld (voor zover nodig) van de operatie. Het principe van 'need-to-know' vereist in sommige gevallen ook betrokkenheid van andere disciplines. In dit geval ging het om een speciale militaire operatie ter ondersteuning van een consulaire operatie, waarvoor betrokkenheid van twee consulair deskundigen een vereiste was. In het algemeen geldt dat de personen die niet tot het reguliere (beperkte) MKSO-compartiment behoren uitsluitend van het strikt noodzakelijke op de hoogte worden gesteld. Tijdens de voorbereiding van de evacuatieoperatie zijn NN, de werkgever in Nederland van NN en het Zweedse Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte gesteld. Er zijn geen andere landen ingelicht over deze evacuatie. 11. Is de commandant der Zeestrijdkrachten betrokken geweest bij de besluitvorming? Zo nee, waarom niet en had dit tot een ander besluit kunnen leiden? Zie het antwoord op vraag 3 en 4. 12. Wat is met de kennis van nu uw oordeel over het EU-evacuatiesysteem? Hoe verhoudt uw huidige oordeel zich tot uw oordeel ten tijde van de evacuatie? Op het beveiligde EU consulaire crisisinformatiesysteem Consular OnLine (CoOL) wordt informatie uitgewisseld over o.m. reisadviezen, crisissituaties en evacuaties. CoOL is een nuttig instrument voor informatie-uitwisseling en afstemming. De uitvoering van evacuatieoperaties is vooralsnog een nationale verantwoordelijkheid. Een centrale en regisserende rol van de EU en EDEO ontbreekt grotendeels. De regering onderzoekt mogelijkheden om de consulaire samenwerking binnen de EU te versterken. 13. Heeft u het bedrijf in verband met verzekeringen en mogelijke toekomstige claims voor een bijna voldongen feit van evacuatie geplaatst? 79 Deelt u de mening dat het voor Royal Haskoning (schier) onmogelijk was om het aanbod tot evacuatie te weigeren, gezien het feit dat dit verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben met (een) verzekeraar(s) en/of verzekeringspolissen? Neen. 14. Kunt u vanuit alle relevante posities in Sirte (waaronder de helikopterpiloot, de twee andere bemanningsleden, de commandant van de Hr. Ms. Tromp, NN) beschrijven wat er precies gebeurde tussen het moment van de eerste afwending van de helikopter, het besluit toch te evacueren, en de arrestatie? Kunt u dit eventueel voorzien van een situatieschets op de grond? De helikopterbemanning zag bij nadering van de oppiklocatie NN staan. Betrokkene stond ongeveer 200 meter van de afgesproken locatie op een heuveltje en was in gezelschap van een ander persoon. Omdat het plan voorzag in één evacué besloot de gezagvoerder de missie af te breken en zette zij een linkerbocht in. De bemanning constateerde kort na het inzetten van de bocht dat NN zichtbaar afscheid nam van de tweede persoon. De tweede persoon liep vervolgens weg. Op dat moment nam de gezagvoerder de beslissing dat de evacuatie toch kon worden doorgezet en zette een rechterbocht in om vervolgens de landing in te zetten. NN liep vervolgens richting de afgesproken oppiklocatie. De helikopter landde op de afgesproken locatie maar had vanaf die locatie geen direct zicht op NN . Na de landing stapte de sensoroperator uit de helikopter en liep NN tegemoet. Zodra hij zicht had op NN zag hij dat NN werd vastgenomen door ongeveer vijf mannen. Hij bevond zich naar eigen zeggen op dat moment ongeveer 20 meter van zowel de helikopter als NN. Andere gewapende mannen liepen vervolgens op de sensoroperator af, die achteruit lopend naar de helikopter probeerde te komen. De vliegster en de tactische coördinator zagen op dat moment zowel aan de linker- als aan de rechterzijde van de helikopter bewapende mannen verschijnen. De sensoroperator bereikte het toestel en ging in de deuropening zitten. De gewapende mannen waren op dat moment op tien meter afstand van het toestel en hielden de bemanning onder schot. De sensoroperator stapte uit en benaderde iemand waarvan hij aannam dat het een leidinggevende was. Andere mannen klommen de helikopter in. De vliegster wist hen er van te overtuigen dat ze de helikopter moesten verlaten. Ze stapte vervolgens samen met de tactische coördinator uit en gingen met de mannen op veilige afstand van de helikopter staan (de rotorbladen draaiden nog). Door tussenkomst van een gebrekkig Engels sprekende man mocht de gezagvoerder, terwijl ze onder schot werd gehouden, terug naar het toestel om de motoren te stoppen. Bij die gelegenheid wist ze nog een noodsignaal uit te zenden. NN beschreef de situatie als volgt. Hij verliet de compound op tijd en ging op een heuveltje staan, vanwaar hij goed overzicht had. De bewaker van de compound kwam hem nog een hand dadels brengen en afscheid nemen. Na ruim een half uur hoorde hij de helikopter en zag hij even later de helikopter met een bocht aankomen. De helikopter landde op meer dan honderd meter afstand achter een berg stenen. NN liep naar de helikopter met zijn bagage. Plotseling kwamen er agenten aangerend die hem staande houden. Er kwamen ook ineens met auto's bewapende burgers, militairen en politie aan en NN zag dat zij een Nederlandse militair overmeesterden die achter de berg stenen vandaan kwam. De militair werd in een auto gedwongen en verdween. Vervolgens werd hij samen met twee andere bemanningsleden van de helikopter weggevoerd naar een kantoor, waar een hem onbekende Zweedse vrouw zat. De commandant van Hr. Ms. Tromp heeft niets kunnen zien van de situatie ter plekke omdat het schip buiten zicht en radarbereik lag. 15. Welke contacten zijn er geweest met Zweden en wat is er gewisseld? 43. Waarom heeft u contact opgenomen met de Zweedse autoriteiten? 45. Op welke wijze en door wie is de zoon van de Zweedse vrouw geïnformeerd over de evacuatiemogelijkheid? 46. Hoe kan het zijn dat de zoon van de Zweedse evacue op de hoogte was van alle details van deze operatie? 48. Hoe kwam het contact met Zweden tot stand? Wie belde wie? Wat was de directe aanleiding voor degene die contact opnam? 81. Via welke Europese kanalen werd Buitenlandse Zaken geïnformeerd over de twee personen met de Zweedse nationaliteit die zich in Sirte zouden bevinden? 82. Wanneer werd bekend dat het om één persoon met de Zweedse nationaliteit zou gaan die mogelijk geëvacueerd zou moeten worden? 91. Is er inmiddels contact geweest met de Zweedse autoriteiten om te achterhalen hoe het heeft kunnen gebeuren dat een Zweedse onderdaan onderweg was naar de evacuatielocatie zonder dat het ministerie van Buitenlandse Zaken hiervan op de hoogte was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan het kabinet deze informatie met de Kamer delen? 110. Hoe kwam de zoon van de in Libië verblijvende Zweedse aan de informatie over de evacuatieoperatie? Het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken plaatste op 27 februari om 01.44 uur op het besloten EU consulaire crisisinformatiesysteem de mededeling dat het twee staatsburgers in Sirte had die geëvacueerd wilden worden. Toen de mogelijkheid van een Nederlandse evacuatieoperatie in Sirte werd onderzocht, is deze informatie door Buitenlandse Zaken ingebracht in werkoverleg. Toen bleek dat de Lynx helikopter meerdere personen zou kunnen vervoeren, is besloten om de mogelijkheid te onderzoeken om ook de twee Zweden te evacueren. Meerdere pogingen om de consulaire directie van Zweden aan de telefoon te krijgen, mislukten, waarna om 15.14 uur een mededeling werd geplaatst op het beveiligde EU consulair crisisinformatiesysteem (CoOL) gericht aan Zweden. Als gevolg hiervan kwam er om 15.35 uur telefonisch contact tot stand met de Zweedse directeur voor consulaire zaken. Zij werd ingelicht over de mogelijkheid en modaliteiten van een Nederlandse evacuatieoperatie met de vraag of Zweden wilde dat Nederland zou proberen om ook de twee Zweedse burgers te evacueren. Om 16.22u meldde Zweden dat één van de twee genoemde Zweden hoogstwaarschijnlijk geen Zweedse onderdaan was en dat zij over onvoldoende informatie beschikten om contact met betrokkene op te nemen. Ten aanzien van de andere persoon, mevrouw Erikson, stelde het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken dat het niet zelf met betrokkene in contact stond, maar met de zoon van mw. Erikson. Omdat er geen mogelijkheid was om rechtstreeks met mevrouw Erikson in contact te komen, werd vervolgens aan Nederlandse kant vastgesteld dat vanwege een gebrek aan informatie Nederland mw. Erikson derhalve niet kon evacueren en ook geen verdere actie meer zou ondernemen. Dit werd met de Zweedse ambtenaar zo afgesproken. Als er een of meer Zweedse staatsburgers in het evacuatieplan hadden moeten worden opgenomen, dan zou dit ter aanvullende besluitvorming aan de MKSO zijn voorgelegd. Om 16.38 uur ontving het ministerie van Buitenlandse Zaken de formele bevestiging van de Zweedse directeur consulaire zaken dat de twee Zweedse burgers in Sirte inmiddels waren vertrokken en dat er geen Zweden meer behoefden te worden geëvacueerd vanuit Sirte. Dit bericht bevestigde de eerder getrokken conclusie dat er dus geen Zweedse evacués behoefden te worden meegenomen vanuit Sirte. Uit navraag op 23 maart jl. bij het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat de zoon van mw Erikson om 16.30 uur alsnog door een Zweedse consulaire ambtenaar is geïnformeerd over de mogelijkheid van een evacuatie. Dat gebeurde terwijl Nederland en Zweden reeds waren overeengekomen dat Nederland geen Zweedse staatsburgers zou evacueren, hetgeen wijst op een communicatiestoornis binnen het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit verklaart waarom mevrouw Erikson toch op weg is gegaan naar het oppikpunt. 16. Kunt u aangeven of er enig direct dan wel indirect contact tussen NN en/of de directie van Royal Haskoning is geweest met individuele bewindslieden in de weken rond de evacuatie? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak, waar, wanneer en waarom? Er is geen contact geweest tussen NN en/of de directie van Royal Haskoning met individuele bewindslieden ter zake van de evacuatie. 17. Hoe zag de politieke en veiligheidssituatie in Libië er uit op zondag 27 februari? Uit welke openbare of vertrouwelijke bronnen blijkt dat er “in Libië in die dagen sprake leek te zijn van een ‘kantelmoment’? Waar baseert u uw uitlating op dat er in Libië sprake was van een kantelmoment? Na het uitbreken van de opstand op 17 februari raakte het Kadhaffi-regime in Libië in hoog tempo de controle over delen van het land kwijt. Gewapende opstandelingen namen het gezag in een aantal steden over. Op 22 februari werd een sfeer van wetteloosheid gemeld in grote steden. Delen van het leger deserteerden en Kadhaffi kon nog slechts vertrouwen op de steun van een zestal bataljons, geleid door zijn familieleden. Op 26 februari vielen de steden Ajdabiya en Al-Bregga (ten oosten van Sirte) in handen van de opstandelingen. In Misratha (ten westen van Sirte) werd hevig gevochten. Het regime reageerde agressief op het oproer. Bronnen wijzen erop dat Tripoli-stad een oorlogszone zou worden zodra Kadhaffi en zijn zonen zich zouden realiseren dat grof geweld, intimidatie en het opvoeren van een externe vijand niet meer door een deel van de bevolking zouden worden geaccepteerd. Dagelijks legde een aantal diplomaten en regeringsfunctionarissen hun positie neer en nam afstand van het regime. Vijf belangrijke stammen in Libië (er zijn twintig stammen) zegden hun steun aan Kadhaffi op. Er werden signalen ontvangen dat de kantoren van de Libische inlichtingendiensten verlaten waren. In de dagen voor 27 februari bespraken Westerse landen sancties waarmee het regime gestraft moest worden voor zijn geweldstoepassing, met als direct gevolg dat het risico op het gijzelen van westerse expats niet langer denkbeeldig was. Zowel in Libië als daarbuiten groeide de inschatting dat het Kadhaffi-regime ineen zou kunnen storten. Op 27 februari was de inschatting dat vanwege de afbrokkelende politieke, diplomatieke en militaire steun voor het regime de overlevingsduur van het regime zeer beperkt was en dat alleen een gedwongen of vrijwillig vertrek van Kadhaffi kon voorkomen dat in die dagen een burgeroorlog zou uitbreken. Aangenomen werd dat de veiligheidssituatie snel verder zou verslechteren. Deze analyse wordt gestaafd door de beschikbare inlichtingenrapporten, de inschatting van Buitenlandse Zaken van die periode en openbare bronnen. 18. Welke contacten zijn er geweest met Libische diplomaten in Den Haag en/of Brussel? 19. Waren bewindslieden op de hoogte dat de Libische viceambassadeur zou overlopen? Klopt het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken de Libische viceambassadeur heeft gevraagd om te wachten met de bekendmaking van zijn besluit om over te lopen? Zie antwoord vraag 5. 19. Waren bewindslieden op de hoogte dat de Libische viceambassadeur zou overlopen? Klopt het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken de Libische viceambassadeur heeft gevraagd om te wachten met de bekendmaking van zijn besluit om over te lopen? Zie antwoord op vraag 5. 20. Wat zijn voorbeelden van eerdere evacuatiepogingen die voldeden aan de gedragslijn zoals genoemd in de brief? Waar is deze gedragslijn op gebaseerd? Deze gedragslijn is ontstaan uit een praktijk van vele jaren en is gevolgd in o.a. Indonesië (1998), Ivoorkust (2004) en Libanon (2006). Als richtsnoer voor het nemen van maatregelen dient het op 23 december 2010 geactualiseerde Consulair Crisis- en Evacuatieplan (CCEP). Het regeringsbeleid ten aanzien van evacuatieoperaties staat op hoofdlijnen in de Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden die de regering op 22 juni 2007 aan de Staten-Generaal zond (Kamerstuk 29 521 nr. 41, blz. 7). Het gastland heeft de primaire plicht iedereen op zijn grondgebied te beschermen. Als het gastland deze plicht niet nakomt, kan de zendstaat in uitzonderlijke omstandigheden de eigen onderdanen zelf beschermen of evacueren, in het uiterste geval met inzet van militaire middelen. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden. 21. Bent u achteraf van mening dat deze evacuatieoperatie niet verantwoord was? Zo nee, waarom niet? 52. Op basis waarvan is de risicoanalyse voor de evacuatiepoging gemaakt? Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de brief van de minister van Defensie aan de Tweede Kamer met kenmerk DIS2011005269 inzake het CTIVD-rapport over de rol van de MIVD en de AIVD. 22. Tot welk soort "gewapende Libische eenheden" behoorden de Libiërs die de aanhouding van de Nederlanders uitvoerden? Politie, krijgsmacht, staatsveiligheid? De bemanning van de helikopter beschrijft hen als een gezelschap van geüniformeerden (militairen of politie) en gewapende burgers. Het is niet duidelijk of en zo ja, tot welke eenheden zij behoren. 23. Is de uitvoering en coördinatie van deze specifieke evacuatie besproken in de internationale coördinatiecel? 24. Is er een beroep gedaan op andere landen om te helpen bij de evacuatieoperatie? Indien dit het geval is, wat is er met dit aanbod gedaan? Nee. Wel is in de coördinatiecel op Malta en via EU-kanalen vooraf gesondeerd of andere landen evacuatieoperaties uit Sirte hadden gepland. Dat was niet het geval. Zie ook het antwoord op vraag 25 en 67. 24. Is er een beroep gedaan op andere landen om te helpen bij de evacuatieoperatie? Indien dit het geval is, wat is er met dit aanbod gedaan? Zie antwoord op vraag 23. 25. Welke andere Nederlandse middelen van de overheid hadden mogelijk ingezet kunnen worden bij deze evacuatiepoging? Waarom is er gekozen om Hr.Ms. Tromp in te zetten en geen andere middelen? 67. Welke defensiecapaciteiten waren er beschikbaar voor de evacuatie? Er waren geen andere Nederlandse middelen, anders dan Hr. Ms. Tromp, op korte termijn beschikbaar om ingezet te kunnen worden bij deze evacuatie. In dit verband, zij er op gewezen dat Hr. Ms. Tromp juist met het oog op dit soort evacuaties richting de Libische kust was gedirigeerd. Uit de beschikbare kanalen - informatie uit de Europese consulaire database, het netwerk van de werkgever en NN zelf, de informatie uit de inmiddels opgerichte internationale coördinatiecel op Malta – waren op dat moment geen alternatieven voorhanden voor evacuatie met inzet van de Hr. Ms. Tromp, die over een boordhelikopter beschikte. 26. Waaruit bestond het netwerk van de werkgever? Kon dit netwerk de veiligheidssituatie nauwkeurig genoeg inschatten? 30 Welke andere pogingen heeft werkgever Haskoning ondernomen om de werknemer te evacueren? Via welke instanties is dat gebeurd? Kunt u garanderen dat die eventueel verschillende instanties niet langs elkaar heen werkten? Indien neen, waarom niet? 87 Op welke wijze heeft Britse beveiligingsbedrijf geprobeerd betrokkene NN te bereiken dan wel te evacueren? Om welke redenen zag de werkgever van betrokkene NN af van verdere diensten van het Britse beveiligingsbedrijf? Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de bijlage (feitenrelaas Royal Haskoning). 27. Welke andere evacuaties heeft Nederland ondersteund en uitgevoerd? 62. Hoeveel Nederlanders waren niet in staat om op eigen gelegenheid Libië te verlaten en waarom waren zij daartoe niet in staat? Waar bevonden deze Nederlanders zich? 68. Op welke wijze werden de Nederlanders die in de week van 21 tot en met 27 februari Libië hebben verlaten geëvacueerd? Om hoeveel Nederlanders ging het? Op 21 februari aan het einde van de dag bedroeg het aantal potentieel te evacueren Nederlanders iets meer dan 100 personen. Een deel daarvan was niet in staat om op eigen gelegenheid Libië te verlaten. Dit was debet aan enerzijds de veiligheidssituatie en anderzijds aan het ontbreken van concrete mogelijkheden om te vertrekken. De grootste concentratie Nederlanders bevond zich in of rond Tripoli. Met twee Nederlandse toestellen zijn op resp. 22 en 24 februari twee evacuatievluchten op Tripoli uitgevoerd. In totaal zijn hiermee 41 Nederlanders en 83 buitenlanders geëvacueerd. In de week van 21 tot en met 27 februari kon aldus een groot deel van de Nederlanders dat Libië wilde verlaten met middelen van de Nederlandse overheid worden geëvacueerd. Andere Nederlanders konden het land verlaten met middelen ingezet door EU-partners, via hun werkgever of op eigen gelegenheid. 28. Waarom slaagden de evacuatiepoging op 25 februari en 26 februari niet direct? De evacuatie op 25 februari in Misrata is niet geslaagd omdat de zes Nederlanders weg naar het oppikpunt bij een wegversperring op door Libiërs waren tegengehouden. De dag daarvoor was die wegversperring er nog niet. Bij de evacuatieoperatie met de C-130 op 26 februari naar Nafura zou voor het binnengaan van het Libische luchtruim aan de Libische luchtverkeersleiding toestemming worden gevraagd voor het uitvoeren van de evacuatievlucht. Tijdens de vlucht op 26 februari instrueerde de Libische luchtverkeersleiding de Nederlandse C-130 om een verplichte tussenlanding te maken op Tripoli, zowel op de heen- als de terugweg. Pas na die tussenlanding en na een controle door de Libische autoriteiten op het vliegveld zou toestemming kunnen worden verkregen voor de vlucht op Nafura. De gezagvoerder heeft vervolgens conform zijn instructies besloten om, gelet op het aanwezige gewapende beveiligingsdetachement aan boord van de C-130, niet te landen op Tripoli en terug te keren naar Sicilië. Enkele bondgenoten kregen bij vergelijkbare vluchten wel toestemming om door te vliegen. Enkele andere landen moesten net als Nederland een verplichte tussenlanding maken of mochten in het geheel het luchtruim niet binnen. Er was dus sprake van willekeur in het beleid van de Libische autoriteiten. 29. Door wie en waarom werd het nadrukkelijke verzoek tot evacuatie van een Nederlandse werknemer van een Nederlands bedrijf gedaan? Volgde dit verzoek nadat er een aanbod tot evacuatie van de overheid was gedaan? 39. Waarom gaf de werknemer in eerste instantie aan geen behoefte te hebben aan ondersteuning bij evacuatie door de Koninklijke marine? Zag hij geen noodzaak tot onmiddellijke evacuatie of hield betrokkene evacuatie op een andere wijze voor mogelijk? Waarom heeft NN zijn mening over evacuatie herzien en gaf betrokkene bij het tweede directe contact aan zich wel te willen aansluiten bij het verzoek van zijn werkgever tot evacuatie? 41. Wat was de reden dat er pas op 27 februari contact werd verkregen met NN? Had het bedrijf van NN wel al eerder contact met hem gehad? 42. Op welke wijze heeft de werkgever van NN aangegeven dat evacuatie van NN noodzakelijk was? 44. Waarom drong de werkgever in het daaropvolgende contact tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid en het hoofdkantoor van het Nederlandse bedrijf zeer nadrukkelijk aan op evacuatie? 88. Wat was naar aangeven van de werkgever van NN de noodzaak om hem te evacueren? Op het moment dat Royal Haskoning op dinsdag 22 februari aan de Nederlandse ambassadeur in Libië meldde dat zijn werknemer NN zich in Sirte bevond, is door het bedrijf de vraag gesteld welke hulp de Nederlandse regering kon bieden bij de evacuatie van betrokkene. De verslechterende veiligheidssituatie was voor de werkgever de belangrijkste reden. Deze vraag lag dus al voor ruim voordat een mogelijke evacuatie met behulp van Hr. Ms. Tromp aan de orde was. Dit verzoek is in latere contacten die week herhaald. Op 23 februari meldde de werkgever dat NN niet naar Tripoli kan komen in verband met de onveiligheid en dat hij gebruik zou willen maken van een evacuatie door middel van de Hr. Ms. Tromp. De contacten vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken verliepen in die eerste week geheel via de werkgever. De werkgever had geregeld contact met NN. Pogingen vanuit Den Haag of vanuit de ambassade in Tripoli rechtstreeks met NN in contact te komen hadden geen succes tot zondagmiddag 27 februari 14.00 uur. In dit contact stelde NN in eerste instantie dat hij geen behoefte had aan ondersteuning voor evacuatie omdat hij er nog op rekende dat hij met hulp van het particuliere beveiligingsbedrijf Sirte kon verlaten en zich relatief veilig voelde. Hij stelde in dit gesprek dat het telefoonverkeer die week voortdurend gestoord was. BZ kon hem pas zondag bereiken. Vanuit het werkoverleg op die zondagmiddag werd het Nederlandse bedrijf vervolgens schriftelijk meegedeeld dat op grond van de reactie van NN de Nederlandse regering zou afzien van verdere actie tot evacuatie. In reactie hierop ontving het werkoverleg een mail van het Nederlandse bedrijf met daarin het “verzoek met klem [NN] zo spoedig mogelijk weg te halen”, en dat NN zich inmiddels bewust was van de noodzaak daarvan en slechts beperkt zicht had op de verslechterende veiligheidssituatie in het land. In de mail en in een daaropvolgend telefonisch contact legde de werkgever uit, in lijn met hetgeen hierboven reeds is beschreven, dat er een behoefte en noodzaak bestond om NN te evacueren. In een tweede direct contact met NN werd duidelijk dat hij zijn mening had herzien, op grond van de conclusie die hij samen met zijn werkgever had getrokken, dat het particuliere beveiligingsbedrijf er niet in zou slagen hem te evacueren. Hij gaf onomwonden te kennen dat hij geëvacueerd wilde worden met ondersteuning van de Nederlandse overheid. 30. Welke andere pogingen heeft werkgever Haskoning ondernomen om de werknemer te evacueren? Via welke instanties is dat gebeurd? Kunt u garanderen dat die eventueel verschillende instanties niet langs elkaar heen werkten? Indien neen, waarom niet? Zie antwoord op vraag 26. 31. Kunt u nogmaals ingaan op de situatie dat de evacué geen paspoort bij zich had door interne regelgeving van Royal Haskoning? Is een NL staatsburger in Libië verplicht om zich te kunnen identificeren middels een paspoort? Dient dit document niet altijd op de man gedragen worden? Was Royal Haskoning in overtreding door werknemers te verplichten hun paspoort in Tripoli te laten? Heeft Libië geen identificatieplicht zoals in Nederland? Bij westerse bedrijven in Libië is het gebruikelijk om paspoorten van werknemers op kantoor op te bergen en een kopie op de persoon te dragen. Zoals op de laatste pagina van het Nederlandse paspoort staat aangegeven, is de houder van een Nederlands reisdocument immers verplicht het paspoort zorgvuldig te bewaren. Voor zover momenteel valt na te gaan is de identificatieplicht in Libië vooral gericht op Libiërs en als deze mogelijk voor buitenlanders zou gelden, werd deze in normale tijden niet of nauwelijks in praktijk gebracht. Identificatie is in Libië overigens ook mogelijk door middel van een lokale registratiepas. Er waren tot voor kort grote aantallen buitenlanders, met name uit de buurlanden, zonder enig identiteitsbewijs. 32. Is inzake de consulaire evacuatie van 27 februari in de Ministeriële Kerngroep Speciale Operaties besloten dat één van de ministers de leiding had? Zo ja, wie was dat? Indien dat niet uitdrukkelijk besloten is, zijn er standaardprocedures over de politieke leiding en verantwoordelijkheid bij dit soort operaties? Kunt u dat nader beschrijven? Dit kabinet heeft, net als voorgaande kabinetten, besloten om de verantwoordelijkheid voor speciale militaire operaties te beleggen in de Ministeriële Kerngroep Speciale Operaties. Alle besluiten worden door de vier deelnemende bewindspersonen – de minister-president, de vice-minister-president, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie – in gezamenlijkheid genomen, onder voorzitterschap van de minister-president. Zie verder Kamerbrief 26 800 X, Nr. 46 (vergaderjaar 1999-2000). 33. Op welke wijze kreeg de medewerking in de internationale coördinatiecel gestalte? Was er Nederlandse vertegenwoordiger in Malta? Namens welk ministerie was deze persoon daar? 34. Tot wanneer heeft de internationale coördinatiecel bestaan? Bestaat zij nog? Bent u van mening dat deze internationale coördinatiecel zinnig werk heeft gedaan? Indien neen, waarom niet? Op 26 februari werd op Brits initiatief op Malta een internationale coördinatiecel ingesteld, gericht op het delen van informatie tussen de deelnemende landen en, waar mogelijk, het coördineren van de inzet van militaire middelen ter ondersteuning van civiele evacuatieactiviteiten. Nederland was vanaf 26 februari met twee militairen in de internationale coördinatiecel vertegenwoordigd. Deelname aan de internationale coördinatiecel heeft geleid tot meer inzicht in de situatie in Libië en in de evacuatieactiviteiten van andere vertegenwoordigde landen, voor zover deze landen daar inzage in gaven. Op woensdag 9 maart is de internationale coördinatiecel opgeheven. 34. Tot wanneer heeft de internationale coördinatiecel bestaan? Bestaat zij nog? Bent u van mening dat deze internationale coördinatiecel zinnig werk heeft gedaan? Indien neen, waarom niet? Zie antwoord op vraag 33. 35. Hoe kijkt u terug op de vijf verschillende evacuatiepogingen die er zijn gedaan en blijft u van mening dat de geheime evacuaties daarvan onontkoombaar waren? Zo ja, waarom? Indien neen, waarom? Alle uitgevoerde evacuaties hadden tot doel Nederlandse staatsburgers en eventueel buitenlandse staatsburgers uit (potentieel) gevaarlijke situaties in veiligheid te brengen. De Nederlandse regering heeft met de inzet van militaire middelen 42 Nederlanders en 83 buitenlanders succesvol geëvacueerd. Van geen enkele evacuatieoperatie kan vooraf een succesvolle afloop worden gegarandeerd. De verschillende opties voor evacuatie zijn in ieder afzonderlijk geval goed overwogen. 36. Waarom moest volgens u de evacuatie juist op 27 februari plaatsvinden? Verwachtte u dat een nieuwe mogelijkheid te lang op zich zou laten wachten? Hoe lang verwachtte u dat NN vast was blijven zitten in Sirte wanneer er geen gebruik was gemaakt van deze mogelijkheid? 90. Kunt u de krappe tijdspanne van voorbereiding en uitvoering, van het moment van opdracht op 14.39 uur tot het moment van de eerste verhoren op 17.30 uur, vanuit operationele optiek verantwoorden en toelichten? Zie antwoord op vraag 17 en 21. Nadat Buitenlandse Zaken op basis van de contacten van het werkoverleg met NN had vastgesteld dat betrokkene behoefte had aan ondersteuning van de Nederlandse regering bij zijn evacuatie heeft Defensie de mogelijkheden voor die ondersteuning in kaart gebracht. Op zondagmiddag 27 februari deed zich een logistieke ‘window of opportunity’ voor (te weten de aanwezigheid van Hr. Ms. Tromp, de aanwezigheid van de evacué op die plaats en het feit dat met betrokkene telefonisch contact tot stand was gekomen waarvan niet zeker was of dat opnieuw kon worden gelegd) dat zou duren tot het invallen van de duisternis die dag. Daarbij is meegewogen dat in een eerder stadium de logistieke plannen voor een vergelijkbare evacuatie waren gemaakt, dat deze dus konden worden gebruikt en alternatieve mogelijkheden voor evacuatie niet voorhanden waren. Voorts is meegewogen dat er sprake leek te zijn van een ‘kantelmoment’ (zie het antwoord op vraag 17), dat het evacuatieplan een actie betrof met een verrassingselement, dat de operatie van zeer korte duur, met minimale verplaatsing boven land en met direct zicht (bij daglicht) op de evacué voor pick-up. Het alternatief was om de betrokken Nederlander niet te evacueren en daar in een onvoorspelbare situatie achter te laten. 37. Waarom is het bedrijfsterrein waar NN verbleef door de Libische politie binnengevallen en wat moet feitelijk worden verstaan onder "intimidatie en geweld", zoals vermeld in uw brief? 38. Op welke datum werd een inval op het bedrijvencomplex van het Nederlandse bedrijf uitgevoerd? Kunt u een beschrijving geven van de inval op het bedrijvencomplex in Sirte waar een inval door de politie was gedaan, waarbij intimidatie en geweld zou zijn gebruikt? Zijn daar ook bezittingen, zoals administratie of andere zaken in beslag genomen? Indien ja, zijn deze ooit teruggegeven? De werkgever had informatie ontvangen dat op de plaats waar NN zich bevond een inval door de Libische politie was gedaan in verband met een zoektocht naar wapens. Daarbij was met automatische wapens in de lucht geschoten en zou iemand door de politie met een wapen op het hoofd zijn geslagen. NN heeft achteraf aangegeven dat de inval op 20 februari had plaatsgevonden. Er is geen andere informatie bekend bij het kabinet. 38. Op welke datum werd een inval op het bedrijvencomplex van het Nederlandse bedrijf uitgevoerd? Kunt u een beschrijving geven van de inval op het bedrijvencomplex in Sirte waar een inval door de politie was gedaan, waarbij intimidatie en geweld zou zijn gebruikt? Zijn daar ook bezittingen, zoals administratie of andere zaken in beslag genomen? Indien ja, zijn deze ooit teruggegeven? Zie antwoord op vraag 37. 39. Waarom gaf de werknemer in eerste instantie aan geen behoefte te hebben aan ondersteuning bij evacuatie door de Koninklijke marine? Zag hij geen noodzaak tot onmiddellijke evacuatie of hield betrokkene evacuatie op een andere wijze voor mogelijk? Waarom heeft NN zijn mening over evacuatie herzien en gaf betrokkene bij het tweede directe contact aan zich wel te willen aansluiten bij het verzoek van zijn werkgever tot evacuatie? Zie antwoord op vraag 29. 40. Waarom heeft de bemanning van de Lynx besloten de evacuatie voort te gaan, ondanks de aanwezigheid van een tweede persoon op het strand naast NN, terwijl het operatieplan dit verbood? 92. Is het juist om te stellen dat wanneer de Zweedse onderdaan wel op tijd was gearriveerd, de missie was afgebroken met het oog op de gemaakte afspraken? 102. Heeft de bemanning zich aan de instructies gehouden toen zij toch het besluit nam om te landen om de evacue op te halen, ondanks dat de evacué niet aanwezig was op de afgesproken locatie en er meerdere personen aanwezig waren nabij de oppiklocatie? In hoeverre is hier dan professioneel gehandeld? Zie ook antwoord op vraag 14. De gezagvoerder heeft op het moment dat NN afscheid nam van de andere persoon de inschatting gemaakt dat de evacuatieoperatie alsnog kon worden uitgevoerd, ook vanwege het feit dat de mannen afscheid namen, NN zich richting het oppikpunt begaf en zij verder geen personen of andere verontrustende signalen zag in de omgeving. De gezagvoerder handelde daarmee professioneel. Als de Zweedse onderdaan, tegen de afspraken en verwachtingen in, wel op tijd was gearriveerd had de missie conform het plan moeten worden afgebroken. 41. Wat was de reden dat er pas op 27 februari contact werd verkregen met NN? Had het bedrijf van NN wel al eerder contact met hem gehad? Zie antwoord op vraag 29. 42. Op welke wijze heeft de werkgever van NN aangegeven dat evacuatie van NN noodzakelijk was? Zie antwoord op vraag 29. 43. Waarom heeft u contact opgenomen met de Zweedse autoriteiten? Zie antwoord op vraag 15. 44. Waarom drong de werkgever in het daaropvolgende contact tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid en het hoofdkantoor van het Nederlandse bedrijf zeer nadrukkelijk aan op evacuatie? Zie antwoord op vraag 29. 45. Op welke wijze en door wie is de zoon van de Zweedse vrouw geïnformeerd over de evacuatiemogelijkheid? Zie antwoord op vraag 15. 46. Hoe kan het zijn dat de zoon van de Zweedse evacue op de hoogte was van alle details van deze operatie? Zie antwoord op vraag 15. 47. Kunt u aangeven wanneer de Zweedse autoriteiten voor het laatst landgenoten hebben geëvacueerd? De laatste keer dat sprake was van een grote Zweedse nationale evacuatieoperatie was in 2006 en betrof Libanon. Zweden evacueerde toen 8400 staatsburgers uit dat land. In Libië is op 3 maart jl. een aantal Zweden met een Zweedse C-130 geëvacueerd. Dat gebeurde in een operatie in coördinatie met de EU, waarbij ook andere EU-burgers werden geëvacueerd. 48. Hoe kwam het contact met Zweden tot stand? Wie belde wie? Wat was de directe aanleiding voor degene die contact opnam? Zie antwoord op vraag 15. 49. Hoe ver van de aangehouden Nederlandse helikopter werd de Zweedse vrouw aangehouden. Hoeveel tijd zat er tussen deze gebeurtenissen? 50. Heeft de Zweedse vrouw bij aanhouding door de Libische eenheden zelf gemeld dat zij op weg was naar de evacuatielocatie of zijn er aanwijzingen dat de Libische autoriteiten hiervan op de hoogte waren? De Zweedse vrouw werd zo’n 300 meter van de oppiklocatie aangehouden bij de toegang van de haven. De exacte tijd waarop ze werd aangehouden is niet bekend. Vermoedelijk was dit rond kwart over vijf en derhalve nadat de helikopter was geland. Na haar aanhouding werd zij direct naar de politiepost op de haven overgebracht. Daar arriveerden later ook NN en de helikopterbemanning, die zij toen voor het eerst zag. Zij heeft bij haar aanhouding gemeld op weg te zijn naar de helikopter. Of de Libische autoriteiten daarvan op de hoogte waren is niet bekend. Gelet op het feit dat zij vermoedelijk pas na het landen van de helikopter werd aangehouden wordt het niet waarschijnlijk geacht dat de Libische autoriteiten door haar verschijnen zijn gealerteerd. 50. Heeft de Zweedse vrouw bij aanhouding door de Libische eenheden zelf gemeld dat zij op weg was naar de evacuatielocatie of zijn er aanwijzingen dat de Libische autoriteiten hiervan op de hoogte waren? Zie antwoord op vraag 49. 51. Was er, naast praktische problemen, sprake van andere overwegingen om de 'clearance' voor de helikopter niet bij de Libische autoriteiten aan te vragen? Welke overweging is op 27 februari doorslaggevend geweest? 54. Wie heeft bepaald dat zonder toestemming het Libische luchtruim betreden kon worden? Waren er van andere landen aanwijzingen dat toestemming geweigerd zou worden? Hebben andere landen wel toestemming gevraagd en gekregen? 96. Wie heeft bepaald dat de evacuatie zonder toestemming uitgevoerd zou kunnen worden en op welk moment werd dit bepaald? Zoals gesteld op bladzijde zes in het feitenrelaas speelde een aantal overwegingen een rol bij de uiteindelijke afweging om geen ´clearance´ aan te vragen. Daarbij kan niet worden gesteld dat een enkele overweging doorslaggevend is geweest. Voor de volledigheid treft u hieronder nogmaals alle overwegingen die hebben geleid tot het voorstel om geen ´clearance´ aan te vragen: Navraag bij de Nederlandse ambassadeur in Tripoli leerde dat de Libische overheidsdiensten die de aanvraag van een ‘clearance’ zouden moeten verwerken op dat moment gesloten waren en er geen kans leek op snelle toestemming voor het betreden van het luchtruim; Er is meegewogen dat het evacuatieplan een actie betrof met een verrassingselement, van zeer korte duur, met minimale verplaatsing boven land en waarbij er criteria waren voor het landen met de helikopter, waaronder zicht op de evacué en het niet aanwezig zijn van andere personen; Het vragen om toestemming hield het risico in dat het regime de operatie zou kunnen proberen te verhinderen; Er werd ingeschat dat een snelle evacuatie mogelijk en nodig was; Ten slotte speelde in belangrijke mate mee dat in Libië in die dagen sprake leek te zijn van een ‘kantelmoment’. De situatie was onzeker en zou snel en aanzienlijk kunnen verslechteren. Het aantal logistieke kansen en mogelijkheden om de nog in Libië verblijvende Nederlanders in de meer onveilige en ontoegankelijke plaatsen te evacueren nam met het vorderen van de tijd zienderogen af. Naast deze overwegingen speelde mee dat er uit informele contacten bleek dat bondgenoten ook zonder toestemming evacuatieoperaties hadden uitgevoerd, dat er aanwijzingen waren dat een militair vliegtuig van een bondgenoot dat vermoedelijk over een ´clearance´ beschikte door de Libische autoriteiten enige tijd aan de grond was gehouden in het zuiden van Libië, en dat de helikopter bij de evacuatiepoging in Misrata twee dagen eerder zonder problemen het strand had kunnen bereiken. Alles afwegende werd het risico dat het niet aanvragen van ´clearance´ met zich meebracht voldoende afgedekt geacht door de wijze van optreden en de afbreekcriteria. De MKSO heeft op basis van de ambtelijke adviezen het uiteindelijke besluit genomen om de operatie zonder toestemming van de Libische autoriteiten uit te voeren. Voor de juridische kaders voor het al dan niet aanvragen van clearance verwijs ik u naar het antwoorden op vraag 76. 52. Op basis waarvan is de risicoanalyse voor de evacuatiepoging gemaakt? Zie antwoord op vraag 21. 53. Waar baseert u het vermoeden op dat Libië voorkennis had van de actie? Hoe denkt u dat deze voorkennis tot stand is gekomen? Wie waren er op de hoogte van de Nederlandse evacuatiepoging? Kunt u achteraf inschatten of de kring van personen die op de hoogte waren van de actie te groot was? 56. Uit welke informatie zou moeten blijken dat het Libische regime voorkennis zou hebben over de operatie? 57. Bent u bezig of voornemens onderzoek te doen naar het vermoeden dat het Libische regime voorkennis had over de operatie? Indien neen, waarom niet? Zo ja, wie doet het onderzoek en hoe lang verwacht u dat dit onderzoek duurt? 106. Hoe verklaart u dat de troepen van Kadhafi zomaar ter plekke waren zonder dat ze door de evacué en door de bemanning van de helikopter tijdens de nadering waren opgemerkt? Het vermoeden van voorkennis is gebaseerd op het snel verschijnen van de gewapende Libiërs en het op het oog georganiseerd optreden direct na het landen van de helikopter. Het is niet mogelijk om nader onderzoek naar de voorkennis aan Libische zijde te doen. Wel zullen hieruit lessen worden getrokken ten behoeve van de voorkoming van voorkennis bij eventuele toekomstige operaties. Dit wordt meegenomen in de lessons learned ten behoeve van toekomstige evacuaties. 54. Wie heeft bepaald dat zonder toestemming het Libische luchtruim betreden kon worden? Waren er van andere landen aanwijzingen dat toestemming geweigerd zou worden? Hebben andere landen wel toestemming gevraagd en gekregen? Zie antwoord op vraag 51. 55. Wie heeft het interdepartementaal voorstel voorbereid? 77. Wat is het verschil tussen het crisisberaad Libië en ambtelijk overleg tussen Defensie en Buitenlandse Zaken ('het werkoverleg')? Welke personen namen plaats in het crisisberaad en welke personen in het werkoverleg? 100. Wat is het verschil tussen het ambtelijk crisisteam, het crisisberaad Libië en het zogeheten werkoverleg? Wie had binnen deze drie afzonderlijke teams de beslissingsbevoegdheid? Op het moment dat ergens ter wereld een crisis uitbreekt waar Nederlanders bij betrokken zijn of dreigen te worden kan het ministerie van Buitenlandse Zaken besluiten om een crisisberaad bijeen te roepen. Het beraad neemt vervolgens alle besluiten die noodzakelijk zijn voor de Nederlandse crisisrespons in het buitenland. De crisiscoördinator van Buitenlandse Zaken zit het beraad voor en alle relevante directies nemen deel, eventueel aangevuld met vertegenwoordigers van andere ministeries (Defensie, Veiligheid en Justitie). Het beraad functioneert onder verantwoordelijkheid van de (plaatsvervangend) Secretaris-Generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken, die doorgaans ook zelf deelneemt aan het overleg. Het 'werkoverleg' op zondag 27 februari bestond uit ambtelijk vertegenwoordigers van het ministerie van Defensie (de Directie Operaties en de Directie Algemene Beleidszaken) en het ministerie van Buitenlandse Zaken (de Directie Veiligheidsbeleid en de Directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid). Het interdepartementale voorstel is in die groep voorbereid. Het ambtelijk crisisteam werd ingesteld op zondagavond, toen duidelijk werd dat de helikopterbemanning en de evacués werd vastgehouden door Libische eenheden. Het team bestond uit de leden van het 'werkoverleg', en werd desgewenst aangevuld met deskundigen op specifieke terreinen (juristen, landenexperts, tolk-vertaler). Het crisisteam functioneerde onder directe leiding van de Secretaris-Generaal van Buitenlandse Zaken. 56. Uit welke informatie zou moeten blijken dat het Libische regime voorkennis zou hebben over de operatie? Zie antwoord op vraag 53. 57. Bent u bezig of voornemens onderzoek te doen naar het vermoeden dat het Libische regime voorkennis had over de operatie? Indien neen, waarom niet? Zo ja, wie doet het onderzoek en hoe lang verwacht u dat dit onderzoek duurt? Zie antwoord op vraag 53. 58. Op welk termijn zal een nadere evaluatie plaatsvinden? De lessons learned voor toekomstige evacuatieoperaties worden reeds geïnventariseerd. 59. Heeft Libië de verontschuldigingen aanvaard? Indien neen, waarom niet? De Libische autoriteiten hebben kennis genomen van de Nederlandse verontschuldigingen en er verder niet meer op gereageerd. 60. Is er sprake van een uitgebreidere versie van het feitenrelaas? Indien dit het geval is, kunt u deze versie alsnog naar de Kamer sturen? Neen, er is geen uitgebreidere versie van het feitenrelaas. 61. Wie zaten er in het in de nacht van zondag op 20 op maandag 21 februari jl. bij het crisisberaad over Libië? In de nacht van zondag 20 op maandag 21 februari werd besloten om het crisisberaad over Libië de volgende ochtend bijeen te roepen. Het eerste crisisberaad op 21 februari vond om 10.00 uur plaats. Daarbij was naast Buitenlandse Zaken ook het ministerie van Defensie vertegenwoordigd. 62. Hoeveel Nederlanders waren niet in staat om op eigen gelegenheid Libië te verlaten en waarom waren zij daartoe niet in staat? Waar bevonden deze Nederlanders zich? Zie antwoord op vraag 27. 63. Is er door Royal Haskoning ook een feitenrelaas van de evacuatie opgesteld? Zo ja, zou u dit relaas ook aan de Kamer willen sturen? Zo nee, waarom niet? Het kabinet heeft van Royal Haskoning een feitenrelaas ontvangen en sluit deze bij als bijlage. Royal Haskoning heeft ingestemd met overlegging. 64. Kunt u aangeven waarom het noodzakelijk was om op 21 februari een militair vliegtuig te vragen een evacuatievlucht naar Tripoli uit te voeren? Waren lijndiensten niet langer mogelijk? Zo ja, sinds wanneer was dat het geval? In de vroege middag van 21 februari werd duidelijk dat een deel van de Nederlanders niet in staat was om op eigen gelegenheid het land te verlaten. Er werden toen nog wel lijnvluchten uitgevoerd vanaf de internationale luchthaven van Tripoli, maar door de vele annuleringen wisselde de capaciteit voortdurend. Navraag bij de KLM leerde dat het op 21 en 22 februari geen lijnvluchten op Tripoli zou uitvoeren. De KLM stuurde ook geen charter omdat niet aan strenge veiligheidseisen voldaan kon worden en men moeilijkheden ondervond met het verkrijgen van een landingsvergunning. Een Nederlands bedrijf wilde aanvankelijk een charter sturen, maar kon deze niet laten uitvoeren en vroeg Buitenlandse Zaken om hulp bij een evacuatie. Een ander Nederlands bedrijf wachtte op dat moment nog op een clearance. De conclusie was derhalve dat er niet op kon worden vertrouwd dat er voldoende commerciële capaciteit beschikbaar zou zijn om Nederlanders uit Libië te evacueren. Vervolgens is door Buitenlandse Zaken een formeel verzoek aan het ministerie van Defensie gericht om een militair toestel voor te bereiden op het uitvoeren van een evacuatievlucht naar Tripoli. 65. Is de uiteindelijk geëvacueerde persoon in eerste instantie een van de tien personen geweest die te kennen had gegeven in Libië te willen blijven? Neen. 66. Waarom en door wie werd besloten om het CTT te sluiten en de contacten met Nederlanders via de normale lijn te laten verlopen? Consulaire contacten met Nederlanders lopen normaal gesproken via de case managers van de directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De hoeveelheid Nederlanders in Libië was bij aanvang van de crisis in Libië zodanig dat de normale capaciteit niet toereikend was. Daarom werd op dinsdag 22 februari om 07.00 uur het Crisis Telefoonteam (CTT) geactiveerd. Op zondag 27 februari was het aantal Nederlanders dat Libië nog wilde verlaten zo afgenomen dat de extra CTT-capaciteit niet langer nodig was. Vanaf die ochtend verliepen de contacten weer volgens de gebruikelijke procedure, namelijk via de case managers. 67. Welke defensiecapaciteiten waren er beschikbaar voor de evacuatie? Zie antwoord op vraag 25. 68. Op welke wijze werden de Nederlanders die in de week van 21 tot en met 27 februari Libië hebben verlaten geëvacueerd? Om hoeveel Nederlanders ging het? Zie antwoord op vraag 27. 69. Waren er naast het vliegveld in Tripoli ook andere vliegvelden beschikbaar om Nederlanders te evacueren? In Tripoli, waar de grootste concentratie Nederlanders zich bevond, was alleen de internationale luchthaven beschikbaar voor evacuatievluchten. Het militair vliegveld was niet beschikbaar. De overige Nederlanders bevonden zich op verschillende plaatsen in Libië. Een groep van 7 personen bevond zich bij Nafura. Er is door Nederland een evacuatievlucht op het vliegveld van Nafura voorbereid, maar deze heeft geen doorgang kunnen vinden. De 7 zijn vervolgens met een Brits toestel vanaf de luchthaven van Nafura geëvacueerd. 70. Zijn er op dit moment nog Nederlanders in Libië? Willen zij blijven of zijn er mensen die alsnog weg willen? Op dit moment zijn er in totaal 28 Nederlanders in Libië. Daarvan hebben er 25 aangegeven te willen blijven. Van drie personen is bekend dat zij het land zouden willen verlaten, maar dat zij daartoe op dit moment geen mogelijkheden zien vanwege de veiligheidssituatie. Met deze drie is dagelijks contact. Dit beeld is mede op grond van de wisselende veiligheidssituatie onderhevig aan fluctuatie. 71. Wat behelsde de "generieke toestemming" voor consulaire vluchten van en naar Tripoli? Hoe lang was deze toestemming geldig? Is geprobeerd ook een generieke toestemming voor andere bestemmingen te krijgen? Indien neen, waarom niet? Zo ja, voor welke plaatsen? De "generieke toestemming" betrof de Libische modus operandi om commerciële en militaire toestellen toestemming te verlenen het Libische luchtruim binnen te vliegen voor het ophalen van evacués in Tripoli. Commerciële en militaire vluchten die zonder formele toestemming vooraf waren opgestegen kregen op aanvraag in de lucht toestemming van de luchtverkeersleiding om het Libische luchtruim te betreden en te landen op Tripoli voor het uitvoeren van evacuaties. De autoriteiten bepaalden per vlucht of toestemming werd verleend. 72. Waarom konden zes werknemers van een Nederlands bedrijf Tripoli niet bereiken? Vanwege de slechte veiligheidssituatie konden de zes werknemers Tripoli niet bereiken. 73. In hoeverre konden de zes Nederlanders in Misrata de veiligheidssituatie zelf beoordelen? De zes Nederlanders konden de veiligheidssituatie in hun directe omgeving goed beoordelen. Ook hun meldingen over gevechten in de nacht van 24 op 25 februari kwamen overeen met beeld rond Misrata dat in diverse media werd geschetst. 74. Waarom stelde Defensie een plan op om de zes Nederlanders aan boord te nemen van Hr. Ms. Tromp? Vond deze besluitvorming alleen plaats door het ministerie van Defensie? Zo ja, wat is de afweging geweest om dit niet in het in breder verband (MKSO) te bespreken? Op verzoek van BZ om te bezien of de zes met Hr. Ms. Tromp konden worden geëvacuaeerd is Defensie vanaf 23 februari gaan bezien op welke wijze dit zou kunnen geschieden. In eerste instantie zouden de zes buiten de territoriale wateren worden opgepikt. Dat plan vereiste daarom geen MKSO-besluitvorming. Het uiteindelijke plan om de zes met de helikopter op te halen is aan de MKSO voorgelegd en goedgekeurd. 75. Waarom werd op de ochtend van 25 februari besloten geen toestemming te vragen voor de extractie van de zes Nederlanders uit Misrata, terwijl de zes ’s avonds met Libische toestemming door een Italiaans fregat werden geëvacueerd? Zoals gesteld in het feitenrelaas op bladzijde drie speelde een aantal overwegingen een rol bij het voorstel om geen toestemming te vragen voor de evacuatie van de zes Nederlanders uit Misrata op 25 februari 2011. Voor de volledigheid treft u hieronder nogmaals alle overwegingen: Navraag bij de Nederlandse ambassadeur in Tripoli leerde dat er geen kans was dat diplomatieke toestemming op vrijdag op korte termijn zou worden verkregen. De betrokken departementen achtten het juridisch verdedigbaar om zonder toestemming op te treden, omdat er een duidelijke dreiging bestond voor de te evacueren personen en onduidelijk was wie het overheidsgezag ter plaatse uitoefende. Om redenen van proportionaliteit werd daarbij bewust gekozen voor een laag militair profiel (ongewapend optreden, uitsluitend organieke bewapening) en zou de inzet van korte duur zijn. Ten slotte is in het operatieplan rekening gehouden met de risico´s die het niet vragen van toestemming met zich mee zouden kunnen brengen. Het verrassingseffect, het oppikken van de zes op een locatie aan de kust en de afbreekcriteria waren de belangrijkste onderdelen in het operatieplan die deze risico´s afdekten. De Italiaanse schepen kwamen pas na afloop van de evacuatiepoging aan bij Misrata. Zij slaagden erin om contact te leggen met de lokale havenautoriteiten en kregen toestemming om de evacuatie met landingsvaartuigen uit te voeren. Of Italië daarvoor ook de vereiste formele toestemming van de autoriteiten in Libië had kan niet met zekerheid worden gesteld en blijkt in ieder geval niet uit de door Hr. Ms. Tromp gevolgde gesprekken met de lokale havenautoriteiten. Omdat het evacueren met de Tromp of de RHIB´s vanwege de weersomstandigheden niet mogelijk was heeft Hr. Ms. Tromp geen contact opgenomen met de lokale havenautoriteiten en is zij buiten de territoriale wateren gebleven. Omdat de evacuatie niet in de haven zou plaatsvinden is bij het plannen van deze operatie met de helikopter ook niet overwogen contact op te nemen met de lokale havenautoriteiten. 76. Kunt u de juridische argumenten weergeven om zonder toestemming op te treden? Het regeringsbeleid ten aanzien van evacuatieoperaties staat op hoofdlijnen in de Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden die de regering op 22 juni 2007 aan de Staten-Generaal zond (Kamerstuk 29 521 nr. 41, blz. 7). Het gastland heeft de primaire plicht iedereen op zijn grondgebied te beschermen. Als het gastland deze plicht niet nakomt, kan de zendstaat in uitzonderlijke omstandigheden de eigen onderdanen zelf beschermen of evacueren, in het uiterste geval met inzet van militaire middelen. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden. Allereerst moet sprake zijn van het niet (langer) bereid of in staat zijn van de autoriteiten van het gastland om de personen op het grondgebied van die staat te beschermen. Dit kan het geval zijn als contact met de lokale autoriteiten niet meer mogelijk is, als de autoriteiten de macht over (delen van) het land zijn verloren of als de autoriteiten zelf juist de dreiging zijn. Ten tweede moet voor een evacuatie zonder voorafgaande toestemming van het gastland een dringende noodzaak aanwezig zijn. Als vervolgens bij een evacuatie wordt besloten tot inzet van militaire middelen, gelden aanvullend de volgende twee eisen. Ten eerste moet de inzet zich beperken tot datgene wat in redelijkheid noodzakelijk is om de eigen onderdanen te beschermen en mag de inzet zich niet uitstrekken tot interventie in de lokale situatie. Daarnaast moet de duur van de inzet beperkt blijven tot het hoogst noodzakelijke om de evacuatie te realiseren. 77. Wat is het verschil tussen het crisisberaad Libië en ambtelijk overleg tussen Defensie en Buitenlandse Zaken ('het werkoverleg')? Welke personen namen plaats in het crisisberaad en welke personen in het werkoverleg? Zie antwoord vraag 55. 78. Door wie werd aan de Hr. Ms. Tromp omstreeks 13:30u gevraagd hoe ver het schip van Sirte af lag? Door een medewerker van de defensiestaf, tevens deelnemer aan het werkoverleg. 79. Deelt u de mening dat het voor Royal Haskoning (schier) onmogelijk was om het aanbod tot evacuatie te weigeren, gezien het feit dat dit verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben met (een) verzekeraar(s) en/of verzekeringspolissen? Zie antwoord op vraag 13. 80. Waarom raadde de werkgever van NN hem aan niet met de aangeboden vlucht van Sirte naar Griekenland mee te gaan? Kon NN ondanks het gegeven dat hij niet beschikte over zijn paspoort wel met deze vlucht meegaan? Zijn er op deze vlucht mensen zonder reisdocumenten meegevlogen? 84. Is er contact geweest tussen de Nederlandse medewerker van Royal Haskoning en de Nederlandse autoriteiten over het besluit om geen poging te doen om aan boord van de vlucht van 24 februari te komen? 86. Zijn er vanuit de Nederlandse overheid pogingen ondernomen om de Nederlandse medewerker van Royal Haskoning aan boord van de vlucht naar Griekenland van 24 februari te krijgen? Zo nee, waarom niet? Neen. Er zijn geen contacten geweest met de Nederlandse overheid over de mogelijkheid van een vlucht naar Griekenland. Er was derhalve geen sprake van enige betrokkenheid van de Nederlandse overheid. 81. Via welke Europese kanalen werd Buitenlandse Zaken geïnformeerd over de twee personen met de Zweedse nationaliteit die zich in Sirte zouden bevinden? Zie antwoord op vraag 15. 82. Wanneer werd bekend dat het om één persoon met de Zweedse nationaliteit zou gaan die mogelijk geëvacueerd zou moeten worden? Zie antwoord op vraag 15. 83. Hoe vaak is er in totaal contact geweest met NN? Waren de telefoongesprekken op een veilige lijn? Is het mogelijk dat deze telefoongesprekken zijn afgeluisterd? 101. Werd het tweede telefonische gesprek ook gevoerd met NN? Op zondagmiddag voor uitvoering van de evacuatie heeft het ambtelijk werkoverleg Defensie en Buitenlandse Zaken drie keer via een niet beveiligde mobiele telefoon contact gehad met de mobiele telefoon van NN. Voor aanvang van de evacuatie heeft ook Hr. Ms. Tromp telefonisch contact gehad met NN. De kans dat deze gesprekken zijn afgeluisterd (en vertaald) is gering, maar niet uit te sluiten. 84. Is er contact geweest tussen de Nederlandse medewerker van Royal Haskoning en de Nederlandse autoriteiten over het besluit om geen poging te doen om aan boord van de vlucht van 24 februari te komen? Zie antwoord op vraag 80. 85. Waarom zijn andere landen er wel in geslaagd toestemming te krijgen voor vluchten op Sirte, maar heeft Nederland de inschatting gemaakt dat dit niet nodig was? Zie ook het antwoord op vraag 1. Er zijn het kabinet geen gevallen bekend van evacuaties met militaire middelen in Sirte. Of de evacuatievluchten met civiele middelen, die naar achteraf bleek wel hebben plaatsgevonden in Sirte, met toestemming zijn geschied kan eveneens niet met zekerheid worden gesteld, maar wordt wel aangenomen. De werkgever van NN had zich - vergeefs - zeer ingespannen om NN weg te krijgen uit Sirte. De regering had op zondag geen weet van (geplande) evacuatievluchten met civiele middelen. 86. Zijn er vanuit de Nederlandse overheid pogingen ondernomen om de Nederlandse medewerker van Royal Haskoning aan boord van de vlucht naar Griekenland van 24 februari te krijgen? Zo nee, waarom niet? Zie antwoord op vraag 80. 87. Op welke wijze heeft Britse beveiligingsbedrijf geprobeerd betrokkene NN te bereiken dan wel te evacueren? Om welke redenen zag de werkgever van betrokkene NN af van verdere diensten van het Britse beveiligingsbedrijf? Zie antwoord op vraag 26. 88. Wat was naar aangeven van de werkgever van NN de noodzaak om hem te evacueren? Zie antwoord op vraag 29. 89. Hoeveel tijd verstreek er tussen het eerste en tweede contact op zondagmiddag 27 februari? Het eerste gesprek vanuit het werkoverleg op zondagmiddag bij Defensie met NN vond plaats om ongeveer 14u. Om 14.39u is er vanuit het werkoverleg weer gebeld met NN, die meldde dat hij zijn mening had herzien en wilde worden geëvacueerd. In dat gesprek werd ook met hem gesproken over zijn omgeving en een mogelijke landingsplaats voor de helikopter. 90. Kunt u de krappe tijdspanne van voorbereiding en uitvoering, van het moment van opdracht op 14.39 uur tot het moment van de eerste verhoren op 17.30 uur, vanuit operationele optiek verantwoorden en toelichten? Zie antwoord op vraag 36. 91. Is er inmiddels contact geweest met de Zweedse autoriteiten om te achterhalen hoe het heeft kunnen gebeuren dat een Zweedse onderdaan onderweg was naar de evacuatielocatie zonder dat het ministerie van Buitenlandse Zaken hiervan op de hoogte was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan het kabinet deze informatie met de Kamer delen? Zie antwoord op vraag 15. 92. Is het juist om te stellen dat wanneer de Zweedse onderdaan wel op tijd was gearriveerd, de missie was afgebroken met het oog op de gemaakte afspraken? Zie antwoord op vraag 40. 93. Klopt het dat er "geen alternatieven" aanwezig waren voor evacuatie? Klopt het dat er nog steeds commerciële vluchten Sirte aandeden? Zo ja, is er door het ministerie van Buitenlandse Zaken bemiddeld zodat 'NN' ook zonder paspoort aan een dergelijke vlucht had kunnen deelnemen? Zie antwoord op vraag 1. 94. In hoeverre is de inschatting van de veiligheidssituatie die gemaakt werd door burger NN leidend geweest in het uitvoeren van deze operatie? 95. Hoe bruikbaar is de inschatting van enkele burger over de veiligheidssituatie bij een evacuatie? 98. Was de noodzaak van dien aard dat een evacuatie waarbij geen sprake was van een eigen inlichtingenpositie noodzakelijk was? Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de brief van de minister van Defensie aan de Tweede Kamer met kenmerk DIS2011005269 inzake het CTIVD-rapport over de rol van de MIVD en de AIVD. 95. Hoe bruikbaar is de inschatting van enkele burger over de veiligheidssituatie bij een evacuatie? Zie antwoord vraag 94. 96. Wie heeft bepaald dat de evacuatie zonder toestemming uitgevoerd zou kunnen worden en op welk moment werd dit bepaald? Zie antwoord op vraag 51. 97. Waarom kreeg de Hr. Ms. Tromp pas om 14.39 uur de opdracht om voorbereidingen te starten voor de evacuatieoperatie? Op dat moment was definitief vastgesteld dat NN dringend geëvacueerd moest worden. 98. Was de noodzaak van dien aard dat een evacuatie waarbij geen sprake was van een eigen inlichtingenpositie noodzakelijk was? Zie antwoord op vraag 36 en 94. 99. Is aan NN verteld dat het aanwezig zijn van meerdere personen op de oppiklocatie het operatieplan in gevaar zou kunnen brengen? NN is verteld dat hij alleen op de oppiklocatie diende te staan en dat dit een voorwaarde was om hem te kunnen evacueren. Hem is tevens gevraagd om niet met andere personen te spreken over de operatie. 100. Wat is het verschil tussen het ambtelijk crisisteam, het crisisberaad Libië en het zogeheten werkoverleg? Wie had binnen deze drie afzonderlijke teams de beslissingsbevoegdheid? Zie antwoord op vraag 55. 101. Werd het tweede telefonische gesprek ook gevoerd met NN? Zie antwoord op vraag 83. 102. Heeft de bemanning zich aan de instructies gehouden toen zij toch het besluit nam om te landen om de evacue op te halen, ondanks dat de evacué niet aanwezig was op de afgesproken locatie en er meerdere personen aanwezig waren nabij de oppiklocatie? In hoeverre is hier dan professioneel gehandeld? Zie antwoord op vraag 40. 103. Hoe kan worden verklaard dat de evacué 15 minuten voordat de helikopter op de afgesproken plaats zou landen, nog aangaf dat de situatie rustig was en er geen andere mensen in de omgeving aanwezig waren (mede gezien het feit dat de evacué naast de bewaker van de compound stond)? 104. Welke verklaring heeft NN voor de aanwezigheid van de bewaker van de compound? Was deze man een aanhanger van Kadhafi? 109. Kunt u specifiek beargumenteren waarom er niet gekozen is voor een voorverkenning van de evacuatielocatie? Komt dit door de weersomstandigheden of door het feit dat de Tromp te ver uit de buurt lag? Kon een eventuele voorverkenning niet door een andere bondgenoot worden uitgevoerd? Er waren geen nationale of internationale middelen beschikbaar om een voorverkenning uit te voeren, anders dan met behulp van de helikopter. Het uitvoeren van een voorverkenning door de helikopter zou het verrassingseffect teniet doen. 104. Welke verklaring heeft NN voor de aanwezigheid van de bewaker van de compound? Was deze man een aanhanger van Kadhafi? Zie antwoord op vraag 103. 105. Is de NL evacué bedreigd door troepen van Kadhafi om mee te werken aan de landing van de helikopter? Neen. 106. Hoe verklaart u dat de troepen van Kadhafi zomaar ter plekke waren zonder dat ze door de evacué en door de bemanning van de helikopter tijdens de nadering waren opgemerkt? Zie antwoord op vraag 53. 107. Kunt u verklaren waarom telefonisch contact met NN mogelijk was nadat hij en de militairen waren aangehouden door gewapende Libische eenheden? 112. Is het juist dat NN zijn telefoon mocht behouden en niet gehinderd een telefoontje kon aannemen? Zo ja, gold dat alleen voor hem of mochten andere betrokkenen ook hun privécommunicatiemiddelen gebruiken? Gold dat voor alle betrokkenen? Indien neen, hoe waren dan de feiten? De Libiërs die hen hadden aangehouden lieten aanvankelijk een aantal keer kortstondig telefooncontact met de telefoon van NN toe. De bemanningsleden hadden geen persoonlijke mobiele telefoons bij zich. De satelliettelefoon uit de helikopter mochten zij niet gebruiken. 108. Op welke wijze is er fysiek geweld gebruikt (door de gewapende Libische eenheden)? Zoals in het feitenrelaas op bladzijde zeven is volgens het bemanninglid gedurende het eerste verhoor dat hij apart onderging fysiek geweld gebruikt. Om de persoonlijke levenssfeer van betrokkene te respecteren doen wij hierover verder geen nadere mededelingen. 109. Kunt u specifiek beargumenteren waarom er niet gekozen is voor een voorverkenning van de evacuatielocatie? Komt dit door de weersomstandigheden of door het feit dat de Tromp te ver uit de buurt lag? Kon een eventuele voorverkenning niet door een andere bondgenoot worden uitgevoerd? Zie het antwoord op vraag 103. 110. Hoe kwam de zoon van de in Libië verblijvende Zweedse aan de informatie over de evacuatieoperatie? Zie antwoord op vraag 15. 111. Welke landen waren op de hoogte van deze evacuatie? Zie antwoord op vraag 10. 112. Is het juist dat NN zijn telefoon mocht behouden en niet gehinderd een telefoontje kon aannemen? Zo ja, gold dat alleen voor hem of mochten andere betrokkenen ook hun privécommunicatiemiddelen gebruiken? Gold dat voor alle betrokkenen? Indien neen, hoe waren dan de feiten? Zie antwoord op vraag 107. 113. Behoorde de bewaker waarmee NN sprak ook bij de aanhoudingseenheden? Ongeveer 15 minuten voor de afgesproken tijd is er contact geweest tussen Hr. Ms. Tromp en NN. Toen gaf hij aan dat alles rustig was en hij alleen op de oppiklocatie stond. In de periode tussen het einde van het telefoongesprek en de aankomst van de helikopter is de bewaker van de compound naar NN gelopen. Het betrof de reguliere bewaker van zijn compound. NN zag hem niet als een bedreiging, omdat hij hem al lang kende. Het is niet bekend of de man een aanhanger was van Kadhaffi. Hij behoorde niet tot de mannen die NN en de bemanning aanhielden. 114. Wat was de noodzaak om de operatie op zondagavond 27 februari te doen? Wist u van een Bosnisch toestel dat naar Sirte zou komen om burgers op te halen? Wist u van een Maltese commerciële luchtvaartmaatschappij dat nog steeds vloog op Sirte? Waarom is afgezien van de diensten van de vliegtuigen? Zie antwoord op vraag 1. 115. Wat waren de concrete aanwijzingen dat NN niet uitsloot dat de bemanning alsnog terug te mogen keren naar de Hr. Ms. Tromp? In de eerste contacten na de aanhouding via de mobiele telefoon van NN stelde één van de bemanningsleden dat hij de kans dat zij spoedig weer zouden mogen vertrekken op 50 procent inschatte. De bemanning heeft gesteld tot aan het transport naar Tripoli de verwachting te hebben gehad om weer te mogen vertrekken. 116. Bleven de onder punt 52 gemelde eisen van de Libiërs tot twee beperkt? Wat werd bedoeld met de eis dat door Nederland op een internationale waarnemersmissie moest aangedrongen? Waarom werd daarop niet ingegaan? Welke argumenten hebt u daarvoor? Wat was de reactie van Libië hierop? Waarom hebben ze kennelijk die eis laten vallen? 118. Waarom is verder niet inhoudelijk ingegaan op de op 3 maart ingebrachte additionele eisen van Libische zijde? Wie heeft bepaald dat op deze eisen niet zou worden ingegaan? Zie antwoord vraag 5. 117. Waarom werden de telefoongesprekken in het Engels gevoerd en wie gaf hiertoe opdracht? De telefoongesprekken werden in het Engels gevoerd in opdracht van de Libische leidinggevende die de bemanningsleden en de evacues gevangen hield. Dit was zodat de Libiërs met behulp van een Engelse tolk het gesprek konden monitoren. Zij waren kennelijk het Nederlands niet machtig. De vraag is dan ook of zij wel de telefoongesprekken met NN zouden hebben kunnen vertalen. 118. Waarom is verder niet inhoudelijk ingegaan op de op 3 maart ingebrachte additionele eisen van Libische zijde? Wie heeft bepaald dat op deze eisen niet zou worden ingegaan? Zie antwoord op vraag 116. 119. Waarom heeft de Secretaris-Generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken op zondag 6 maart in zijn gesprek met de Maltese gesprekspartners wel gesproken over de teruggave van twee Libische mirages en niet over een internationale waarnemingsmissie in Libië? Zie antwoord op vraag 5. 120. Met welke Europese en andere collegae hadden de Minister-president, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie contact over deze situatie? Zie antwoord vraag 5. 121. Hoe is het mogelijk dat premier Gonzi van Malta met zijn Libische collega kan overleggen zonder in te stemmen met de teruggave van de Libische toestellen? Heeft Malta Libië geen enkele tegenprestatie geleverd? Indien wel, welke? Zie antwoord vraag 5. 122. Wie verzocht Griekenland bij de onderhandelingen te betrekken? Zie antwoord op vraag 5. 123. Hoe beoordeelt u het nut van de inzet van de Secretaris-Generaal als hij niet daadwerkelijk zelf met Libische autoriteiten heeft onderhandeld? Zie antwoord op vraag 5. 124. Hoeveel bevriezingen van tegoeden zijn er sinds 2 maart uitgevoerd? Om welke bedragen ging het daarbij en wie troffen deze? Zonder in te kunnen gaan op de details van de in Nederland bevroren tegoeden vanwege de vertrouwelijkheid van deze informatie kan aangegeven worden dat in Nederland sinds 2 maart 2011 in totaal voor € 3,1 miljard is bevroren.