[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Bevindingen en opmerkingen C.M. Lange (voorzitter OR CBR) bij de integrale eindrapportage TG

Bijlage

Nummer: 2011D15727, datum: 2011-03-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Toegezegde documenten tijdens het Algemeen Overleg CBR van 9 maart 2011 (2011D15719)

Preview document (🔗 origineel)


Geachte heren Van Schie, De Heer, Van Beek, beste Cees, Jaap, Joop,
Hidde

APS heeft als het gaat om een analyse van het pensioendossier CBR flink
werk verricht. APS heeft op onderdelen, tot dusver onopgehelderde zaken
verduidelijkt, in een context geplaatst en goed verwoord. Daarvoor
hebben wij als OR waardering. 

Het dossier is echter in de loop van de jaren –zie de eerste conclusie
van het rapport - dusdanig complex geworden, dat naar nu blijkt ook een
specialist als APS moeite heeft gehad om de “pensioenpuzzel CBR”
helemaal op te lossen en in zijn geheel qua inhoud te doorgronden. Met
name doordat APS qua opdracht van het ministerie de door de OR
aangereikte pensioendossiers grotendeels niet heeft onderzocht en
derhalve de bedoelde dossiers en brondocumenten niet heeft kunnen
betrekken in het rapport. Zoals tijdens de vergadering van de
Begeleidingscommissie op 15 november jl. ook door APS is beaamd. 

Dan de opmerking, dat het pensioendossier in samenhang zou worden bezien
met het onderzoek naar Financiën.  Die samenhang wordt in de
voorliggende rapporten gemist en dient volgens de OR conform afspraak
alsnog te worden aangebracht. Op basis van de opgenomen financiële
overzichten, ramingen en berekeningen moet het aanleggen van de diverse
dwarsverbanden niet al te moeilijk zijn voor TG/APS. Dat geldt ook voor
het concretiseren van zaken en het geven van financiële onderbouwingen,
zoals deze concreet door de OR-delegatie zijn benoemd. Concreet gesteld
gaat het daarbij om de onderbouwing en concretisering van issues die in
januari 2007 op het ministerie in het definitieve gespreksverslag zijn
opgenomen. Het ging daarbij om een gesprek over de problemen bij het CBR
tussen DGP S. Riedstra en een delegatie van de OR CBR. 

Dezelfde opmerking geldt voor de (financiële) verbanden tussen de
diverse deelonderzoeken, waaronder de vele miljoenen aan kosten over de
afgelopen paar jaren, verband houdende met o.a. de onderdelen
ICT/Medisch/Vorderingen/Pensioenen. Het mist aan en concrete
onderbouwing van feiten en cijfers in de deelrapporten. Bij  de intake
op de onderdelen Pensioenen en Financiën is immers afgesproken, dat 
een basisrapport zou worden opgeleverd met zoveel als mogelijk het
bewerkstelligen van een logische samenhang (inclusief feitelijke
verwijzingen naar brondocumenten).

In het rapport Financiën wordt uitgegaan van ontwikkelingen en data
VANAF en NA 2002. Dat is jammer, omdat zich in de waarneming van de OR
juist in de periode 2000-2002 ontwikkelingen hebben voorgedaan, die
mogelijk een directe oorzaak kunnen vormen voor het in de Pensioen- en
Governance-rapporten geconstateerde wantrouwen en achterdocht. Tijdens
de laatste twee vergaderingen van de Begeleidingscommissie heeft de OR
gewag gemaakt van het feit dat de periode 2000-2002 op basis van eerder
gemaakte afspraken ook onderdeel van het onderzoek uit zou maken,
hetgeen vanuit de Begeleidingscommissie ook deels werd ondersteund. Het
wantrouwen en de achterdocht zijn in de opvolgende jaren alleen maar
gegroeid door een opeenstapeling aan onvolledige informatie aan en
gebrekkige communicatie met de gehele medezeggenschap, bonden en
personeel. In het bijzonder als het gaat om de communicatie en talrijke
geheimhoudingsverplichtingen m.b.t. het pensioendossier. In deze wordt
verwezen naar de aan TG aangeleverde dossiers, waaronder die inzake de
OK-procedure juli 2007.

Het pensioenrapport noemt in bijlage 4 de Jaarverslagen CBR en NatNed
vanaf 2000 als geraadpleegde documenten. Maar daaruit valt niet te
destilleren welke oorzaken het wantrouwen bij de OR voeding heeft
gegeven, en de latere samenwerking met de Directie negatief heeft
beïnvloed. Onder punt 8 van deze bijlage worden eenvoudigweg  “Alle
door de OR ter beschikking gestelde dossiers”  genoemd, maar die zien
wij voor de volledigheid toch graag met name in een bijlage
gerubriceerd, analoog aan de gemaakte afspraken met   de
Begeleidingscommissie. Zoals deze ook bij het deelrapport
Governance/cultuur gelden. 

Zo constateert de OR dat is verzuimd het “OR/SBI dossier” (24
september 20070) te betrekken in de voorliggende rapportage pensioenen.
Daarin heeft de OR op basis van diverse signalen over onduidelijkheden
m.b.t. de financiële verantwoording van het CBR een verkennend
onderzoek gedaan, hiertoe bijgestaan door een externe adviseur (econoom)
van het SBI. In dat verkennende onderzoek werden ruime verschillen
geconstateerd in uitkomsten over de belegde waarden ultimo 2005 tussen
de jaarverslagen (2005 en latere!) van Stichting Pensioenfonds CBR (1e
en 2e versie!), Stichting Toeslagfonds CBR,  brief aan DNB d.d.
14.9.2006 met herziene verslagstaten van Stichting Pensioenfonds 2005,
Rapportage NatNed d.d. januari 2006 ”Winstdeling Jaarwerk” 2005
Stichting Pensioenfonds CBR, Kwartaalrapportage  Q 4 2005 ING Investment
Management Stichting Pensioenfonds CBR. Tevens wordt in de “Rapportage
NatNed N.V. d.d. januari 2006 over het jaarverslag Stichting
Pensioenfonds CBR op blz. 17 Euro 15.350.526 als positief saldo bestemd
voor de rekening courant. Voor een toelichting wordt verwezen naar
bijlage IV op blz. 43. Op deze pagina wordt bij de rekening courant
hetzelfde bedrag echter als een verlies gepresenteerd! Een voor de OR en
adviseur onlogisch en onnavolgbaar verschil van ruim 30 mln.

In de periode 2000- 2002 heeft de toenmalige CFO, de heer Tau, met
gelden van het CBR  belegd aan de beurs. Aanvankelijk eind jaren 90 met
een machtiging tot 5 mln., dat later met goedvinden van de RvT met
meerdere miljoenen werd opgehoogd. In dezelfde periode  waren de
beleggingen van het Pensioenfonds voor 52% gerelateerd aan
aandelenfondsen. Er ontspon zich in die periode een heftige discussie
tussen de heer Tau als Fin. directeur aan de ene kant en de FNV/OR aan
de andere kant, over met name het beleggingsbeleid bij het CBR, de
status van het pensioenfonds CBR, de status van de statuten (inclusief
de statutaire ruimte om zelfstandig te kunnen beleggen als bestuur!), en
de status van het Garantiecontract. Waarbij op 5 september 2002 de
pensioen-en verzekeringskamer (PVK) tijdens een bijeenkomst bij het CBR
net als de OR, leden van de besturen aan werknemerszijde en bonden
vraagtekens zette bij de krappe financiële positie, de dekkingsgraad
bij een aandeel zakelijke waarde van 45%. De PVK constateert tijdens die
vergadering, waar ook de voorzitter OR aanwezig was, tevens een tekort
op het weerstandsvermogen. Daarnaast stelde de PVK dat de te vorderen
premies hoger waren dan toegestaan. Tot slot gaf de PVK aan dat
“ondanks vele telefonische rappels” er nog diverse zaken openstaan,
waaronder de Financieringsovereenkomst (brief PVK 2.11.2001) en
Herverzekeringsovereenkomst, met tevens de melding: “Het is ons ook
nog niet duidelijk welke soort herverzekering het fonds heeft. Uit de
abtn zou je kunnen afleiden dat het gaat om een garantiecontract. Is dat
zo?” Bij brief van 3.12.2002 van mevrouw Korevaar-van Staveren van
NatNed aan CBR bevestigt NatNed in dit verband: “Wij zullen het
pensioencontract met terugwerkende kracht per 1 januari 2001 omzetten
naar een Garantiecontract. Over de voortgang en daadwerkelijke
afwikkeling hebben de heer R. Schenk (CBR), de heer J. Verdel (NatNed)
en mevrouw C. Zonneveld (NatNed) regelmatig overleg.” Dat leidde wel
tot een negatieve overrente van 32 mln. Naar zeggen omdat het een
omzetting van een kapitaal- in een garantiecontract betrof, die zijn tol
had geëist in de toenmalige beurscrisis. De toenmalige algemeen
directeur, de heer Vaessen, gaf op 19 december 2006 een presentatie aan
de  OR en gezamenlijke bonden over pensioenen bij het CBR (1986 –
2004). In het opgemaakte en door partijen geaccordeerde verslag valt na
te lezen wat de zienswijze van de heer Vaessen in die tijd was, met name
als het gaat om zijn bedenkingen en twijfels over de de wil van de heer
Tau en de RvT een Kapitaalcontract te willen invoeren. Zo ook zijn
vraagtekens inzake het beleid Tau/RvT inzake beleggingen. Volgens het
voornoemde verslag dient e.e.a. te zijn vastgelegd in notulen van de RvT
uit die tijd. Overigens valt verder in het verslag van 19 december 2006
te lezen dat in die tijd elk kwartaal overlegd werd met NatNed over de
beleggingen; de kwartaalcijfers werden naar de heer Prins van de RvT
gezonden. 

De OR verwijst in dit verband tevens naar de door TG in het
Governacerapport opgenomen bijlage van 1 oktober 2006: “BB-spiegel
betreffende afscheid van vice-voorzitter RvT Prins”, de bijlage van 4
december 2006: “brief Prins ING-bank aan OR-voorzitter en Meijer”,
de bijlage van 5 december 2006: “brief AKD aan RvT lid Prins
ING-bank”. Daarnaast de melding dat in december 2006 vanuit de
ING-bank en RvT druk is uitgeoefend op diverse vakorganisaties in
relatie tot het pensioendossier CBR. Voor verificatie van deze feiten
verwijs ik door naar de bij dit onderzoek eveneens betrokken en voor
voor TG bekend zijnde bestuurder van de FNV, de heer W. De Ruijter. 

Bij de OR heeft daarop het vermoeden postgevat, dat in de voorafgaande
periode pensioengelden van het CBR bij NatNed zijn weggesluisd voor
oneigenlijk gebruik. Niet uit de kasstromen van het CBR, maar uit de
kasstromen van de pensioenmiddelen van het CBR bij NatNed zou moeten
kunnen worden vastgesteld of daadwerkelijk bedragen zijn geleend voor de
financiering van bijvoorbeeld vastgoed, die wellicht op een bijzondere
wijze werden geboekt. In lijn met de wijze waarop dit destijds bij het
Philips Pensioenfonds heeft plaatsgevonden en wordt beschreven in het
boek de Vastgoedfraude van Vasco van der Boon en Gerben van der Marel
(ISBN 978 90 468 0646 3).  In het door de heer Van Gijzel, oud lid van
de RvT, december 2006 persoonlijk aan het ministerie (DGP Riedstra en de
heer Zuidema van V&W) aangereikte persoonlijke CBR-dossier, zijn tevens
documenten en persoonlijke aantekeningen opgenomen over pensioenen en
vastgoed bij het CBR. Zo is mij per telefoon door de heer Van Gijzel
medegedeeld op donderdag 28 oktober 2010, voorafgaand aan de vergadering
van de Begeleidingscommissie. Door de heer Van Gijzel wordt daarmee
eveneens gezinspeeld op een mogelijke link tussen vastgoed en
pensioenen. In dit verband verwijst de OR tevens naar de aan TG
aangereikte vastgoeddossiers. inclusief het dossier 
“gebouwenbeleid”, dat afkomstig is uit de bij TG bekend staande
“witte map”. Het betreft in deze een onderdeel uit het dossier
OR/bonden van november 2006 (met de heer R. Van Gijzel namens de RvT als
voorzitter). 

Het voornoemde persoonlijke dossier van Van  Gijzel wordt als
brondocument in bijlage 4 gemist!

Omdat de kasstromen bij NatNed uit die periode buiten de scoop van het
onderzoek van TG vielen, kan het (tijdelijk) wegsluizen van gelden niet
hard worden gemaakt . Ook kan niet een hard tegenbewijs worden geleverd
dat er geen pensioengelden (tijdelijk) zijn verdwenen. 

Het navrante is, dat conclusie 1 uit het deelrapport pensioenen, t.w.
dat de administratieve verwerking van de pensioenlasten een rommeltje,
inconsistent en op onderdelen onnavolgbaar is en argwaan en wantrouwen
in de hand heeft gewerkt, naadloos zou kunnen aansluiten bij het
(tijdelijk) verdoezelen van gelden middels oneigenlijke praktijken.
Zoals het  toepassen van bepaalde ondoorzichtige boekhoudconstructies.  
                                                                        
                           

Hoofdstuk 3 van het voorliggende rapport van APS staat bol van de
voorbeelden, inclusief de constatering daarbij dat goede aansluitingen
niet te maken zijn! 

Het voornoemde in september 2007 uitgevoerde verkennende onderzoek door
de OR, met hulp van de econoom van het SBI inzake jaarrekeningen CBR,
PF, TF, NN, ING - 2005 geeft in lijn met het onderzoek van APS eveneens
weer dat jaaraansluitingen niet te maken zijn.

Dit gegeven rondom diverse vraagtekens m.b.t. het pensioendossier, met
name als het gaat om het aanreiken van verkeerde, niet door het bestuur
goedgekeurde verslagstaten 2005, inclusief het ontbreken van
aansluitingen van de voornoemde jaarverslagen, wordt qua vermoedens
eveneens bevestigd in diverse verklaringen van bestuursleden.
Verklaringen opgemaakt en ondertekend  door zowel leden van het
Pensioenfondsbestuur aan werknemerszijde als leden van het
Toeslagfondsbestuur aan werknemerszijde geldt. 

Deze verklaringen maken onderdeel uit van een omvangrijk CBR –
pensioendossier, dat door de OR op 11 december 2007
persoonlijk/vertrouwelijk is verstuurd aan de toenmalige minister van
V&W, de heer Eurlings. Tijdens een gezamenlijke bijeenkomst van
directie, bonden, OR-delegatie, AON, E&Y op de middag van 11 december
2007 zijn door de OR staande de vergadering tevens exemplaren van het
aan de minister aangereikte pensioendossier aan de toenmalige AD a.i. de
heer Anker overhandigd t.b.v. de directie en alle leden van de RvT. In
2008 is hetzelfde dossier door de OR persoonlijk overhandigd aan de
Toezichthouder DNB op de CBR-pensioenen, tijdens een bezoek aan DNB te
Apeldoorn.

Terug nu naar het begin van het rapport, 							        de conclusies:

Het merendeel van de bevindingen van APS strookt met bevindingen van de
OR en onze ervaring tot dusverre op het pensioendossier CBR.  Wat de
kosten van de huidige regelingen aangaat (4), merken wij op dat het in
het  laatste rapport van KPMG vermelde percentage van 41% een zwaar
vertekend beeld geeft. Hier zijn namelijk ook kosten, gemoeid met de
structurele levensloopbijdrage (CAO 2007) van 2,5% , betrokken alsmede
de kosten, gemoeid met de tijdelijke, extra levenslooptoeslag van 4,3%
(CAO 2008). Die laatste  toeslag loopt nog tot eind 2011. Dit zijn
zogenaamde “arbeidsvoorwaardelijke kosten”, die naar mening van de
OR van de pensioenlasten gescheiden dienen te worden gehouden. Mogelijk
zijn hier ook nog de kosten bij betrokken van eenmalige reparaties
(aanpassingen CAO 2007 en 2008, ter zake van pensioenen,
inhaalindexaties, arbeidsongeschikten e.d.). En het tekort bij het
Toeslagfonds.                                                           
                                                            

Het is lastig vast te stellen welk percentage van de loonsom op dit
moment precies gemoeid is met de huidige regelingen en of dat reëel is
in vergelijking tot wat elders gangbaar is.                             
     Dat de kosten in de komende jaren fors zullen stijgen, als
aanpassingen achterwege zouden blijven, is een algemeen gegeven in
pensioenland. Het is ook de reden waarom er in de BV Nederland in 2012
een “nieuw pensioencontract” moet staan.  Dat sluit dan weer aan bij
conclusie 6.

Wat de OR mist in de conclusies, is de constatering  - zie laatste
alinea van pagina 14-  dat de CBR pensioenregelingen regelmatig
inhoudelijk en kostentechnisch zijn vergeleken met die van andere
organisaties en ondernemingen. De rapporten daarover waren aanleiding
voor vragen vanuit de Tweede Kamer, en werden breed uitgemeten in de
landelijke pers.  Daarom verdient hier nadrukkelijk de conclusie een
eigen plaats, dat het redelijk zinloze en kostbare exercities zijn
geweest, waarin bij de doorrekeningen met regelmaat appels met peren
zijn vergeleken. Zie ook hoofdstuk 5. Niet in de laatste plaats als het
gaat om de drie door KPMG het afgelopen jaar in opdracht van de
toenmalige directie uitgevoerde (feiten!) onderzoeken pensioenen.       
               

Dit is overigens geheel in lijn met de opmerkingen die de OR de
afgelopen jaren keer op keer over dit soort pensioenonderzoeken en
rapporten heeft uitgesproken. En qua commentaar en analyses zijn
vastgelegd in de aan TG aangeleverde geaccordeerde pensioenverslagen,
geaccordeerde OR-notulen. Met name ook hier de analyse van de OR inzake
de drie voornoemde “KPMG-rapporten”                                 
                                                                        
               Alvorens ons te wijden aan bespiegelingen, welke
oplossingen naar de toekomst het beste zouden passen, lijkt het volgens
de OR  een aan te bevelen route dat APS inzichtelijk maakt voor de
deelnemers bij het CBR in pensioenregeling B, op welke punten en in
welke mate hun pensioenregeling daadwerkelijk significant beter is dan
van (qua leeftijd, dienstjaren en inkomen vergelijkbare) medewerkers 
van andere ZBO’s en het  Ministerie.  Daarnaast is de OR van mening
dat het opnemen van de laatst bekend zijnde dekkingsgraad ultimo
november 2010, en de bijbehorende negatieve overrente per gelijke data
naar alle waarschijnlijkheid saillante details en aanverwante gegevens
opleveren om als partijen gericht verder te kunnen werken.              
                                                                        
                                            De pensioenontwikkelingen
van de laatste tijd, en wat daarin wetmatig nog komen gaat, zullen
onherroepelijk mede hun stempel gaan drukken op de toekomstige
inrichting van het pensioencontract, zowel  van de BV Nederland als dat
van pensioenregelingen bij het CBR. 

In de Inleiding (pag. 1) wordt aangegeven dat APS heeft gekeken naar het
verleden, het heden en de toekomst. Op pagina 3 onderaan wordt een
keiharde randvoorwaarde geformuleerd om de noodzakelijke slagen nu en
naar de toekomst op zinvolle wijze te kunnen maken. Namelijk dat de nog
steeds voortwoekerende problemen, die stammen uit het verleden, benoemd
moeten worden, adequaat aangepakt dienen te worden en (voor zover
mogelijk!) opgelost dienen te worden in een open (en constructieve)
sfeer met respect voor de belangen en inbreng van alle betrokken
partijen. Inclusief de naleving van een nog nader vast te stellen
routeplan en spelregels.              

De OR gaat nog Ă©Ă©n stap verder: daarover en over de te maken en
gemaakte afspraken hoe daarmee wordt omgegaan, alsook de keuzes die
gemaakt gaan worden, dienen zorgvuldig te worden gecommuniceerd naar
alle deelnemers en medewerkers van het CBR.                             
                                                                        
      

In een goede en gerichte communicatie zien wij de enige manier om de
huidige veenbrand, die al veel te lang voortwoekert binnen en buiten de
organisatie CBR, eindelijk te kunnen blussen. Zodat de gevoelens van
onvrede over het verleden kunnen worden gedempt, respectievelijk weg
kunnen worden genomen. Wat ons betreft hoort dit onderdeel daarom alsnog
bij de conclusies in het rapport te worden opgenomen.

Pag. 25.  De conclusies van APS dat het Toeslagfonds een aantal malen
oneigenlijk is misbruikt, de Governance-verhoudingen al die jaren erg
scheef hebben gelegen, er enerzijds gedeeltelijke en dus onvolledige
informatie en anderzijds onjuiste informatie is verstrekt,  er onjuiste
boekingen en onnavolgbare boekingen zonder enige toelichting hebben
plaatsgevonden, en last but not least de steeds verschillende saldi
eveneens niet in lijn zijn, bevestigen de jarenlange zorgen van de OR.
De OR heeft dientengevolge bij herhaling aan de bel getrokken, zaken
gesignaleerd, en kritiek geuit richting directie(s), Interne en Externe
Toezichthouders CBR, en DNB. Reden temeer dat de  bestuursleden aan
werknemerszijde in het betstuur van het TF, ten volle gesteund door de
OR en vakorganisaties, zich hebben onthouden de handtekeningen voor de
vaststelling aan de voorgelegde jaarverslagen van het Toeslagfonds 2005,
2006, 2007, 2008, 2009  te plaatsen.

Pag. 34., 4.7. beëindiging van het verzekeringscontract  per
31-12-2010. Het contract is onder aangepaste voorwaarden met Ă©Ă©n jaar
verlengd, zou nu een rechtstreeks verzekerd contract moeten gaan worden
in verband met de voorgenomen liquidatie van het pensioenfonds per
31-12-2010. Wat de OR echter mist, is de vaststelling van het feit dat
met de liquidatie van het fonds zwaarwegende belangen zijn gemoeid voor
deelnemers, waarover naar hen tijdig en helder gecommuniceerd diende te
worden.  Als gevolg van de overgang van een herverzekerde naar een
directe verzekering zal het kredietrisico overgaan van het pensioenfonds
naar de deelnemers. Dit dient wettelijk gezien gecommuniceerd te worden.
En is een zaak, waar DNB en AFM scherp op letten.                       
                                                                     Ook
het risico van het achterwege blijven van toekomstige indexaties in
verband met de enorme negatieve overrente is een zaak, die feitelijk
onderbouwd, in alle zorgvuldigheid en helder naar deelnemers en
medewerkers van het CBR uit de doeken moet worden gedaan. In dat kader
vraagt de OR zich op basis van het voorgaande in alle ernst af, of het
aanblijven bij NatNed wel zo’n verstandige keuze is als nu door derden
wordt gesuggereerd!

Hoofdstuk 5 behandelt de alternatieven voor de huidige regelingen.

De conclusie (p. 38) dat vanaf 1-1-2012 overgang naar Ă©Ă©n
pensioenregeling is gewenst, kunnen wij nog onderschrijven, maar dat dit
op basis van pensioenregeling C het geval zou moeten zijn lijkt ons een
wat te vroeg getrokken en vergaande conclusie.                          
                                                                        
                                  

Op de eerste plaats zijn er immers betere regelingen denkbaar en die
zijn er dan ook ‘in de markt’ (p. 13, onderaan).                    
                                                                        
                                                     

Op de tweede plaats: graag naleving van de spelregels. Als eerste wordt
dan de ontwikkeling van een visie op de “arbeidsvoorwaarden
pensioenen” gevraagd. Die zal moeten worden gedeeld en uiteindelijk
vastgesteld met Cao-partijen en dat, gelet op de nauwe betrokkenheid van
de OR op dit dossier in het verleden, in samenspraak met de OR.
Vervolgens zal een aantal mogelijke pensioenopties in kaart  dienen te
worden gebracht en moeten worden ontwikkeld. Die dienen op hun beurt
voldoende aan te sluiten bij de regelingen van andere ZBO’s en het
Ministerie. Tot slot zal een duidelijk financieel kader (p. 37) cq. een
budget moeten worden bepaald, dat verantwoord is binnen de bandbreedte
van de huidige bedrijfsvoering van het CBR, en toereikend is voor de
bedachte pensioenopties.                                                
                                                      Of dat een
kostprijs oplevert die op voorhand tussen 15 en 20% moet worden gesteld
van de loonsom, waagt de OR te betwijfelen. Wat ons betreft dient
daarbij het premieniveau van andere ZBO’s en het Ministerie (ABP)
nadrukkelijk bij de analyse en pakketvergelijkingen te worden betrokken.

De conclusies en het advies onder 5.5. (p. 41), hoe goed ongetwijfeld
ook bedoeld, lijken ons in dit stadium dan ook  te voorbarig.

Hoofdstuk 6: Samenvatting antwoorden op onderzoeksvragen

Of de liquidatie van het fonds behalve als het gaat om besparing in de
uitvoeringskosten een daadwerkelijke verbetering mag worden genoemd,
stelt de OR dat gelet op de consequenties voor de deelnemers voorlopig
nog ter discussie. 

Zoals eerder opgemerkt, acht de OR een uitspraak ten gunste van het door
APS bovenaan pagina 45 verwoorde alternatief in dit stadium als veel te
voorbarig en te nadrukkelijk verwoord. De huidige formuleringen laat
onvoldoende ruimte voor RvT, fondsen, directie, bonden, OR,  en
adviseurs om alternatieve uit te werken, al dan niet in combinatie met
een verkenning aangaande andere arbeidsvoorwaarden en/of loonruimte voor
de komende jaren.  

Laten we als partijen die bij het pensioendossier CBR betrokken zijn de
juiste zaken op het juiste moment, en het liefst ook nog eens in de
juiste volgorde zien te plannen. Daar onder begrepen het maken van
praktische spelregels, die ook daadwerkelijk in acht worden genomen.
Daarbij dienen partijen een les te trekken uit het verleden:  dus
ditmaal zorgen dat in het komende proces ook daadwerkelijk de juiste
deskundigheid wordt ingebracht. Deskundigheid, die door alle partijen
erkend en aanvaard kan worden. Daarbij is de OR van oordeel, dat gelet
op de verschillende belangen, het verstandig is om voorlopig te werken
met een Petit comité, die voor betrokken partijen als klankbord kan
dienen, en hen met raad en daad, bij voorkeur middels gemeenschappelijk
nader advies kan bijstaan. En waar nodig ook kan begeleiden op het
hobbelige en soms gladde pensioenpad. 

Naast de conclusies in het rapport van APS, dat op tal van hoofdlijnen
een goede samenvatting  en goede verduidelijking geeft op diverse
voorliggende pensioenissues, dient van de kant van de OR te worden
benadrukt dat het voorliggende resultaat slechts berust op een (te)
beperkte analyse en (te) beperkte feiteninkadering. Er zijn slechts in
zeer beperkte mate de door de OR aangedragen dossiers en documenten
betrokken in de financiële en pensioenonderzoeken, zoals ook door APS
is bevestigd tijden de vergadering van de Begeleidingscommissie van 15
november jl. 

Als de navolgende door de OR aan TG/APS aangereikte dossiers worden
betrokken in het onderzoek, zal er met recht een volledig(er) en
feitelijk juist(er) beeld ontstaan omtrent oorzaken, gevolgen en gang
van zaken m.b.t. financiën en pensioenen CBR:  dossiers Van Gijzel
(november, december 2006), OK-dossiers, inclusief de diverse verzoek –
en verweerschriften bonden/OR (juni/juli 2007), pensioendossier
OR/minister V&W/RvT/directie/DNB (11 december 2007) acht de OR daarbij
van cruciaal belang.

De diverse dossiers zijn, als het gaat om de inhoud van de
pensioenkwestie bij het CBR, geheel in lijn met de zorgen die de OR over
een reeks van jaren in tal van gesprekken en bijeenkomsten met
toenmalige Directieleden, leden van de RvT en vertegenwoordigers van het
Ministerie onder de aandacht heeft gebracht.

Tenslotte: zonder kennis van het verleden en het passend afsluiten van
de benoemde pijndossiers bestaat er geen toekomst zonder hernieuwde
problemen. We dienen als partijen het verleden naar onze medewerkers op
een correcte wijze aandacht te geven en af te sluiten. Dat betekent: de
pijnpunten uit het verleden benoemen, aangeven wat er allemaal fout
heeft gezeten, feitelijk juist vaststellen hoe zaken zijn gelopen en
daar een goede communicatie over opzetten naar de medewerkers van het
CBR, deelnemers en externen.  En dat in combinatie met de status en
wetenschap van nu. Inclusief het communiceren van een gericht plan van
aanpak voor de nabije toekomst, met heldere tijdslijnen en afspraken.

Eerst nadat het voorenstaande heeft plaatsgevonden, hebben partijen
waaronder directie, bonden en OR een fundament liggen waar op  kan
worden voortgebouwd. Zodat met nieuw elan tussen partijen een interne
samenwerking tot stand kan worden gebracht. En kan daarmee tevens dat
deel van de oude cultuur binnen het CBR definitief achter ons worden
gelaten. Dan weet ook de directie zich niet langer gehinderd door oude
Governance-kwesties. Waardoor alsdan in goede samenspraak met de OR de
directie haar eigen stijl kan neerzetten en een dito stempel kan drukken
op het toekomstige beleid. Inclusief het inzetten en bewerkstelligen van
een gezonde en veilige bedrijfscultuur binnen het CBR.

Met vriendelijke groet,

Cees Lange

Voorzitter OR CBR

 

 

 De onttrokken sommen plachten over een periode van 3 tot 4 jaar tot 40%
rendement op te leveren. De nominaal geleende bedragen werden na deze
periode weer terug ingesluisd. Het rendement bleef uiteraard achter bij
de uit- en terugsluizers


Opmerkingen C.M. Lange (voorzitter OR CBR) bij de conceptdeelrapporten
financiën en pensioenen van  TG/APS/IJsselvliet  d.d. 21.11.2010

 PAGE    

 PAGE   1