Bevindingen en opmerkingen C.M. Lange (voorzitter OR CBR) bij de integrale eindrapportage TG
Bijlage
Nummer: 2011D15727, datum: 2011-03-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Toegezegde documenten tijdens het Algemeen Overleg CBR van 9 maart 2011 (2011D15719)
Preview document (đ origineel)
Geachte heren Van Schie, De Heer, Van Beek, beste Cees, Jaap, Joop, Hidde APS heeft als het gaat om een analyse van het pensioendossier CBR flink werk verricht. APS heeft op onderdelen, tot dusver onopgehelderde zaken verduidelijkt, in een context geplaatst en goed verwoord. Daarvoor hebben wij als OR waardering. Het dossier is echter in de loop van de jaren âzie de eerste conclusie van het rapport - dusdanig complex geworden, dat naar nu blijkt ook een specialist als APS moeite heeft gehad om de âpensioenpuzzel CBRâ helemaal op te lossen en in zijn geheel qua inhoud te doorgronden. Met name doordat APS qua opdracht van het ministerie de door de OR aangereikte pensioendossiers grotendeels niet heeft onderzocht en derhalve de bedoelde dossiers en brondocumenten niet heeft kunnen betrekken in het rapport. Zoals tijdens de vergadering van de Begeleidingscommissie op 15 november jl. ook door APS is beaamd. Dan de opmerking, dat het pensioendossier in samenhang zou worden bezien met het onderzoek naar FinanciĂ«n. Die samenhang wordt in de voorliggende rapporten gemist en dient volgens de OR conform afspraak alsnog te worden aangebracht. Op basis van de opgenomen financiĂ«le overzichten, ramingen en berekeningen moet het aanleggen van de diverse dwarsverbanden niet al te moeilijk zijn voor TG/APS. Dat geldt ook voor het concretiseren van zaken en het geven van financiĂ«le onderbouwingen, zoals deze concreet door de OR-delegatie zijn benoemd. Concreet gesteld gaat het daarbij om de onderbouwing en concretisering van issues die in januari 2007 op het ministerie in het definitieve gespreksverslag zijn opgenomen. Het ging daarbij om een gesprek over de problemen bij het CBR tussen DGP S. Riedstra en een delegatie van de OR CBR. Dezelfde opmerking geldt voor de (financiĂ«le) verbanden tussen de diverse deelonderzoeken, waaronder de vele miljoenen aan kosten over de afgelopen paar jaren, verband houdende met o.a. de onderdelen ICT/Medisch/Vorderingen/Pensioenen. Het mist aan en concrete onderbouwing van feiten en cijfers in de deelrapporten. Bij de intake op de onderdelen Pensioenen en FinanciĂ«n is immers afgesproken, dat een basisrapport zou worden opgeleverd met zoveel als mogelijk het bewerkstelligen van een logische samenhang (inclusief feitelijke verwijzingen naar brondocumenten). In het rapport FinanciĂ«n wordt uitgegaan van ontwikkelingen en data VANAF en NA 2002. Dat is jammer, omdat zich in de waarneming van de OR juist in de periode 2000-2002 ontwikkelingen hebben voorgedaan, die mogelijk een directe oorzaak kunnen vormen voor het in de Pensioen- en Governance-rapporten geconstateerde wantrouwen en achterdocht. Tijdens de laatste twee vergaderingen van de Begeleidingscommissie heeft de OR gewag gemaakt van het feit dat de periode 2000-2002 op basis van eerder gemaakte afspraken ook onderdeel van het onderzoek uit zou maken, hetgeen vanuit de Begeleidingscommissie ook deels werd ondersteund. Het wantrouwen en de achterdocht zijn in de opvolgende jaren alleen maar gegroeid door een opeenstapeling aan onvolledige informatie aan en gebrekkige communicatie met de gehele medezeggenschap, bonden en personeel. In het bijzonder als het gaat om de communicatie en talrijke geheimhoudingsverplichtingen m.b.t. het pensioendossier. In deze wordt verwezen naar de aan TG aangeleverde dossiers, waaronder die inzake de OK-procedure juli 2007. Het pensioenrapport noemt in bijlage 4 de Jaarverslagen CBR en NatNed vanaf 2000 als geraadpleegde documenten. Maar daaruit valt niet te destilleren welke oorzaken het wantrouwen bij de OR voeding heeft gegeven, en de latere samenwerking met de Directie negatief heeft beĂŻnvloed. Onder punt 8 van deze bijlage worden eenvoudigweg âAlle door de OR ter beschikking gestelde dossiersâ genoemd, maar die zien wij voor de volledigheid toch graag met name in een bijlage gerubriceerd, analoog aan de gemaakte afspraken met de Begeleidingscommissie. Zoals deze ook bij het deelrapport Governance/cultuur gelden. Zo constateert de OR dat is verzuimd het âOR/SBI dossierâ (24 september 20070) te betrekken in de voorliggende rapportage pensioenen. Daarin heeft de OR op basis van diverse signalen over onduidelijkheden m.b.t. de financiĂ«le verantwoording van het CBR een verkennend onderzoek gedaan, hiertoe bijgestaan door een externe adviseur (econoom) van het SBI. In dat verkennende onderzoek werden ruime verschillen geconstateerd in uitkomsten over de belegde waarden ultimo 2005 tussen de jaarverslagen (2005 en latere!) van Stichting Pensioenfonds CBR (1e en 2e versie!), Stichting Toeslagfonds CBR, brief aan DNB d.d. 14.9.2006 met herziene verslagstaten van Stichting Pensioenfonds 2005, Rapportage NatNed d.d. januari 2006 âWinstdeling Jaarwerkâ 2005 Stichting Pensioenfonds CBR, Kwartaalrapportage Q 4 2005 ING Investment Management Stichting Pensioenfonds CBR. Tevens wordt in de âRapportage NatNed N.V. d.d. januari 2006 over het jaarverslag Stichting Pensioenfonds CBR op blz. 17 Euro 15.350.526 als positief saldo bestemd voor de rekening courant. Voor een toelichting wordt verwezen naar bijlage IV op blz. 43. Op deze pagina wordt bij de rekening courant hetzelfde bedrag echter als een verlies gepresenteerd! Een voor de OR en adviseur onlogisch en onnavolgbaar verschil van ruim 30 mln. In de periode 2000- 2002 heeft de toenmalige CFO, de heer Tau, met gelden van het CBR belegd aan de beurs. Aanvankelijk eind jaren 90 met een machtiging tot 5 mln., dat later met goedvinden van de RvT met meerdere miljoenen werd opgehoogd. In dezelfde periode waren de beleggingen van het Pensioenfonds voor 52% gerelateerd aan aandelenfondsen. Er ontspon zich in die periode een heftige discussie tussen de heer Tau als Fin. directeur aan de ene kant en de FNV/OR aan de andere kant, over met name het beleggingsbeleid bij het CBR, de status van het pensioenfonds CBR, de status van de statuten (inclusief de statutaire ruimte om zelfstandig te kunnen beleggen als bestuur!), en de status van het Garantiecontract. Waarbij op 5 september 2002 de pensioen-en verzekeringskamer (PVK) tijdens een bijeenkomst bij het CBR net als de OR, leden van de besturen aan werknemerszijde en bonden vraagtekens zette bij de krappe financiĂ«le positie, de dekkingsgraad bij een aandeel zakelijke waarde van 45%. De PVK constateert tijdens die vergadering, waar ook de voorzitter OR aanwezig was, tevens een tekort op het weerstandsvermogen. Daarnaast stelde de PVK dat de te vorderen premies hoger waren dan toegestaan. Tot slot gaf de PVK aan dat âondanks vele telefonische rappelsâ er nog diverse zaken openstaan, waaronder de Financieringsovereenkomst (brief PVK 2.11.2001) en Herverzekeringsovereenkomst, met tevens de melding: âHet is ons ook nog niet duidelijk welke soort herverzekering het fonds heeft. Uit de abtn zou je kunnen afleiden dat het gaat om een garantiecontract. Is dat zo?â Bij brief van 3.12.2002 van mevrouw Korevaar-van Staveren van NatNed aan CBR bevestigt NatNed in dit verband: âWij zullen het pensioencontract met terugwerkende kracht per 1 januari 2001 omzetten naar een Garantiecontract. Over de voortgang en daadwerkelijke afwikkeling hebben de heer R. Schenk (CBR), de heer J. Verdel (NatNed) en mevrouw C. Zonneveld (NatNed) regelmatig overleg.â Dat leidde wel tot een negatieve overrente van 32 mln. Naar zeggen omdat het een omzetting van een kapitaal- in een garantiecontract betrof, die zijn tol had geĂ«ist in de toenmalige beurscrisis. De toenmalige algemeen directeur, de heer Vaessen, gaf op 19 december 2006 een presentatie aan de OR en gezamenlijke bonden over pensioenen bij het CBR (1986 â 2004). In het opgemaakte en door partijen geaccordeerde verslag valt na te lezen wat de zienswijze van de heer Vaessen in die tijd was, met name als het gaat om zijn bedenkingen en twijfels over de de wil van de heer Tau en de RvT een Kapitaalcontract te willen invoeren. Zo ook zijn vraagtekens inzake het beleid Tau/RvT inzake beleggingen. Volgens het voornoemde verslag dient e.e.a. te zijn vastgelegd in notulen van de RvT uit die tijd. Overigens valt verder in het verslag van 19 december 2006 te lezen dat in die tijd elk kwartaal overlegd werd met NatNed over de beleggingen; de kwartaalcijfers werden naar de heer Prins van de RvT gezonden. De OR verwijst in dit verband tevens naar de door TG in het Governacerapport opgenomen bijlage van 1 oktober 2006: âBB-spiegel betreffende afscheid van vice-voorzitter RvT Prinsâ, de bijlage van 4 december 2006: âbrief Prins ING-bank aan OR-voorzitter en Meijerâ, de bijlage van 5 december 2006: âbrief AKD aan RvT lid Prins ING-bankâ. Daarnaast de melding dat in december 2006 vanuit de ING-bank en RvT druk is uitgeoefend op diverse vakorganisaties in relatie tot het pensioendossier CBR. Voor verificatie van deze feiten verwijs ik door naar de bij dit onderzoek eveneens betrokken en voor voor TG bekend zijnde bestuurder van de FNV, de heer W. De Ruijter. Bij de OR heeft daarop het vermoeden postgevat, dat in de voorafgaande periode pensioengelden van het CBR bij NatNed zijn weggesluisd voor oneigenlijk gebruik. Niet uit de kasstromen van het CBR, maar uit de kasstromen van de pensioenmiddelen van het CBR bij NatNed zou moeten kunnen worden vastgesteld of daadwerkelijk bedragen zijn geleend voor de financiering van bijvoorbeeld vastgoed, die wellicht op een bijzondere wijze werden geboekt. In lijn met de wijze waarop dit destijds bij het Philips Pensioenfonds heeft plaatsgevonden en wordt beschreven in het boek de Vastgoedfraude van Vasco van der Boon en Gerben van der Marel (ISBN 978 90 468 0646 3). In het door de heer Van Gijzel, oud lid van de RvT, december 2006 persoonlijk aan het ministerie (DGP Riedstra en de heer Zuidema van V&W) aangereikte persoonlijke CBR-dossier, zijn tevens documenten en persoonlijke aantekeningen opgenomen over pensioenen en vastgoed bij het CBR. Zo is mij per telefoon door de heer Van Gijzel medegedeeld op donderdag 28 oktober 2010, voorafgaand aan de vergadering van de Begeleidingscommissie. Door de heer Van Gijzel wordt daarmee eveneens gezinspeeld op een mogelijke link tussen vastgoed en pensioenen. In dit verband verwijst de OR tevens naar de aan TG aangereikte vastgoeddossiers. inclusief het dossier âgebouwenbeleidâ, dat afkomstig is uit de bij TG bekend staande âwitte mapâ. Het betreft in deze een onderdeel uit het dossier OR/bonden van november 2006 (met de heer R. Van Gijzel namens de RvT als voorzitter). Het voornoemde persoonlijke dossier van Van Gijzel wordt als brondocument in bijlage 4 gemist! Omdat de kasstromen bij NatNed uit die periode buiten de scoop van het onderzoek van TG vielen, kan het (tijdelijk) wegsluizen van gelden niet hard worden gemaakt . Ook kan niet een hard tegenbewijs worden geleverd dat er geen pensioengelden (tijdelijk) zijn verdwenen. Het navrante is, dat conclusie 1 uit het deelrapport pensioenen, t.w. dat de administratieve verwerking van de pensioenlasten een rommeltje, inconsistent en op onderdelen onnavolgbaar is en argwaan en wantrouwen in de hand heeft gewerkt, naadloos zou kunnen aansluiten bij het (tijdelijk) verdoezelen van gelden middels oneigenlijke praktijken. Zoals het toepassen van bepaalde ondoorzichtige boekhoudconstructies. Hoofdstuk 3 van het voorliggende rapport van APS staat bol van de voorbeelden, inclusief de constatering daarbij dat goede aansluitingen niet te maken zijn! Het voornoemde in september 2007 uitgevoerde verkennende onderzoek door de OR, met hulp van de econoom van het SBI inzake jaarrekeningen CBR, PF, TF, NN, ING - 2005 geeft in lijn met het onderzoek van APS eveneens weer dat jaaraansluitingen niet te maken zijn. Dit gegeven rondom diverse vraagtekens m.b.t. het pensioendossier, met name als het gaat om het aanreiken van verkeerde, niet door het bestuur goedgekeurde verslagstaten 2005, inclusief het ontbreken van aansluitingen van de voornoemde jaarverslagen, wordt qua vermoedens eveneens bevestigd in diverse verklaringen van bestuursleden. Verklaringen opgemaakt en ondertekend door zowel leden van het Pensioenfondsbestuur aan werknemerszijde als leden van het Toeslagfondsbestuur aan werknemerszijde geldt. Deze verklaringen maken onderdeel uit van een omvangrijk CBR â pensioendossier, dat door de OR op 11 december 2007 persoonlijk/vertrouwelijk is verstuurd aan de toenmalige minister van V&W, de heer Eurlings. Tijdens een gezamenlijke bijeenkomst van directie, bonden, OR-delegatie, AON, E&Y op de middag van 11 december 2007 zijn door de OR staande de vergadering tevens exemplaren van het aan de minister aangereikte pensioendossier aan de toenmalige AD a.i. de heer Anker overhandigd t.b.v. de directie en alle leden van de RvT. In 2008 is hetzelfde dossier door de OR persoonlijk overhandigd aan de Toezichthouder DNB op de CBR-pensioenen, tijdens een bezoek aan DNB te Apeldoorn. Terug nu naar het begin van het rapport, de conclusies: Het merendeel van de bevindingen van APS strookt met bevindingen van de OR en onze ervaring tot dusverre op het pensioendossier CBR. Wat de kosten van de huidige regelingen aangaat (4), merken wij op dat het in het laatste rapport van KPMG vermelde percentage van 41% een zwaar vertekend beeld geeft. Hier zijn namelijk ook kosten, gemoeid met de structurele levensloopbijdrage (CAO 2007) van 2,5% , betrokken alsmede de kosten, gemoeid met de tijdelijke, extra levenslooptoeslag van 4,3% (CAO 2008). Die laatste toeslag loopt nog tot eind 2011. Dit zijn zogenaamde âarbeidsvoorwaardelijke kostenâ, die naar mening van de OR van de pensioenlasten gescheiden dienen te worden gehouden. Mogelijk zijn hier ook nog de kosten bij betrokken van eenmalige reparaties (aanpassingen CAO 2007 en 2008, ter zake van pensioenen, inhaalindexaties, arbeidsongeschikten e.d.). En het tekort bij het Toeslagfonds. Het is lastig vast te stellen welk percentage van de loonsom op dit moment precies gemoeid is met de huidige regelingen en of dat reĂ«el is in vergelijking tot wat elders gangbaar is. Dat de kosten in de komende jaren fors zullen stijgen, als aanpassingen achterwege zouden blijven, is een algemeen gegeven in pensioenland. Het is ook de reden waarom er in de BV Nederland in 2012 een ânieuw pensioencontractâ moet staan. Dat sluit dan weer aan bij conclusie 6. Wat de OR mist in de conclusies, is de constatering - zie laatste alinea van pagina 14- dat de CBR pensioenregelingen regelmatig inhoudelijk en kostentechnisch zijn vergeleken met die van andere organisaties en ondernemingen. De rapporten daarover waren aanleiding voor vragen vanuit de Tweede Kamer, en werden breed uitgemeten in de landelijke pers. Daarom verdient hier nadrukkelijk de conclusie een eigen plaats, dat het redelijk zinloze en kostbare exercities zijn geweest, waarin bij de doorrekeningen met regelmaat appels met peren zijn vergeleken. Zie ook hoofdstuk 5. Niet in de laatste plaats als het gaat om de drie door KPMG het afgelopen jaar in opdracht van de toenmalige directie uitgevoerde (feiten!) onderzoeken pensioenen. Dit is overigens geheel in lijn met de opmerkingen die de OR de afgelopen jaren keer op keer over dit soort pensioenonderzoeken en rapporten heeft uitgesproken. En qua commentaar en analyses zijn vastgelegd in de aan TG aangeleverde geaccordeerde pensioenverslagen, geaccordeerde OR-notulen. Met name ook hier de analyse van de OR inzake de drie voornoemde âKPMG-rapportenâ Alvorens ons te wijden aan bespiegelingen, welke oplossingen naar de toekomst het beste zouden passen, lijkt het volgens de OR een aan te bevelen route dat APS inzichtelijk maakt voor de deelnemers bij het CBR in pensioenregeling B, op welke punten en in welke mate hun pensioenregeling daadwerkelijk significant beter is dan van (qua leeftijd, dienstjaren en inkomen vergelijkbare) medewerkers van andere ZBOâs en het Ministerie. Daarnaast is de OR van mening dat het opnemen van de laatst bekend zijnde dekkingsgraad ultimo november 2010, en de bijbehorende negatieve overrente per gelijke data naar alle waarschijnlijkheid saillante details en aanverwante gegevens opleveren om als partijen gericht verder te kunnen werken. De pensioenontwikkelingen van de laatste tijd, en wat daarin wetmatig nog komen gaat, zullen onherroepelijk mede hun stempel gaan drukken op de toekomstige inrichting van het pensioencontract, zowel van de BV Nederland als dat van pensioenregelingen bij het CBR. In de Inleiding (pag. 1) wordt aangegeven dat APS heeft gekeken naar het verleden, het heden en de toekomst. Op pagina 3 onderaan wordt een keiharde randvoorwaarde geformuleerd om de noodzakelijke slagen nu en naar de toekomst op zinvolle wijze te kunnen maken. Namelijk dat de nog steeds voortwoekerende problemen, die stammen uit het verleden, benoemd moeten worden, adequaat aangepakt dienen te worden en (voor zover mogelijk!) opgelost dienen te worden in een open (en constructieve) sfeer met respect voor de belangen en inbreng van alle betrokken partijen. Inclusief de naleving van een nog nader vast te stellen routeplan en spelregels. De OR gaat nog Ă©Ă©n stap verder: daarover en over de te maken en gemaakte afspraken hoe daarmee wordt omgegaan, alsook de keuzes die gemaakt gaan worden, dienen zorgvuldig te worden gecommuniceerd naar alle deelnemers en medewerkers van het CBR. In een goede en gerichte communicatie zien wij de enige manier om de huidige veenbrand, die al veel te lang voortwoekert binnen en buiten de organisatie CBR, eindelijk te kunnen blussen. Zodat de gevoelens van onvrede over het verleden kunnen worden gedempt, respectievelijk weg kunnen worden genomen. Wat ons betreft hoort dit onderdeel daarom alsnog bij de conclusies in het rapport te worden opgenomen. Pag. 25. De conclusies van APS dat het Toeslagfonds een aantal malen oneigenlijk is misbruikt, de Governance-verhoudingen al die jaren erg scheef hebben gelegen, er enerzijds gedeeltelijke en dus onvolledige informatie en anderzijds onjuiste informatie is verstrekt, er onjuiste boekingen en onnavolgbare boekingen zonder enige toelichting hebben plaatsgevonden, en last but not least de steeds verschillende saldi eveneens niet in lijn zijn, bevestigen de jarenlange zorgen van de OR. De OR heeft dientengevolge bij herhaling aan de bel getrokken, zaken gesignaleerd, en kritiek geuit richting directie(s), Interne en Externe Toezichthouders CBR, en DNB. Reden temeer dat de bestuursleden aan werknemerszijde in het betstuur van het TF, ten volle gesteund door de OR en vakorganisaties, zich hebben onthouden de handtekeningen voor de vaststelling aan de voorgelegde jaarverslagen van het Toeslagfonds 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 te plaatsen. Pag. 34., 4.7. beĂ«indiging van het verzekeringscontract per 31-12-2010. Het contract is onder aangepaste voorwaarden met Ă©Ă©n jaar verlengd, zou nu een rechtstreeks verzekerd contract moeten gaan worden in verband met de voorgenomen liquidatie van het pensioenfonds per 31-12-2010. Wat de OR echter mist, is de vaststelling van het feit dat met de liquidatie van het fonds zwaarwegende belangen zijn gemoeid voor deelnemers, waarover naar hen tijdig en helder gecommuniceerd diende te worden. Als gevolg van de overgang van een herverzekerde naar een directe verzekering zal het kredietrisico overgaan van het pensioenfonds naar de deelnemers. Dit dient wettelijk gezien gecommuniceerd te worden. En is een zaak, waar DNB en AFM scherp op letten. Ook het risico van het achterwege blijven van toekomstige indexaties in verband met de enorme negatieve overrente is een zaak, die feitelijk onderbouwd, in alle zorgvuldigheid en helder naar deelnemers en medewerkers van het CBR uit de doeken moet worden gedaan. In dat kader vraagt de OR zich op basis van het voorgaande in alle ernst af, of het aanblijven bij NatNed wel zoân verstandige keuze is als nu door derden wordt gesuggereerd! Hoofdstuk 5 behandelt de alternatieven voor de huidige regelingen. De conclusie (p. 38) dat vanaf 1-1-2012 overgang naar Ă©Ă©n pensioenregeling is gewenst, kunnen wij nog onderschrijven, maar dat dit op basis van pensioenregeling C het geval zou moeten zijn lijkt ons een wat te vroeg getrokken en vergaande conclusie. Op de eerste plaats zijn er immers betere regelingen denkbaar en die zijn er dan ook âin de marktâ (p. 13, onderaan). Op de tweede plaats: graag naleving van de spelregels. Als eerste wordt dan de ontwikkeling van een visie op de âarbeidsvoorwaarden pensioenenâ gevraagd. Die zal moeten worden gedeeld en uiteindelijk vastgesteld met Cao-partijen en dat, gelet op de nauwe betrokkenheid van de OR op dit dossier in het verleden, in samenspraak met de OR. Vervolgens zal een aantal mogelijke pensioenopties in kaart dienen te worden gebracht en moeten worden ontwikkeld. Die dienen op hun beurt voldoende aan te sluiten bij de regelingen van andere ZBOâs en het Ministerie. Tot slot zal een duidelijk financieel kader (p. 37) cq. een budget moeten worden bepaald, dat verantwoord is binnen de bandbreedte van de huidige bedrijfsvoering van het CBR, en toereikend is voor de bedachte pensioenopties. Of dat een kostprijs oplevert die op voorhand tussen 15 en 20% moet worden gesteld van de loonsom, waagt de OR te betwijfelen. Wat ons betreft dient daarbij het premieniveau van andere ZBOâs en het Ministerie (ABP) nadrukkelijk bij de analyse en pakketvergelijkingen te worden betrokken. De conclusies en het advies onder 5.5. (p. 41), hoe goed ongetwijfeld ook bedoeld, lijken ons in dit stadium dan ook te voorbarig. Hoofdstuk 6: Samenvatting antwoorden op onderzoeksvragen Of de liquidatie van het fonds behalve als het gaat om besparing in de uitvoeringskosten een daadwerkelijke verbetering mag worden genoemd, stelt de OR dat gelet op de consequenties voor de deelnemers voorlopig nog ter discussie. Zoals eerder opgemerkt, acht de OR een uitspraak ten gunste van het door APS bovenaan pagina 45 verwoorde alternatief in dit stadium als veel te voorbarig en te nadrukkelijk verwoord. De huidige formuleringen laat onvoldoende ruimte voor RvT, fondsen, directie, bonden, OR, en adviseurs om alternatieve uit te werken, al dan niet in combinatie met een verkenning aangaande andere arbeidsvoorwaarden en/of loonruimte voor de komende jaren. Laten we als partijen die bij het pensioendossier CBR betrokken zijn de juiste zaken op het juiste moment, en het liefst ook nog eens in de juiste volgorde zien te plannen. Daar onder begrepen het maken van praktische spelregels, die ook daadwerkelijk in acht worden genomen. Daarbij dienen partijen een les te trekken uit het verleden: dus ditmaal zorgen dat in het komende proces ook daadwerkelijk de juiste deskundigheid wordt ingebracht. Deskundigheid, die door alle partijen erkend en aanvaard kan worden. Daarbij is de OR van oordeel, dat gelet op de verschillende belangen, het verstandig is om voorlopig te werken met een Petit comitĂ©, die voor betrokken partijen als klankbord kan dienen, en hen met raad en daad, bij voorkeur middels gemeenschappelijk nader advies kan bijstaan. En waar nodig ook kan begeleiden op het hobbelige en soms gladde pensioenpad. Naast de conclusies in het rapport van APS, dat op tal van hoofdlijnen een goede samenvatting en goede verduidelijking geeft op diverse voorliggende pensioenissues, dient van de kant van de OR te worden benadrukt dat het voorliggende resultaat slechts berust op een (te) beperkte analyse en (te) beperkte feiteninkadering. Er zijn slechts in zeer beperkte mate de door de OR aangedragen dossiers en documenten betrokken in de financiĂ«le en pensioenonderzoeken, zoals ook door APS is bevestigd tijden de vergadering van de Begeleidingscommissie van 15 november jl. Als de navolgende door de OR aan TG/APS aangereikte dossiers worden betrokken in het onderzoek, zal er met recht een volledig(er) en feitelijk juist(er) beeld ontstaan omtrent oorzaken, gevolgen en gang van zaken m.b.t. financiĂ«n en pensioenen CBR: dossiers Van Gijzel (november, december 2006), OK-dossiers, inclusief de diverse verzoek â en verweerschriften bonden/OR (juni/juli 2007), pensioendossier OR/minister V&W/RvT/directie/DNB (11 december 2007) acht de OR daarbij van cruciaal belang. De diverse dossiers zijn, als het gaat om de inhoud van de pensioenkwestie bij het CBR, geheel in lijn met de zorgen die de OR over een reeks van jaren in tal van gesprekken en bijeenkomsten met toenmalige Directieleden, leden van de RvT en vertegenwoordigers van het Ministerie onder de aandacht heeft gebracht. Tenslotte: zonder kennis van het verleden en het passend afsluiten van de benoemde pijndossiers bestaat er geen toekomst zonder hernieuwde problemen. We dienen als partijen het verleden naar onze medewerkers op een correcte wijze aandacht te geven en af te sluiten. Dat betekent: de pijnpunten uit het verleden benoemen, aangeven wat er allemaal fout heeft gezeten, feitelijk juist vaststellen hoe zaken zijn gelopen en daar een goede communicatie over opzetten naar de medewerkers van het CBR, deelnemers en externen. En dat in combinatie met de status en wetenschap van nu. Inclusief het communiceren van een gericht plan van aanpak voor de nabije toekomst, met heldere tijdslijnen en afspraken. Eerst nadat het voorenstaande heeft plaatsgevonden, hebben partijen waaronder directie, bonden en OR een fundament liggen waar op kan worden voortgebouwd. Zodat met nieuw elan tussen partijen een interne samenwerking tot stand kan worden gebracht. En kan daarmee tevens dat deel van de oude cultuur binnen het CBR definitief achter ons worden gelaten. Dan weet ook de directie zich niet langer gehinderd door oude Governance-kwesties. Waardoor alsdan in goede samenspraak met de OR de directie haar eigen stijl kan neerzetten en een dito stempel kan drukken op het toekomstige beleid. Inclusief het inzetten en bewerkstelligen van een gezonde en veilige bedrijfscultuur binnen het CBR. Met vriendelijke groet, Cees Lange Voorzitter OR CBR De onttrokken sommen plachten over een periode van 3 tot 4 jaar tot 40% rendement op te leveren. De nominaal geleende bedragen werden na deze periode weer terug ingesluisd. Het rendement bleef uiteraard achter bij de uit- en terugsluizers⊠Opmerkingen C.M. Lange (voorzitter OR CBR) bij de conceptdeelrapporten financiĂ«n en pensioenen van TG/APS/IJsselvliet d.d. 21.11.2010 PAGE PAGE 1