[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Hoofdlijnennotitie 'Werken naar vermogen'

Bijlage

Nummer: 2011D21294, datum: 2011-04-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Hoofdlijnennotitie 'Werken naar vermogen' (2011D21293)

Preview document (🔗 origineel)


Hoofdlijnennotitie werken naar vermogen

In deze notitie schetst het kabinet de hoofdlijnen van de nieuwe Wet
werken naar vermogen (WWNV). De notitie is een uitwerking van de
afspraken die hierover in het regeer- en gedoogakkoord zijn gemaakt. Bij
de uitwerking van de maatregelen zijn de overeengekomen ombuigingen uit
het regeer- en gedoogakkoord leidend. 

De afgelopen periode is benut om samen met uitvoerders en andere
betrokkenen te bezien hoe de Wet werken naar vermogen het beste kan
worden gerealiseerd. Om die reden zijn intensieve gesprekken gevoerd met
direct belanghebbenden, waaronder de mensen zelf, uitvoerders,
werkgevers- en werknemersorganisaties en cliëntenorganisaties. Dit
overleg gaat de komende periode door om tot een zo zorgvuldig mogelijke
invoering te komen. 

Daarnaast heeft het kabinet met de Vereniging Nederlandse Gemeenten
(VNG) afspraken gemaakt over de uitwerking van de Wet werken naar
vermogen. Deze afspraken staan in het onderhandelaarsakkoord, onderdeel
‘Werken naar vermogen’. Dit deelakkoord is onderdeel van het bredere
Bestuursakkoord dat het kabinet met medeoverheden beoogt te sluiten,
waarin alle decentralisaties van het kabinet zijn uitgewerkt. Het
onderhandelaarsakkoord wordt aan de leden van de VNG voorgelegd. Om
gemeenten in staat te stellen zich goed voor te bereiden op de
bijbehorende wijzigingen is het kabinet met de VNG overeengekomen de
WWNV in te voeren per 1 januari 2013. 

De noodzaak om het beste uit mensen halen

Individueel, maatschappelijk Ă©n financieel belang nieuwe aanpak

 “Ieder mens heeft recht op zelfbeschikking, verdient de kans het
beste uit zichzelf te halen en zich te ontplooien. We schrijven niemand
af, maar spreken iedereen aan. Een baan is immers de beste sociale
zekerheid. Natuurlijk zorgen we samen voor wie echt niet kan meedoen.”
Zo beschrijft het regeerakkoord van dit kabinet het individuele belang
dat iedereen die dat kan, ook naar vermogen meedoet.  

Meedoen naar vermogen dient daarnaast ook een maatschappelijk en
economisch belang. De arbeidsmarkt staat voor grote veranderingen. Voor
het eerst sinds decennia neemt het aantal werkenden af. Als er niets
gebeurt, komt de samenleving straks mensen tekort om het werk te doen.
Terwijl er intussen om uiteenlopende redenen nog veel mensen langs de
kant staan die (gedeeltelijk) wel kunnen werken. Dat is sociaal en
economisch ongewenst. 

Tot slot is er een dringende financiële noodzaak. Het kabinet moet fors
ombuigen om de gevolgen van de crisis op te vangen. Dit klemt te meer nu
steeds minder mensen het geld moeten opbrengen om de sociale zekerheid
ook voor toekomstige generaties betaalbaar te houden. Dat lukt alleen
als iedereen die kan ook daadwerkelijk meedoet. Alleen dan blijft er
draagvlak voor onze sociale zekerheid in de samenleving. 

Om de solidariteit, het draagvlak en de betaalbaarheid voor de toekomst
veilig te stellen, komt het kabinet met de Wet werken naar vermogen.
Deze notitie schetst - binnen de kaders van het regeer- en gedoogakkoord
- op hoofdlijnen de contouren van deze wet. De notitie geeft daarnaast
aan hoe het kabinet ervoor wil zorgen dat zoveel mogelijk mensen naar
vermogen gaan meedoen. Het kiest daarbij voor maatregelen om: 

mensen die nu nog niet werken maar dat wel kunnen te prikkelen om te
gaan werken, 

gemeenten meer ruimte te geven hen daarbij te ondersteunen en 

werkgevers te stimuleren deze mensen in dienst te nemen. 

De inspanning van alle betrokken partijen - de mensen zelf, overheid,
uitvoering, werkgevers en vakbonden - is nodig om deze doelstelling te
bereiken. 

Mentaliteitsverandering

Het moet vanzelfsprekend worden dat ook mensen met een arbeidsbeperking
je collega kunnen zijn. Voor vooroordelen is geen plaats meer. De
stickers die mensen soms opgeplakt krijgen moeten weg, de stigma’s de
deur uit. We moeten bij uitstek oog hebben voor wat mensen wĂšl kunnen.
Niet voor wat ze niĂšt kunnen. De meeste mensen kunnen meer dan soms
wordt gedacht. Dat verdient erkenning. Door hen te stimuleren om te doen
wat ze kunnen. Niet door met onze regelgeving hun zwakte of inactiviteit
te bevestigen. Voor het kabinet gaat werk daarom boven een uitkering.

Dat vereist een mentaliteitsomslag. We moeten stoppen mensen met een
arbeidsbeperking a priori als slachtoffer te benaderen. Het is niet
menswaardig om van hen niets meer te verwachten. Wie dat wel doet, neemt
mensen niet serieus en schrijft ze af. Van iedereen die hier
professioneel bij betrokken is en van werkgevers verwacht het kabinet
dat zij in dit perspectief hun verantwoordelijkheid zien en daarnaar
handelen. 

In deze benadering past ook dat mensen niet alleen op hun rechten, maar
ook op hun eigen verantwoordelijkheid worden aangesproken. Van eenieder
mag worden verwacht  dat hij of zij een onnodig beroep op de overheid
voorkomt. Tegenover het recht op adequate hulp als iemand in de
problemen zit, moet de plicht van ieder individu staan er zelf alles aan
te doen om daar zo snel mogelijk uit te komen. 

Om de solidariteit, het draagvlak en de betaalbaarheid van de sociale
zekerheid ook op termijn te behouden, wil het kabinet de toegang tot het
sociale vangnet beperken tot de mensen die het op eigen kracht niet
redden. Het kabinet wil daarmee - meer dan nu het geval is - de
zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van mensen aanmoedigen en
bevorderen. Het in eigen onderhoud kunnen voorzien en het verkrijgen Ă©n
behouden van betaald werk is immers in de eerste plaats een
verantwoordelijkheid van mensen zelf. Natuurlijk blijft de overheid
mensen die bescherming en hulp nodig hebben die ook bieden. Dat is onze
opdracht en onze plicht.  

De Wet werken naar vermogen in perspectief

De maatregelen die het kabinet met de WWNV neemt, staan niet op
zichzelf. Ook vorige kabinetten hebben, met succes, belangrijke
wijzigingen in de sociale zekerheid doorgevoerd op weg naar een meer
activerend stelsel waarin mensen worden geprikkeld om mee te doen. Het
kabinet wil voortbouwen op deze ervaringen uit het verleden. 

Die meer activerende benadering voor mensen met een arbeidsbeperking
heeft zich eerder bij de hervormingen in de WIA (arbeidsongeschiktheid),
de WWB (bijstand) en meer recent in de Wet Wajong (jonggehandicapten)
bewezen: hierdoor zijn daadwerkelijk meer mensen vanuit een uitkering
aan de slag gegaan. Begin jaren negentig dreigde het doembeeld van een
miljoen arbeidsongeschikten. De verwachting is nu dat we op termijn - in
2040 – voor de WIA op 360.000 uitkomen. Sinds de invoering van de WWB
in 2004 is de instroom substantieel gedaald en de uitstroom fors
toegenomen. De eerste resultaten van de nieuwe Wajong laten zien dat het
aantal aanvragen sinds 1 januari 2010 afneemt. Het kabinet ziet de
maatregelen die het nu wil nemen als een volgende stap op weg naar een
nog meer activerend stelsel van sociale zekerheid. 

Een meer activerende sociale zekerheid alleen is niet genoeg om de kans
op werk voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Voordat
mensen de arbeidsmarkt betreden, hebben zij immers al een heel traject
doorlopen. De knelpunten om mee te kunnen doen op de arbeidsmarkt
ontstaan vaak veel vroeger en op andere leefgebieden. Met name de
overgangen tussen onderwijs en arbeidsmarkt, maar ook tussen (jeugd)zorg
en arbeid blijken soms in de praktijk obstakels voor een soepele toegang
tot de arbeidsmarkt. 

Het kabinet vindt het belangrijk dat alle jongeren zich maximaal
voorbereiden op toekomstige arbeidsparticipatie. Een groep jongeren,
zeker jongeren uit het speciaal onderwijs, lukt dat echter niet op eigen
kracht. Het kabinet wil deze jongeren met de juiste zorg via
arbeidsmarktgericht onderwijs naar duurzame en reguliere arbeid leiden.
Een directe overgang van school naar de werkgever, zonder tussenkomst
van andere partijen is daarbij het uitgangspunt. Daarom maakt het
kabinet werk van het verbeteren van de overgang van school naar werk via
meer arbeidsmarktgericht onderwijs. Ook investeert het kabinet in een
betere samenwerking tussen (jeugd)zorg en school. 

Het kabinet stelt gemeenten met de nieuwe WWNV in staat een
samenhangende aanpak te ontwikkelen voor mensen met een grote afstand
tot de arbeidsmarkt. Gemeenten voeren immers ook op andere terreinen als
(jeugd)zorg, welzijn, schuldhulpverlening en dagbesteding de regie of
gaan dit op korte termijn doen. Met de WWNV versterkt het kabinet de
regiefunctie van gemeenten en verbetert het de mogelijkheden voor
gemeenten om de inzet op de verschillende terreinen goed op elkaar af te
stemmen. De WWNV biedt gemeenten daarbij de ruimte om ook voor mensen
met meervoudige problemen die wel beschikken over arbeidsvermogen,
re-integratie in te zetten, desgewenst in combinatie met het aanpakken
van de meervoudige problemen.

De mensen die een beroep doen op hulp moeten in de aanpak centraal
staan. Daarvoor is nodig dat we expertise zoveel mogelijk bundelen, de
bureaucratie terugdringen met minder regelingen en loketten en de
uitvoering zoveel mogelijk in Ă©Ă©n hand leggen, zo dicht mogelijk bij
de burgers om maatwerk te kunnen leveren. De maatregelen van het kabinet
met de WWNV zijn een stap op weg naar dat perspectief. Met deze
maatregelen investeert het kabinet in het voorkomen van inactiviteit en
uitkeringsafhankelijkheid van toekomstige generaties. 

 

Huidige regelingen te veel vangnet, te weinig springplank

Historisch gegroeide verschillen in bestaande regelingen

Nederland kent diverse regelingen om mensen met een afstand tot de
arbeidsmarkt aan de slag te helpen. Dat voorzieningenstelsel is
historisch gegroeid tot wat het nu is: een systeem met onvoldoende
samenhang. De regelingen kennen verschillen in rechten en plichten -
bijvoorbeeld of het inkomen van een partner al dan niet meetelt -, de
hoogte van de inkomensondersteuning, bijverdienregelingen, uitvoering en
financiering. Ook de mogelijkheden voor ondersteuning verschillen per
regeling en daarmee ook de kans op werk. Neem bijvoorbeeld de vraag
welke regeling van toepassing is voor een jongere met een
arbeidsbeperking die nog kan werken. Dat hangt nu af van het moment
waarop en van de omstandigheden waaronder iemand een arbeidsbeperking
krijgt. Dit leidt tot verschillen, bijvoorbeeld in de hoogte van de
uitkering of de hulp die iemand kan krijgen. En van wie iemand die hulp
krijgt. Aan mensen die er gebruik van maken zijn die verschillen
moeilijk uit te leggen. Uitvoerders van de regelingen worstelen er mee.
En werkgevers zien soms door de bomen het bos niet meer. 

Dat de ene regeling aantrekkelijker is dan de andere heeft een ander
belangrijk nadeel. Het leidt tot ongewenst gedrag: niet de stap naar
(begeleid) werk, maar het behouden van de meest aantrekkelijke uitkering
kan centraal komen te staan. Of het leidt tot fuikvorming, zoals in de
huidige Wet sociale werkvoorziening (Wsw). De (financiële) beschutting
van deze regeling heeft voor mensen vaak meer aantrekkingskracht dan
werken bij een reguliere werkgever. Dit staat de kansen en mogelijkheden
van mensen op ontwikkeling en op regulier werk in de weg. Dat klemt des
te meer nu Wajongers en Wsw’ers vanuit hun perspectief juist aangeven
graag (bij een gewone werkgever) te willen werken. De gedachte om thuis
te moeten zitten, stuit velen van hen tegen de borst. Geld verdienen en
daarmee in het eigen levensonderhoud kunnen voorzien, collega’s hebben
en bijdragen aan de samenleving zijn ook voor hen belangrijke motieven
om mee te willen doen. 

Huidige regelingen te weinig springplank naar regulier werk 

De huidige regelingen slagen er onvoldoende in om mensen - zoals het
kabinet wil - “het beste uit zichzelf te laten halen”. Zo blijkt uit
de indicering voor de Wsw dat minstens de helft van de mensen die daarop
een beroep doet met enige begeleiding aan de slag zou kunnen bij een
reguliere werkgever. In de praktijk maakt slechts vijf procent de
definitieve overstap naar een dienstverband bij een reguliere werkgever.
Dit belemmert de door- en uitstroom uit de Wsw. Daardoor is de Wsw
moeilijk bereikbaar geworden voor mensen die geheel afhankelijk zijn van
beschut werken, terwijl dit juist voor hen de enige mogelijkheid is om
mee te draaien in het arbeidsproces. Het kabinet wil dit veranderen door
de toegang tot de Wsw met ingang van 2013 te beperken tot degenen met
een indicatie “beschut werken”. De huidige systematiek van rechten
en plichten in de Wsw verandert niet voor de groep mensen die op dit
moment een Wsw-indicatie heeft.

Voor jonggehandicapten in de Wet Wajong is het beeld niet anders. Van
hen werkt een kwart, terwijl meer dan de helft van de Wajongers in staat
is om (deels) te werken. Zonder ingrijpen verdubbelt het aantal
Wajongers op termijn (in 2040) tot 400.000. Daarmee dreigt een herhaling
van het “WAO-drama” uit de jaren ’80. Dat is voor het kabinet
vanuit sociaal, economisch en financieel oogpunt onaanvaardbaar. De per
1 januari 2010 aangepaste Wajong is reeds een forse verbetering: het
vinden en behouden van werk en de ondersteuning daarbij staan centraal
en niet de uitkering. Maar knelpunt blijft dat de voorwaarden blijven
verschillen met de andere regelingen en dat de uitvoering niet in Ă©Ă©n
hand ligt. Gemeenten voeren de WWB/WIJ en Wsw uit, terwijl UWV de Wet
Wajong uitvoert. Al deze knelpunten leiden ertoe dat nog te veel mensen
met een arbeidsbeperking niet werken terwijl zij daar (deels) wel toe in
staat zijn. Of dat ze in een beschutte omgeving werken, terwijl dat lang
niet altijd nodig is. De regelingen zijn dus nog te veel vangnet en fuik
en nog te weinig een springplank.

Steun voor een nieuwe, meer activerende aanpak 

Van diverse kanten wordt al geruime tijd aangedrongen op het bij elkaar
brengen en meer activerend maken van de huidige regelingen. Gemeenten
willen hulp en ondersteuning van alle betrokkenen graag in eigen hand
nemen. De sociale werkvoorziening ziet meer mogelijkheden om mensen aan
de slag te helpen. Werkgevers geven aan dat zij ook mensen met een
arbeidsbeperking een plek willen bieden. Werknemersorganisaties zijn
bereid in het cao-overleg afspraken te maken over banen voor mensen met
een arbeidsbeperking. Uiteraard hebben betrokken partijen daarbij hun
eigen wensen. Het kabinet zal het overleg met deze partijen voortzetten,
om de standpunten over de uitwerking bij elkaar te brengen.

Het kabinet heeft op basis van het regeer- en gedoogakkoord  tevens als
doel om meer eenheid en meer duidelijkheid aan te brengen in de manier
waarop we mensen die nu in de WWB/WIJ, Wsw en Wajong zitten, enerzijds -
waar het kan - aan de slag helpen en anderzijds - waar het noodzakelijk
is –beschermen. Daarom wil het kabinet alle nieuwe aanvragers met
arbeidsvermogen, die nu nog een beroep zouden doen op Ă©Ă©n van de
huidige regelingen WWB/WIJ, Wsw en Wajong samenbrengen in Ă©Ă©n
regeling: de Wet werken naar vermogen (WWNV). Daarmee worden de
verschillen in polisvoorwaarden die van toepassing zijn zoveel mogelijk
geminimaliseerd.

Gelijke rechten, plichten en arbeidsmarktkansen, Ă©Ă©n uitvoerder

De WWNV wordt een brede voorziening met zoveel mogelijk gelijke rechten,
plichten Ă©n arbeidsmarktkansen voor mensen met arbeidsvermogen die nu
nog gebruik maken van de verschillende regimes van de Wsw, Wet Wajong en
WWB/WIJ. De uitkeringsvoorwaarden, financiering, ondersteuning en
uitvoering van die huidige regelingen worden met de nieuwe wet zoveel
mogelijk gelijkgetrokken. Het stelsel wordt daardoor activerender,
transparanter en eenvoudiger dan het nu is. Dat is in het belang van
betrokkenen, uitvoerders Ă©n werkgevers. De re-integratiebudgetten, die
nu nog uit verschillende geldstromen bestaan, worden bij elkaar gevoegd
om gemeenten in staat te stellen per individu maatwerk te leveren en zo
effectief mogelijk hulp en ondersteuning te bieden. Middelen kunnen
gerichter en efficiënter worden ingezet. Dat maakt het mogelijk om
méér te doen met minder middelen.

Het kabinet kiest ervoor om de WWNV te laten uitvoeren door het
bestuursniveau dat zo dicht mogelijk bij de burger staat: de gemeente.
Dat is een logische keuze. Gemeenten hebben immers al bewezen dat zij
mensen heel goed via een activerende benadering aan het werk kunnen
helpen. Zo is de aanwas in de bijstand sinds de invoering van de WWB in
2004 met 20% gedaald en is het aantal mensen dat vanuit een uitkering
aan de slag is gegaan in de periode 2004-2009 gestegen van 10% tot 47%. 

Uitgangspunten Wet werken naar vermogen

De WWNV kent een aantal uitgangspunten. Die hebben betrekking op het
individuele belang van mensen die kunnen werken om ook echt te werken,
het maatschappelijk en economisch belang van werkgevers en het
financiële belang om de overheidsfinanciën op orde te brengen en de
sociale zekerheid ook voor de toekomst te borgen. Dat vertaalt zich
concreet in uitgangspunten voor de WWNV zelf, de uitvoering en de hulp
aan werkgevers.

Uitgangspunten voor de (mensen in de) nieuwe Wet werken naar vermogen

Mensen met een arbeidsbeperking die straks een beroep doen op de WWNV
zullen in eerste instantie beoordeeld worden op hun mogelijkheden om
(deels) te werken en de aanpak die erbij past om dat ook te realiseren.
Als iemand alleen in een beschutte omgeving kan werken, dan blijft
instroom in de Wsw mogelijk. Voor jonggehandicapten die volledig en
duurzaam arbeidsongeschikt zijn - en dus niet kunnen werken - blijft de
Wet Wajong bestaan. Dus: 

Iedereen werkt naar zijn of haar eigen mogelijkheden, bij voorkeur bij
een reguliere werkgever. Ondersteuning en/of begeleiding is beschikbaar
voor wie dat nodig heeft; 

De gemeente kan voor wie (nog) niet in staat is om volledig zelfstandig
het wettelijk minimumloon (WML) te verdienen, het instrument
loondispensatie inzetten. Dit betekent voor veel mensen meer kansen op
werk;

Voor de mensen in de WWNV gelden de polisvoorwaarden van de WWB/WIJ. 

Uitgangspunten voor de uitvoering

De WWNV wordt uitgevoerd door de gemeenten. Gemeenten worden
verantwoordelijk voor de hulp en ondersteuning van mensen met een
arbeidsbeperking. Ze krijgen daarbij meer vrijheid om de diverse
re-integratiebudgetten naar eigen inzicht te besteden. 

De beleidsmatige en financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering
van de WWNV ligt bij gemeenten. In ruil voor die financiële
verantwoordelijkheid krijgen gemeenten meer beleidsvrijheid; 

Er komt Ă©Ă©n ongedeeld re-integratiebudget. Door het weghalen van de
schotten tussen de verschillende re-integratiebudgetten kunnen gemeenten
het beschikbare geld gerichter en efficiënter inzetten. Dat vergroot de
effectiviteit van de inzet van re-integratiemiddelen;

Gemeenten zullen zich verantwoorden en informatie verstrekken conform de
huidige WWB-systematiek. SZW is in overleg met de VNG over de uitwerking
en mogelijke verlichting van het informatie- en
verantwoordingsarrangement rond de regels voor werk en inkomen; 

Het kabinet wil gemeenten ondersteunen bij het implementeren van de
nieuwe regeling WWNV. Daarbij is onder andere van belang dat de huidige
expertise van UWV met betrekking tot het naar werk begeleiden en
ondersteunen van jongeren met een arbeidsbeperking behouden blijft en op
een zorgvuldige wijze bij de gemeenten wordt ondergebracht.

Er komt een herstructureringsfaciliteit sociale werkvoorziening.
Uitgangspunt van het kabinet is dat mensen ook in de toekomst beschut
kunnen werken. Dit vraagt veranderkracht en innovatief vermogen van
gemeenten en hun sw-bedrijven. Vanaf 1998 is een begin gemaakt met deze
omslag in denken en doen. Dit heeft een extra stimulans gekregen met de
ontwikkeling van vernieuwende aanpakken en methoden in de pilots in de
sociale werkvoorziening ‘werken naar vermogen’ die vanaf eind 2009
lopen. Met de nieuwe regeling Werken naar vermogen vraagt het kabinet de
gemeenten een verdere stap te maken in het redesign van de sociale
werkvoorziening. Om de transitieperiode te overbruggen zal een
herstructureringsfaciliteit sw-sector worden gecreëerd. De faciliteit
wordt eenmalig vastgesteld op maximaal 400 miljoen (over de periode 2012
tot en met 2018).

Uitgangspunten voor hulp aan werkgevers

Gemeenten zullen – net zoals zij gewend zijn in de huidige WWB - ook
straks in de WWNV  werkgevers actief gaan benaderen. Het kabinet
overlegt met gemeenten hoe de uitvoering zo kan worden ingericht dat
werkgevers te maken hebben met eenduidige aanspreekpunten.

Gemeenten zullen voor dienstverlening aan werkgevers die ook buiten de
gemeente actief zijn (bovenlokale werkgevers) dienstverlening
ontwikkelen die daarbij aansluit. Hierbij worden bestaande
samenwerkingsverbanden betrokken;

Werkgevers hoeven totdat iemand geheel zelfstandig het wettelijk
minimumloon kan verdienen, door toepassing van het instrument van
loondispensatie alleen de geleverde productiviteit te betalen;

Door regelingen te bundelen worden de mogelijkheden inzichtelijker voor
werkgevers; 

Instrumenten moeten eenvoudig en effectief zijn;

Werkgevers moeten mensen met een arbeidsbeperking simpel en eenvoudig
kunnen inpassen in de arbeidsorganisatie. Gemeenten nemen de
bureaucratie voor werkgevers bij plaatsingen dan ook zoveel mogelijk uit
handen.

Een simpel, transparant en eenvoudig stelsel

Het kabinet zorgt met de WWNV voor Ă©Ă©n regime voor iedereen met
arbeidsvermogen die voorheen een beroep zou doen op de Wet Wajong, de
Wsw of de WWB/WIJ. Voor mensen die volledig en duurzaam
arbeidsongeschikt zijn blijft de Wet Wajong bestaan. Voor mensen die
niet in staat zijn om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan,
kunnen gemeenten vanaf 1 januari 2013 gebruik maken van het instrument
’beschut werk’ in de Wsw. De huidige systematiek van rechten en
plichten in de Wsw, verandert niet voor de groep mensen die op dit
moment een Wsw-indicatie heeft.

Rechten en plichten voor de nieuwe instroom WWNV

Het uitgangspunt van de WWNV is: werk gaat boven een uitkering. Mensen
zijn in de eerste plaats zélf verantwoordelijk alles te doen wat nodig
en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Pas als blijkt dat
iemand dat zelf niet kan, kan hij of zij aanspraak maken op de overheid
voor  ondersteuning. Bij een dergelijke activerende aanpak passen
uitkeringsvoorwaarden die mensen aanspreken op deze verantwoordelijkheid
en hen activeren om alles te doen om aan het werk te komen. 

Bij het uitgangspunt ‘werk gaat boven inkomen’ past - net als in de
huidige WWB - een vorm van inkomensondersteuning die aanvullend is op de
middelen waarover iemand zelf beschikt. Dit betekent dat in beginsel
alle middelen van de betrokkene (en de eventuele partner) meegenomen
worden bij het vaststellen van de hoogte van de inkomensondersteuning.
Mensen die straks de WWNV instromen krijgen dan ook te maken met de
uitkeringsvoorwaarden van de huidige WWB, zoals: landelijke
bijstandsnormen en gemeentelijke toeslagen, een partner- en
middelentoets, een arbeids- en re-integratieverplichting en aanspraak op
ondersteuning. 

Rechten en plichten Wet Wajong 

Het (beleid van het) vorige kabinet kende als uitgangspunt dat iedereen
die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is recht heeft op een
uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon (WML). Deze mensen zijn
immers niet in staat om via werk een aanvullend inkomen te verwerven.
Dit kabinet handhaaft dat uitgangspunt. Degenen die volledig en duurzaam
arbeidsongeschikt zijn, behouden, ook als zij na 1 januari 2013
instromen, daarom een uitkering van 75% van het WML zonder dat getoetst
wordt aan het inkomen van hun partner of andere middelen (geen partner-
en middelentoets). 

Schematisch komt dit op het volgende neer:

nieuwe instroom (vanaf 2013)	WWNV 	Wet Wajong 

Inkomenshoogte	Inkomensnorm WWB/WIJ	75% WML

Partner- en middelentoets	Ja	Nee

Loondispensatie	Ja, tot max. 100% WML	n.v.t.

Re-integratieverplichting	Ja	n.v.t.

Re-integratieondersteuning	cf. artikel 10 huidige WWB	n.v.t.



Het kabinet raamt dat als het niets doet er jaarlijks ongeveer 16.000
Wajongers bij zullen komen. Invoering van de WWNV betekent dat er naar
verwachting jaarlijks nog maar 6.000 mensen in de Wet Wajong terecht
komen; zij zijn volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. De overige
10.000 mensen kunnen (deels) werken; zij komen onder de werking van de
WWNV te vallen. De inschatting is dat ongeveer 5.000 van hen
inkomensondersteuning nodig hebben. De overige 5.000 komen naar
verwachting niet voor inkomensondersteuning in aanmerking; zij hebben
voldoende eigen middelen om in het eigen bestaan te kunnen voorzien.
Bijvoorbeeld door het inkomen van een partner of inkomen uit vermogen. 

Het kabinet wil verzekeren dat gemeenten ook mensen met een
arbeidsbeperking die geen uitkering hebben, ondersteunen naar werk. Een
deel van hen zal dit immers niet op eigen kracht kunnen. Het kabinet is
met de VNG overeengekomen dat gemeenten hun beleid voor de WWNV
vastleggen in een verordening. De gemeente dient daarbij te zorgen dat
de verschillende groepen in vergelijkbare mate aan bod komen, waarbij
speciale aandacht zal worden besteed aan mensen met een arbeidshandicap,
zoals in het regeer- en gedoogakkoord is afgesproken. Het kabinet en de
VNG zullen de ontwikkelingen en resultaten voor de kwetsbare groepen als
gevolg van de invoering van de WWNV nauwlettend volgen. Gemeenten zullen
hiervoor informatie verstrekken aan SZW.

Wat gebeurt er met de huidige Wajongers en Wsw’ers?

UWV gaat - zoals in het regeer- en gedoogakkoord is afgesproken -
bekijken wie van de huidige Wajongers over arbeidsvermogen beschikt en
wie niet. De groep Wajongers bestaat op dit moment uit twee groepen,
namelijk:

Wajongers die een uitkering ontvangen op grond van de ‘oude’ Wajong
- die gold tot 2010 (‘oude’ Wajongers); 

Wajongers die een uitkering en/of ondersteuning ontvangen op grond van
de ’nieuwe’ Wajong, (instroom in 2010, 2011 en 2012).

In het regeer- en gedoogakkoord is vastgelegd dat iemand die helemaal
niet kan werken vanaf 1 januari 2014 een uitkering van 75% van het WML
houdt. Dat geldt zowel voor ‘oude’ als ‘nieuwe’ Wajongers die
nooit in staat zijn tot werken. Voor jonggehandicapten die wel
arbeidsmogelijkheden hebben, verandert de uitkeringssituatie wel. Zij
krijgen per 1 januari 2014 een uitkering ter hoogte van 70% WML. Zij
zijn immers in staat om met werk een aanvullend inkomen te verdienen. 

Voor alle Wajongers die voor 2012 zijn ingestroomd, blijft geen partner-
en middelentoets gelden. Ook niet als zij wel geacht worden te kunnen
werken. 

In het regeerakkoord was een ingangsdatum van 1 januari 2012 voorzien.
Wajongers met arbeidsvermogen die in 2012 instromen in de nieuwe Wajong
zullen reeds bij het ontstaan van het recht op uitkering op de hoogte
gesteld worden van de tijdelijkheid ervan. Daarmee is deze jaargang te
onderscheiden van Wajongers die eerder zijn ingestroomd en dit niet
konden voorzien. Personen met arbeidsvermogen die in 2012 in de nieuwe
Wajong instromen, zullen daarom met ingang van 1 januari 2014 onder de
WWNV gaan vallen.

Schematisch komt bovenstaande op het volgende neer:

vanaf 1 januari 2014	‘oude’ Wajong en ‘nieuwe’ Wajong 

(instroom t/m 2011)	‘nieuwe’ Wajong

(instroom 2012)

Met arbeidsvermogen

	70% WML

geen partner- en middelentoets	Vanaf 1 januari 2014 in de WWNV

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt	75% WML

geen partner- en middelentoets	75% WML

geen partner- en middelentoets



De huidige systematiek van rechten en plichten in de Wsw, verandert niet
voor de groep mensen die op dit moment een Wsw-indicatie heeft. Personen
die op of na 15 mei 2011 op de wachtlijst komen te staan worden, als hun
indicatie verloopt na 1 januari 2013 en zij dan nog op de wachtlijst
staan, bij de periodieke herindicatie ge(her)indiceerd volgens het
nieuwe criterium Wsw “beschut werk”. 

De huidige WWB’ers en WIJ-gerechtigden zullen ook onder het
WWNV-regime worden gebracht. 

Keuring en indicatiestelling 

Om de WWNV te kunnen realiseren, moet de indicatiestelling voor zowel de
Wet Wajong als de Wsw worden aangepast. De Wsw is in de nieuwe situatie
alleen toegankelijk voor mensen die slechts beschut werk kunnen doen. De
nieuwe indicatiestelling zal op een dusdanige wijze plaatsvinden dat de
indicaties ‘Wajong’ en ‘Wsw’ op elkaar aansluiten. Het kabinet
wil hiermee de eenheid in de beoordeling bevorderen. De indicaties
worden zo geformuleerd dat het voor alle betrokkenen duidelijk is waarom
iemand van een bepaalde regeling gebruik kan maken. UWV zal - net als nu
- de indicatie voor de toekomstige Wajong en de toekomstige Wsw
uitvoeren. Het kabinet borgt op deze manier de onafhankelijkheid van de
keuring en de bestaande expertise voor de doelgroep van de Wet Wajong en
Wsw. 

Hoe gaat de indicatiestelling in z’n werk? 

UWV onderzoekt bij de indicatiestelling eerst of iemand wegens een
psychische, verstandelijke of lichamelijke beperking die op jonge
leeftijd is ontstaan, belemmerd wordt om te werken. Heeft iemand op
moment van indiceren helemaal geen arbeidsmogelijkheden, dan onderzoekt
UWV of hij die in de toekomst kan ontwikkelen. Bijvoorbeeld omdat hij
herstelt van ziekte. Zijn er ook in de toekomst geen
arbeidsmogelijkheden, dan is iemand volledig en duurzaam
arbeidsongeschikt. Voor deze groep jonggehandicapten blijft de Wet
Wajong bestaan. 

Van de mensen die UWV beoordeelt en die wel arbeidsmogelijkheden hebben,
zal een deel alleen in de beschutte omgeving van de Wsw kunnen werken.
Alle andere personen kunnen werk verrichten op de reguliere arbeidsmarkt
en een beroep doen op ondersteuning via de WWNV. Dat geldt ook voor
mensen die op het moment van indiceren geen arbeidsmogelijkheden hebben,
maar die wel kunnen ontwikkelen. Als er anders dan verwacht geen
ontwikkeling van hun arbeidsmogelijkheden optreedt, worden zij door UWV
herbeoordeeld. Zij kunnen dan alsnog een Wajonguitkering krijgen. Zij
zijn dan immers volledig Ă©n duurzaam arbeidsongeschikt.

Uitvoering en financiering

De WWNV wordt decentraal uitgevoerd door gemeenten; die worden
beleidsmatig en financieel verantwoordelijk. Bij de inrichting van de
dienstverlening zijn klantgerichtheid en doelmatigheid leidend. De
doelgroep van de WWNV is breder dan die van de huidige WWB/WIJ. Maar in
de kern gaat het - net als in de huidige WWB - om mensen met
arbeidsvermogen. Daarom zal voor de WWNV de huidige
financieringssystematiek van de WWB gelden. Deze wijze van financieren,
prikkelt gemeenten om ook daadwerkelijk zoveel mogelijk mensen zoveel
mogelijk aan het werk te krijgen. Gaat iemand deels aan het werk, dan
hebben gemeenten immers een financieel voordeel in de vorm van een
(gedeeltelijk) bespaarde uitkering op. Het budget dat gemeenten zo over
houden mogen zij vrij besteden. 

Het kabinet gaat volgen of met deze wijze van financieren gemeenten
mensen met een arbeidsbeperking ook daadwerkelijk aan de slag helpen.
Het kabinet zal gemeenten vragen om, zoals eerder vermeld, het beleid
voor die groep mensen in een verordening vast te stellen. Op deze wijze
wil het kabinet invulling geven aan het uitgangspunt in het regeer- en
gedoogakkoord dat speciale aandacht wordt besteed aan mensen met een
arbeidshandicap. De lokale democratie speelt hierbij een belangrijke
rol. De gemeenteraad controleert het college van burgemeester en
wethouders op het beleid en de uitvoering van de WWNV. Het vastleggen
van het beleid voor de kwetsbare groep mensen met een arbeidsbeperking
in een verordening zorgt ervoor dat beleidsvorming, controle en
verantwoording op transparante wijze plaats vindt.

Mensen werken naar vermogen

Gemeenten helpen mensen op weg naar werk

De mensen die niet zelfstandig de arbeidsmarkt kunnen betreden, kunnen
een beroep doen op ondersteuning van de gemeente. De gemeente beslist
over de noodzaak, vorm en inhoud hiervan. Dat past bij het uitgangspunt
van decentrale uitvoering; gemeenten krijgen beleidsruimte in ruil voor
financiële verantwoordelijkheid. 

Ook mensen met een arbeidsbeperking die geen uitkering hebben, kunnen
aanspraak maken op ondersteuning via de WWNV. Zij vallen ook onder de
re-integratieverantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten hebben
toegang tot een breed scala aan instrumenten en voorzieningen om mensen
te ondersteunen naar werk, zoals jobcoaching, werkplekaanpassingen,
scholing en trajecten. De gemeente heeft de vrijheid om te bepalen of
zij een traject zelf uitvoert, bijvoorbeeld via het eigen sw-bedrijf, of
dat zij dit uitbesteedt aan een re-integratiebedrijf. 

De uitgangspunten bij de re-integratieondersteuning zijn:

selectieve toepassing: alleen mensen die het echt nodig hebben, krijgen
ondersteuning; 

vraaggericht: de geboden ondersteuning sluit aan op de vraag van de
werkgevers;

transparantie: de re-integratiemarkt is voldoende transparant en
resultaatgericht,zodat alleen de meest effectieve en efficiënte
bedrijven opdrachten krijgen; 

effectiviteit: mensen worden op de juiste manier en met de juiste
instrumenten geholpen. 

Deze uitgangspunten zorgen voor meer doelmatigheid van de
re-integratieondersteuning waardoor gemeenten met minder middelen meer
resultaat kunnen bereiken.

Nieuw instrument: mogelijkheid van loondispensatie 

Het kabinet stelt aan gemeenten het instrument loondispensatie ter
beschikking om de toegang van mensen tot de arbeidsmarkt te verbeteren.
De gemeente kan dit instrument inzetten voor degenen die behoren tot de
groep binnen de WWNV die als gevolg van een verstandelijke, lichamelijke
en/of psychische beperking, dan wel om andere redenen, niet in staat
zijn zelfstandig 100% van het wettelijk minimumloon te verdienen.

Loondispensatie betekent dat de werkgever niet het gangbare loon hoeft
te betalen. Hij wordt hiervan vrijgesteld; ofwel gedispenseerd. De
werkgever betaalt alleen het deel dat de werknemer arbeidsproductief is
(= loonwaarde). De werkgever wordt op deze manier volledig financieel
gecompenseerd voor de geringere arbeidsproductiviteit van een werknemer
met een arbeidsbeperking. 

De overheid vult vervolgens het inkomen van mensen met recht op een
WWNV-uitkering via een aanvullende uitkering aan tot maximaal 100% van
het wettelijk minimumloon (WML). Het loon en de aanvulling samen kunnen
tijdelijk minder bedragen dan 100% van het WML, zolang iemand nog niet
naar zijn volledige mogelijkheden werkt. Het kabinet wil mensen op deze
manier stimuleren zich verder te ontwikkelen. De financiële prikkel
maakt meer werken lonend. Een hogere productiviteit leidt tot een hoger
inkomen. 

Onderstaande tabel laat aan de hand van een voorbeeld uit de huidige
‘pilot loondispensatie’ voor een alleenstaande zien hoe het inkomen
groeit naar 100% van het WML en de loonaanvulling afneemt naarmate
iemand productiever wordt. 

De reden om het inkomen (loon en aanvullende uitkering) te beperken tot
maximaal 100% van het WML is om mensen niet onnodig in een uitkering
vast te houden en de overstap naar volledig regulier werk niet te
belemmeren. Mensen zullen immers minder snel de stap naar een volledig
regulier dienstverband maken als dat voor hen financieel minder
aantrekkelijk is. Dit voorkomt tevens dat iemand die zelfstandig het WML
kan verdienen, minder verdient dan iemand in dezelfde functie die
ondersteuning nodig heeft.

Net zoals nu het geval is bij de Tijdelijke wet pilot loondispensatie
moet de gemeente straks bij de WWNV eerst via een toegangstoets -
uitgevoerd door een onafhankelijke derde - laten vaststellen of de
betrokkene tot de doelgroep “loondispensatie” behoort. Vervolgens
wordt de specifieke loonwaarde met een loonwaardemeting vastgesteld. Dat
gaat via een erkende methode die de arbeidsprestatie van een werknemer
op de werkplek meet, net als in de Tijdelijke wet pilot loondispensatie.


De gemeente kan in principe slechts tijdelijk voor iemand
loondispensatie geven. Daarom vindt periodiek (in ieder geval na
maximaal 2 Ă  3 jaar) een nieuwe loonwaardemeting en toegangstoets
plaats. Alleen als hieruit blijkt dat de verdiencapaciteit van diegene
nog steeds onder het wettelijk minimumloon ligt, kan het instrument
toegepast blijven. Omdat personen tot 27 jaar nog volop in ontwikkeling
zijn, zullen gemeenten voor deze groep vaker een loonwaardemeting doen.

Als mensen productiever worden leidt dit tot een hoger inkomen. Dit
stimuleert mensen om hun arbeidsvermogen maximaal te ontwikkelen en het
beste uit zichzelf te halen. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten; hoe
beter mensen zich ontwikkelen, des te lager de aanvulling vanuit de
overheid kan zijn. 

Gemeenten kunnen de aanvulling op het loon betalen uit het zogenaamde
I-deel van de Wet werk en bijstand, het budget waaruit de
uitkeringslasten worden gefinancierd. Voor de loonaanvulling ligt,
vanwege het inkomenskarakter, die financiering voor de hand. Dit
prikkelt gemeenten om mensen aan de slag te helpen tegen een zo hoog
mogelijke loonwaarde. Gemeenten besparen dan immers het meest op de
uitkeringslasten. De begeleidings- en ondersteuningskosten kunnen worden
gefinancierd uit het re-integratiebudget. Dit sluit aan bij de pilot
loondispensatie.

Voor cliënt, uitvoerder en werkgever moet duidelijk zijn hoe een
loonwaarde tot stand komt. De cliënt krijgt inzicht in zijn loonwaarde
en daarmee ook op welke manier hij zich verder kan ontwikkelen. Dit
vraagt om een zorgvuldige aanpak en daarom gaat het kabinet het meten
van de loonwaarde wettelijk regelen.

Op het moment dat iemand zich ontwikkelt, neemt - zoals gezegd - het
inkomen toe. Om deze ontwikkeling vast te kunnen stellen, zal de
loonwaarde opnieuw vastgesteld moeten worden. Voor veel mensen zal de
inzet van het instrument loondispensatie naar verwachting een tijdelijk
karakter hebben. Tegelijkertijd zal er ook een groep mensen zijn die
loondispensatie structureel nodig heeft om aan het werk te kunnen
blijven, omdat hun arbeidsproductiviteit altijd lager zal blijven dan
100% van het WML. Het kabinet wil echter niet dat mensen altijd een
inkomen onder het WML houden. Daarom begrenst het kabinet de periode dat
het inkomen (loon en aanvullende uitkering samen) lager is dan het WML
tot maximaal negen jaar; hetzelfde als in de huidige
Wajong-werkregeling. Die periode kan ook korter zijn, bijvoorbeeld als
iemand vijf jaar naar vermogen werkt en blijkt dat er geen perspectief
is dat diegene zich nog kan verbeteren.  

Gemeenten worden met de Wet werken naar vermogen verantwoordelijk voor
de duurzame re-integratie van degenen die met loondispensatie gaan
werken. Hierbij krijgen gemeenten een eenduidig financieel belang en een
heldere verantwoordelijkheid voor de werkhervatting van deze groep,
zoals dat nu is geregeld in de Wajong-werkregeling. Afgesproken is dat
de VNG en het Rijk de inzet van het instrument loondispensatie drie jaar
na inwerkingtreding van de WWNV zullen evalueren.

Niet-uitkeringsgerechtigden

Er zijn ook mensen met een arbeidsbeperking die géén recht hebben op
een WWNV-uitkering, omdat zij voldoende middelen hebben om te voorzien
in het bestaan. Een deel van deze groep zal tevens vanwege een
arbeidsbeperking niet in staat zijn om het WML te verdienen. In de
huidige situatie is hiervoor niets geregeld. Het kabinet vindt dat
onbevredigend: immers ook zij moeten toegang hebben tot de arbeidsmarkt.
Daarom stelt het kabinet ook voor deze mensen het instrument
loondispensatie open. Deze mensen kunnen daarnaast aanspraak maken op
andere instrumenten, bijvoorbeeld jobcoaching en werkplekaanpassingen.
De beoordeling van wat in het individuele geval noodzakelijk is, ligt
bij de gemeente.  

Het kabinet maakt het op deze manier ook voor deze mensen mogelijk om
een aanvullend inkomen te verwerven. De gemeente hoeft het inkomen van
deze groep niet aan te vullen tot maximaal 100% van het WML. Het gaat
immers om niet-uitkeringsgerechtigden; zij hebben zelf al voldoende
middelen van bestaan. De overheid helpt hen alleen op weg naar werk.

Beschut werk

Gemeenten kunnen ook in de toekomst mensen die niet in staat zijn om bij
een reguliere werkgever aan de slag te gaan, gebruik laten maken van het
instrument ’beschut werk’ in de Wsw. Het kabinet vraagt gemeenten om
het gemeentelijk beleid voor beschut werk in een verordening vast te
leggen, teneinde de afspraak in het regeer- en gedoogakkoord te borgen
dat mensen met een indicatie ‘beschut werken’ toegang tot de Wsw
houden.

Het beperken van de Wsw tot ‘beschut werken’ moet de Wsw
terugbrengen tot waar deze wettelijke regeling oorspronkelijk voor was
bedoeld: een instrument voor degenen die alleen in een afgeschermde
omgeving arbeid kunnen verrichten. Dit betekent dat er op termijn
substantieel minder Wsw-plekken nodig zijn. Het kabinet heeft, om de
toegankelijkheid van het instrument beschut werk te waarborgen, met
gemeenten afgesproken dat zij op termijn gezamenlijk structureel 30.000
plekken voor beschut werk blijven realiseren. Met ingang van 2013 bieden
gemeenten jaarlijks een afgesproken aantal plekken voor nieuwe instroom
beschut werken aan. Dat aantal is in omvang gelijk aan ongeveer een
derde deel van de uitstroom uit de huidige Wsw. Dit houdt in dat
gemeenten vanaf 2013 jaarlijks voor elke drie Wsw’ers die bijvoorbeeld
door pensionering vertrekken Ă©Ă©n plek beschut werken aanbiedt voor
nieuwe mensen. Het kabinet volgt de ontwikkeling van het aantal plekken
voor beschut werk. Het Rijk kan ingrijpen als gemeenten de afgesproken
norm niet halen. Mensen kunnen zowel vanuit een gemeentelijke als een
UWV-regeling instromen in beschut werken in de Wsw.

Mensen die beschut werk doen, vallen onder een cao. Het vaststellen van
de cao is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Wel zal
het Rijk in de bekostiging aan gemeenten de vergoeding per arbeidsplaats
voor de nieuwe instroom begrenzen en afstemmen op een inkomen van 100%
van het WML. Het staat sociale partners uiteraard vrij een hogere
beloning dan 100% van het WML overeen te komen. De meerkosten van een
dergelijke cao zijn voor rekening van de werkgever.

EĂ©n ongedeeld re-integratiebudget

Er zijn op dit moment verschillende budgetten om mensen (met een
arbeidsbeperking) via re-integratie aan het werk te helpen. Dat staat
maatwerk en een gerichte inzet van middelen in de weg. Daarom brengt het
kabinet vanaf de inwerkingtreding van de WWNV de bestaande
re-integratiebudgetten voor de Wsw en de WWB/WIJ bij elkaar. Het kabinet
hevelt daarnaast geld vanuit het re-integratiebudget Wajong van UWV over
naar gemeenten. Hiermee kunnen gemeenten de ondersteuning en begeleiding
van de nieuwe instroom bekostigen. 

Al deze budgetten gaan op in Ă©Ă©n ongedeeld re-integratiebudget.
Gemeenten kunnen door het samenvoegen van deze budgetten deze middelen
gerichter en efficiënter inzetten. Het kabinet zet erop in dat
gemeenten dit budget blijven gebruiken om mensen te helpen die kansen op
werk hebben, maar die kansen niet op eigen kracht kunnen grijpen. Het is
niet de bedoeling dat het budget wordt gebruikt voor mensen die zonder
die steun hun weg naar de arbeidsmarkt ook weten te vinden.
Re-integratieondersteuning wordt ingezet voor degenen die het echt nodig
hebben en met ondersteuning wel kans maken op de arbeidsmarkt. Door meer
kennis van de best bewezen aanpak en verdere professionalisering van het
re-integratieproces, kunnen de middelen effectiever en doelmatiger
worden ingezet. 

Actieve werkgeversbenadering Ă©n bereidheid bij werkgevers

Bereidheid werkgevers omzetten in banen

Het aanpassen van de huidige voorzieningen voor mensen met
arbeidsbeperkingen alleen is niet genoeg om van de WWNV een succes te
maken. Het hele systeem staat en valt met de bereidheid van werkgevers
om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Het moet voor
werkgevers daarom aantrekkelijker en eenvoudiger worden om mensen met
een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Werkgevers voelen er niet veel
voor om met alle afzonderlijke gemeenten zaken te doen. Gemeenten moeten
activiteiten als de werkgeversdienstverlening daarom op een effectief
schaalniveau uitvoeren. Het succes van de WWNV vereist een actieve
werkgeversbenadering Ă©n veel banen bij reguliere werkgevers. Gemeenten
zullen net als nu bij de WWB moeten zorgen voor die goede
werkgeversbenadering. In de praktijk zijn veel gemeenten hier ook al mee
bezig.

Recente rapporten tonen aan dat er veel bereidheid en behoefte bij
werkgevers is om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan te
nemen. Zo laat de eerste rapportage van de Wajongmonitor zien dat,
ondanks de economische crisis, het aantal Wajongers dat bij een
reguliere werkgever aan de slag komt in Ă©Ă©n jaar is toegenomen met
6,3% (2009 ten opzichte van 2008). UWV heeft vastgesteld dat 93% van de
werkgevers die door UWV is benaderd, geĂŻnteresseerd is in een Wajonger.


Ook de proef met de Wajong adviesvoucher bevestigt de interesse van
werkgevers in Wajongers. De eerste resultaten laten zien dat er bij vier
op de vijf bedrijven mogelijkheden zijn om Wajongers te plaatsen.
Bedrijven waar die mogelijkheden gevonden worden zijn vervolgens ook
daadwerkelijk van plan om een Wajonger aan te nemen. 

Gemeenten dienen deze behoefte de komende jaren verder aan te boren en
om te zetten in banen en werkplekken. Hoe meer banen beschikbaar komen,
des te groter de kans op een duurzame plek voor iemand met een
arbeidsbeperking bij een reguliere werkgever. Het kabinet verwacht dat
gemeenten actief op zoek gaan naar geschikte banen. Dat hoeven niet
altijd bestaande banen te zijn; als bestaande banen niet passend zijn,
kunnen ze passend worden gemaakt door ze op te knippen in verschillende
functies, zoals dat nu soms ook al gebeurt (jobcarving). Het kabinet zal
gemeenten daarbij ondersteunen. Nadat het wetsvoorstel WWNV is
geaccordeerd door de Tweede Kamer zal bijvoorbeeld de
“ikkan”-campagne worden ingezet om werkgevers te informeren over de
WWNV en de instrumenten die beschikbaar zijn om mensen met een afstand
tot de arbeidsmarkt gemakkelijker aan te nemen. Ook wordt communicatie
ingezet om een bijdrage te leveren aan een positieve beeldvorming over
deze groep.

Voortbouwen op bestaande goede initiatieven

De afgelopen tijd hebben partijen veel initiatieven ontplooid om te
stimuleren dat er werkplekken bij werkgevers komen voor mensen met een
arbeidsbeperking. Voorbeelden hiervan zijn banenmarkten voor werkgevers,
matching van vraag en aanbod via Wajongwerkt.nl en de Wajong Atlas, het
geven van bedrijfsadviezen, afspraken met werkgevers, samenwerking
tussen Cedris en MKB Nederland, de Ikkan-campagne en ondersteuning van
werkgeversnetwerken zoals MVO Nederland. Het kabinet verwacht dat
gemeenten, UWV en werkgevers verder gaan met deze initiatieven en deze
–waar succesvol- breder gaan inzetten. Op die manier ontstaat een
olievlekwerking die bijdraagt aan het welslagen van de WWNV.

Werkgevers verwachten een helder aanspreekpunt

Werkgevers hebben behoefte aan eenduidige aanspreekpunten voor sectoren
en (landelijke) werkgevers. Werkgevers kunnen en wĂ­llen immers niet met
iedere afzonderlijke gemeente afspraken maken over voorwaarden en inzet
van ondersteuning. Het kabinet is in gesprek met gemeenten om te bezien
hoe ook voor landelijk en regio-overschrijdend werkende bedrijven het
uitgangspunt van ‘1 loket’ zo goed mogelijk kan worden geborgd.

Gereedschapskist: eenvoudige en effectieve instrumenten

Instrumenten die werkgevers ondersteunen bij het in dienst nemen van
mensen met een arbeidsbeperking moeten eenvoudig en effectief zijn. Het
kabinet neemt daarbij zijn verantwoordelijkheid en zorgt voor een
toereikende ‘gereedschapskist’ voor gemeenten en werkgevers om
mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen (loondispensatie,
detachering, ondersteuning, werkplekaanpassingen). Ondertussen licht het
kabinet in het kader van het vergroten van de effectiviteit het huidige
instrumentarium door om te zien waar verdere vereenvoudiging en
stroomlijning mogelijk is. Het doel is dat gemeenten werkgevers maximaal
de zorg uit handen nemen bij het in dienst nemen van mensen met een
beperking. De bestaande werkgeversservicepunten kunnen hierbij een rol
spelen.

De verbeterde dienstverlening en het uitgebreide instrumentarium moeten
er uiteindelijk toe leiden dat er meer arbeidsplaatsen beschikbaar komen
voor mensen met een arbeidsbeperking. Het kabinet wil hierover graag
afspraken maken met sociale partners. Dit is ook in het belang van
werkgevers zelf. Tegen de achtergrond van verwachte personeelstekorten
is het immers zaak nu ervaring op te doen met deze groep werknemers,
zodat ook zij onderdeel worden van de arbeidsorganisatie van reguliere
werkgevers.

De rijksoverheid moet zelf ook het goede voorbeeld geven. Vanaf 1
januari 2011 hanteert  de rijksoverheid als uitgangspunt dat 1% van
het aantal werkplekken bestemd is voor mensen met  een grote afstand tot
de arbeidsmarkt; in het bijzonder mensen met een arbeidsbeperking. Ook
kunnen overheden in aanbestedingen afspraken maken over de inzet van
mensen met arbeidsbeperkingen. Het kabinet beslist in 2011 of een brede
toepassing van een dergelijke aanpak in het inkoopbeleid van het Rijk
wordt ingevoerd. 

De samenhang met andere beleidsterreinen

Om de doelen van het kabinet voor een hogere arbeidsparticipatie te
kunnen realiseren is samenhang met andere dossiers als onderwijs en zorg
essentieel. Wijzigingen in de AWBZ (zorg), de WMO (maatschappelijke
ondersteuning), de Wet Jeugdzorg en het speciaal onderwijs raken veelal
dezelfde groepen in de samenleving. Ook krijgen gemeenten door
bijvoorbeeld de wijzigingen in de Wet Jeugdzorg en de AWBZ steeds meer
taken. De bij deze dossiers betrokken bewindspersonen zorgen via goede
samenwerking voor samenhang tussen de diverse beleidsterreinen.

Het vorige kabinet heeft zoals aangegeven de pilots ‘werken naar
vermogen’ ingesteld. Het doel van deze pilots is om te leren hoe meer
mensen met een arbeidsbeperking het beste aan het werk geholpen kunnen
worden. De ervaringen uit deze pilots worden waar dat kan, betrokken bij
de verdere vormgeving van de WWNV. Het kabinet zal over de resultaten
van de pilots rapporteren aan de Tweede Kamer in relatie tot de WWNV. 

Budgettair kader WWNV

Maatregelen in het kader van de Wet werken naar vermogen

Het regeer- en gedoogakkoord verbindt aan de maatregelen die het kabinet
neemt om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen
ook een ombuigingstaakstelling. Dit is nodig om de rijksfinanciën op
orde te brengen. De besparingen zijn mogelijk doordat met de WWNV naar
verwachting meer mensen vanuit een uitkering aan het werk zullen gaan en
doordat beschikbare re-integratiebudgetten effectiever worden ingezet.
In onderstaande tabel zijn de besparingen weergegeven die betrekking
hebben op de maatregelen in het kader van de WWNV. 

Tabel	Maatregelen in het kader van de Wet Werken naar Vermogen

Maatregelen (in miljoenen euro)	2011	2012	2013	2014	2015	structureel

  3A. Wajong beperken tot volledig en                                   
                                                                       
duurzaam (netto)

 	-20	-76	-107	-900



3B. Niet volledig duurzaam zittend bestand Wajong van 75% naar 70% 	30
30	30	-50	-100	0

3C. Beperking toegang tot de Wsw (netto)

0	0	-30	-100	-650

3E. Gerichte re-integratie en begeleiding ontschotte WWB, Wsw en Wajong

-300	-290	-420	-490	-300

        Waarvan korting Wsw en re-integratie WWB (bruto)

-400	-490	-620	-690	-500

Waarvan uitverdieneffect	 	100	200	200	200	200

Totaal (afgerond op 10 miljoen euro)	30	-270	-280	-580	-800	-1850



De maatregelen 3A en 3B gaan over de Wajong. Maatregel 3C gaat over het
beperken van de Wsw tot beschut werk en de invoering van het instrument
loondispensatie voor gemeenten. Maatregel 3E betreft het ontschotte
re-integratiebudget voor WWB, Wajong en Wsw. Gemeenten kunnen door het
samenvoegen van deze budgetten de middelen gerichter en efficiënter
inzetten. 

Ten opzichte van het regeerakkoord en in vervolg op de afspraken met
gemeenten is een aantal wijzigingen aangebracht. In het regeerakkoord
was voorzien dat de maatregel beperking Wajong tot volledig en duurzaam
arbeidsongeschikt met ingang van 2012 in werking zou treden. Als gevolg
van de inwerkingtreding van de WWNV met ingang van 1 januari 2013 zal
deze maatregel een jaar later ingaan en zullen de Wajongers die in 2012
instromen met ingang van 1 januari 2014 onder de WWNV vallen. Verder is
het uitverdieneffect als gevolg van de korting op de re-integratie WWB
in 2012 aangepast.

Herstructureringsfaciliteit Wsw

Om de transitieperiode te overbruggen, zal een
herstructureringsfaciliteit voor de sw-sector worden gecreëerd. Het
doel van deze faciliteit is om de transformatie te ondersteunen richting
een efficiëntere bedrijfsvoering van de sector. De faciliteit wordt
eenmalig vastgesteld op maximaal 400 miljoen. De omvang en voeding van
de faciliteit zijn gerelateerd aan onderstaande maatregelen, over de
periode 2012 tot en met 2018. De middelen komen beschikbaar op basis van
onderstaande reeks (zie onderstaande tabel). 

Tabel	Voeding herstructureringsfaciliteit sw-sector

(in miljoenen euro)	2012	2013	2014	2015	2016	2017	2018

1. Versnellen beperking Wsw (netto)	 	30	70	34	32	32	32

2. Stimuleringsuitkering Wsw	 	 	18	18	18	18	18

3. Aanvullende bijdrage SZW	10	30	32	8	 	 	 

Totaal	10	60	120	60	50	50	50

Totaal 2012-2018 : 400 miljoen







	

In de eerste plaats zal de maatregel beperking toegang tot de Wsw 1 jaar
eerder in gang worden gezet dan in het regeer- en gedoogakkoord was
voorzien. De besparingen die hierdoor worden gegenereerd (ten opzichte
van de besparingen uit het regeer- en gedoogakkoord en daarmee ten
opzichte van bovenstaande tabel) worden toegevoegd aan de
herstructureringsfaciliteit. 

In de tweede plaats zullen de middelen uit hoofde van de
stimuleringsuitkering ‘bonus begeleid werken’ over de periode 2014
– 2018 worden toegevoegd aan de herstructureringsfaciliteit. De
bijdrage SZW is een verzamelpost van middelen uit de SZW-begroting die
worden ingezet ten behoeve van de faciliteit. Met de invoering van de
herstructureringsfaciliteit worden alle effecten gedekt die optreden als
gevolg van de herstructurering van de Wsw.

VNG en Rijk stellen gezamenlijk criteria vast op basis waarvan een
onafhankelijke commissie de herstructureringsplannen gaat beoordelen. De
gemeenten dienen hun herstructureringsplannen en aanvragen voor een
beroep op het herstructureringsfaciliteit uiterlijk 1 januari 2012 in,
zodat de herstructureringsoperatie vanaf 1 juli 2012 kan starten. Twee
jaar na de start van de operatie zal door de commissie worden beoordeeld
wat de stand van zaken is van de uitvoering van de plannen en de
vordering van herstructurering inclusief de financiële aspecten
daarvan. Rijk en VNG overleggen op basis daarvan of aanvullende
maatregelen en/of extra middelen noodzakelijk zijn, waarbij actuele
ontwikkelingen in de financiële verhouding zullen worden betrokken. 

De middelen uit de faciliteit kunnen uitsluitend worden aangewend voor
de herstructurering van de sw-sector (maatregelen gericht op
kostenreductie en transformatie van productie- naar
mensontwikkelbedrijven). Alleen met de transitie verbonden kosten kunnen
uit de faciliteit worden gefinancierd. De faciliteit is nadrukkelijk
niet bestemd om exploitatie-tekorten af te dekken. Het trekkingsrecht
per Sw-bedrijf uit de faciliteit wordt gemaximeerd. De verdeling van de
faciliteit vindt zoveel mogelijk plaats op basis van indicatoren die
objectief meetbaar zijn. 

Overheveling re-integratie Wajong 

Middelen voor de re-integratie Wajong zijn op dit moment toegekend aan
het UWV. Over de re-integratiemiddelen Wajong is met gemeenten
afgesproken dat structureel 122 miljoen wordt overgeheveld van UWV naar
het ontschotte re-integratiebudget. Dit betekent dat een deel van de
re-integratiemiddelen voor het UWV beschikbaar blijft. 

De overheveling van middelen vindt op onderstaande wijze plaats: 

Inzet Rijk (in miljoenen euro)	2013	2014	2015	2016	2017	2018	2019
structureel

Toevoeging aan ontschot re-integratiebudget 

ivm beperking Wajong	15	46	61	76	91	106	122	122



Uitvoeringskosten WWNV  

Voor de uitvoeringskosten WWNV voor gemeenten is afgesproken dat
onderstaande bedragen (zie tabel) worden overgeheveld naar het
gemeentefonds. Structureel (na 2015) loopt 27 miljoen mee voor de
uitvoeringskosten WWNV in de accressystematiek. Daarnaast vindt er voor
wat betreft de uitvoeringskosten geen uitname plaats uit het
Gemeentefonds als gevolg van het wetsvoorstel WWB-maatregelen, de
afschaffing van de WWIK het wetsvoorstel afbouw dubbele heffingskorting
in het referentieminimumloon (AHK). 

Uitvoeringskosten (in miljoenen euro)	2013	2014	2015

Uitvoeringskosten WnV gemeenten	4	18	27



Hiermee is sprake van een totaalakkoord tussen Rijk en VNG voor de
uitvoering, implementatie en transitie van de WWNV (vanaf 2013), de
uitvoering van loondispensatie, het wetsvoorstel WWB-maatregelen, de
afschaffing van de WWIK en het wetsvoorstel afbouw dubbele
heffingskorting in het referentieminimumloon (AHK) (alle drie vanaf
2012). 

Ten slotte

De Wet werken naar vermogen (WWNV) is een logisch vervolg op eerdere
succesvolle activerende maatregelen in de sociale zekerheid.
Uitgangspunt daarbij was en is dat mensen die kunnen werken dat ook
moeten. Het is bewezen dat dit in de praktijk ook leidt tot meer mensen
aan het werk en een verminderd beroep op inkomensondersteuning. 

De overheidstekorten nopen het kabinet tot ingrijpen. Ombuigingen zijn
noodzakelijk om het systeem van sociale zekerheid overeind te houden en
bescherming te blijven bieden aan mensen die dat nodig hebben. Zij die
(deels) kunnen werken, dienen die mogelijkheid ook aan te grijpen, waar
nodig met ondersteuning.

Het uiteindelijke succes staat of valt net als bij eerdere hervormingen
in de sociale zekerheid bij een gezamenlijke inspanning van alle
betrokken partijen, zowel vanuit de overheid als de sociale partners. De
rijksoverheid zal gemeenten en werkgevers bij de overgang in het
bijzonder ondersteunen. De wet is voor het welslagen slechts een middel.
Het uiteindelijke doel is om mensen met een arbeidsbeperking die daartoe
in staat zijn meer dan nu het geval is de kansen te bieden het beste uit
zichzelf te halen en zich te ontplooien. Zodat ook hun vermogen tot
werken - net als bij iedere andere werkende - bijdraagt aan een sterker
Nederland.

 Monitor Arbeidsmarkt, december 2010.

 Activiteiten zijn onder andere: wetsvoorstel speciaal onderwijs met als
doel het vergroten van de arbeidsmarktgerichtheid van het speciaal
onderwijs, uitwerken van het concept werkscholen,  verbeteren van
netwerken school-zorg-inkomen-werk en testen van nieuwe op de
arbeidsmarkt gerichte instrumenten als bijvoorbeeld de stage-jobcoach en
plaatsingscheques.

 Hiermee tevens uitwerking gevend aan de motie van de leden KoƟer Kaya
en Sterk (Kamerstukken II, 2010/11, 26 448, nr. 455).

 De WWB, de Wsw, de Wajong en de WIJ.

 “Werk, doorleren en/of Wajong”: What works, Zoetermeer 1 november
2010.

 Bron: SZW-begroting, artikel 47 (meerdere jaren).

 Ook de wijzigingen in de WWB/WIJ uit het regeer- en gedoogakkoord
zullen van toepassing zijn op de nieuwe instroom. Het gaat daarbij onder
meer om het afschaffen van de bijstand voor inwonenden, de introductie
van de toets op het huishoudinkomen en de aanscherping van de WIJ.
Uitgangspunt van de WWB is dat gemeenten in individuele gevallen
individueel maatwerk leveren. Bij de uitwerking van de maatregelen zal
met dit uitgangspunt rekening worden gehouden voor degenen die
mantelzorg verlenen aan hulpbehoevenden.

 Wajongmonitor, eerste bevindingen Wajong adviesvoucher.

 De nummering van de maatregelen in tabel 1 is afkomstig uit de
zogenaamde Startbrief; Kamerstukken II 2010/11, 32 500, nr. 29, bijlage
3.

 De reeksen uit de financiële bijlage bij het regeerakkoord betreffen
netto besparingen. Deze besparingen vallen bruto hoger uit omdat dan de
middelen ten gunste van het I-deel en andere regelingen zijn inbegrepen.

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1