[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Tekst

Bijlage

Nummer: 2011D23311, datum: 2011-05-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Actualisering Staat van de Europese Unie 2011 (2011D23308)

Preview document (šŸ”— origineel)


Aanvullende Staat van de Europese Unie					

Inleiding

Met het oog op het jaarlijkse debat met uw Kamer over de Staat van de
Europese Unie ontvangt u hierbij een brief die dient ter aanvulling op
de in september jl. onder verantwoordelijkheid van het vorige kabinet
uitgebrachte ā€œStaat 2010-2011ā€ (Kamerstuk 32502, nr. 1). In deze
brief wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie-Pechtold over de
kabinetsvisie op de Europese Unie na 2030 en ook op hoofdlijnen aan de
door de minister van Buitenlandse Zaken op 8 december jl. gedane
toezegging om nader in te gaan op het draagvlak in Nederland voor
EU-kwesties als de uitbreiding. U ontvangt separaat een brief van de
Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over draagvlakversterkende
Europacommunicatie. Tot slot doet het kabinet in deze brief een voorzet
voor de discussie met uw Kamer over de timing van het uitbrengen van de
jaarlijkse Staat van de Unie alsook van de debatten daarover, mede in
relatie tot het jaarlijkse Werkprogramma van de Europese Commissie.

Het kabinet is van oordeel dat Europa essentieel is voor onze welvaart,
vrijheid en veiligheid. In het directe belang van de Nederlandse burgers
en bedrijven zal het kabinet blijvend betrokkenheid tonen met het
Europese proces. Het rapport-Gonzalez over Europa-2030 (zie hieronder)
waarschuwt ervoor dat regeringen soms de neiging hebben om de EU en haar
instellingen te behandelen als ging het om een vreemde of vijandige
mogendheid.  Dit kabinet heeft een positieve houding ten aanzien van
Europa en beschouwt de EU en haar instellingen als van essentieel belang
voor de toekomst van Nederland binnen Europa. Maar dat betekent nog niet
dat alles wat in de EU gebeurt of daaruit afkomstig is, goed is. In de
Europese arena zal het kabinet zich constructief maar tegelijkertijd
kritisch opstellen en daarbij voor de Nederlandse belangen opkomen.  

Het is in deze context dat er gewerkt wordt aan draagvlak voor het door
het kabinet gevoerde EU-beleid. Het kabinet verwelkomt het debat met
alle betrokken actoren in de samenleving, waaronder het Nederlandse
bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Het kabinet beschouwt
het parlement daarbij als noodzakelijke en waardevolle partner  en
vertrouwt erop dat zowel de Eerste als de Tweede kamer een actieve rol
in dit debat zullen blijven spelen. 

Interesse voor en kennis over Europa worden niet gegenereerd zonder
berichtgeving in de media. Berichtgeving over Europa is onontbeerlijk.
Meer berichtgeving in de media over relevantie, nut en noodzaak van
Europees beleid voor Nederland en de daarmee samenhangende beleidskoers
die is ingezet door dit kabinet is welkom. Dit kabinet zal onjuiste
percepties in het publieke debat weerleggen of nuanceren en een
realistische blik op actuele EU-gerelateerde ontwikkelingen uitdragen.

EU in 2030

De Tweede Kamer heeft in maart 2007 bij de motie-Pechtold (nr. 23
(31202)) de regering verzocht een visie te ontwikkelen op hoe de
Europese Unie er in 2030 naar haar mening uit zou moeten zien. Tevens
werd met het toenmalige kabinet afgesproken dat deze exercitie niet zou
moeten interfereren met de parlementaire goedkeuringsprocedure voor het
Verdrag van Lissabon. Later is aanvullend afgesproken om bij het
opstellen van de visie het eindrapport mee te nemen van de door de
Europese Raad van oktober 2007 ingestelde reflectiegroep over de
toekomst van Europa. Dit rapport ā€œProject Europa 2030 ā€“ Uitdagingen
en kansenā€ werd op 8 mei 2010 door de voorzitter van de
reflectiegroep, FĆ©lipe Gonzalez gepubliceerd. 

De komende 20 jaar zal de EU en haar lidstaten moeten inspelen op
grootschalige veranderingen in de wereld. Economische en geopolitieke
belangen raken steeds duidelijker met elkaar verstrengeld. Het
economische zwaartepunt in de wereld verschuift van de OESO-landen naar
opkomende machten in Aziƫ en Latijns-Amerika. Het internationale
speelveld zal het komende decennium complexer worden door de
globalisering, de toenemende invloed van niet-statelijke actoren, de
grote mobiliteit van kapitaalstromen en liquiditeit, de grotere rol van
bevolkingsrijke opkomende markten, 

proliferatiedreiging, terrorisme en georganiseerde criminaliteit,
grootschalige legale- en illegale migratiestromen en concurrerende
claims op schaarse energie- en natuurlijke hulpbronnen en
klimaatverandering. De geopolitieke verschuivingen die wij thans
doormaken, zullen de komende jaren leiden tot veiligheidspolitieke en
economische spanningen evenals toenemende druk op de global common
goods. Ook staat de universitaliteit van mensenrechten internationaal
vaker ter discussie, wat de toch al beperkte naleving van de in
verdragen vastgelegde mensenrechten verder onder druk zet.

Maar tegelijkertijd zullen de veranderingen ook kansen opleveren: sterk
groeiende exportmogelijkheden, toenemende aansluiting van mensen op de
globale economie (ook in de armste landen), opkomst van een ā€˜mondiale
middenklasseā€™, ā€˜democratiseringā€™ van informatie, brede verbetering
van de gezondheidszorg en een toenemend gevoel van gedeelde
verantwoordelijkheid voor de aanpak van mondiale vraagstukken. 

De huidige inrichting van het politieke en economische ā€˜operating
systemā€™ op mondiaal niveau (Bretton Woods instellingen, US dollar als
dƩ dominante reservemunt, WTO, G7, VN Handvest als het unieke mondiale
politieke forum) is niet meer vanzelfsprekend. Het trans-Atlantische
overwicht dat de VS en Europa hadden, doet niet langer opgeld.
Niet-westerse landen hebben in toenemende mate moeite met wat zij als
Europese bemoeizucht ervaren, en een Europese neiging tot het opleggen
van het eigen waardestelsel. De nieuwe opkomende landen zijn mondige
deelnemers aan het internationale systeem (G-20, VN) en zij zullen
sterker inzetten om de internationale architectuur aan te passen aan hun
belangen (zetels in VN-veiligheidsraad, meer invloed in Wereldbank en
IMF).

Ondanks de toenemende welvaart in grote delen van de wereld, zal ook in
de komende decennia nog altijd een belangrijk deel van de
wereldbevolking buiten de boot vallen. Hoewel naar verwachting de
extreme armoede (< 1 dollar per dag) in de opkomende landen de komende
jaren scherp zal afnemen, blijft de extreme armoede in vooral Afrika en
fragiele staten een klemmend vraagstuk. Een aanzienlijke groep van
landen en mensen blijft verstoken van deelname aan de moderne economie.
Daarnaast ondervindt een grote groep, vaak ook jonge mensen, maar heel
beperkt de voordelen van democratisering, economische groei en
globalisering. Statische politieke systemen, als in het Midden-Oosten en
de voormalige Sovjet-Unie, geven jongeren onvoldoende mogelijkheden
zichzelf te ontplooien gelijk aan hun westerse en Aziatische
leeftijdsgenoten. Ook neemt het aantal mislukte of fragiele staten toe,
evenals ideologische radicalisering en grootscheepse migratiestromen,
met alle gevolgen voor de Europese Unie en haar lidstaten. 

Op diverse manieren zullen deze ontwikkelingen Europa in positieve,
neutrale of negatieve zin raken. Ook Europa zelf zal veranderen waarbij
de demografische verandering (vergrijzing ĆØn bevolkingskrimp) mogelijk
de meest ingrijpende is, niet alleen qua beslag op publieke middelen
(pensioenen) maar ook wat betreft de arbeidsmarkt. 

In deze context zou het van overmoed getuigen om een beeld te willen
schetsen van Europa en de wereld in 2030 en de wijze waarop de Europese
Unie daarin zou moeten functioneren. Het kabinet wil hier wel een aantal
kernpunten aanduiden waarop de Europese Unie in de komende twintig jaar
de inspanningen zou moeten richten.            

De Europese Unie heeft vanaf het begin haar bestaansrecht ontleend aan
twee opdrachten: het zorgen voor welvaart in Europa en het zorgen voor
en borgen van de veiligheid op het Europese continent. Daar is gaandeweg
een derde opdracht bijgekomen. Deze speelt in het huidige millennium een
steeds belangrijker rol; Europa een stem in de wereld geven omzo sterker
voor de belangen van zijn lidstaten op te komen. Al deze drie pijlers
van de Europese integratie zijn en blijven naar het oordeel van het
kabinet van grote betekenis, zoals hieronder beschreven.

Welvaart

Voor onze welvaart is de interne markt van enorme betekenis. Bijna 80%
van onze export gaat naar EU-lidstaten. Deze betekenis zal in de komende
jaren zeker niet minder worden. Met de standaarden die de EU als
grootste handelsblok zet, hebben onze bedrijven ook op de wereldmarkt
een voordeel. Het Centraal Planbureau raamde de bijdrage van de interne
markt aan het Nederlands bruto binnenlands product (BBP) in 2008 op 4 Ć 
6%. Dat komt neer op 1500 tot 2200 euro per inwoner per jaar. Op lange
termijn, wanneer de effecten van de uitbreidingen van 2004 en 2007
eenmaal zijn doorgewerkt, kan volgens het CPB het inkomen zelfs 17%
hoger zijn dan zonder interne markt het geval zou zijn geweest. 

Maar de interne markt is nog niet voltooid. Bedrijven en burgers lopen
nog steeds tegen belemmeringen aan bij grensoverschrijdend verkeer. Het
groeipotentieel zit voor onze economieƫn in de dienstensector en in
alle producten en diensten waar informatie- en communicatietechnologie
een belangrijke rol speelt. Hier is nog geen sprake van een goed
werkende interne markt en is er dus een groot onbenut potentieel. Zo
heeft het CPB berekend dat het Nederlandse BBP door volledige
implementatie van de dienstenrichtlijn op lange termijn met tussen 1,4
en 6,3 miljard euro kan toenemen. Ook is het EU-octrooi systeem
bijvoorbeeld tien keer zo duur als van de VS en Japan. Dit moet
veranderen. In 2030 moeten bedrijven en burgers in de EU weinig of geen
verschil merken tussen een nationale en een Europese transactie. En
moeten de Europese dienstensector en de bedrijvigheid die wordt
gegenereerd door de nieuwe technologieƫn van de 21e eeuw, zo veel
mogelijk zonder belemmeringen EU-breed kunnen opereren. Het opheffen van
de belemmeringen voor een digitale interne markt in Europa zou in 2020
4% extra economische groei kunnen opleveren. Evenzeer zal er dan van
Ć©Ć©n Europese kennisruimte spraken moeten zijn, waarbinnen kennis en
kenniswerkers zonder onnodige beperkingen kunnen bewegen. 

Zoals vermeld in de mededeling van de Commissie over de Europa
2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, ontkomen de
Europese economieƫn niet aan structurele  hervormingen. Dit om het
hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen van vergrijzing, opkomende
economieƫn die zich begeven op innovatieve markten, schaarste aan
energie en grondstoffen en klimaatverandering. De doelstellingen die we
met het oog daarop in het kader van de Europa 2020-strategie op ons
hebben genomen, betreffen hogere arbeidsparticipatie, hogere uitgaven
voor onderzoek en ontwikkeling, minder vroegtijdige schoolverlaters en
meer mensen die een tertiaire opleiding hebben genoten, reductie van
armen en sociaal-uitgeslotenen en een onverkort commitment van de Unie
aan de 20/20/20 doelstellingen voor CO2-uitstoot, duurzame energie en
energiebesparing, waarbij de Unie in de aanloop naar 2050 verdere
CO2-emissiereducties wil realiseren.

De EU is gebaat bij vrijere handel in de breedte, dus ook bij
concurrerende invoer en niet enkel bij het bevorderen van export of
markttoegang elders. Deze vrijere handel staat onder druk door de
economische en financiƫle crisis die een terugval tot protectionisme
minder denkbeeldig maakt. Afronding van de Doha-ronde is daarom
prioritair. Daarnaast staat het behoud van de systeemwaarde van de WTO
zelf als multilateraal, afdwingbaar stelsel van regels tot 2030 en
verder, voorop. 

Een sterke en stabiele financiƫle sector is een voorwaarde voor
duurzame economische groei in de Unie. Er wordt nu hard gewerkt aan het
verbeteren van het Europese toezicht op deze sector en aan regels voor
het hebben van gezond kapitaal. Ook op langere termijn - tot 2030 en
verder - is waakzaamheid geboden of het versterkte toezicht en de
aangescherpte regels op orde zijn, omdat immers financiƫle producten
zich verder zullen ontwikkelen.

De ontwikkelingen rond de houdbaarheid van de overheidsfinanciƫn van
eurolanden, en de hier mede aan ten grondslag liggende verslechteringen
van het concurrentievermogen, hebben geleid tot een veelheid aan
Europese maatregelen. De belangrijkste les uit de crisis was immers dat
de onderlinge verwevenheid van de economieƫn van de lidstaten, binnen
en buiten de Eurozone, de landen van de Europese Unie ertoe dwingt om
een systeem te ontwikkelen en te onderhouden dat landen en
EU-instellingen in staat stelt tijdig destabiliserende en remmende
ontwikkelingen in de EU-lidstaten te identificeren. En ook om tijdig met
gepaste maatregelen te komen om de negatieve effecten daarvan weg te
nemen. In het uiterste geval kan het daarbij ook gaan om steunverlening
aan landen in ernstige financiƫle problemen. Het volstaat niet om enkel
ontwikkelingen met negatieve gevolgen te bestrijden. Ook moet beleid dat
bijdraagt aan de nodige structurele hervormingen navolging krijgen (best
practices). Een effectief systeem moet bestaan uit een samenstel van
instrumenten, maatregelen en procedures, van informatievoorziening en
monitoring, best practices en peer pressure tot strakke regelgeving en
sancties. Een samenstel, kortom, van communautaire procedures en
intergouvernementele beleidscoƶrdinatie. De Europese Raad van 11 maart
jl. is een totaalpakket overeengekomen om de stabiliteit van de
Economische en Monetaire Unie te waarborgen (zie: ā€œInzet van het
kabinetā€). De implementatie van dit pakket moet ertoe leiden dat het
Europese economische stelsel in de nabije toekomst schokbestendiger zal
zijn, en dat landen die de afgelopen jaren een geleidelijke erosie van
hun concurrentiepositie hebben laten gebeuren deze trend keren.
Uiteindelijk gaat het om het waarborgen van Europese welvaart, van groei
en werkgelegenheid, door zich te meten met de besten en zo effectief te
concurreren op wereldschaal.

Veiligheid    

In de afgelopen decennia is door zaken als de diverse EU-uitbreidingen,
aangevuld met Schengen, en meer in het algemeen de toenemende
globalisering de mobiliteit van burgers enorm toegenomen, waardoor de
rol van de EU als hoeder van veiligheid en welvaart een heel andere
dynamiek heeft gekregen. Het begrip ā€˜veiligheidā€™ is door de jaren
heen steeds breder geworden. Concreet is dat alles gaan omvatten
waardoor de burger zich (on)veilig voelt. Het gaat dan om de ā€˜interne
veiligheidā€™ in de landen van de Unie en de ā€˜externe veiligheidā€™ in
de zin van welke bedreigingen er van buitenaf voor de Unie bestaan. 

Het afschaffen van de controles aan de binnengrenzen tussen de
Schengen-landen en het creƫren van ƩƩn enkele buitengrens heeft
consequenties voor de veiligheid van de EU. Een deel van de
criminaliteit (bijvoorbeeld drugshandel en mensenhandel), maar ook
terrorisme, is immers grensoverschrijdend van aard en stelt een vrije
open samenleving voor de uitdaging een passend antwoord te geven. De
bestrijding van criminaliteit en terrorisme is mede daardoor de
afgelopen tien jaar steeds hoger op de Europese agenda komen te staan en
dit blijft zeker de komende decennia een ā€˜groeisectorā€™. De roep om
een Europese aanpak, die kan variƫren van operationele samenwerking tot
Europese normstelling en handhaving, is steeds sterker geworden. Niet
alleen door het wegvallen van fysieke en andere grenzen (denk aan
internationaal betalingsverkeer), maar ook door het fenomeen dat er
nieuwe vormen van criminaliteit zijn ontstaan die zich door hun aard
moeilijk laten bestrijden op alleen het niveau van de lidstaten, zoals
ā€˜cybercrimeā€™. Het kabinet ondersteunt de prioriteit die door de EU
aan interne veiligheid wordt gegeven. Een kabinetsreactie op de
EU-interne veiligheidsstrategie is u onlangs toegegaan. Het is deze
spanning, tussen enerzijds een steeds opener wordende EU en anderzijds
het borgen van de veiligheid die ook in de toekomst het debat in en over
de EU zal domineren.

Inmiddels zijn twaalf landen uit Midden- en Oost-Europa tot de Unie
waarbij Roemeniƫ en Bulgarije nog in de wacht staan om tot Schengen te
worden toegelaten. Landen van de Balkan hebben, na de verwoestende
oorlogen, een toetredingsperspectief tot de EU gekregen. De EU
exporteert veiligheid naar haar buren. Dit geldt voor de landen uit
Midden- en Oost-Europa die tot de Unie zijn toegetreden en dat geldt ook
voor de landen van de Westelijke-Balkan die in 2030 naar verwachting
hebben kunnen toereden tot de EU. Van cruciaal belang is daarbij het
functioneeren van de rechtsstaat. Dit laatste geldt overigens niet
alleen voor de nieuwe toetreders tot de EU, maar ook voor de huidige
EU-lidstaten. Vertrouwen in elkaars rechtspleging blijft de basis van
samenwerking in het veiligheidsdomein, zeker waar deze gebaseerd is op
wederzijdse erkenning. In de kwaliteit van de rechtspleging moet dan ook
voortdurend worden geĆÆnvesteerd, zowel binnen als buiten de EU. 

Het lidmaatschap van de EU en de welvaart die dit landen zal brengen,
leveren een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit op het Europese
continent. Ook is het mogelijk dat Noorwegen of Zwitserland in 2030 zijn
toegetreden, dan wel hun banden met de EU nog verder hebben aangehaald.
IJsland zal in 2030 lid kunnen zijn. Overigens speelt bij deze drie
landen nauwelijks dat dit zal bijdragen aan de externe veiligheid van de
Unie, al was het alleen maar omdat zij zich alledrie op eenzelfde niveau
bevinden als de Unie zelf. De omvang van het land en het inwonertal
maken kandidaat-lidstaat Turkije een geval apart. Sinds 2005
onderhandelt de EU met Turkije over toetreding. Als Turkije aan alle
voorwaarden voldoet, kan het lid worden. Dat heeft de EU in 2004 beloofd
en Nederland komt niet terug op zijn woord. Op dit moment valt echter
niet te zeggen of en wanneer Turkije aan alle voorwaarden zal (willen)
voldoen. Maar de belangen van het onderhouden van intensieve
betrekkingen zijn duidelijk. Turkije is een belangrijke exportmarkt voor
Nederlandse bedrijven. 

De EU speelt regionaal een belangrijke rol. Andersom kunnen
ontwikkelingen aan onze grenzen een grote impact hebben op de Unie.
Vandaar het belang de banden met zowel de ooster- als de zuiderburen aan
te halen, om illegale immigratie, extremisme en instabiliteit tegen te
gaan en democratisering en het respect voor mensenrechten te bevorderen.
Positief is dat onze buurlanden ook een groot potentieel hebben voor de
Europese exportmarkt en de toegang tot energie. De EU moet zoeken naar
manieren waarop de voor de interne markt belangrijke wet- en regelgeving
kan worden geƫxporteerd naar de nabuurschapspartners (normatieve
macht). Maar voor Nederland is en blijft Ć³Ć³k duidelijk dat het
toenaderingsproces zijn grenzen kent. Een concreet
lidmaatschapsperspectief voor de nabuurschapspartners is wat Nederland
betreft op dit moment niet aan de orde. Vanzelfsprekend niet voor de
zuidelijke partners, die op geografische gronden niet voor lidmaatschap
in aanmerking komen, en evenmin voor de oosterburen. 

De laatste maanden zijn we in Tunesiƫ en Egypte, maar ook elders in de
Arabische wereld, getuige geweest van ingrijpende ontwikkelingen. De
bevolkingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika eisen politieke en
economische vrijheden op en vragen om democratie en meer respect voor
mensenrechten. Dat zijn ook Europese waarden. Europa en Nederland
dringen dan ook aan op snelle en beslissende maatregelen voor
noodzakelijke politieke, sociale en economische hervormingen. Een
stabiel en democratisch Noord-Afrika en Midden-Oosten is in het
strategisch belang van Europa om de hierboven beschreven redenen. Egypte
is door zijn ligging (Suezkanaal; strategische handelsroutes, alsmede
olie en gas), zijn leiderschapsrol in de Arabische wereld en zijn
bemiddelende rol in het Arabisch-Israelisch conflict van bijzonder
belang. De zuiderburen van de Unie zijn tevens belangrijke partners voor
het tegengaan van illegale migratie en terrorisme.

De Europese Raad heeft op 11 maart en op 24/25 maart besluiten genomen
om de transformatie bij de zuiderburen te ondersteunen. De komende
maanden zal de EU haar instrumenten (hulp, handelspreferenties, leningen
van de Europese Investeringsbank, dialoog, technische assistentie) zo
flexibel mogelijk moeten inzetten om de positieve ontwikkelingen in de
regio te ondersteunen, met bijzondere aandacht voor inspanningen ter
bevordering van de democratie en de mensenrechtensituatie en ter
ondersteuning van het maatschappelijke middenveld. Ook beziet de EU hoe
zij deze landen kan bijstaan bij de organisatie van eerlijke en vrije
presidents- en parlementsverkiezingen. Meer dan in het verleden moet de
EU democratische en rechtstatelijke (inclusief mensenrechten)
voorwaarden stellen aan haar assistentie. Indien ontwikkelingen in de
regio de verkeerde kant opgaan en er onvoldoende voortgang wordt geboekt
op het gebied van democratie, mensenrechten en rechtsstatelijkheid
aarzelen we niet politieke druk uit te oefenen en inzet van onze
instrumenten te herzien 

Aan die landen die aan democratische en rechtstatelijke voorwaarden
voldoen, zou de EU nog nauwere economische banden moeten aanbieden
geƫnt op de samenwerkingsvorm zoals we die kennen voor de EER-partners
(Europees Economische Ruimte): met vrij verkeer goederen, diensten en
kapitaal. Van vrij verkeer van personen kan echter geen sprake zijn.
Meer dan ooit is een coherente inzet van de Europese Unie in deze regio
van belang, gebaseerd op waarden, gedeelde belangen en voorwaarden. 

Tegelijkertijd is ook verwachtingenmanagement van belang. De eerste
verantwoordelijkheid voor het in gang zetten en uitvoeren van
transitieprocessen ligt in de regio zƩlf. Daarnaast is het van belang
helder voor ogen te hebben dat sommige problemen in de regio
(werkloosheid, economische problemen) van een dusdanige omvang zijn dat
dit lang tijd gaat kosten om ze op te kunnen lossen. De steun van de EU
moet binnen de bestaande EU-begroting 2011, de plafonds van de
Financiƫle Perspectieven, categorie 4 (extern beleid) en de regels voor
de EU-begrotingsdiscipline worden verleend.

Wanneer noodzakelijk zal de EU in het kader van het Gemeenschappelijk
Veiligheids- en Defensiebeleid met inzet van capaciteiten van de
lidstaten civiele en militaire missies buiten het grondgebied van de EU
uitvoeren om in overeenstemming met de beginselen van het Handvest van
de Verenigde Naties bij te dragen aan vredeshandhaving,
conflictpreventie en vergroting van de internationale veiligheid. 

In 2030 moet er een reeks van vergaande samenwerkingsverbanden in
uitvoering zijn die ervoor zorgt dat wederzijdse handel de welvaart van
onszelf en van de buurlanden vergroot en aldus de stabiliteit en dus de
externe veiligheid van de Unie bevordert, dat de toegang tot
energiebronnen in wederzijds voordeel is verzekerd en dat goede
wederzijdse afspraken bestaan over de bestrijding van illegale
immigratie, mensenhandel en andere vormen van criminaliteit. 

Europa als speler in de wereld

De rol die de EU kan spelen om de belangen van de EU-lidstaten op
mondiaal niveau te bevorderen, beschouwt het kabinet als een derde
opdracht en bestaansgrond van de Unie.

In de voorbije periode is als gevolg van de globalisering het aantal
problemen toegenomen dat alleen nog effectief op mondiaal niveau kan
worden aangepakt. De schaal van de problemen leent zich er niet meer
voor dat elk Europees land afzonderlijk zijn positie verdedigt. Ook de
opkomst van andere grote spelers naast de VS en Rusland, zoals China,
Braziliƫ en India, dwingt de Europese landen ertoe om meer als ƩƩn
blok op te treden. Deze landen doen alleen al om praktische redenen
liever zaken met een tegenspeler van soortgelijke omvang. Dat betekent
dat de EU ernaar moet blijven streven om meer met Ć©Ć©n mond te spreken.
En ook bereid moet zijn om op alle deelterreinen nauwer te gaan
samenwerken. Zo kan nauwere Europese defensie- en -materieelsamenwerking
niet alleen de mogelijkheden vergroten voor efficiƫnt en effectief
gezamenlijk optreden, al dan niet in samenwerking met derde landen en
organisaties, maar ook kostenbesparingen opleveren.

Handel is een vraagstuk waar de EU traditioneel al met Ć©Ć©n mond
spreekt vanwege de exclusieve bevoegdheid van de Unie op dit terrein.
Nederland blijft zich inzetten voor liberalisering van de handel in
multilateraal verband en daarnaast voor totstandkoming van
vrijhandelsverdragen tussen de EU en landen die daarvoor in aanmerking
komen. 

Tegen 2030 moet de EU ook veel eensgezinder optreden in internationale
organisaties. Nu zijn de Europese lidstaten oververtegenwoordigd in
internationale organisaties, maar klinkt paradoxaal genoeg het Europese
geluid alsmaar minder door (ā€œtoo many Europeans, not enough
Europeā€). Nederland streeft naar een permanente Europese zetel in de
VN-veiligheidsraad. En Europa zal strategische allianties moeten aangaan
met gelijkgezinde landen die ons waardestelsel delen (VS, Australiƫ,
Canada en Japan).     

Klimaatverandering is het terrein waarop de EU-rol de laatste jaren
enorm is gegroeid. De EU zal in 2030 verdere stappen hebben gezet op weg
naar een koolstofarme en grondstoffenefficiƫnte economie in sectoren
als energie, industrie, transport en landbouw. Dit onder andere door het
stellen van klimaatdoelen en normering. De EU zal blijven pogen om
mondiaal tot een level playing field te komen, bij voorkeur door
klimaatafspraken te maken met andere mondiale spelers. De EU moet
daartoe invloed uitoefenen middels een combinatie van een duidelijk
ambitieniveau, regelgeving die een koolstofarme economie bevordert,
innovatie van producten en diensten, fondsen voor mitigatie en adaptatie
in ontwikkelingslanden en goed afgestemde (economische) diplomatie.

Door het wegvallen van de binnengrenzen is het duidelijk dat het
migratievraagstuk een Europese, gezamenlijke aanpak vereist. In 2030
moet een effectieve gezamenlijke Europese grensbewaking bestaan die
illegale migratie tegengaat. Ook moet dan een vorm van Europees
migratiebeleid zijn uitgewerkt om in te kunnen spelen op specifieke
behoeften aan arbeidskrachten op de arbeidsmarkt in het kader van de
Nederlandse en Europese (kennis)economie. Op het terrein van asiel zal
het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel zijn beslag hebben gekregen.
Dit betekent dat asielaanvragen in de gehele Unie op gelijke wijze
worden beoordeeld. Daarnaast zullen stappen zijn gezet om de interne
dimensie van het beleid van de Unie beter te integreren in het externe
beleid van de Unie. Dit zal er toe leiden dat het migratiebelang van de
EU-lidstaten een zwaarder meewegende factor zal zijn in de betrekkingen
van de Unie met derde landen.

Energiezekerheid, grondstoffenschaarste, armoedevraagstukken en
voedselschaarste zijn andere voorbeelden van vraagstukken die in
toenemende mate op mondiaal niveau worden besproken. Al deze
vraagstukken komen in verschillende gradaties en verschijningsvormen
terug in de relatie van de EU met haar strategische partners. De EU zal
in deze relaties op basis van een heldere definitie van de Europese
strategische belangen, moeten bezien hoe zij deze het meest effectief
kan behartigen. Dit zal een goede coƶrdinatie door de Hoge
Vertegenwoordiger vergen van de lidstaten en haar collegaā€™s binnen de
Commissie. In 2030 moeten aldus de Europese Unie en haar lidstaten in de
betrekkingen met andere grote mondiale spelers effectief kunnen opkomen
voor de Europese belangen en gezien worden als een -- waar nodig --
stevig opererende speler van betekenis.

Institutioneel raamwerk

Is de Europese Unie voldoende uitgerust en institutioneel ingericht om
in de komende decennia de genoemde drie rollen goed te kunnen spelen? En
om aan alle ambities die de EU intern en extern heeft, tegemoet te
komen? Daarover het volgende.

De institutionele balans zoals die met Verdrag van Lissabon is
gewijzigd, is nog verre van uitgekristalliseerd. De verschillende
instellingen wier bevoegdheden en positie zijn aangepast, moeten hun
definitieve rol en positie in de onderlinge verhoudingen nog vinden.
Maar dat gezegd zijnde, is het kabinet van oordeel dat in beginsel de
uitdagingen zoals hiervoor beschreven met de institutionele opzet zoals
die met het Verdrag van Lissabon tot stand is gebracht, het hoofd kunnen
worden geboden. Daarbij twee overwegingen. 

Het Europese integratieproces heeft zich na ruim vijftig jaar zo
verdiept dat het aan de meest soevereine nationale bevoegdheden raakt -
bijvoorbeeld op het terrein van politie en justitie en begrotingsbeleid.
Tegelijkertijd zijn de economieƫn van de lidstaten zo verweven geraakt
dat nationaal beleid in een lidstaat negatieve gevolgen kan hebben voor
andere Europese landen. Bijvoorbeeld een oververhitte huizenmarkt, een
deposito-garantiestelsel dat slechts tot  bepaalde groepen spaarders is
beperkt of een inflexibele arbeidsmarkt. In het huidige
ontwikkelingsstadium van de EU waarin we bevoegdheden als
arbeidsmarktbeleid, ruimtelijke ordening en andere economische
verdelingsvraagstukken op nationaal niveau willen houden, is er een
forum vereist waar op hoog politiek niveau zowel EU-maatregelen en
EU-beleid alsook nationale maatregelen en beleid  kunnen worden
besproken. Steeds vaker moeten snel uiterst belangrijke besluiten worden
genomen over zaken die tot de nationale bevoegdheid behoren,
bijvoorbeeld over een financieel reddingsmechanisme. De Europese Raad
met zijn permanente voorzitter biedt dit forum. Deze laatste heeft ook
een belangrijke rol te vervullen op het hoogste mondiale niveau in de
betrekkingen met de strategische partners.

Zoals hierboven vermeld, heeft de EU er in de laatste jaren een derde
bestaansgrond bij gekregen, op het vlak van het opkomen voor de Europese
belangen op mondiaal niveau. Daarvoor is een gezichtbepalende bestuurder
nodig die zowel de communautaire externe bevoegdheden en middelen als
het nationale externe beleid van de lidstaten tot elkaar kan brengen, om
die te verenigen tot een Europees standpunt. Een functionaris die ook
naar buiten duidelijk die rol heeft als aanspreekpunt. En die kan
beschikken over een diplomatieke dienst die de Europese standpunten in
derde landen en bij internationale organisaties uitdraagt en die - samen
met de bevoegde Commissarissen - een bijzondere verantwoordelijkheid
draagt voor een coherent extern optreden van de EU (zowel
veiligheidsbeleid als OS en handelspolitiek). Die functionaris creƫert
het Verdrag van Lissabon met de figuur van de Hoge Vertegenwoordiger. 

Inzet van het kabinet

Het onderstaande dient ter aanvulling op de inzet van het kabinet zoals
beschreven in de Staat van de Europese Unie 2010-2011 die u op 21
september jl. toeging.

 

Zoals hierboven gesteld, kiest het kabinet voor een
constructief-kritische rol in Europa, waarbij de EU zich dient te
beperken tot de kerntaken die gericht zijn op welvaart, vrijheid en
veiligheid. Het Verdrag van Lissabon biedt daartoe als gezegd een goede
basis. Daarom zal het kabinet nieuwe wetgevingvoorstellen kritisch
toetsen op subsidiariteit: dat wat beter op het niveau van de lidstaten
kan worden geregeld, moet niet in EU-kader worden besloten. Als er al
Europese regelgeving nodig is dan moeten de lasten zo laag mogelijk
zijn; deregulering moet net als in Den Haag een doelstelling zijn. 

De prioriteit moet de komende jaren liggen bij het herstel van
economische groei en werkgelegenheid en het weer gezond maken van de
door de crisis ernstig verzwakte overheidsfinanciƫn van de lidstaten.
Een overgrote meerderheid van de lidstaten bevindt zich momenteel in de
buitensporig-tekortprocedure. Al deze lidstaten moeten blijven werken
aan het terugdringen van hun begrotingstekorten. In 2010 is voor
Griekenland een leningenpakket samengesteld en voor het hele eurogebied
een tijdelijk stabiliseringmechanisme gecreƫerd waarvan Ierland
inmiddels gebruik heeft gemaakt. 

De Europese Raad van maart 2011 heeft overeenstemming bereikt over een
totaalpakket ter borging van de financieel-economische stabiliteit in
Europa. De erkenning van de sterke verwevenheid van risicoā€™s ā€“ hoge
nationale overheidsschulden, achterblijvend concurrentievermogen,
fragiele financiĆ«le sector ā€“ en van instrumenten ā€“ preventieve
maatregelen op Europees niveau, nationale bezuinigingsinspanningen,
crisismechanismen als laatste redmiddel ā€“ noopte ertoe een
alomvattende aanpak overeen te komen die het begin van het einde van de
Europese schuldencrisis moet markeren. Het totaalpakket biedt geen
garantie dat op korte termijn de crisis volledig achter de rug is. Maar
de nu overeengekomen maatregelen vormen een robuust antwoord op de
crisis en leggen daarmee de basis voor een duurzaam herstel van de
Europese economie en de Eurozone in het bijzonder.

Voor Nederland vormt het in de toekomst zoveel mogelijk voorkĆ³men van
crises het hart van het totaalpakket. Het kabinet heeft dan ook met
steun van de Tweede Kamer prioriteit gelegd bij het versterken van het
Stabiliteits- en Groeipact en het verbreden van het economische toezicht
via de aanpak van macro-economische onevenwichtigheden waar die de
stabiliteit van de EMU kunnen schaden. Zo komt er meer automatische
besluitvorming binnen het Stabiliteits- en Groeipact, aangevuld met
stevigere sancties die al in een vroege fase kunnen worden opgelegd.
Daarnaast komt er meer aandacht voor de staatsschuld, in aanvulling op
de traditionele focus op het begrotingstekort, met duidelijke regels
over het tempo waarin bovenmatige schulden moeten worden afgebouwd.
Lidstaten worden verplicht hun nationale begrotingsregels te verbeteren
en mogelijkheden om optimistisch te ramen worden beperkt. Deze
aanscherping van het preventieve kader was voor Nederland een conditio
sine qua non om in te kunnen stemmen met het totaalpakket. De
onderhandelingen met het Europees Parlement over deze wetgeving zullen
voor de zomer worden afgerond.

Een tweede element is de Europese groeiagenda, samengebald in het
Europees semester. Deze geconsolideerde aanpak van de Europa
2020-strategie en het Stabiliteits- en Groeipact zorgt voor consistentie
in beleidsaanbevelingen en ā€“voornemens. Wat het kabinet betreft kan
verdieping van de interne markt, met bijzondere aandacht voor diensten
en de digitale interne markt, een belangrijke bijdrage leveren aan
herstel en uitbouw van het Europese concurrentievermogen. Hier zullen de
komende tijd nieuwe betekenisvolle stappen gezet moeten worden.

In aanvulling hierop is het Euro-plus Pact aanvaard. Waar de preventieve
aanpak zich vooral richt op het voorkomen van risicoā€™s voor de
stabiliteit van de Eurozone, en daarom een communautair karakter heeft
met duidelijke nalevingsmechanismen, gaat het bij het Euro-plus Pact om
politieke afspraken tussen regeringsleiders om mƩƩr te doen om het
Europese concurrentievermogen te versterken. Naast de eurolanden doen
inmiddels zes andere lidstaten mee. Zowel doelen als te nemen
maatregelen worden door lidstaten zelf aangedragen. Het gaat hierbij om
van elkaar te leren en elkaar aan te sporen, volgens het adagium
ā€œelkaar de maat nemen maar niet de wet voorschrijvenā€. Nederland
heeft er zeer op aangedrongen dat hierbij de best presterende lidstaten
de maatstaf vormen. Jaarlijks zullen de regeringsleiders van de
deelnemende landen de voortgang bespreken op basis van een rapport van
de Commissie.

Sluitstuk van de Europese crisisaanpak vormen de stabiliteitsmechanismen
die in het uiterste geval geactiveerd kunnen worden om lidstaten in
ernstige financiƫle moeilijkheden terzijde te staan. De Europese Raad
heeft de belangrijkste kenmerken bekrachtigd van het in 2013 op te
richten permanent mechanisme; het Europese Stabilisatie Mechanisme.
Hierin zijn voor Nederland cruciale voorwaarden als strikte
beleidscondities en volledige betrokkenheid van het IMF verankerd. Het
ESM zal een effectieve leencapaciteit hebben van 500 miljard euro. De
Europese Raad besloot eveneens tot een beperkte verdragswijziging om de
oprichting van het ESM mogelijk te maken. Het kabinet zal op korte
termijn de nationale ratificatieprocedure in gang zetten. Ter
overbrugging tot 2013 zal de leencapaciteit van het tijdelijke
mechanisme EFSF volledig operationeel worden gemaakt tot de
oorspronkelijk bedoelde 440 miljard euro. 

In een periode dat alle lidstaten nationaal de overheidsschuld fors
moeten terugbrengen en  daartoe grote budgettaire offers brengen, moet
ook op Europees niveau soberheid worden betracht. Dat geldt zowel voor
de jaarlijks samen met het Europees Parlement vast te stellen
EU-begroting als voor de meerjarenbegroting voor de periode vanaf 2014
waarover vanaf midden 2011 zal worden onderhandeld. De
meerjarenbegroting moet meer toekomstgericht worden door deze sterker te
richten op de hierboven beschreven uitdagingen van deze eeuw. Zo kunnen
binnen het krappere budgettaire kader meer middelen worden vrijgespeeld
voor met name concurrentievermogen, innovatie en samenwerking op het
vlak van justitie, migratie en asiel. Maar de lasten moeten wel
evenwichtiger worden verdeeld. Het kabinet erkent dat Nederland als
Ć©Ć©n van de meer welvarende EU-lidstaten terecht per saldo bijdraagt
aan de EU-begroting. Deze bijdrage dient echter in verhouding te staan
tot die van lidstaten met een vergelijkbare welvaartspositie. Dit moet
leiden tot een substantiƫle vermindering van de Nederlandse afdrachten
aan de EU. In detail wordt hierop nader ingegaan in de brief die uw
Kamer op 28 maart jl. toeging.

Zoals hierboven ook al beschreven, draagt het uitbreidingsproces bij aan
de stabiliteit op het continent en de welvaart in heel Europa. Het
uitbreidingsproces is een zeer krachtig instrument geweest voor
politieke, maatschappelijke en economische hervormingen in de betrokken
landen. Daar heeft Nederland veel van geprofiteerd. Kwalitatief goede
uitbreiding vergroot de zone met eenzelfde ondergrens op het gebied van
mededinging, economisch beleid en rechtsstaat. Deze factoren zijn
cruciale voorwaarden voor handel en investeringen. En Nederlanders zijn
bij uitstek handelaren en investeerders. Meer dan de helft van de
Nederlandse boterham wordt in het buitenland verdiend, en daarvan weer
80% in Europa. Uitbreiding van de EU betekent het slechten van
handelsbarriĆØres, vergroting van de interne markt en beter voorspelbare
rechtsregels op exportmarkten. 

Maar de metafoor van een voortdenderende, niet te stoppen trein wordt in
de context van EU-uitbreiding nog altijd gebezigd. Mede om dit beeld te
bestrijden, is in 2006 op aandringen van Nederland een aangescherpt
uitbreidingsbeleid vastgesteld. Dat vormt nu de basis voor nieuwe
toetredingen. Kern van dit beleid is dat toenadering tot de Unie alleen
mogelijk is als de kandidaat-lidstaten en potentiƫle
kandidaat-lidstaten voldoen aan alle door de EU gestelde voorwaarden.
Het kabinet zal erop blijven toezien dat die regels strikt worden
nageleefd: eerst rode lijnen, dan pas de rode lopers. Het tempo van de
uitbreiding moet daarbij worden afgestemd op de capaciteit van de Unie
om nieuwe leden op te nemen. Nederland wil geen tweederangsleden in de
EU want dan gaan voordelen van uitbreiding juist verloren. En dat
schaadt het Nederlands belang. 

De Balkanlanden die nu in de wachtkamer zitten, hebben nog veel werk te
doen: bestrijden van corruptie, verbeteren van de werking van de
rechtsstaat, bevorderen van de onderlinge samenwerking en actief werken
aan verzoening onder meer door volledige samenwerking met het
Joegoslaviƫ-tribunaal. Echter, het kabinet is niet blind voor voortgang
die wordt geboekt. Een land als Kroatiƫ heeft de eindstreep in zicht.

Het kabinet voelt geen behoefte om propaganda of brede publieke
campagnes te voeren over het EU-uitbreiding. Het kabinet zal de Eerste
en Tweede Kamer evenals het geĆÆnteresseerde publiek wel uitgebreid
blijven informeren over het uitbreidingsproces. Zowel de positieve
ontwikkelingen in de (potentiƫle)kandidaat-lidstaten als de problemen
in deze landen zullen daarbij worden belicht. En ook zal het kabinet
transparant zijn over de Nederlandse inzet in de onderhandelingen in de
EU over deze vraagstukken. Uitbreidingsbeleid ā€˜overkomtā€™ Nederland
niet. Wij drukken daar een actief stempel op. Daarbij zal de boodschap
telkens zijn dat Nederland zich aan een kwalitatief hoogwaardig
uitbreidingsproces heeft gecommitteerd; dat Nederland niet terugkomt op
gedane toezeggingen; maar dat de lat voor EU-lidmaatschap onverminderd
hoog blijft. Open, consistente en eerlijke informatievoorziening is de
beste wijze om begrip voor de rationale van het uitbreidingsproces te
waarborgen en om eventuele vooroordelen weg te nemen. 

Het kabinet zet nationaal en internationaal fors in op maatregelen om de
immigratie in Nederland om te buigen, te beheersen en te verminderen in
antwoord op de maatschappelijke problematiek. Wij streven naar een
selectief immigratiebeleid dat voorrang geeft aan immigranten die een
bijdrage kunnen leveren aan de samenleving (bijvoorbeeld
kennismigranten) en dat voor andere migranten restrictief is. Omdat op
dit beleidsterrein Europese regelgeving van kracht is, zet het kabinet
in op de wijziging van de relevante Europese richtlijnen. Hiervoor is de
steun en medewerking noodzakelijk van lidstaten en de EU-instellingen.
Het is daarom zaak om binnen de Europese Unie draagvlak te vinden en te
creƫren om aanpassing van de Europese regelgeving mogelijk te maken. De
tijd lijkt daarvoor rijp. Ook andere lidstaten worden geconfronteerd met
een instroom van migranten die moeilijk hun weg vinden binnen de
maatschappij. Het juridisch kader van de inzet in Europa wordt gevormd
door internationale verdragen waaraan Nederland gebonden is, zoals het
EVRM en het VN-vluchtelingenverdrag.  

Zoals hierboven is vermeld bij de appreciatie van het EU 2030-rapport,
gelooft het kabinet dat een krachtig en eenduidig optreden van de EU in
de internationale betrekkingen ten goede komt aan de belangen van de
lidstaten, in mondiaal verband en ook in bilateraal verband met
strategische partners als de VS, de Russische Federatie of China. Het
door het Verdrag van Lissabon geĆÆntroduceerde instrumentarium moet naar
het oordeel van het kabinet geĆÆntegreerd worden ingezet, of het nu gaat
om het mede-ondersteunen van eigen Nederlandse belangen (energie,
investeringen, terug- en overname) of om het uitdragen van door
Nederland en andere Europese landen gedeelde waarden, zoals
mensenrechten. Het kabinet wil de Hoge Vertegenwoordiger en haar
Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) dan ook alle ruimte geven
die zij nodig heeft om zich te ontplooien en daarbij naar draagkracht
ondersteunen. Overigens ziet Nederland tevens een rol weggelegd voor de
EDEO bij de consulaire ondersteuning van EU-burgers in het buitenland.
De modaliteiten daarvoor dienen uiteraard nog uitgewerkt te worden.

Naast voornoemde instrumenten van buitenlandbeleid, zijn er ook er nog
veel politieke en efficiencywinsten te halen op het gebied van Europese
ontwikkelingssamenwerking (OS). Europa en zijn lidstaten geven bijna 60%
van de wereldwijde ontwikkelingshulp. Nederland blijft voorstander van
OS-beleid op Europees niveau omdat dit schaalvoordelen biedt en omdat
daarmee het Europees belang wordt gediend. Wel zal de Europese OS moeten
worden gemoderniseerd naar aanleiding van de nieuwe verschuivingen op
mondiaal niveau. Ook zullen de EU en haar lidstaten op OS-gebied
verdergaande afspraken moeten maken over onderlinge werkverdeling en is
bij de vormgeving van het externe hulpprogramma van de EU wederkerigheid
van groot belang. Tegenover Europese inspanningen staan verplichtingen
voor ontwikkelingspartners op het gebied van onder meer goed bestuur,
goed macro-economisch beleid en het nakomen van internationale
afspraken.

Timing en opzet Staat van de Europese Unie

In de Staat van de Unie is door het vorige kabinet kort melding gemaakt
van de vraag van de Eerste Kamer over het moment van het jaarlijks
uitbrengen van dit document, namelijk op Prinsjesdag als bijlage bij de
begroting. Daarbij verzocht de Eerste Kamer het kabinet opties te
onderzoeken hoe de Staat van de Unie beter te laten aansluiten op de
appreciatie van het kabinet op het jaarlijkse Werkprogramma van de
Europese Commissie. Het vorige kabinet erkende de opportuniteit van de
vraag maar wilde de reactie graag aan zijn opvolger overlaten.
Tegelijkertijd stelde het vorige kabinet dat ook de opvatting van de
Tweede Kamer in deze zwaar zou moeten meewegen. Dit uitgangspunt neemt
het huidige kabinet over. Onderstaande overwegingen moeten dan ook
uitdrukkelijk worden gezien als een voorzet voor debat. Daarbij is het
kabinet bereid in alle openheid de argumenten die over dit onderwerp
tussen beide Kamers en met het kabinet worden gewisseld mee te wegen.
Daarna zal een tijdig besluit worden genomen over de 2012-jaargang van
Staat van de Unie.

Het kabinet is van mening dat de Staat na twaalf edities nog volop zijn
waarde bewijst als beleidsnota en discussiestuk waarin op jaarlijkse
basis de Europese agenda tegen het licht wordt gehouden van de
Nederlandse ambities. 

Tegelijkertijd is er van de kant van de beide Kamers in toenemende mate
belangstelling voor het jaarlijkse Werkprogramma van de Europese
Commissie. Dit mede in het licht van de door het Verdrag van Lissabon
gecreƫerde bevoegdheden voor de nationale parlementen zoals de gele- en
oranjekaart-procedures en, specifiek voor het Nederlandse parlement in
het kader van de Goedkeuringswet, het parlementaire behandelvoorbehoud. 

Het debat met uw Kamer over de hoofdlijnen van het Nederlandse
Europabeleid kan naar ons oordeel aan kracht winnen wanneer de
kabinetsappreciatie van het Werkprogramma van de Commissie deel gaat
uitmaken van de Staat van de Unie. 

Een dergelijke opzet betekent concreet dat de Staat wordt losgekoppeld
van de begrotingstukken en twee of drie maanden later, enkele weken na
het verschijnen van het Werkprogramma, beide Kamers zal toegaan. In een
dergelijke opzet zou ook kritisch gekeken moeten worden naar de
opportuniteit van de bijlage van de Staat in zijn huidige vorm, waarin
wordt terug- en vooruitgeblikt op de Europese agenda per afzonderlijke
Raadsformatie.

 PAGE   13 

1