Inbreng verslag schriftelijk overleg inzake de Fiscale agenda
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2011D25635, datum: 2011-05-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I. Dezentjé Hamming-Bluemink, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M.J.H. Giezen, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2011Z07881:
- Indiener: F.H.H. Weekers, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2011-04-19 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-04-27 15:30: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2011-05-18 14:00: Fiscale agenda (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Financiën
- 2011-06-15 13:00: Fiscale agenda (onderdelen Belastingplan 2012); Stand van zaken Geefwet; Vrijwilligersvergoeding (agendapunten zijn toegevoegd aan het AO Autobrief d.d. 30 juni 2011) (Algemeen overleg), vaste commissie voor Financiën
- 2011-07-07 14:00: Nader schriftelijk overleg Fiscale agenda (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Financiën
- 2011-11-17 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-01-18 15:30: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2012-01-30 10:30: Fiscale agenda Nota-overleg geannuleerd; het overleg zal in de vorm van een ao plaatsvinden op 15 februari 2012) (Notaoverleg), vaste commissie voor Financiën
- 2012-02-15 13:00: Fiscale agenda (Algemeen overleg), vaste commissie voor Financiën
- 2012-02-29 13:16: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010-2011 32740 Fiscale agenda Nr. VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld … mei 2011 Binnen de vaste commissie voor Financiën hebben enkele fracties de behoefte om over de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 14 april 2011 met de Fiscale agenda (Kamerstuk 32740, nr. 1) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. De vragen en opmerkingen zijn op 19 mei 2011 aan de staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van ... zijn ze door hem beantwoord. De voorzitter van de commissie, Dezentjé Hamming-Bluemink De adjunct-griffier van de commissie, Giezen I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD Algemeen De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Fiscale agenda en bedanken de staatssecretaris voor het heldere document en de handreikingen die de staatsecretaris biedt aan de Tweede Kamer. De beschreven beleidsvoornemens dienen nog nader uitgewerkt te worden. Vooruitlopend op deze uitwerkingen, vragen de leden van de VVD-fractie op enkele onderdelen van de Fiscale agenda nadere toelichting. Allereerst willen de leden van de VVD-fractie opmerken dat zij altijd voorstander zijn van lagere belastingen. Gezien het financieel-economische klimaat en de bezuinigingsopgave die hieraan ten grondslag ligt, beseffen deze leden echter dat de budgettaire ruimte voor belastingverlaging zeer beperkt is en dat belastingherzieningen daarom budgetneutraal dienen te verlopen. De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat ook criteria als eerlijkheid, rechtvaardigheid, transparantie, eenvoud en uitvoeringslasten deel uitmaken van het afwegingskader dat is toegepast in de Fiscale agenda. Belastingmix De leden van de VVD-fractie staan positief tegenover een verschuiving van directe naar indirecte belastingen. Dit is volgens deze leden economisch efficiënter, maakt het belastingstelsel minder verstorend en komt tegemoet aan het principe dat werk moet lonen aangezien de belasting op arbeid wordt verlaagd. Deze voordelen worden onderschreven door toonaangevende instituten zoals het Internationaal Monetair Fonds. De leden van de VVD-fractie wijzen in dit kader op de Nederlandse tarieven voor de inkomstenbelasting die ook internationaal gezien hoog zijn. Nederland kent zelfs het op twee na hoogste toptarief in Europa die met een grenswaarde van net boven de € 55.000 tevens vrij snel van toepassing is. Deze hoge belasting op arbeid vinden de leden van de VVD-fractie onrechtvaardig, economisch inefficiënt en onwenselijk. Bij het in kaart brengen van de inkomenseffecten van een herziening van de inkomstenbelasting, vragen deze leden ook specifiek aandacht voor de gevolgen voor eenpersoonshuishoudens. De leden van de VVD-fractie zijn in het eindbeeld voorstander van een uniform btw-tarief. De huidige situatie van hoge en lage btw-tarieven kent uitzondering op uitzondering waardoor het beeld ontstaat van willekeur. Zo is het volgens deze leden niet uit te leggen aan de belastingbetaler dat bijvoorbeeld konijnenvoer onder het 6%-tarief valt, terwijl hamster- en caviavoer onder het 19%-tarief valt. Of dat een kookcursus onder het 19%-tarief valt, terwijl het koken onder professionele begeleiding waarbij de maaltijd ook wordt opgegeten weer onder het 6%-tarief valt. De leden van de VVD-fractie worden erop gewezen dat een verhoging van het lage btw-tarief zal leiden tot hogere prijzen. Kan de staatssecretaris in dit kader een inschatting geven in welke mate het verlaagde btw-tarief in het verleden wel is doorgegeven aan de consumenten van de producten en diensten waarop dit verlaagde tarief van toepassing is? En hoe beoordeelt de staatssecretaris de budgettaire derving wanneer een klein mandje met eerste levensbehoeften worden uitgezonderd van verhoging van het lage btw-tarief? Het afschaffen van kleine belastingen, zoals de verpakkingenbelasting, juichen de leden van de VVD-fractie toe aangezien deze belastingen gepaard gaan met relatief hoge uitvoeringslasten en veel onbegrip. Vennootschapsbelasting De leden van de VVD-fractie zien de voordelen van een lager tarief van de vennootschapbelasting (Vpb). Dit is goed voor het vestigingsklimaat in Nederland en stimuleert het ondernemerschap. Een budgetneutrale verlaging van het Vpb-tarief kan volgens deze leden echter alleen geschieden wanneer de grondslag voor de Vpb-heffing wordt verbreed. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat deze grondslagverbreding het beste kan plaatsvinden door onevenwichtigheden in het huidige systeem aan te pakken, waaronder de excessieve renteaftrek door overnameholdings. Deze leden merken in dit kader op dat door deze renteaftrek het zicht is vertroebeld op de internationaal opererende ondernemingen die hun buitenlandse verliezen verrekenen met hun Nederlandse winst vanwege het fiscale voordeel. De leden hebben echter oog voor het Nederlandse MKB. Welk overgangsmodel heeft de staatsecretaris voor ogen bij de aftrekbeperking voor overnameholdings, om te voorkomen dat ondernemingen in problemen komen bij een plotseling verlies aan renteaftrek? Kan de staatssecretaris een inschatting geven van welk deel van het Nederlandse MKB te maken krijgt met een beperking van de renteaftrek, wanneer de drempel voor renteaftrekbeperking op € 500.000 wordt gezet? En verwacht de staatssecretaris gevolgen voor het aanbod door derden van risicodragend vermogen in Nederland als gevolg van deze maatregel? IB-ondernemers De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van één geïntegreerde ondernemersfaciliteit. De geïntegreerde regeling maakt het belastingsysteem voor IB-ondernemers transparanter, voorkomt administratieve rompslomp en beperkt nalevings- en uitvoeringslasten. Deze leden zien de uitwerking van een winstbox tegemoet en vragen de staatssecretaris in zijn verkennende nota hieromtrent onder andere in te gaan op de definitie van ‘ondernemer’, op het voorkomen van misbruik en wildgroei en op de wenselijkheid van het urencriterium. Loonsomheffing De leden van de VVD-fractie verwelkomen ten zeerste de vereenvoudiging van het huidige complexe stelsel van loon- en premieheffing via de loonsomheffing en de vermindering van de administratieve lasten voor werkgevers die hiermee gepaard gaat. Deze leden zien de uitwerking van deze vereenvoudiging, met de randvoorwaarden in acht nemend, tegemoet. Overig De leden van de VVD-fractie wijzen er op dat alle beleidsvoornemens in de Fiscale agenda in samenhang moeten worden bezien en tevens moeten worden getoetst op de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie niet alleen aandacht voor vereenvoudiging van het belastingsysteem, maar ook bijzondere aandacht voor fraude en oneigenlijk gebruik van tegemoetkomingen, zoals het geval is bij de toeslagensystematiek. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA Algemeen De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale agenda. De daarin verwoorde uitgangspunten voor het belastingstelsel, te weten eenvoud, soliditeit en fraudebestendigheid, verdienen steun. De leden nemen evenwel afstand van de notie dat concurrentiekracht en het stimuleren van burgers en bedrijven om het beste uit zichzelf te halen een slanke overheid vereisen. De leden van de PvdA-fractie menen dat niet de omvang, maar de prestaties van de overheid doorslaggevend zijn bij het bevorderen van welvaart en welzijn. Deze leden merken op dat in de top tien van rijkste landen ter wereld relatief veel landen staan – waaronder Nederland en de Scandinavische landen – die een naar verhouding grote omvang van de collectieve sector kennen en een bovengemiddelde belastingdruk. Deze leden dagen de staatssecretaris uit met nadere bewijzen te komen waaruit een fundamenteel omgekeerd verband zou blijken tussen de omvang van de overheid en het peil van de maatschappelijke welvaart. Zij verzoeken de staatssecretaris om hierbij ook studies van Paul de Beer te betrekken waarin hij stelt dat de hoogte van het belastingpeil geen verband houdt met de economische prestaties van een land. De leden van de PvdA-fractie stellen het op prijs dat in brede zin naar het belastingstelsel is gekeken. Het is echter pijnlijk te constateren dat evidente schadelijke onevenwichtigheden bij voorbaat buiten beschouwing blijven, met als belangrijkste voorbeeld de hypotheekrenteaftrek, die de woningmarkt ontwricht, de belastinggrondslag uitholt en die vanwege de perverse premie op overmatige schuldfinanciering op termijn zelfs bedreigend is voor de financiële stabiliteit van ons land. Daar waar in de Fiscale agenda met regelmaat wordt verwezen naar adviezen van de OESO en het IMF, worden de indringendste aanbevelingen van deze instituten volstrekt genegeerd. De leden van de PvdA-fractie betreuren verder dat kansen zijn blijven liggen bij de verkenning van een doelmatiger belastingmix. Zo missen de leden van de PvdA-fractie een beschouwing waarom Nederland in vergelijking met andere moderne staten kiest voor een klein belastinggebied voor gemeenten en een kleine rol voor belastingen op onroerend goed. Is de staatssecretaris bereid deze optie alsnog in de beschouwing te betrekken en deze te verbinden met het streven naar meer decentralisatie van beleid en bevoegdheden naar gemeenten? Ook de naar verhouding geringe belasting op vermogens en de ruime fiscale aftrekbaarheid van de opbouw van oudedagsvoorzieningen voor hoge inkomens krijgt geen aandacht in de Fiscale agenda. Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie is ook hier in beginsel een vruchtbare uitruil mogelijk met lagere belastingen op arbeid. Graag vernemen deze leden de argumenten waarom ook deze opties niet nader zijn verkend. Belastingmix De Fiscale agenda kwalificeert belasting op onroerende zaken, met verwijzing naar de OESO, als het minst verstorend voor de economie. Dat roept de vraag op waarom niet is verkend of een groter aandeel van dit type heffing in de belastingmix is onderzocht, temeer omdat het aandeel van onroerend goed-belastingen in Nederland relatief laag is. De leden van de PvdA-fractie vinden het op zichzelf een interessante gedachte om de belastingen op consumptie te verhogen en die op arbeid te verlagen. De leden merken echter op dat het kabinet van zins lijkt om de opbrengsten van een beperkte stap tot btw-verhoging met voorrang te gebruiken voor afschaffing van een aantal kleinere belastingen. In dat geval blijft er minder ruimte over om de lasten op arbeid daadwerkelijk te verminderen en om de koopkracht van de laagste inkomens te beschermen. Hoewel de leden van de PvdA-fractie het inzicht delen dat het herverdelende effect van het lage btw-tarief beperkt is en ook in de loop der jaren is gedaald, is de zorg geenszins weggenomen dat uniformering van het btw-tarief zal leiden tot koopkrachtverlies bij de minst draagkrachtigen. Dit geldt temeer omdat de staatssecretaris spreekt van inkomenseffecten van tussen de -3% en de +3% bij volledige uniformering. Om de discussie over de uitruil tussen btw en inkomensheffingen goed te kunnen voeren achten de leden van de PvdA-fractie nadere doorrekening van de inkomensgevolgen van een dergelijke operatie dringend gewenst. Vooralsnog lijkt de aantrekkelijkste variant de in onderdeel 3.1.4 genoemde, waarbij voedingsmidddelen in het verlaagde tarief blijven en het algemene tarief wordt verhoogd. Ook deze variant is echter geen gemakkelijke, gezien de mogelijk forse werkgelegenheidseffecten in arbeidsintensieve sectoren. Uit de laatste studie Profijt van de overheid van het SCP (Den Haag, 2003, p. 108 en p. 121) blijkt dat de belastingen op consumptie fors degressief werken, en de heffingen op inkomen en winst een duidelijk progressieve drukverdeling kennen. De gebruikte cijfers hadden betrekking op 1999. Is het waar dat het SCP later dit jaar met een nieuwe studie komt, nu met cijfers voor 2007? Kan aangegeven worden wanneer, en kan hier al op vooruitgelopen worden? De leden van de PvdA-fractie beschouwen deze nieuwe cijfers als erg belangrijk om een definitief oordeel te kunnen vellen. Ten aanzien van de grondslagverbreding in de inkomstenbelasting (3.3) onderkennen de leden van de PvdA-fractie dat hier mogelijkheden liggen, maar de voorstellen zijn nog onvoldoende uitgewerkt om daar specifiek commentaar op te kunnen leveren. Wel juichen de leden van de PvdA-fractie het toe om ook bestaande belastinguitgaven te onderwerpen aan een toetsingskader en een horizonbepaling. Kan de staatssecretaris toezeggen dat dit ook gaat gelden voor de meest omvangrijke belastinguitgave, te weten de hypotheekrenteaftrek? De leden van deze fractie gaan er daarbij van uit dat het gekunstelde en onnavolgbare onderscheid dat wordt gemaakt tussen ‘belastinguitgaven’ en ‘inkomensbeperkende regelingen’ ook direct wordt beëindigd. De leden van de PvdA-fractie danken de staatssecretaris voor zijn heldere en informatieve betoog ten aanzien van de verpakkingenbelasting. Zij trekken hieruit echter de conclusie dat afschaffing van deze belasting niet of nauwelijks tot de gehoopte administratieve lastenverlichting leidt, aangezien immers de (Europese) rapportageverplichtingen blijven bestaan en een alternatieve registratie moet worden opgezet. Kan de staatssecretaris aangeven wat naar verwachting de netto te besparen administratieve lasten werkelijk zullen zijn? Is de staatssecretaris niet met deze leden van mening dat de gepresenteerde argumenten ertoe leiden dat het eerder in de rede ligt om de verpakkingenbelasting niet af te schaffen, maar juist flink te verhogen, dit ook conform de alternatieve route in het rapport van de commissie Van Weeghel? Verder merken de leden van de PvdA-fractie op dat – afgezien van de belasting op pruim- en snuiftabak – de uitvoeringskosten van de andere kleine belastingen bij nadere beschouwing relatief meevallen, terwijl zij vaak een duidelijke bijdrage leveren aan ecologische en maatschappelijke doelen. Vennootschapsbelasting De leden van de PvdA-fractie hebben er begrip voor dat de staatssecretaris benadrukt dat het vestigingsklimaat gediend is met rust rond het regime voor de vennootschapsbelasting. Tegelijk constateren deze leden dat de staatssecretaris deze wens tot rust niet kan waarmaken, alleen al omdat meer tijd nodig is om tot een evenwichtiger fiscale behandeling van de deelnemingsrente te komen. Deze leden begrijpen dan ook niet waarom – tegen het advies van de Studiecommissie in – de discussie over en het onderzoek naar een meer gelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen nu abrupt wordt afgebroken. De leden van de PvdA-fractie spreken hun waardering uit voor de initiatieven van de staatssecretaris om excessieve renteaftrek bij overnameholdings te beperken (4.2). Gezien de economische en maatschappelijke ontwrichting die dit soort constructies reeds tot gevolg hadden, en nog kunnen hebben, kan de aanpak niet streng genoeg zijn. Deze leden vragen in dit verband welke bandbreedte voor de financieringsverhouding eigen vermogen versus vreemd vermogen de staatssecretaris concreet als redelijk en reëel ziet. Vervolgens is de vraag hoe groot de kans is dat aan die redelijke verhoudingen vervolgens weer afbreuk wordt gedaan door de mogelijkheid het eigen vermogen te verminderen met de geboden mogelijkheid het ‘goodwillgat’ af te bouwen. De leden van de PvdA-fractie hebben grote problemen met de voortgezette kruistocht gericht op verlaging van het Vpb-tarief. Kan de staatssecretaris nader de stelling onderbouwen dat verdere verlaging nodig is om Nederland op de ‘shortlist´ te houden voor buitenlandse ondernemers? Is het niet zo dat het Nederlandse tarief al zeer concurrerend is en dat het Vpb-tarief slechts één van de vestigingsfactoren is die buitenlandse bedrijven betrekken in hun afweging, en bovendien niet eens de belangrijkste? De leden van de PvdA-fractie signaleren verder dat verlaging van het algemene Vpb-tarief de verhouding met de belastingheffing in box 1 en box 2 verder uit het lood trekt. De feitelijk reeds degressieve structuur bij belasting op arbeid respectievelijk kapitaal wordt zo nog evenwichtiger. De leden van de PvdA-fractie waarderen overigens de inzet van de staatssecretaris om de grondslag voor de Vpb te verbreden middels invoering van de objectvrijstelling vaste inrichtingen en het handhaven van de dividendbelasting. IB-ondernemers De leden van de PvdA-fractie delen de zorg van de staatssecretaris dat het fiscale landschap voor ondernemers overwoekerd dreigt te worden door een veelheid van grondslagversmallende faciliteiten, die leiden tot hoge uitvoeringskosten bij de Belastingdienst en onduidelijkheid bij ondernemers. De vele onduidelijkheden kunnen echter niet verhullen dat de omvang van de ondernemersfaciliteiten intussen dusdanig is dat zij niet meer uitsluitend ter dienste staan van de reserverings- en investeringsfunctie van de winst, zoals de staatssecretaris zelf ook terecht vaststelt (5.1.3). Het feit dat alle faciliteiten een budgettair beslag vertegenwoordigen die bij omzetting een vlak winstboxtarief van 28,5% mogelijk maakt, geeft aan dat deze faciliteiten excessief geworden zijn ten opzichte van het 52%-tarief voor werknemers in loondienst. Als het gaat om de keuze voor één vlak tarief of voor de combinatie van een laag en een progressief tarief in de eventuele nieuwe winstbox voor ondernemers, gaat de voorkeur van de leden van de PvdA-fractie duidelijk uit naar de laatste optie. Deze leden kunnen billijken dat de zelfstandigenaftrek wordt omgezet in een vaste aftrek, zodat de prikkel tot groeien wordt versterkt. De leden vragen zich echter ook af waarom de staatssecretaris niet ook de mkb-winstvrijstelling aftopt tot bijvoorbeeld een grondslag van € 100.000. Er zijn immers slechts weinig ‘echte’ IB-ondernemers die boven deze grens uitkomen, want zodra zij personeel hebben of sterk groeien zullen zij veelal kiezen voor de BV-vorm. In de praktijk is de mkb-vrijstelling boven het genoemde bedrag een extra faciliteit voor bijvoorbeeld medisch specialisten en andere vrije beroepen, dus bij ´bedrijven’ die niet of nauwelijks op groei of op het aannemen van personeel gericht zijn. Derhalve leidt de onbeperkte mkb-vrijstelling tot een substantiële deadweight loss: het leidt niet tot extra economische groei maar maakt wel de inkomensongelijkheid onnodig groter. Kan de staatssecretaris aangegeven worden wat het budgettair beslag van de winstvrijstelling is, en kan een uitsplitsing gegeven worden naar sectoren? Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt. Loonsomheffing De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de staatssecretaris dat invoering van een loonsomheffing nader onderzoek verdient. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de randvoorwaarden die de staatssecretaris daarbij formuleert. In het bijzonder gaat het daarbij om de effecten op de koopkracht, het behoud van mogelijkheden voor effectieve prikkels voor werkgevers en de zorg dat er een gelijk speelveld moet blijven bij de keuze voor eigen risico dragen of publieke verzekering. Verkeer tussen burgers, bedrijven en Belastingdienst De leden van de PvdA-fractie waarderen zeer de onverdroten inzet om belastingfraude in welke vorm dan ook uit te roeien. De vele door de staatssecretaris uiteengezette initiatieven ter zake verdienen brede steun. Overig Met betrekking tot de Geefwet (8.1.2) constateren de leden van de PvdA-fractie dat in de goededoelensector grote onzekerheid is ontstaan. Kan de staatssecretaris de vrees wegnemen dat de Geefwet een bezuinigingswet wordt en dat het in plaats hiervan inderdaad gaat om het extra stimuleren van geven? Kan iets preciezer worden geformuleerd wanneer de Kamer nader over de voortgang van de Geefwet wordt geïnformeerd? De leden van de PvdA-fractie complimenteren de staatssecretaris met de heldere uiteenzetting over het thema ‘leefvormneutraal belastingstelsel’ en menen dat uit deze beschouwing de juiste conclusies worden getrokken. Deze zijn dat de vormgeving van het fiscale stelsel nu eenmaal een balanceeract blijft tussen rechtvaardigheid en doelmatigheid en dat een belangrijk bijkomend nadeel van belastingheffing op gezinsniveau is dat het de arbeidsparticipatie ontmoedigt. Wel vragen de leden van de PvdA-fractie aandacht voor een onbillijkheid ter zake van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Deze is ook ter sprake gekomen bij het rondetafelgesprek leefvormneutralere belastingheffing. Zoals bekend dient de geleidelijke afschaffing van de overdraagbare heffingskorting ertoe om de arbeidsdeelname te bevorderen. Kostwinners zonder werkende partner met veel vermogen kunnen echter de volledige heffingskorting alsnog verzilveren door vermogen in box 3 over te hevelen naar de niet werkende partner. Minder draagkrachtige kostwinners kunnen dit niet. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden dit onbillijke en onbedoelde effect teniet te doen of te verminderen? Ten aanzien van box 3 (8.2.2) betoogt de staatssecretaris dat het forfaitaire rendement van 4% historisch gezien niet veel afwijkt van het werkelijke rendement op de kapitaalmarkt. Weliswaar ligt het feitelijke rendement momenteel wat lager, maar er is, aldus de staatssecretaris, geen reden om aan te nemen dat 4% op lange termijn niet meer haalbaar is. De staatssecretaris merkt verder terecht op dat het effectieve forfaitaire rendement feitelijk lager is dan 4% vanwege de heffingsvrije voet in het vermogen. Tenslotte stelt de staatssecretaris dat koppeling van het forfaitaire rendement aan bijvoorbeeld het voortschrijdend gemiddelde van de rente op staatsleningen materieel weinig verschil zal maken met de huidige praktijk. De leden van de PvdA-fractie delen deze analyse, maar niet de conclusie die hieruit getrokken wordt, namelijk dat er geen aanleiding zou bestaan om het forfaitaire rendement in bovengenoemde zin variabel te maken. Want juist het argument dat er materieel weinig verschil is voor de belastingopbrengst, maakt dat er weinig budgettair bezwaar zou moeten zijn tegen een variabel systeem. Als groot psychologisch voordeel van een variabel forfaitair rendement zien de leden van de PvdA-fractie dat zo’n systeem door de belastingbetaler als billijker wordt ervaren en daarom beter is uit te leggen. Dat weegt ruimschoots op tegen de geringe inspanning van een jaarlijkse bijstelling van de forfaitaire rente. De leden van de PvdA-fractie wijzen er verder op dat koppeling aan het langjarig gemiddelde op staatsleningen slechts tot beperkte volatiliteit leidt van de belastingopbrengsten en beperkte onzekerheid bij de belastingbetaler. En voor zover van volatiliteit sprake blijft kan worden gesteld dat deze eerder gunstig dan ongunstig is. Immers, in tijden dat de inkomsten uit box 3 dalen door de lage rente hoeft de Staat zelf ook weinig rente te betalen op de staatsschuld, terwijl in tijden van stijgende rentelasten voor de Staat ook de belastinginkomsten uit box 3 toenemen. Daarbij merken deze leden op dat de belastingbetaler in tijden van hoge rente weinig problemen zal hebben om meer belasting te betalen, omdat de rente inkomsten op vermogen dit dan gemakkelijk toelaten. Anderzijds wordt belasting betalen terwijl het reële rendement op spaartegoeden vrijwel nul of zelfs negatief is als zeer onrechtvaardig ervaren en ondergraaft dit de belastingmoraal. Al met al betreuren de leden van de PvdA-fractie dat de staatssecretaris de 4% per se in steen lijkt te willen beitelen, temeer omdat hiermee ook de ‘upside’ van toekomstige belastingopbrengsten als gevolg van een mogelijk weer stijgende rente bij voorbaat wordt weggegeven. Ten slotte hebben de leden van de PvdA-fractie nog een vraag met betrekking tot het terugbrengen van de peildata voor box 3 tot één peildatum op 1 januari. Dit kan tot gevolg hebben dat iemand die in december zijn woning verkoopt maar nog geen nieuwe heeft gekocht op 1 januari plotseling zwaar aangeslagen wordt voor box 3. Hij of zij wordt geacht over de netto verkoopprijs van de woning een rendement te maken van 4% terwijl dit vermogen slechts enkele weken laag rendeert op een rekening courant, omdat immers een nieuwe woning moet worden gekocht. Dit kan er tevens toe leiden dat aan het einde van het jaar de verkoop van woningen inzakt en over de jaarwisseling getild wordt. De vraag is of de staatssecretaris dit geen ongewenst bijeffect vindt en of hier iets aan te doen is. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV Algemeen De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale agenda. Zij hadden hoge verwachtingen van de Fiscale agenda. In de Fiscale agenda ontbreekt een beschouwing over de toegankelijkheid van de fiscale wetgeving voor de burger. Eenvoud in regelgeving begint met de voor de burger begrijpelijke wetgeving. De leden van de PVV-fractie vragen hier aandacht voor. Stelt de staatsecretaris zich hierbij nog doelen? De belastingen (als percentage van het BBP) kunnen alleen substantieel omlaag als de overheidsuitgaven (als percentage van het BBP) ook substantieel omlaag gaan, een slankere overheid dus. Indien de overheidsuitgaven (als percentage van het BBP) niet structureel omlaag gaan is er bij wijzigingen in het belastingsysteem louter sprake van een verschuiving van belastingdruk binnen groepen van belastingbetalers. In de analyse van het belastingsysteem zullen ook de belastinguitgaven in het oordeel mee moeten worden genomen. Over belastingen wordt wel eens gezegd dat ze de prijs zijn voor onze beschaving. Voor die beschaving moeten dan ook zo veel mogelijk mensen een bijdrage leveren. Het geeft dan ook geen pas dat huishoudens met een (gezamenlijk) inkomen ruim boven het sociaal minimum geen bijdrage in de vorm van belastingen leveren en per saldo alleen maar profiteren van kortingen en toeslagen. Bij het vormen van een slankere overheid zal ook bezien dienen te worden op welk niveau overheidshandelen plaats dient te vinden, centraal of decentraal. Deze leden merken hierbij verder nog op dat het gaat om daadwerkelijk te komen tot een eenvoudiger, meer solide en fraudebestendig belastingstelsel. Snoeien in kortingen en toeslagen om te komen tot lagere tarieven. De belastingheffing mag ook wel wat robuuster. Dat wil zeggen minder gevoelig voor constructies. Het moet per saldo niet uitmaken of je een eenmanszaak hebt of een eenmans-BV. Dit zeker in het licht van de wijzigingen in de wetgeving van de BV’s. Belastingheffing is het heffen van belastingen en niet het herverdelen van inkomen, eerst pakken en dan teruggegeven. Het laatste levert louter uitvoeringskosten op en is voor de burger ‘vestzak broekzak’, er wordt geen meerwaarde mee gecreëerd en dient dan ook zoveel mogelijk te worden beperkt. Het gaat de leden van de PVV-fractie er om dat er zoveel mogelijk gesnoeid wordt in allerlei vrijstellingen. Deze vrijstellingen verwijzen naar de invloed van groepen die goed weten te lobbyen. Het staat deze leden voor ogen om het gesnoeide bedrag terug te geven aan de burger middels tariefsverlaging. De leden van de PVV-fractie onderschrijven de drie uitgangspunten van eenvoud, soliditeit en fraudebestendigheid. Deze leden vinden dat de belastingheffing ook robuuster moet worden, minder gevoelig voor constructies. Dat heeft tot gevolg dat er minder ambtenaren nodig zullen zijn voor controle. Maar ook dat het stelsel minder gevoelig gemaakt moet worden voor fiscale constructies, die bedacht worden door belastingadviseurs. Het moet niet zo zijn dat Henk en Ingrid de rekening betalen omdat er met behulp van adviseurs tal van slimmigheidjes gevonden worden. Dus niet alleen fraudebestendig ook een robuuster en constructiebestendig. Voorts moeten aan twee gelijke gevallen gelijke consequenties worden verbonden. Het fiscale stelsel is niet de oplossing voor alles. Hier uit volgt wel dat er een duidelijk heroverweging plaats dient te vinden van de belastingheffing als een instrument anders dan voor het generen van inkomsten voor de Staat. Bij de oordeelsvorming hierover moeten kortingen en toeslagen betrokken worden. Daarbij mag duidelijk de vergroening van het belastingstelsel eens ter discussie worden gesteld. Het heeft van uit een economische perspectief geen zin om eerst belasting te heffen en dat dan weer via subsidies naar inefficiënte energievormen terug te laten vloeien. De kosten die met het belastingstelsel gemoeid zijn moeten omlaag, dat betreft zowel de kosten van handhaving als de kosten van ontwijking. Het stelsel moet zo vorm worden gegeven dat er minder te ontwijken of te construeren valt en dat het niet loont. Naar een eenvoudiger, meer solide en fraudebestendig belastingstelsel Belastingen zijn primair om overheidsuitgaven te financieren. Tal van nevendoeleinden zijn dubieus qua doel en effect. Hoewel sommige van die nevendoeleinden nastrevenswaardig zijn moet de belastingheffing “back to the basics”. Zoveel mogelijk een vermindering van het streven van de nevendoeleinden. Weg met het instrumentalisme in de belastingheffing. Uit de Fiscale agenda wordt niet duidelijk wat er onder belastingen wordt verstaan. Hoe is het mogelijk om over een onderwerp een discussie te hebben als je niet weet waar je over spreekt? Vallen de toeslagen nu wel of niet onder het belastingstelsel? Of zijn alleen de kortingen een onderdeel van het belastingstelsel? Het wordt er echter niet duidelijker op. Er spreekt een bijna panische angst om het stelsel zelf aan een onderzoek te onderwerpen. Aan welke maatregelen denkt de staatssecretaris om te komen tot het verminderen van de belastinguitgaven gemoeid met de “deadweight loss“ problematiek? Kan de staatssecretaris aangeven welke richting hij nu op wil: 1) meer aandacht en bekendheid geven aan tal van faciliteiten waar men recht op heeft of 2) vermindering faciliteiten en lager tarief? Kan de staatssecretaris eens duidelijk aangeven wat hij met de vermelde wildgroei aan faciliteiten wil doen? Het is wel kenmerkend dat er alleen maar over voorbeelden van faciliteiten wordt gesproken. Het lijkt wel of er geen overzicht of inzicht is in het totaalbeeld van de zogenoemde ondernemerfaciliteiten. Graag verduidelijking van de staatssecretaris. Stelt de staatsecretaris zich hier op het standpunt dat grondslagverbreding gaat leiden tot tariefsverlaging? Stelt de staatsecretaris zich bij een structurele vereenvoudiging louter de afschaffing van een aantal relatief kleine belastingen voor? Zou de staatsecretaris eerst niet eens teruggaan naar het kabinet om te bewerkstelligen dat er gestopt wordt met die constante stroom van wetswijzigingen en het constante ‘finetunen’ die de grootse onzekerheid veroorzaken in de economie? De doestelling zou moeten zijn dat het beslag dat de overheidssector mag leggen op de economie zou zo duidelijk mogelijk gespecificeerd moet worden. En dat daarbij een belastingstructuur met passende tarieven gezocht zou moeten worden. Op termijn zouden de overschotten en tekorten elkaar dan opheffen. De tijdelijke fiscale maatregelen zorgen louter voor meer instabiliteit. Moet de hoogste prioriteit van deze discussie niet zijn een stabiel belastingstel voor de toekomst? Wat de leden van de PVV-fractie betreft kan de staatssecretaris terug en opnieuw beginnen met in achtneming van het (door hem zelf geformuleerde) standpunt. Uiteraard neemt een dergelijke wijziging naar een toekomstbeeld van een eenvoudiger, meer solide en fraudebestendig belastingstelsel meer dan een kabinetsperiode in beslag. Omdat het langer dan een kabinetsperiode duurt ontbreekt het de staatssecretaris daarom aan de politieke moed om over deze kabinetsperiode heen te kijken en alvast de discussie te voeren en een voorschot op de toekomst te nemen? De vraag die bij de leden PVV-fractie leeft is of juist nu eens minder finetuning en sturing via het fiscaal instrument moet plaatsvinden. Graag daarop de visie van de staatssecretaris. In hoeverre zou er binnen de Belastingdienst overgaan kunnen worden tot een meer risicobewust handelen ten aanzien van het uitbetalen van tal van kortingen en toeslagen? Wordt daarbij een risicogroepen benadering gehanteerd? Het moet niet zo zijn dat de Belastingdienst zomaar blanco cheques uitschrijft. Het lijkt er op dat de Belastingdienst maar eens zorgvuldiger moet leren om te gaan met publiek geld en dat niet met bakken de deur uit moet laten gaan. De leden van de PVV-fractie geven er de absolute voorkeur aan om het lage tarief voor de btw onverkort van toepassing te laten zijn op eerste levensbehoeften. Het steekt deze leden dat eerste levensbehoeften zoals gas en elektra voor huishoudelijk gebruik onder het hoge tarief vallen en dat die producten daarna nog eens getroffen worden door allerlei krankzinnige milieuheffingen. Voor deze leden vallen onder de het verlaagde tarief allen de huidige posten a. 1 a. t/m c. (goederen), de rest van de posten van de goederen en de diensten kunnen komen te vervallen. Voormelde verschuiving zal leiden tot een hogere btw-opbrengst, de leden van de PVV-fractie zouden deze graag vertaald zien naar daling van het lage btw-tarief en mogelijk de afschaffing van een aantal ‘kleine’ belastingen. De opslag in het kader van de SDE-plus-regeling is een belastingverhoging op eerste levensbehoeften zoals gas en elektra. Bovendien wordt hierover nog eens btw geheven, derhalve levert de regeling nog eens 19% extra belastinginkomsten op. Deelt de staatsecretaris de mening dat belasting op belasting een beetje te veel van het goede is? Kan deze dubbele heffing nu eindelijk eens voorbij zijn? De leden van de PVV-fractie zijn benieuwd op welk punt de staatssecretaris aan bijsturing denkt ten aanzien van “het optimaliseren van de fiscale positie die excessieve vormen aanneemt”. Belastingmix Het moet lonen om te werken en de leden van de PVV-fractie zijn dan ook een voorstander van het verschuiven van belastingdruk op werken naar belastingdruk op consumeren. Deze leden hebben zwaarwegende bedenkingen bij een uniform btw-tarief van 8% of 19%. Wel kunnen de leden zich vinden in een kleine versmalling van de grondslag voor het 6% btw-tarief. In de visie van de leden van de PVV-fractie dient het verlaagde btw-tarief van toepassing te zijn voor de eerste levensbehoeften, in de optiek van deze leden zijn dat dan ook echt eerste levensbehoeften. Daar mogen niet allerlei verkapte subsidies in zitten. Eerste levensbehoeften als gas en elektriciteit vallen onder het hoge tarief, daar bovenop komen nog milieuheffingen. Een verlaagd tarief voor de diensten van schrijvers en componisten valt daar niet mee te rijmen. Deze leden willen de grondslagverbreding in de btw-sfeer dan ook één op één direct omgezet zien in tariefsverlaging voor de loon- en inkomstenbelastingsfeer. Een laag btw-tarief alleen voor voedingsmiddelen heeft de voorkeur van de leden van de PVV-fractie. Deze leden kunnen de opmerking niet plaatsen op welke gronden het algemene tarief om hoog zou moeten als het lage tarief van de btw wordt beperkt voor de voedingsmiddelen en de rest van de goederen en diensten die thans onder het lage tarief vallen onder het algemene tarief worden gebracht. Het lijkt er op dat er juist een meeropbrengst in de btw wordt gerealiseerd. Vermindering van het aantal grondslagversmallers heeft de aandacht van de leden van de PVV-fractie. Het grondbeginsel van het belastingstelsel zal dan ook gericht moeten zijn op betaling nu, verschuiving en uitstel van belastingheffing moet dan ook zoveel mogelijk worden beperkt. Het verminderen van het aantal belastingen van 22 naar 16 is een mooi verhaal. Er moet echter wel goed gekeken worden of die heffingen dan weer niet via de achterdeur weer terugkomen. Als de staatsecretaris de geschiedenis in wil gaan als de grote afschaffer van belastingen heeft hij de zegen van de leden van de PVV-fractie en verdient hij een standbeeld. De enige belasting die recent is afgeschaft is de vliegbelasting. Daarvoor was het staatsecretaris Van der Ploeg die het kijk- en luistergeld afschafte. De afschaffing van de kleine belastingen kan volgens deze leden worden betaald uit de verschuiving van een aantal goederen en diensten in de btw-sfeer van laag naar hoog. De leden van de PVV-fractie achten een afschaffing van de verpakkingenbelasting een prioriteit. De leden van de PVV-fractie achten een afschaffing van de verbruiksbelasting en de belasting op leidingwater in het licht van de opbrengsten en uitvoeringskosten niet tot de hoogste prioriteit. Mogelijk kan er gekeken worden naar het met 19% belasten van de frisdranken in de btw bij het afschaffen van de frisdrankenbelasting. De belasting op leidingwater is een van die vele zotte milieubelastingen waar we wel zonder kunnen. Drinkwater wordt in de btw-sfeer met 6% belast, het is immers een eerste levensbehoefte. Via de energienota wordt dan nog eens een extra heffing aan de consument in rekening gebracht. De leden van de PVV-fractie achten het afschaffen van de verbruiksbelasting op pruim- en snuiftabak totaal ongewenst. Straks loopt heel Nederland te pruimen (kwat/quat) en te snuiven (cocaïne) en ziet de belastingbetaler er weer niets van. Daarbij moet tevens het gat dat het verval van deze heffing in de begroting slaat in overweging worden genomen. Deze leden achten het afschaffen van de afvalstoffenbelasting en de grondwaterbelasting gewenst. Afschaffing van deze belastingen middels financiering via een gelijkblijvend Vpb-tarief of grondslagverbredende maatregelen heeft de instemming van de leden van de PVV-fractie. De leden van de PVV-fractie geloven niet in het fiscaal instrument voor de sturing in de aanwending van energiebronnen. Deze leden geloven dat de energiesector een sector is die gereguleerd moet worden via het prijsmechanisme en niet via het budgetmechanisme. Milieubelastingen zijn in de optiek van deze leden dan ook schoten in de lucht zo niet schoten in het luchtledige. Opbrengsten van deze belastingen worden besteed aan complete kolder zoals vergroening. Als belasting diefstal is van de burgers, dan is dit onderdeel van het beleid aan te merken als het wegsmijten van geld. Erger nog met dat geld worden milieumaffiose prakrijken gefinancierd die niet met vermindering van belasting van het milieu te maken hebben. Die maatregelen belasten alleen de burgers. De rioolheffing, de reinigingsrechten, de afvalstoffenheffing, de zuiveringsheffing en de heffing verontreiniging oppervlaktewater zijn milieuheffingen van lokale overheden die het karakter hebben van bestemmingsbelasting of retributie. Is de staatssecretaris aan deze heffingen nog iets te doen op korte termijn? De leden van de PVV-fractie dringen aan op een versnelde afbouw van de fiscale milieufaciliteiten. Is de staatssecretaris ook voornemens te komen met een voorstel om meer belasting te heffen op onroerende zaken? De OESO-rapporten adviseren immers verschuiving van belasting op winst en inkomen naar belasting op consumptie en onroerende zaken. Is het een optie om de OZB-gebruik op woningen weer in te voeren? Zou een heffing op onroerend goed niet een solide basis kunnen op leveren voor de provinciale financiën? Er is reeds een WOZ-waarde, dus er hoeft helemaal niet zoveel extra te worden gedaan. Heffing van een provinciale OZB zou kunnen lopen via opcenten op de gemeentelijke OZB. Hoe plaatst de staatsecretaris zijn voorstellen dan ook in het kader van de door de OESO geschetste integrale hervorming van het belastingstelsel? Het nut van de kleine ondernemersregeling ontgaat de leden van de PVV-fractie. Voor de toepassing van de regeling moet er bezien worden of men voor de regeling in aanmerking komt. Is men per jaar minder aan btw verschuldigd dan € 1.345 dan is er een volledige reductie. Bedraagt de verschuldigde btw tussen de € 1.345 en € 1.883 dan wordt de verschuldigde btw gereduceerd. Vanaf een verschuldigde btw van € 1.844 vindt er geen reductie plaats. Om te bezien om men wel of niet in aanmerking komt voor de regeling dient men de btw te administreren. Tevens moet voor verschuldigde btw-bedragen boven de € 1.345 wel aangifte worden gedaan. Ligt de verschuldigde btw onder de drempel van € 1.345 en wordt er een vrijstelling gegeven van de administratieve verplichtingen dan moet er toch weer melding gemaakt worden. Is hier niet sprake van een stuk doorgeslagen regelgeving? Zou een jaarlijkse aangifte voor dit soort ondernemers niet op zijn plaats zijn een lastenverzwaring lijkt hier op voorhand niet uit voort te vloeien? De leden van de PVV-fractie zijn er een voorstander van dat de suppletieaangifte mee kan lopen in het reguliere btw-aangiftetraject. Deze leden steunen de regeling waarbij de kwartaalaangifte de standaard is maar er een mogelijkheid is en blijft om maandelijks aangifte te doen. De leden van de PVV-fractie zijn een voorstander van een belastingstelsel met zo min mogelijk grondslagversmallers, kortingen en toeslagen. Deze leden geven aan dat bij de heroverweging van het belastingstelsel expliciet ook deze kindregelingen in de in de oordeelvorming moeten worden betrokken. De leden van de PVV-fractie horen vaak dat Nederland zich als een kenniseconomie moet ontwikkelen. Het wekt dan ook haar grote verbazing dat er juist op het gebied van kennisverwerving tal van ondoorzichtige regelingen zijn. De leden van de PVV-fractie zijn een voorstander van de handhaving van de AOW-gerechtigde leeftijd op 65 jaar. Eenieder heeft dan ook de verplichting om zich tot die leeftijd zich economisch actief op te stellen en een bijdrage te leveren aan de samenleving. Mensen die na hun 65e door willen werken hoeven daar niet extra voor te worden beloond. Fiscale instrumenten hebben sowieso maar een geringe gedragsbeïnvloedende werking. Het is dan ook tijd om voor deze groep tal van fiscale stimuleringsmaatregelen te maken. De leden van de PVV-fractie steunen het onderzoek naar de defiscalisering van de partneralimentatie. De leden van de PVV-fractie steunen het initiatief van de fiscale behandeling van zorgkosten. Zorgkosten dienen binnen de sfeer van de ziektekostenverzekering en/of de AWBZ te worden opgelost en slechts bij hoge uitzondering via het fiscale stelsel. Wat betreft de horizonbepaling, het volgende. De leden van de PVV-fractie zijn er voorstander van om deze belastinguitgaven zo veel mogelijk te beperken dan dat te vertalen naar tariefsverlaging. Vennootschapsbelasting De leden van de PVV-fractie zijn verheugd dat het voornemen is de uitholling van de grondslag van de vennootschapsbelasting aan te pakken op de punten van de overnameholding en de verliesimport bij vaste inrichtingen. Met het voorstel om de opbrengst daarvan gelijk maar terug te sluizen naar de werkgevers gaat deze leden toch net een brug te ver. Belastingontwijkend gedrag wordt hier beloond met een belastingverlaging. Zo lusten deze leden er nog wel een paar. Een opinie vragen over de problematiek van de deelnemingsrente is iets te vrijblijvend. Op dit punt verwachten de leden van de PVV-fractie dan ook concrete actie. Aanbevelenswaardiger is het om een balans te vinden tussen het tarief van de vennootschapsbelasting en de tarieven van de IB/LB, dan weer over te gaan tot een verlaging van het Vpb-tarief. Zou de staatsecretaris zich er niet eens op kunnen inzetten om de grondslag van de Vpb te verbreden en niet louter in deze sfeer aan tariefsverlaging te denken. Of is hij bezig de Vpb de facto af te schaffen? De leden van de PVV-fractie missen de onderbouwing van de tariefsdaling van de Vpb. Graag hierop een toelichting van de staatsecretaris. In de optiek van de leden van de PVV-fractie moet het belastingstelsel eenvoudiger, dat betekent ook dat er minder besteed zal worden aan advieskosten. Heeft de staatsecretaris hier een beeld van? De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat duidelijkheid moet komen en pleit dan ook voor het invoeren van een budgetneutrale vermogensaftrek en –bijtelling. Om op grond van het argument dat er geen zekerheid zou bestaan op het gebied van belastingen niet tot deze maatregel over te gaan achten deze leden niet overtuigend. Als de staatssecretaris zekerheid wil creëren op het gebied van belastingen willen de leden van de PVV-fractie daar best aan meedoen maar dan leggen we de tarieven ook even grondwettelijk vast. Rechtszekerheid is op het punt van belastingen helaas niet te geven. De leden van de PVV-fractie ondersteunen de objectvrijstelling voor vaste inrichtingen van harte. Hetzelfde geldt voor de overnameholding, hierbij moet worden aangetekend dat er bij de toepassing van het goodwillgat stevige anti-misbruikbepalingen moeten worden opgenomen. IB-ondernemers De voortwoekerende wildgroei in ondernemersfaciliteiten in de IB heeft ertoe geleid dat het aantal zelfstandigen (zonder personeel) steeds groter is geworden. Dat ziet er leuk uit op papier maar de betekenis in reële termen voor de economie is beperkt. De ondernemersfaciliteiten in de IB worden gebruikt door werknemers die liever als zelfstandige aan de slag gaan omdat het meer oplevert dan in loondienst te blijven. Ook is er een groep die vervroegd stopt met werken en daarna als consultant zelfstandig aan de slag gaat, ook deze groep profiteert van deze ondernemersfaciliteiten. Per saldo levert het allemaal niet zoveel op. Bovendien is er een absurde wildgroei ontstaan aan niet alleen fiscale ondernemersfaciliteiten. Voor groei in de economie is snoeien in die faciliteiten dan ook hoogst noodzakelijk. Het lijkt er op als of de enige mensen die een bijdrage aan de Nederlandse economie leveren ondernemers zijn. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat ondernemers de ruimte dienen te krijgen om te kunnen ondernemen. In Nederland kwalificeert 1 op de 8 van beroepsbevolking als ondernemer. Een groot deel van deze nieuwe ondernemers is echter werkzaam als ZZP-er. Door de aanzuigende werking van de ondernemersfaciliteiten is een sprake van ondernemerschap dat per saldo weinig oplevert, behalve dan een hoger inkomen in vergelijking met werknemers en gederfde belastinginkomsten. Het lijkt deze leden dan ook tijd dat er meer evenwicht komt tussen werknemer en ondernemer in de fiscale tegemoetkomingen. De leden van de PVV-fractie vragen hoe deze bevoordeling van de ondernemer ten opzichte van de werknemer zich verhoudt tot het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van de Grondwet. De facto wordt er een maandelijkse extra heffingskorting gegeven van € 600, dit bovenop de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Deze extra heffingskorting geeft een belastingvrij inkomen van de ongeveer € 21.000. Voor dergelijke douceurtjes willen Henk en Ingrid als salarisverdieners ook wel in aanmerking komen. De leden van de PVV-fractie vragen waarom de staatsecretaris niet van zins is om het advies, afschaffing van de zelfstandigenaftrek en de fiscale ouderdagreserve, door te zetten. In het kader van oudedagsvoorzieningen zijn er tal van voorzieningen welke ook toegankelijk zijn voor ondernemers. Een aparte voorziening zoals de fictieve FOR voor ondernemers is dan ook overbodig. Deze leden zijn van mening dat de meewerkaftrek met ingang van 2012 afgeschaft moet worden. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat al deze regelingen in de winstsfeer wel erg globaal zijn en dat deze per saldo discriminatoir werken in de richting van niet-ondernemers. Is het dan ook niet beter om faciliteiten te bieden die daadwerkelijk recht doen aan het reserverings- en investeringselement? Door wijzigingen, verval van de minimumkapitaaleis van € 18.000, in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtspersoon BV straks beschikbaar en bereikbaar voor alle ondernemers. De facto maakt het voor het feitelijk functioneren van een onderneming geen verschil of er sprake van ondernemen in de vorm van een BV of ondernemen zonder BV. Uit oogpunt van deze feitelijkheden zou het aan te bevelen zijn voor ondernemingen in de ab-sfeer de fiscale transparantie in te voeren. Door in voering van de fiscale transparantie zou het niet meer uitmaken of ondernemingen worden gevoerd met of zonder rechtspersoonlijkheid. De introductie van een vaste basisaftrek in de zelfstandigenaftrek van € 7.200 zal dan ook contraproductief werken. De leden van de PVV-fractie zijn dan ook van mening dat de zelfstandigenaftrek afgeschaft dient te worden of te worden vervangen door een verhoogde mkb-vrijstelling. Die vrijstelling dient dan procentueel afhankelijk te zijn van de winst. Een vaste aftrek als percentage van de winst kan volgens deze leden de hier geschetste problemen voorkomen. Loonsomheffing Van eenvoudiger en een transparantere heffing van de loonheffingen zijn de leden van de PVV-fractie een groot voorstander. Wel moet deze vereenvoudiging ook daadwerkelijk tot een vereenvoudiging leiden. Een dergelijke operatie heeft ongetwijfeld consequenties voor individuele inkomensplaatjes. Het is ten aanzien van die plaatjes dan ook raadzaam om het hoofd koel te houden en niet tot flankerende maatregelen te komen die alles weer complex maken. Wat houdt een loonsomheffing in? Begrijpen de leden van de PVV-fractie de staatsecretaris goed dat er bij de loonsomheffing sprake is van een loonheffing met een vast percentage over de loonsom? Indien dit zo is, is de loonheffing per werknemer dan ook een vast percentage van het loon? De loonsomheffing leidt dan toch tot een vlaktaks over de lonen? Graag een toelichting van de staatssecretaris. Wordt de inkomstenbelasting dan ook op termijn een vlaktaks, of behoudt de inkomstenbelasting zijn progressieve tariefsstructuur? Indien de progressieve tariefsstructuur behouden blijft leidt dit onvermijdelijk tot meer aangiften en aanslagen in de inkomstenbelasting. Hierdoor ontstaat toch weer extra werk? Wordt hier door eigenlijk de efficiencywinst die ontstaat door de loonsomheffing weer niet te niet gedaan? Verkeer tussen Belastingdienst en belastingplichtigen Soms lijkt de digitale infrastructuur bij de Belastingdienst op de situatie van de A16 en de HSL. De A16, de digitale snelweg voor de ondernemers, is goed op orde. Alleen ten aanzien van de particulieren is het HSL-en en moet de particulier zich met de (gedateerde) sprinter tevreden stellen. De persoonlijke internetpagina moet dan ook binnen twee jaar staan. Aanpassing van het formele belastingrecht is in het digitale tijdperk dan ook onontkoombaar. Er zal in de massale proces anders gedacht moeten gaan worden over aangifte/aanslagoplegging en ambtshalve handelen. Heeft het kabinet last van koudwatervrees of is het kabinet er louter op uit om met behulp van de voorgestelde wijzigingen hun achterban te plezieren? Het lijkt er wel op, immers er is geen sprake van een blauwdruk voor een nieuw stelsel. Dan opeens is er wel weer sprake van het ontwikkelen van een visie op het Nederlandse belastingstelsel. Zijn er twee visies binnen het kabinet of een gebrek aan visie. Graag duidelijkheid van de staatsecretaris. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het lijkt alsof het formele recht de burger in een keurslijf dwingt. Het is echter de Belastingdienst die dit formele recht toepast. Een herzieningprocedure zou via een eenduidig, van het achterliggende belastingmiddel onafhankelijke, herzieningsmiddel kunnen lopen. Dit herzieningsmiddel zou dan afhankelijk van het achterliggende tot een in het formele belastingrecht gekwalificeerde beslissing kunnen lijden. Middels de digitalisering zou er een hoge mate van sturing kunnen plaatsvinden van deze wijzigingsstroom. Een dergelijke wijze van aanpak behoeft alleen maar een wijziging aan het begin van het belastingproces. De leden van de PVV-fractie blijven de mening toegedaan dat er naast de digitalisering ook ruimte moet zijn voor een persoonlijk contact van de belastingplichtige dan wel belastingschuldige met een ter zake deskundige medewerker. Dit contact kan plaatsvinden met een groot aantal media, het is voor deze leden wel een eis dat het ook daadwerkelijk plaatsvindt. De leden van de PVV-fractie verzoeken de staatssecretaris om bij de uitbouw van de VIA stappen te ondernemen die steeds meer in de richting gaan van ambtshalve vaststellen van de aanslag zonder medewerking van de belastingplichtige. Daarbij zou een analyse op zijn plaats zijn van de situaties waarbij er nog steeds door wijziging op de VIA moeten worden gedaan. Dit kan in de eerste plaats door de betaalde hypotheekrente in de VIA te betrekken. Aan de hand van dit prioriteitenlijstje kan de toepassing van de VIA structureel worden vergroot, daarmee kunnen de werkzaamheden van de Belastingdienst sterk verminderen. De leden van de PVV-fractie verwachten van de staatsecretaris een beleid waaruit bewustzijn blijkt van bepaalde risicogroepen en dat met behulp van een (mogelijk op het verleden gebaseerde) risicoanalyse een selectief beleid wordt gevoerd ten aanzien van het verlenen van voorlopige teruggaven en toeslagen. Bij twijfel geen uitbetaling en pas uitbetaling bij de definitieve vaststelling. Fraude is heel eenvoudig te voorkomen door minder ruimhartig met de uitvoering van bepaalde fiscale maatregelen om te gaan. We verwijzen naar hierbij naar de perikelen rond de toeslagen. Is de staatsecretaris het met de leden van de PVV-fractie eens dat door minder belasting te heffen en minder toeslagen uit te keren het heel goed mogelijk moet zijn om de fraude met het belasting- en toeslagensysteen aanmerkelijk te beperken? Lagere tarieven en minder kortingen en toeslagen is een heel mooie oplossing. Of kunnen we nu niet minder toeslagen krijgen omdat het “systeem” eindelijk werkt? Deze leden verwachten van de staatsecretaris ten aanzien van fiscale fraude van niet ingezetenen een keiharde aanpak. Het vervallen van de verblijfstitel moet daarbij mogelijk zijn. Overig De leden van de PVV-fractie wijzen er op dat er bij veel maatregelen sprake is van ‘deadweight loss’. Burgers laten niet alles in hun besluitvorming afhangen van louter financiële overwegingen. Bij kostwinnersgezinnen wordt minder vaak of bijna geen beroep gedaan op kinderopvangtoeslag dan bij tweeverdienersgezinnen. Er is bij de toekenning van de kinderopvangtoeslag ook geen rekening gehouden of er wel een balans is tussen de extra belastinginkomsten die de overheid geniet en de extra kosten in de vorm van de kinderopvangtoeslag. Uit de notitie van de initiatiefnemers voor het rondetafelgesprek blijkt dat tweeverdieners die in deeltijd werken en daarmee een totaal inkomen van € 40.000 genereren en die gebruik maken van de kinderopvangtoeslag de Staat € 4.267 kosten. Een eenverdienersgezin met een inkomen van € 40.000, ongeacht of er beroep wordt gedaan op de kinderopvang, betaalt € 7.080 aan belasting. Bij het inkomen van € 40.000 bij een eenverdienersgezin bestaat door de hoogte van dat ene inkomen geen recht op kinderopvangtoeslag. Dit verschil wordt veroorzaakt door een lager belastingopbrengst (gespreid over twee inkomens) voor € 1.552, een arbeidskorting minder ad € 1.431, de combinatiekorting € 1.356 en voor de gemiste kinderopvangtoeslag € 7.080. Een verschil van € 11.347. Een stevig bedrag dat wordt betaald voor een schijnparticipatie en een hoop vrije tijd. Wat denkt de staatssecretaris hier aan te gaan doen? Is het een optie om kinderopvangtoeslag alleen ter verstrekken in situaties waarbij er door gezinnen meer dan 40 uur wordt gewerkt en dan louter voor die uren die er meer dan 40 uur worden gewerkt? Is het een optie om kinderopvangtoeslag alleen te verstrekken in situaties waarbij er door eenpersoonshuishoudens louter voor die uren die worden gewerkt kinderopvangtoeslag te verstrekken? De leden van de PVV-fractie wijzen er op dat het in het huidige belastingstelsel niet loont om meer te gaan werken. Een parttime baan levert gerekend over het aantal uren veel meer op dan een voltijdsbaan. Een alleenstaande die 40 uur werkt en daarmee een brutosalaris verdient van € 40.000 betaalt na aftrek van de kortingen € 11.759 aan belasting, nettosalaris € 28.241. Hier levert een gewerkt uur netto € 14,71 op. Een alleenstaande die 20 uur werkt en daarmee een brutosalaris verdient van € 20.000 betaalt na aftrek van de kortingen € 3.394 aan belasting, nettosalaris € 16.606. Hier levert een gewerkt uur netto € 17,29 op. Om vanuit een situatie van 20 uur werken naar een situatie te gaan van 40 uur werken leveren de extra 20 uur per uur slechts netto € 12,13 op (slecht 70% van de eerdere 20 uur). Het is dan ook veel leuker om samen te gaan wonen en ieder 20 uur te werken. Immers dan is het gezamenlijke inkomen € 40.000 en wordt er na aftrek van de kortingen € 6.788 aan belasting betaald, dit levert een netto inkomen op van € 33.212. De Staat vangt € 4.971 minder aan belasting en subsidieert als het ware de vrijetijdskeuze van het stel. Het fiscale stelsel met de kortingen en toeslagen nodigt dan ook niet uit tot werken. Zolang deze structuur van kortingen en toeslagen onverkort blijft bestaan is werken nog steeds voor de dommen in Nederland. Of wel het fiscale systeem beperkt de inzet van het ‘human capital’. Wat denkt de staatssecretaris hier aan te gaan doen? De leden van de PVV-fractie wijzen er op dat er in box 3 sprake is van een situatie waarbij er gesproken kan worden van een splitsingstelsel. In box 3 is het mogelijk de allocatie van de vermogensbestanddelen tussen de partners zo te doen dat er gebruik gemaakt kan worden van de kortingen. Voor box 3 is een splitsingstelsel van toepassing dat voor box 1 niet wenselijk wordt geacht. Heeft de staatsecretaris er een verklaring voor dat er een dergelijk ongelijke behandeling van inkomensstromen plaatsvindt? De leden van de PVV-fractie zijn geen fan van de schenk- en erfbelasting en steunen derhalve de defiscalisering van het vruchtgebruiktestament. De 30%-regeling lijkt door te schieten. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om dit doorschieten te beperken? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA Algemeen De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale agenda in de vorm van de brief van 59 pagina’s, die de Kamer op 14 april jl. bereikte. Graag gaan deze leden op basis van deze brief de discussie aan met de staatssecretaris over de fiscale plannen. Minder gecharmeerd waren deze leden van een aantal artikelen in de pers. In deze artikelen, zoals in de Telegraaf en de NRC van 14 april jl., stonden invullingen van de fiscale plannen op het gebied van inkomstenbelastingpercentages (30%, 40% en 50%) en de btw-percentages (bijvoorbeeld 21%), die niet in de agenda stonden. Kan de staatssecretaris nader de status en de natuur van die plannen toelichten, alsmede de keuze om de invulling wel via de voorpagina van kranten bekend te maken, maar niet in de brief. Hetzelfde geldt voor de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen van 40%/60% die niet terug te vinden is in de Fiscale agenda. Hoe staat het hiermee? Mochten deze plannen een status hebben, kunt u dan een precieze doorrekening geven van het voorstel, namelijk op de volgende punten: welke percentages aangepast worden (of welke vrijstellingen geschrapt worden of welke percentages gaan gelden); een heldere uitwerking per onderdeel van de maatregel (zoals het schrappen van een vrijstelling) met de koopkrachtgevolgen. Het is namelijk opgevallen dat de staatssecretaris alleen het percentage dat aan voedsel besteed wordt geeft voor de rijkste 80% van de huishoudens. De leden van de CDA-fractie zijn ook en bijzonder geïnteresseerd wat de maatregelen voor een gevolg zouden hebben voor de mensen met een laag inkomen. De leden van de CDA-fractie hebben overigens zeer grote aarzelingen bij de voorgestelde schuif tussen de btw en de IB/LB. De leden van de CDA-fractie zien in het overzicht in tabel 1 een aantal plannen, die zij graag nader toegelicht zouden zien. Kan de staatssecretaris aangeven hoe de volgende voorstellen eruit zien: herziening fiscale regelingen kinderen; stroomlijnen boetebepalingen; aanpassing termijnen? Op het punt van de openbaarheid van de belastingrechtspraak ontvangen de leden van de CDA-fractie graag een vergelijkend overzicht van de openbaarheid van uitspraken die natuurlijke personen en rechtspersonen betreffen in de omliggende landen (VK, Duitsland en Belgie) en de wijze waarop Nederland fundamenteel verschilt van die landen. Op het gebied van één bankrekeningnummer voor contact met de Belastingdienst hebben de leden van de CDA-fractie nog een opmerking. Zij achten het wenselijk dat mensen in staat zijn en blijven om de kinderopvangtoeslag, de huurtoeslag en de zorgtoeslag rechtstreeks te laten overmaken op de rekening van de kinderopvanginstelling, de woningbouwcoöperaties of de zorgverzekeraar. Is de staatssecretaris bereid en in staat om op korte termijn ervoor te zorgen dat er bij de Belastingdienst een registertje komt van gecertificeerde rekeningnummers waarop mensen hun toeslag kunnen laten storten? Naar een eenvoudiger, meer solide en fraudebestendig belastingstelsel De leden van de CDA fractie erkennen de doelstellingen in dit hoofdstuk op één na: een papierloos en deformeel heffingssysteem. Later in deze inbreng zullen deze leden nog opmerkingen maken over de boetebedragen, maar zij wensen wel te begrijpen wat de staatssecretaris verstaat onder een deformeel heffingssysteem. Immers vooral bij de hoge boetes die hier voorgesteld worden, horen toch duidelijke en formele deadlines en waarschuwingen. Graag een reactie. De staatssecretaris stelt dat hij bij de verdere uitwerking van de Fiscale agenda, de gevolgen voor het Nederlandse verdragennetwerk nauwlettend in de gaten zal houden. Mogelijk vragen bepaalde maatregelen om een aanpassing van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001. Kan de staatssecretaris toelichten hoe hij het verdragennetwerk in de gaten gaat houden bij de uitwerking van de Fiscale agenda, aangezien de Kamer begin juni a.s. al over de notitie Fiscaal verdragsbeleid 2011 debatteert? Welke mogelijke aanpassingen van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 heeft de staatssecretaris in gedachten? Belastingmix De leden van de CDA-fractie hebben met verbazing het hoofdstuk over uniform btw-tarief gelezen. Zij erkennen dat dit een zekere vereenvoudiging zou betekenen voor de Belastingdienst, maar vinden het principieel onjuist om eerste levensbehoeften tegen het hoge btw- tarief te belasten en vrezen de grenseffecten voor regio’s als Zeeuws Vlaanderen, Limburg en Twente, waar de grensstreek shoppen aan de andere kant uitnodigt. Heeft de staatssecretaris ook onderzoek gedaan naar de grenseffecten voordat hij dit plan publiceerde of achtte hij dit niet nodig? Welke onderzoeken zijn in de afgelopen vijf jaar in Nederland gedaan naar grenseffecten van belastingen en wat is daaruit het beeld dat naar voren komt? Het idee van een ondernemersregeling gebaseerd op omzet spreekt de leden van de CDA-fractie in principe aan. Kunnen zij in dit najaar een uitwerking verwachting, inclusief een toetsing op Europeesrechtelijke aspecten? De staatssecretaris noemt als mogelijke btw-vereenvoudigingen - waarnaar hij nog nader onderzoek wil doen - herziening van de kleine ondernemingsregeling en mogelijke formalisering van de suppleties. Waarom is dit onderzoek nog niet gedaan en hoe lang gaat dit nog duren? Kan dit onderzoek voor Prinsjesdag worden afgerond? Hoe denkt het kabinet de vereenvoudiging van kindregeling te kunnen uitwerken als het wetsvoorstel dit najaar de Kamer moet bereiken? Wanneer kan de Kamer een hoofdlijnenbrief tegemoet zien? Graag een toezegging. Ook op de overige terreinen verwachten de leden van de CDA-fractie een tijdschema van brieven wanneer deze vereenvoudigingen op hoofdlijnen zijn uitgewerkt. Bij de aftrek voor zorguitgaven wijzen zij de staatssecretaris er op dat die gericht is op mensen die bovenmatige zorgkosten gemaakt hebben. Daarop dient de regeling te worden toegespitst. Natuurlijk is het dan logisch dat chronisch zieken en gehandicapten hier het meest last van hebben, maar ook iemand die niet chronisch ziek is, kan in enig jaar geconfronteerd worden met bovenmatige kosten, bijvoorbeeld door een ongeval. Blijven deze mensen wel onder de doelgroep vallen? De staatssecretaris noemt een horizonbepaling, waardoor een belastinguitgave komt te vervallen als een positieve evaluatie ontbreekt. Wie gaat deze onderzoeken uitvoeren en wanneer kan de Kamer die tegemoet zien? De leden van de CDA-fractie zien graag de kabinetsbrief over afvalbelasting voor 1 juni a.s. tegemoet. Zo kunnen zij hem betrekken bij de totale belastingplannen. Ook door de Europese Commissie worden diverse initiatieven ontplooid op het gebied van energiebelastingen. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een overzicht hiervan. Bij de belastingen op milieu zouden de leden van de CDA-fractie graag tijdig de conceptreactie van het kabinet op de nieuwe richtlijn energiebelastingen ontvangen. Wanneer kunnen zij die tegemoet zien? Vennootschapsbelasting De leden van de CDA-fractie vinden het goed als het leegzuigen van ondernemingen door rentebeatalingen wordt aangepakt. Wel hebben zij zorgen dat een uiteindelijk plan gewone ondernemingen niet dient te raken en al helemaal niet die ondernemingen die bijvoorbeeld door verliezen tijdens een recessie een laag eigen vermogen hebben. De leden van de CDA-fractie zouden graag meer duidelijkheid op een aantal punten inzake de voorgenomen renteaftrekbeperking in artikel 15d ten aanzien van overnameholdings. Op welke plaats in de wet wordt dit mogelijk opgenomen? Het lijkt de bedoeling om reële financieringsverhoudingen te ontzien. Waarom is het dan toch de bedoeling om rente op leningen verstrekt door derden binnen het bereik van de renteaftrek te brengen? Het lijkt de bedoeling te zijn om grondslagerosie tegen te gaan. Is dit ook het beoogde doel? Indien dit zo is, zou hiertoe dan een tegenvoorbeeld kunnen worden opgenomen waaruit blijkt dat de rente toch aftrekbaar is indien deze bij een crediteur in de grondslag wordt betrokken? Wordt er voor bestaande financieringsstructuren nog overgangsrecht beoogd? Er is voor gekozen om leningen van voor 1-1-2007 te ontzien. Waarom is er voor deze datum gekozen? Als reële financieringsverhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen wordt genoemd 2:3. Waarop is deze keuze gebaseerd? Waarom is hier voor een andere verhouding gekozen dan bij de thincapregeling? Het zou kunnen zijn dat reële financieringsverhoudingen niet meer als zodanig worden gezien als er geen nieuwe externe schuld wordt toegevoegd. Wat zijn de voor –en nadelen van het toevoegen van een bepaling dat een reële financieringsverhouding op het moment van de overname ook reëel blijft? In de voorgestelde reële financieringsverhouding worden alle schulden meegeteld. Zou kunnen worden overwogen om schulden, waarvan de rente van fiscale aftrek is uitgesloten door andere oorzaak dan de voorgestelde maatregelen, voor de ratio van het voorgestelde als eigen vermogen mee te nemen? Er worden om zakelijke redenen ook niet rentedragende leningen als vreemd vermogen opgenomen. Dit leidt niet tot grondslaguitholling. Kunnen deze schulden daarom bij de berekening van de ratio buiten beschouwing gelaten? In situaties van negatief eigen vermogen wordt in de voorgenomen maatregel nagenoeg al het vreemd vermogen beschouwd als excessief. In zulke gevallen zal de rente niet in aftrek kunnen worden gebracht op de operationele resultaten. In dit soort gevallen is het economisch vaak zwaar weer. Hoe wordt er met dergelijke scenario’s rekening gehouden? In veel bankschulden is een change of control bepaling opgenomen. Als er een overname plaatsvindt, dient de onderneming de schuld in dat geval af te lossen. Kan worden bevestigd dat schulden aangegaan ter financiering van een reeds bestaande schuld in de overgenomen vennootschap in het kader van een overname niet vallen onder de categorie schulden aangegaan in het verband met de verwerving van eigen belang? Kan de staatssecretaris een overzicht geven van alle bepalingen in de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 omtrent renteaftrekbeperkingen? Kan de staatssecretaris voorts aangeven welke ontwikkelingen in de wetgeving zich de afgelopen 10 jaar hebben afgespeeld? Dus welke bepalingen zijn ingevoerd, afgeschaft, aangescherpt, afgezwakt, etc.? Hoe verhoudt een en ander zich tot de voorstellen waarmee de staatssecretaris nu komt? Hoe zou in dit verband een earnings-stripping rule uitwerken, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Verder ontvangen de leden van de CDA-fractie graag een reactie op het NOB-commentaar op het punt van de vaste inrichting. Omtrent de objectvrijstelling voor buitenlandse vaste inrichtingen stelt de staatssecretaris: de onderworpenheidseis voor de voorkoming van dubbele belasting met betrekking tot winsten van actieve vaste inrichtingen komt te vervallen, wat wordt hiermee bedoeld? De dichting van het BOSAL-gat en de voorgestelde rentemaatregel lijken intern op gespannen voet te staan met elkaar. Deelt de staatssecretaris die mening? En tot slot ontvangen de leden van de CDA-fractie graag een toelichting hoe de drie voorgestelde maatregelen zullen bijdragen aan vereenvoudiging van de VPB. Hoeveel pagina’s minder levert dit op in de wetgeving, toch één van de doelen van het kabinet? IB-ondernemers De leden van de CDA-fractie wachten met interesse het onderzoek naar de winstbox af. Zij vinden het wel spannend hoe het onderscheid gemaakt gaat worden tussen winst uit arbeid en winst uit vermogen voor vooral ZZP’ers. Loonsomheffing De leden van de CDA-fractie zien met interesse de studie naar de loonsomheffing tegemoet. Zal die gepaard gaan met een oordeel van ACTAL over de administratieve lasten en van de Belastingdienst en de werkgevers en loonadministratiebureaus over de uitvoerbaarheid? Graag een toezegging. Het verkeer tussen burgers, bedrijven en Belastingdienst De spanning tussen goede behandeling van normale bedrijven en burgers en fraudebestrijding aan de andere kant, tussen een afslankingsoperatie en goed dienstverlening zijn zichtbaar. De leden van de CDA-fractie vinden de uitgewerkte voorstellen soms interessant maar missen hier toch het externe oog. Vereenvoudiging lijkt vereenvoudiging voor de Belastingdienst te betekenen en verantwoordelijkheden lijkten zeer gemakkelijk om de belastingplichtige te worden afgewenteld. Waar voor elke nieuwe belasting of stroomlijnen een commissie wordt ingesteld, probeert de Belastingdienst hier haar eigen vlees te keuren. Een mooi voorbeeld is dat de navorderingstermijn voor kwaadwillende burgers langer zal zijn dan die voor goedwillende burgers. Dat mist natuurlijk elke rechtsgrondslag en is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het gaat er verder ook vanuit de de belastingtelefoon in staat is dat onderscheid te maken. De leden van de CDA-fractie betwijfelen dat in hoge mate. Verder lijkt de aanpak van de staatsecretaris toch wel wat al te doortastend. De leden van de CDA-fractie schrikken bijvoorbeeld van zinnen zoals: Dit betekent dat het kabinet gaat onderzoeken of alle beboetbare feiten ook strafbaar moeten zijn en vice versa. Betekent dit werkelijk overheveling van de boetes naar het strafrecht en bijvoorbeeld een strafblad wanneer je een fiscale boete hebt wegens bijvoorbeeld te laat betalen? Graag een reactie! Is de staatssecretaris bereid onafhankelijk advies te vragen over welke maatregelen in deze termijn het meeste effect sorteren? Of geeft hij de voorkeur aan een hoorzitting in het parlement over dit onderwerp? De staatssecretaris stelt dat het uitgangspunt moet zijn dat de keuze voor bestuursrechtelijke afdoening met een fiscale vergrijpboete of strafrechtelijke vervolging alleen moet afhangen van de ernst van de overtreding. Kan de staatssecretaris nader toelichten wat hij hiermee bedoelt? Overig De leden van de CDA-fractie lezen voorstellen op het gebied van de vitaliteitsregeling en de Geefwet, die in dit stadium toch verder uitgewerkt zouden moeten zijn. Wat de Geefwet betreft, op welke wijze zal de regering de aangenomen motie 32504-60 voor 6 juni a.s. uitvoeren? De leden van de CDA-fractie hechten erg aan het ontvangen van de uitwerking, zoals overigens is toegezegd. In het regeerakkoord staat ook een renseigneringsplicht voor goede doelen: zij moeten een lijst kunnen overhandigen met stortingen. Potentieel is dit een enorme administratieve last voor ANBI’s. Dit zou vergemakkelijkt kunnen worden door bijvoorbeeld met de banken af te spreken dat geld, dat op een speciale ANBI-rekening gestort wordt als gift en waar de overboeker ook aangeeft dat het een gift is, automatisch op twee wijzen geregistreerd wordt: Voor de belastingbetaler als gift, die dan ook kan verschijnen in de vooringevulde aangifte. Voor het goede doel als gift in de administratie. Is de staatssecretaris bereid om dit voorstel of een alternatief uit te werken samen met de goededoelensector en de Nederlandse Banken en hierover voor Prinsjesdag te rapporteren aan de Kamer? Wat de vitaliteitsregeling betreft, op dit moment is er geen sociaal akkoord. Is de staatssecretaris bereid om ook zonder sociaal akkoord een uitwerking van de vitaliteitsregeling aan de Kamer te doen toekomen en het liefst nog voor 6 juni a.s.? Immers de wetgeving wordt dit najaar ingediend. De leden van de CDA-fractie missen nog een behoorlijk aantal punten in de Fiscale agenda. Zij grijpen deze schriftelijke inbreng aan om te vragen; Waar de antwoorden op de vragen op het dossier van zelfstandigen in de zorg toch blijven (contracteren van zelfstandigen in de zorg (Kamerstuk 32642, nr. 1); Hoe is het nu precies gesteld met de btw-heffing op CAM-artsen en welke stappen de staatssecretaris nu voornemens is te nemen? De leden van de CDA-fractie missen nog steeds een helder overzicht van waar de trouwtaks ernstig is en wat de staatssecretaris voornemens is hieraan te doen. Wanneer gaat dat overzicht, waarom meerdere keren gevraagd is, eindelijk de Kamer bereiken? En is de staatssecretaris dat ook eindelijk bereid om met plannen te komen om dit te bestrijden? De leden van de CDA-fractie zouden graag een historisch overzicht ontvangen van de WBSO: kan de staatssecretaris een overzicht geven van het gebruik en de sectoren waar hij gebruikt wordt? De leden van de CDA-fractie complimenteren de staatssecretaris voor het ter hand nemen van de defiscalisering van vorderingen en schulden. De leden van de CDA-fractie zouden, tot slot, graag een overzicht krijgen van de voor –en nadelen van het fiscale regime voor de koopvaardijsector, ook in relatie tot de visserijsector. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Fiscale agenda. Belastingmix In de Fiscale agenda wordt regelmatig verwezen naar de oproep van het recent gesloten Europact en het IMF tot verlaging van de lasten op arbeid (blz. 14). Bij deze oproep hoort toch niet per se een schuif naar belasting op consumptie? Het vorige kabinet had toch ook al een schuif ingezet van belasting op arbeid naar milieubelastingen? Waarom wordt er van deze schuif afgestapt? De leden van de SP-fractie vrezen dat wanneer de lasten op consumptie worden verhoogd en de lasten op arbeid worden verlaagd, dit degressief gaat uitpakken. Kan een tabel worden weergegeven van de inkomenseffecten voor de voorbeeldhuishoudens voor de drie scenario’s die in de Fiscale agenda worden genoemd? Dat wil zeggen de 2% verhoging van het lage tarief inclusief en exclusief voeding en een uniform tarief van 19%. Kunnen de inkomenseffecten van tussen de +3 en -3% in een puntenwolk en een tabel worden weergeven waar deze neerslaan? De staatssecretaris stelt dat een uniform tarief niet meer relatief ongunstig is voor lage inkomens omdat alle inkomens ongeveer hetzelfde percentage aan voedsel besteden. Zoals al wordt opgemerkt in een latere alinea blijkt dat deze uitspraak vooral op macroniveau geldt. Wil het kabinet nu wel of niet naar een uniform tarief? Vindt het kabinet een koopkrachtachteruitgang voor mensen met een laag inkomen bij de stap naar een uniform tarief ook een prijs van vereenvoudiging? Is daar ook bij uitgegaan dat verschillende inkomensgroepen verschillende soorten voeding nuttigen? De prijs van voeding en de kwantiteit van voedsel moeten namelijk ook worden meegenomen. Zijn daar door de staatssecretaris of onafhankelijke derden ook onderzoeken naar gedaan? Zo ja, kunnen deze naar de Kamer worden gestuurd? Wanneer alleen het lage btw-tarief alleen voor voedingsmiddelen geldt, blijft toch nog steeds de discussie gelden of voor een goed of een dienst wel of niet het lage btw-tarief moet gelden? Het is dan toch terug naar de oorspronkelijke situatie? Is het juridisch, danwel Europeesrechtelijk mogelijk om slechts voeding in het lage btw-tarief te laten vallen? Zo nee, waarom niet? Het lage btw-tarief wordt naast voeding voor verschillende goederen en diensten gebruikt. Kan voor alle 40 goederen en diensten een overzicht worden gegeven met daarbij de reden waarom voor deze goederen en diensten is besloten over te gaan tot het lage tarief? Bij de grondslagverbreding wordt ingegaan op zowel heffingskortingen als grondslagversmallers. Kan er een overzicht worden gegeven met de doelen waarvoor een specifieke korting danwel grondslagversmaller is ingevoerd? Kan daarbij ook al worden aangegeven wanneer er eventuele stapeling bij verschillende kortingen danwel grondslagversmallers voorkomt? Waarom vindt er geen verbreding van de grondslag van de inkomstenbelasting plaats door de hypotheekrenteaftrek af te toppen, een aftrekpost die nu de progressie van het belastingstelsel ondergraaft? Wat vindt de staatssecretaris eigenlijk van het feit dat sommige zeer vermogende mensen helemaal geen inkomstenbelasting betalen omdat die inkomstenbelasting volledig wegvalt tegen de aftrek van de hypotheekrente? Kan de staatssecretaris dit met droge ogen uitleggen aan de hard werkende Nederlanders die wel netjes inkomstenbelasting betalen? Is de staatssecretaris het met de leden van de SP-fractie eens dat er maatregelen moeten komen om fiscale constructies die gebruikt worden om door middel van de hypotheekrenteaftrek helemaal geen inkomstenbelasting te betalen te bestrijden? Bij het afschaffen van een aantal kleine belastingen ontbreekt ook vaak het doel waarvoor de belasting is ingevoerd. Kan voor de verschillende belastingen een overzicht worden gegeven met de doelen waarvoor de belasting is ingevoerd? De leden van de SP-fractie betreuren dat er vooral wordt gekeken naar het afschaffen van milieubelastingen en niet naar andere belastingen. De leden van de SP-fractie zijn geschrokken van het feit dat de stortbelasting op het lijstje van de af te schaffen belastingen staat. Wanneer de stortbelasting wordt afgeschaft, zal dit juist het recyclen ontmoedigen. Waarom wordt het argument van een dalende opbrengst gebruikt als een argument voor afschaffing? Wanneer een belasting een positieve rol heeft gespeeld op verminderen van de totale hoeveelheid afval, werkt afschaffen toch juist averechts? Waarom wil het kabinet niet juist recyclen nog meer stimuleren door bijvoorbeeld invoer van een verbrandingsbelasting? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat wanneer een belasting op nul wordt gesteld dit in de praktijk gelijk staat aan een afschaffing. Deelt de staatssecretaris dit standpunt? Tegenover deze mogelijke afschaffing van verschillende belastingen wordt een nieuwe milieubelasting ingevoerd, namelijk de opslag duurzame energie. Waarom wordt er door het kabinet gekozen voor het minder vergroenen van het belastingstelsel? Dit staat toch haaks tegenover de conclusie van de Studiecommissie belastingstelsel dat milieubelastingen de afgelopen jaren een effectief instrument waren in het milieubeleid? Wanneer de energiebelasting met een opslag duurzame energie hoger wordt en de btw ook wordt verhoogd zal energie heel prijzig worden, vooral voor mensen met een laag inkomen die veelal ook nog in niet goed geïsoleerde woningen wonen en dus vaak meer stoken dan mensen met een beter inkomen. Deelt de staatssecretaris dit standpunt? Hoe ziet de staatssecretaris daarbij de dubbele belasting die door veel burgers als onrechtvaardig wordt gezien? Wordt in de belastingmix ook rekening gehouden met een evenwichtige verdeling tussen de effectieve belastingdruk op arbeid, consumptie en kapitaal? Zo ja, hoe? Hoe verklaart de staatssecretaris de sterk dalende belastingdruk op kapitaal in Nederland? In de door het ministerie van Financiën gepubliceerde fiscale kengetallen, publicatie van 2009, is de effectieve belasting op kapitaal voor 2006 nog 20,0, terwijl dat getal voor hetzelfde jaar 2006 in de publicatie van 2011 nog maar 17,1 is. Ook voor andere jaren blijkt de belastingdruk op kapitaal achteraf steeds lager te zijn uitgevallen. Hoe verklaart de staatssecretaris die tendens? Vennootschapsbelasting Laat de staatssecretaris zijn mening over de behandeling van de deelnemingsrente afhangen van de aanbeveling van het topteam hoofdkantoren? Krijgen wij de aanbevelingen van het topteam hoofdkantoren zelf ook te zien? De staatssecretaris spreekt van een aanpak van de excessieve renteaftrek door overnameholdings. Hoe hoog moet de renteaftrek zijn om in de ogen van de staatssecretaris te spreken van een ‘excessieve’ renteaftrek? In de Fiscale agenda wordt gesproken van gevallen waarin de schuld van de overnameholding zo hoog is dat de fiscale winst van de overgenomen vennootschap grotendeels of zelfs geheel verdwijnt. Hoe vaak komt dat voor? Hoe lang zijn die gevallen al bekend? Heeft de staatssecretaris al een drempelwaarde in gedachten voor de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. Zo nee, waar laat hij deze van afhangen? Voor het totaal van maatregelen voor de vennootschapsbelasting wordt rekening gehouden met een budgettaire opbrengst van € 0,4 miljard. Hoeveel daarvan zou deze maatregel afzonderlijk moeten opleveren? Leidt de voorgenomen objectvrijstelling vaste inrichtingen ertoe dat vaste inrichtingen in het buitenland fiscaal gelijk worden behandeld aan een buitenlandse dochter? Zo nee, waarin zit het verschil? Waarom komt de onderworpenheidseis te vervallen? Waarom is het niet relevant of de voordelen in het land van de vaste inrichting in de belasting worden betrokken? Geldt de objectvrijstelling alleen voor ondernemingen die vennootschapsbelasting betalen? Voorziet de staatssecretaris geen problemen als er vanuit het Europees recht zal worden gesteld dat binnenlandse bedrijven nu anders worden behandeld dan buitenlandse bedrijven? Kan de staatssecretaris bevestigen dat er in dit geval geen sprake is van grondslagverruiming, maar slechts van het naar voren halen van belastinginkomsten? Is het dalen van de tarieven in de vennootschapsbelasting in andere Europese landen voor het kabinet een reden geweest om hier het tarief te verlagen? Er is in combinatie met de tariefverlagingen gekozen voor het voortzetten van een beleid van grondslagverbreding. Kan de staatssecretaris in een overzicht het verloop laten zien van de grondslag voor de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting voor de afgelopen twee decennia? IB-ondernemers De leden van de SP-fractie vragen hoe het voorstel van een extra box, de zogenoemde winstbox, past in de doelstelling om te komen tot meer vereenvoudiging van het belastingstelsel. Klopt het dat het voorstel voor een winstbox afkomstig is van VNO-NCW? Welke ondernemersfaciliteiten worden er allemaal afgeschaft bij de introductie van de winstbox? Klopt het dat het in ieder geval gaat om de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek, de fiscale oudedagsreserve, de mkb-winstvrijstelling, de meewerkaftrek en de stakingsaftrek? Hoe groot is het koopkrachtverlies van de groepen die gebruik maken van deze regelingen? Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de herverdelingseffecten? Per wanneer zou de winstbox moeten ingaan? Klopt het dat de staatssecretaris met ingang van volgend jaar de winstafhankelijke zelfstandigenaftrek afschaft om die te vervangen door een vast bedrag? Welke herverdelingseffecten brengt dat met zich mee? Klopt het dat de kleinste bedrijven daar het meest onder te lijden hebben? Kan in een tabel een overzicht worden weergegeven van welke ondernemers/ZZP-ers tussen de +3 en -3% aan inkomenseffecten zullen ondervinden? Kan de staatssecretaris bevestigen dat een ondernemer met een winst onder € 14.000 meer dan tweeduizend euro misloopt aan zelfstandigenaftrek, hoeveel is het nettobedrag onderaan de streep? Loonsomheffing Kan de staatssecretaris concreter aangeven hoe hij de loonheffingen wil gaan vereenvoudigen? Aan welke heffingen denkt hij een vereenvoudiging te behalen? Bij de randvoorwaarden wordt gezegd dat de koopkrachteffecten acceptabel dienen te zijn. Wat is volgens de staatssecretaris acceptabel? Aan welke bandbreedte moet worden gedacht? Verkeer tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige Wat bedoelt de staatssecretaris ermee als hij schrijft dat informatiestromen kunnen worden ‘gedeformaliseerd’ (blz. 11)? Kan hij daarvan enkele voorbeelden geven? De leden van de SP-fractie zijn verheugd over het feit dat de fraude nog intensiever wordt bestreden. Wat is de planning van in te voeren nieuwe regelgeving? Bij de nieuwe regelgeving wordt ook het verplicht gebruik van één rekeningnummer genoemd. Hoeveel zou het gescheeld hebben als het kabinet meteen overgegaan was tot één verplicht rekeningnummer, toen de SP-fractie voor het eerst om een naam-nummercontrole vroeg? Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de SP-fractie dat dit niet weer eindeloos uitgesteld mag worden zoals nu jaren gebeurt, maar gewoon onmiddellijk ingevoerd moet worden? Hoe wordt er omgegaan met de huurtoeslag en de rekeningnummers van enerzijds de woningcorporatie en anderzijds de huurder? Waarom spreekt het kabinet met geen woord over het belasten van financiële transacties of over een bankbelasting? Deelt het kabinet de mening van de leden van de SP-fractie dat Nederland op internationaal niveau hierin zijn verantwoordelijkheid dient te nemen? Zo ja, welke stappen gaat het kabinet nemen? Zo niet, waarom niet? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66 Algemeen De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van de Fiscale agenda. De leden zijn van mening dat er een aantal voorstellen wordt gedaan die de moeite waard zijn om verder uit te werken, bijvoorbeeld de verschuiving van directe naar indirecte belasting en de behandeling van eigen- en vreemd vermogen van bedrijven. Deze leden zijn echter van mening dat een aantal belangrijke elementen ontbreekt. Zo zijn deze leden van mening dat het gedeelte over een leefvormneutraal belastingstelsel nog erg summier is, ook missen zij de fiscale behandeling van het eigen huis en vergroening van het belastingstelsel. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de verschillende maatregelen die hij voornemens is te nemen, inclusief het budgettaire beslag, zodat inzichtelijk wordt wat de afzonderlijke maatregelen (mogelijk) opleveren en welke andere maatregelen daarvan worden gedekt? Ook zouden de leden graag zien dat in dit overzicht wordt opgenomen of de maatregel bij de bedrijven of bij de gezinnen neerslaat. Graag een helder overzicht. De leden van de fractie van D66 constateren dat in het tijdschema, zoals geschetst in hoofdstuk 1, slechts een deel van de voorstellen is opgenomen. De leden veronderstellen dat dit het geval is omdat over een aantal onderwerpen nog verdere discussie en gedachtevorming nodig is. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer hij ook met deze punten aan de slag wil gaan? De leden van de fractie van D66 constateren dat de staatssecretaris van mening is dat het belastingstelsel te ingewikkeld is geworden door te veel instrumentalisme en nevendoelen in het belastingstelsel. Kan de staatssecretaris aangeven welke nevendoelen het kabinet wil behouden en welke het kabinet niet langer wil nastreven? De belastingmix De leden van de fractie van D66 constateren dat het kabinet de lasten op arbeid wil verlagen. Dat ondersteunen deze leden. Zij constateren dat het kabinet een verhoging van de lasten op consumptie het meest voor de hand liggend vindt. De leden zijn echter van mening dat ook een vergroening van het belastingstelsel waarin de vervuiler betaalt en waarin werken meer gaat lonen hier een zeer logische mogelijkheid voor is. Kan de staatssecretaris toelichten waarom gekozen is voor een verhoging van de belasting op consumptie en welke mogelijkheden hij ziet om bij de verlaging van de lasten op arbeid ook het belastingsysteem te vergroenen? Het kabinet wil op een langere termijn toe naar een uniform btw-tarief van 19%. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de btw-tarieven in andere Europese landen? Kan de staatssecretaris toelichten waarom is gekozen voor dit percentage en wat de overwegingen zijn om het hoogste btw-tarief niet gelijktijdig met enkele procentpunten te verlagen? De leden constateren dat het kabinet voornemens is het lage tarief op te trekken richting het hoge tarief. Kan de staatssecretaris toelichten waarom er niet voor gekozen wordt om het hoge tarief gelijktijdig te verlagen? Kan de staatssecretaris aangeven wat het btw-tarief wordt wanneer wel wordt gekozen voor uniformering van het hoge en het lage tarief, maar de gehele opbrengst wordt gebruikt om het btw-tarief te verlagen; een budgettair neutrale uniformering dus? En wat levert vervolgens - vanuit het uniforme tarief - een verhoging van het tarief met één procentpunt op? De leden van de fractie van D66 lezen dat een verhoging van het laagste btw-tarief niet relatief ongunstig is voor de laagste inkomens. Kan de staatssecretaris dit nader toelichten? In de grafiek op pagina 16 wordt voeding als percentage van de totale bestedingen weergegeven. Kan de staatssecretaris een grafiek presenteren waarin ook het 1e en 2e inkomensdeciel wordt weergegeven? De leden van de fractie van D66 constateren dat de milieubelastingen de afgelopen jaren effectief zijn gebleken. De leden zijn daarom van mening dat een verdere vergroening van het belastingstelsel een goed instrument is om het milieubeleid verder vorm te geven en om het principe ‘de vervuiler betaalt’ verder door te voeren. Het kabinet kiest hier echter niet voor. Kan de staatssecretaris toelichten waarom dit niet het geval is? Kan de staatssecretaris met name ook toelichten waarom niet wordt gekozen voor een belastingschuif van arbeid naar milieu, aangezien het kabinet wel het standpunt deelt dat werken moet lonen. Vennootschapsbelasting De leden van de fractie van D66 zijn verheugd dat het kabinet voornemens is om de excessieve renteaftrek voor overnameholdings verder te beperken. De leden zijn dan ook erg geïnteresseerd in de uitkomsten van het overleg. Is de staatssecretaris voornemens om de Kamer voor het zomerreces over de te kiezen richting te informeren? De leden van de fractie van D66 zijn in het kader van aanpak van de renteaftrek van bedrijven zeer teleurgesteld dat niet ook de renteaftrek van het eigen huis nader wordt bekeken. De leden zijn van mening dat ook in de vormgeving van de hypotheekrenteaftrek het hebben van schuld wordt gestimuleerd en vinden daarom dat ook deze fiscale stimulans moet worden aangepakt. Kan de staatssecretaris toelichten waarom dat niet gebeurt? Overig - Leefvormneutraal belastingstelsel De leden van de fractie van D66 zijn teleurgesteld over de paragraaf over de leefvormneutraliteit. De leden hebben onder vorige kabinetten verschillende malen moties ingediend om inzicht te krijgen in de keuzes die er worden gemaakt in het belastingstelsel, de inzet van verschillende instrumenten en de effecten hiervan op verschillende leefvormen. Deze analyse vinden de leden niet terug in de Fiscale agenda. Partijen met een verschil in politieke kleur vragen om meer aandacht te besteden aan een meer leefvormneutraal belastingstelsel en hebben om die reden ook de krachten gebundeld voor het organiseren van een rondetafelgesprek. De uitgangspunten van deze partijen zijn verschillend, maar het onderwerp waar meer inzicht en duidelijkheid over moet komen is hetzelfde. Daarom willen de leden alsnog de staatssecretaris vragen om dit inzicht te verschaffen. De leden van de fractie van D66 willen weten wat het principiële uitgangspunt is van het kabinet. Is de staatssecretaris bereid om zich in ze zetten voor een meer leefvormneutraal maken van het belastingstelsel? De leden vragen daarnaast inzicht in de effectiviteit van de verschillende fiscale instrumenten die met name worden ingezet om arbeidsparticipatie te bevorderen. Ook vragen de leden om inzicht te verschaffen in de manier waarop toeslagen worden toegekend en in welke mate de leefvorm daarbij van invloed is. De leden van de fractie van D66 constateren dat het aantal alleenstaanden de komende jaren naar verwachting fors stijgt. Verschillende leefvormen kennen een verschillende belastingdruk. Is er onderzoek gedaan naar het effect van het toenemende aantal alleenstaanden op de belastingopbrengsten in de toekomst? Zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten? Zo nee, is de staatssecretaris bereid om deze analyse uit te voeren? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks Algemeen De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale agenda. Deze leden waarderen de open opstelling van de staatssecretaris om de discussie aan te willen gaan met het parlement en de samenleving over de fiscale agenda voor de toekomst. De leden van de fractie van GroenLinks willen enkele vragen stellen over de Fiscale agenda. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de staatssecretaris hoe de Fiscale agenda zich verhoudt tot de voorstellen van de Studiecommissie belastingstelsel. Wat is de reden dat een groot deel van de voorstellen van de Studiecommissie niet wordt overgenomen door de staatssecretaris? Waarom zijn de vijf kernthema’s die de staatssecretaris van Financiën in het kabinet Balkenende 4 heeft meegegeven aan de Studiecommissie belastingstelsel, te weten soliditeit, solidariteit, economische efficiëntie, eenvoud en milieuvriendelijkheid, niet gehanteerd als uitgangspunten voor de Fiscale agenda? Wat is de achterliggende gedachte dat de staatssecretaris in plaats hiervan alleen heeft gekozen voor de uitgangspunten eenvoud, soliditeit en fraudebestendigheid? Betekent dit dat het huidige kabinet minder belang hecht aan solidariteit en milieuvriendelijkheid? Wat betekenen de voorstellen van de Fiscale agenda voor de solidariteit en de milieuvriendelijkheid van het fiscale stelsel? Kan de staatssecretaris hier inzicht in verschaffen? In het kabinet Balkenende 4 maakte de staatssecretaris van Financiën nog een speerpunt van fiscale vergroening. Is de staatssecretaris van Financiën in dit kabinet dat ook van plan? Zo ja, wanneer kan de Kamer de voorstellen voor verdergaande fiscale vergroening tegemoet zien? Zou de staatssecretaris nader onderzoek willen laten doen naar de verwachte economische –en werkgelegenheidseffecten van een verdergaande fiscale vergroening? En dan fraudebestendigheid. Een nobel streven voor een belastingparadijs. Betekent dit dat naast belastingontduiking ook belastingontwijking wordt aangepakt? Graag een toelichting op de reikwijdte van het begrip fraudebestendigheid, zoals de staatssecretaris dit van plan is te gebruiken. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er in algemene zin een afweging is gemaakt tussen de uitgangspunten eenvoud, soliditeit en fraudebestendigheid en andere politieke uitgangspunten die hebben geleid tot de uiteindelijke voorstellen in de Fiscale agenda. Zo ja, welke afwegingen zijn dit? Specifiek ontbreken er belangrijke voorstellen van de Studiecommissie belastingstelsel om de opbrengsten meer solide te maken als een toename van de belasting op onroerend goed in de belastingmix, een versnelling van de fiscalisering van de AOW en afschaffing of inperking van de aftrekposten als de hypotheekrenteaftrek, pensioenpremies en gerichte vrijstellingen in de loonbelasting. Ook ontbreken de voorstellen van de Studiecommissie belastingstelsel om de belastingen milieuvriendelijker te maken als het afschaffen van het lage tarief voor rode diesel en lpg en het variabel maken van de motorrijtuigenbelasting. Waarom neemt de staatssecretaris deze voorstellen niet mee? Kan de staatssecretaris een vergelijking maken tussen de voorstellen in de Fiscale agenda met de voorstellen van de Studiecommissie belastingstelsel inclusief de effecten daarvan op soliditeit, solidariteit, economische efficiëntie, eenvoud en milieuvriendelijkheid in vergelijking? Het argument van eenvoud wordt aangedragen om het aantal belastingen te beperken, maar onduidelijk blijft wat de kosten en baten zijn van deze afweging en wat de alternatieven zijn. Zo ontbreken belangrijke voorstellen van de heroverwegings-commissie toeslagen die tot veel grotere eenvoud kunnen leiden. In dit kader vragen de leden van de fractie van GroenLinks de staatssecretaris hoe de Fiscale agenda zich verhoudt tot de voorstellen van de heroverwegingscommissie toeslagen. Als het uitgangspunt is om eenvoud te bereiken is er met de afschaffing van de zorgtoeslag een ruim 14 keer zo grote besparing mogelijk op de uitvoeringskosten van de Belastingdienst als met de afschaffing van de verpakkingenbelasting en zouden bovendien de administratieve lasten worden verlicht van vijf miljoen huishoudens in plaats van van 4.152 belastingplichtigen. Deze overweging komt in de Fiscale agenda niet ter sprake terwijl juist eenvoud als uitgangspunt is gekozen. Waarom is dit voorstel niet meegenomen in de Fiscale agenda? Kan de Tweede Kamer hier nog separate voorstellen over verwachten? Kan de staatssecretaris aangeven wat de kosten en baten zijn van de vereenvoudigingsvoorstellen in de Fiscale agenda ten opzichte van de alternatieven? Welke milieueffecten gaan er bijvoorbeeld gepaard met de afschaffing van de verpakkingenbelasting en hoe denkt het kabinet deze te gaan opvangen? Kan de staatssecretaris aangeven wat de uitvoeringskosten van de Belastingdienst versus het verwachte milieueffect zouden zijn van de introductie van een belasting op uranium, een belasting op het gebruik van koelwater door energiecentrales en/of een belasting op het lozen van koelwater door energiecentrales? Is het kabinet voornemens één of meer van deze milieubelastingen in te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn? Belastingmix De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van de alternatieve voorstellen om de belasting op arbeid te verlagen via een verschuiving naar de belasting op consumptie via verhoging van de totale btw-ontvangsten. In principe juichen deze leden dat zelfs toe, maar dan toch net even anders dan voorgesteld. De staatssecretaris omschrijft hier een aantal varianten om ongewenste grenseffecten op te kunnen vangen. In hoeverre zijn eventuele grenseffecten van een uniform btw-tarief te voorkomen door de belastingverlaging op arbeid specifieker te richten op de eerste schijf en/of de arbeidskorting, zodat een hogere btw in mindere mate hoeft te worden doorberekend in de prijzen in de supermarkt? Wat zijn de herverdelingseffecten van een uniform btw-tarief van 19% of van 20% en hoe kunnen deze het meest inkomensneutraal worden gecompenseerd? Waarom denkt de staatssecretaris aan een compensatie via de 1e, 2e en 3e schijf? Als alleen de 1e schijf wordt gecompenseerd profiteert toch ook iedereen ervan en dan kunnen de grotere effecten voor de lagere inkomens toch beter worden gecompenseerd? Wat zijn de effecten op het milieu van een uniform btw-tarief van 19% of van 20%? Wat zijn de effecten op arbeidsintensieve diensten van een uniform btw-tarief van 19% of van 20% en in hoeverre kunnen deze effecten worden gemitigeerd door de belastingverlaging op arbeid specifieker te richten op de eerste schijf en/of de arbeidskorting? Kan de staatssecretaris een concreet voorbeeld uitwerken van de effecten voor een kapper? Zijn er bij een uniform btw-tarief nog mogelijkheden om biologische producten te stimuleren door deze vrij te stellen van btw? Wat zijn de verwachte effecten op de inflatie van de invoering van een uniform btw-tarief van 19% of van 20% in 2012? Wat zijn de verwachte effecten op de inflatie als het lage btw-tarief wordt verhoogd naar 8% in 2012? Wat zijn de effecten als het lage btw-tarief voor voedsel 6% blijft, de btw voor de overige producten met een laag tarief 8% wordt en het hoge btw-tarief 20% wordt voor de uitvoeringskosten, de administratieve lasten, de inkomenseffecten en de milieueffecten? Wat zijn de effecten als het lage btw-tarief integraal naar 8% gaat? Wat zijn de effecten als het lage btw-tarief voor voedsel 6% blijft en er voor de overige producten een uniform tarief van 19% versus 20% geldt voor de uitvoeringskosten, de administratieve lasten, de inkomenseffecten en de milieueffecten? Wat is het economisch minst verstorende scenario voor de btw-tarieven en naar implementatieschema? De leden van de fractie van GroenLinks hebben met teleurstelling kennisgenomen van het voorstel om slechts tot een verkenning over te gaan naar de manieren om de belastinggrondslag te verbreden. De Studiecommissie belastingstelsel heeft gewezen op het belang van een toename van de belasting op onroerend goed in de belastingmix, een versnelling van de fiscalisering van de AOW en afschaffing of inperking van de aftrekposten als de hypotheekrenteaftrek, pensioenpremies en gerichte vrijstellingen in de loonbelasting. De Studiecommissie belastingstelsel staat daarin niet alleen, maar zo’n beetje elke economische autoriteit heeft hetzelfde geadviseerd. Wat gaat het kabinet daar wanneer aan doen? Kan de staatssecretaris een totaaloverzicht geven van de aftrekposten die de belasting uithollen, de omvang van deze posten in euro en hoeveel euro hierdoor gemiddeld ten goede van welke inkomensgroep komt? Met hoeveel kunnen de belastingpercentages structureel omlaag van de verschillende schijven als de aftrekposten geleidelijk worden afgeschaft en welke potentiële effecten zouden hierdoor structureel optreden voor de economie en de werkgelegenheid? De leden van de fractie van GroenLinks hebben met zorg kennisgenomen van de voorstellen van de staatssecretaris om enkele kleine belastingen en milieubelastingen af te schaffen. Het kabinet is voornemens om de Rijksbijdrage aan het Afvalfonds via de begroting van het ministerie van I&M af te schaffen. In het bestuursakkoord is afgesproken dat dit met ingang van 2013 zal geschieden. Verder is in het bestuursakkoord ook afgesproken dat nog nadere afspraken gemaakt zullen worden tussen Rijk, VNG en bedrijfsleven om ervoor te zorgen dat een inzamelingssysteem voor verpakkingsafval blijft draaien en gemeenten vergoed zullen blijven worden voor de taken of diensten die zij voor het bedrijfsleven uitvoeren in het kader van de producentenverantwoordelijkheid. Op welke termijn worden deze afspraken gemaakt? Wanneer zullen de gemeenten naar verwachting duidelijkheid krijgen over de wijze van financiering? Is de verwachting dat er vanaf 2013 een vergelijkbaar budget beschikbaar zal zijn voor gemeenten om de inzamelingssystemen voor afval, de maatregelen voor afvalreductie en de maatregelen voor het tegengaan van zwerfafval overeind te houden? Is het kabinet voornemens de huidige doelstellingen voor de aanpak van zwerfafval en verpakkingen overeind te houden? Heeft de staatssecretaris ook overwogen om in plaats van de verpakkingenbelasting af te schaffen, de prijsprikkel in de verpakkingenbelasting fors te verhogen, conform de geboden optie door de Studiecommissie belastingstelsel? Waarom is daar niet voor gekozen? Wat gaat het kabinet doen om te compenseren voor het negatieve milieueffect als gevolg van afschaffing van de verpakkingenbelasting? Is het kabinet voornemens aanvullende maatregelen te nemen om bedrijven te stimuleren het gebruik van verpakkingen te verminderen? Is het kabinet voornemens om onderzoek te laten doen naar mogelijke maatregelen om het gebruik van verpakkingen terug te dringen en hergebruik van verpakkingen te stimuleren? Hoe verhoudt het afschaffen van de verpakkingenbelasting zich tot artikel 15 uit Richtlijn 2006/12/EG betreffende afvalstoffen? Dat artikel schrijft voor dat de kosten van verwijdering van afval voor rekening van de veroorzakers van afval moeten komen. Is het verwachte milieueffect van het tegelijkertijd verhogen van de BTW en afschaffen van de belasting op leidingwater per saldo positief of negatief? Hoe zou het eventueel afschaffen van de afvalstoffenbelasting zich verhouden tot artikel 15 uit Richtlijn 2006/12/EG betreffende afvalstoffen? Dat artikel schrijft voor dat de kosten van verwijdering van afval voor rekening van de veroorzakers van afval moeten komen. In zijn brief van 30 november 2010 (Kamerstuknummer 31239-103) schreef de minister van EL&I dat de SDE+-regeling mogelijk deels gefinancierd zou worden door een kolen- en gasbelasting. Is het kabinet voornemens de SDE+ deels uit een kolen- en gasbelasting te financieren? Zo nee, waarom niet? Wordt in het onderzoek van CE Delft/Ecofys naar de belastingen op energieproducten en CO2 in de lidstaten om ons heen ook gekeken naar de € 7,5 miljard (Bron: onder meer ‘Grenzen aan groen? Bouwstenen voor een groen belastingstelsel’ van CE Delft) aan niet-duurzame subsidies, die het gebruik van fossiele brandstoffen stimuleren? Worden de resultaten van het onderzoek ook aan de Kamer toegezonden? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? De Europese Commissie heeft voor 2011 en 2012 een derogatie op de Europese richtlijn met betrekking tot de Energiebelasting verleend voor de verlaagde tarieven in de energiebelasting voor de glastuinbouw. Is de verwachting dat de Europese Commissie voor na 2012 opnieuw derogatie verleent? Uit onderzoek van CE Delft (‘Convenant Benchmarking Energie-efficiency: resultaten en vrijstellingen energiebelasting’) blijkt dat de relatieve energie-efficiency van het Nederlandse bedrijfsleven in de convenantperiode afgenomen is. Worden nieuwe afspraken gemaakt met de energie-intensieve industrie, nu het ‘Convenant Benchmarking Energie-efficiency’ niet effectief gebleken is? Vennootschapsbelasting De leden van de fractie van GroenLinks zijn blij dat de staatssecretaris enkele van de bestaande onevenwichtigheden in de vennootschapsbelasting (VPB) wil gaan aanpakken. Wel vragen deze leden waarom de staatssecretaris ervoor kiest het VPB-tarief te verlagen en als dan al wenselijk zou zijn waarom er dan niet gekozen wordt voor het lage VPB-tarief in plaats van voor het hoge VPB-tarief? Deze leden vragen of de staatssecretaris nog meer maatregelen overweegt om de overstimulering van vreemd vermogen te beëindigen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de staatssecretaris nog geen maatregelen voorstelt om de deelnemingsrente aan te pakken. Verder vragen deze leden hoe de staatssecretaris staat tegenover de voorstellen van de Studiecommissie om een vermogensaftrek te introduceren in de VPB ter bevordering van een gelijke behandeling tussen eigen en vreemd vermogen. Ten slotte vragen deze leden de staatssecretaris om inzicht te geven in de mate waarin deze maatregelen bijdragen aan het wegnemen van de huidige onevenwichtigheden via een overzicht van de huidige en de verwachte situatie ten aanzien van het gemiddeld betaalde effectieve vennootschapsbelastingtarief door kleine en door grote bedrijven in Nederland en van de spreiding daartussen, met een uitsplitsing tussen internationale en nationale bedrijven en een uitsplitsing tussen eigen en vreemd vermogen en in rekening gebrachte kosten. IB-ondernemers De leden van de fractie van GroenLinks maken zich zorgen over de voorstellen voor IB-ondernemers. Wat zijn de inkomenseffecten voor ondernemers met een winst tot 20.000 euro van de voorgestelde tussenstap in 2012 en van het eindbeeld? Waarom wordt het advies van de SER niet overgenomen om de zelfstandigenaftrek te variabiliseren (bijvoorbeeld naar winst) zodat ook parttime ondernemers profiteren van de zelfstandigenaftrek? Hoeveel geld kan er worden bespaard door de zelfstandigenaftrek ook in de toekomst te blijven aftoppen op het huidige maximum in plaats van er een basisaftrek van te maken? Waarom wordt er gestreefd naar een algemene winstvrijstelling in plaats van een meer gerichte stimulans voor innovatie en duurzaamheid? Is de staatssecretaris bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de winstvrijstelling sterker te richten op innovatie en duurzaamheid? Wordt de uitvoering door de Belastingdienst echt eenvoudiger door een vierde box aan het belastingstelsel toe te voegen? Wat is de verwachte besparing op de uitvoeringskosten? Wat zijn de voordelen van het toevoegen van een aparte box, zijn die voordelen niet op een andere manier te realiseren? Loonsomheffing De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de loonsomheffing wel haalbaar is, gezien de reeks randvoorwaarden die de staatssecretaris hieraan stelt. Kan de staatssecretaris een tipje van de sluier oplichten aan welke alternatieven er wordt gedacht? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Fiscale agenda, waarin de staatssecretaris uitwerkt hoe hij streeft naar een eenvoudiger, meer solide en fraudebestendiger belastingstelsel. Terecht wijst hij erop dat het opeenstapelen van diverse fiscale instrumenten ervoor heeft gezorgd dat het stelsel nog maar door weinig mensen wordt begrepen. Ook herkennen deze leden dat de vinger wordt gelegd bij de grenzen van het instrumentalisme. Deze constateringen bieden volgens de leden van de SGP-fractie voldoende aanknopingspunten voor een vernieuwende agenda. Teleurstellend vinden deze leden het echter dat de staatssecretaris de kans niet heeft gepakt om de vereenvoudigingsmogelijkheid bij uitstek grondig uit te werken door de mogelijkheden te verkennen van een leefvormneutralere belastingheffing. Een groot deel van de inbreng zal daarom over dat thema gaan. De belastingmix De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de suggestie om in ruil voor lagere lasten op arbeid hogere belastingen op consumptie te heffen. Zoals al eerder aangegeven, zijn de leden voorstander van dit principe, mits dat wordt ingebed in een bredere visie op de inkomstenbelasting. Door het consumeren meer te belasten in ruil voor lagere belastingen op inkomen, krijgen consumenten meer invloed op de belastingen, worden consumenten bewuster van hun koopgedrag en krijgt de economie een impuls omdat de marginale tarieven op arbeid dalen. Een verhoging van het verlaagde tarief met een aantal procent is voor de leden van de SGP-fractie dus bespreekbaar, evenals het beperkt afschaffen van het verlaagde tarief voor een aantal goederen en diensten. Een uniform en/of hoger btw-tarief vinden de leden van de SGP-fractie op termijn wellicht acceptabel, mits dat internationaal wordt afgesproken en mits duidelijk is dat daarmee de koopkracht van de laagste inkomensgroepen niet geraakt wordt. Daarom vragen zij of de staatssecretaris de consequenties van een uniform en/of hoger tarief met het oog op deze criteria nader kan toelichten. De leden van de SGP-fractie zijn met de staatssecretaris van mening dat het belastingstelsel een stuk minder complex kan worden als gekozen wordt voor minder grondslagversmallers en dus voor grondslagverbreding in ruil voor lagere tarieven. Zij vinden de visie van de staatssecretaris echter te beperkt als hij het slechts heeft over ‘een afruil tussen eenvoud en effectiviteit’, aangezien het draagkrachtbeginsel ook een breed gedragen principe van het belastingstelsel is. Opvallend is ook dat de kindregelingen alleen vanuit het perspectief van het bevorderen van arbeidsparticipatie worden bezien. Wordt hiermee miskend dat de meeste van deze regelingen een inkomensondersteunende functie vervullen en niet een instrumentele? Wil hij daar verandering in aanbrengen, of interpreteren de leden van de SGP-fractie de staatssecretaris verkeerd? Erkent hij met de leden van de SGP-fractie dat het onmogelijk is om de kindregelingen op deze manier te wijzigen, zonder dat hiermee het verschil in netto belastingdruk en draagkracht tussen en binnen de verschillende leefvormen nog groter wordt? De leden van de SGP-fractie komen daar in het kader van de leefvormneutraliteit van het belastingstelsel nader op terug. De leden van de SGP-fractie zouden graag meer inzicht krijgen in de manier waarop de staatssecretaris het fiscale regime voor ouderen denkt te kunnen vereenvoudigen. Daarnaast willen zij inzicht krijgen in de mogelijkheden die de staatssecretaris ziet om de regelingen beter te richten op het stimuleren van doorwerken. Hoe kijkt hij in dit verband aan tegen de aangenomen motie-Dijkgraaf / Van Hijum, waarin de regering wordt verzocht de Kamer te informeren over de mogelijkheden ook voor kleine werkgevers aantrekkelijk te maken? Dat kan bijvoorbeeld door de bestaande premiekortingen te vervangen door een (fiscale) bonus. De reden waarom zij hier de aandacht op vestigden, is de constatering dat de stimuleringsfunctie van de premiekorting voor het MKB klein is omdat zij de premiekortingen vaak niet of slechts beperkt kunnen verzilveren. Wil de staatssecretaris over de uitvoering van deze motie in gesprek treden met zijn collega van SZW? Graag reactie. De leden van de SGP-fractie willen de staatssecretaris vragen of hij de consequenties van het defiscaliseren van partneralimentatie inzichtelijk wil maken. Voorheen werd verondersteld dat het systeem van aftrek van alimentatie budgettair neutraal plaats zou vinden. Immers, tegenover de gegeven alimentatie staat de verplichting van de ontvanger deze als inkomenspost voor de te berekenen inkomensbelasting op te geven. Nu blijkt echter dat met de aftrek jaarlijks € 341 miljoen gemoeid is, terwijl uit de bijtelling jaarlijks € 195 miljoen wordt opgebracht. Wordt dat verschil met het defiscaliseren afgebouwd? De leden van de SGP-fractie hechten aan diverse verhelderende voorbeelden waarmee de koopkrachtconsequenties en het budgettaire beslag duidelijk worden. Door een huwelijk of een andere verbintenis verbinden de partners zich vrijwillig over en weer in te staan voor elkaars levensonderhoud en voor die van hun eventuele kinderen. Kan de staatssecretaris aangeven of er na het defiscaliseren van de alimentatie nog een noodzaak is om de kosten van gescheiden partners (fiscaal) anders te behandelen dan de kosten die nog samenwonende partners of gehuwden hebben voor het levensonderhoud van hun kinderen of partner? Kan de staatssecretaris concretiseren welke nadere aftrekbeperkingen hij onderzoekt binnen de regeling voor specifieke zorgkosten? Wat is hiervan de noodzaak? Hoe wil hij voorkomen dat met het beperken van de aftrek van specifieke zorgkosten ook chronisch zieken en gehandicapten door deze maatregel geraakt worden als zij zorgkosten maken die anderen die niet tot de doelgroep behoren, ook maken? De leden van de SGP-fractie vinden de gedachte om een horizonbepaling aan het toetsingskader toe te voegen erg aansprekend, mits die inderdaad alleen gaat gelden voor de belastinguitgaven en niet voor de draagkrachtkortingen. Daarmee kan worden voorkomen dat een instrumenteel gebruik van kortingen zich voortzet, zonder dat de doelstelling waarvoor die in het leven is geroepen nog actueel is. De staatssecretaris noemt in dit verband specifiek de ouderschapsverlofkorting. Kan hij inzicht geven in de lijst grondslagversmallers die het karakter van een belastinguitgave hebben? Welke van de huidige regelingen zijn kansrijk om hiervoor in aanmerking te komen? De leden van de SGP-fractie nemen kennis van de paragraaf over milieumaatregelen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij het omvormen van enkele kleine milieubelastingen naar een verhoging van de btw ziet? Geldt die verhoging van de btw specifiek voor de producten waar nu een milieubelasting op geheven wordt, of geldt de verhoging van de btw voor alle producten? IB-ondernemers De leden van de SGP-fractie hebben enkele kritische vragen bij het voorstel van de staatssecretaris om de degressieve zelfstandigenaftrek in 2012 om te zetten in een vaste basisaftrek en verkenningen uit te voeren naar een winstbox. Welke voorwaarden hanteert de staatssecretaris voor de vaste basisaftrek? Blijft de meewerkende partner in aanmerking komen voor de zelfstandigenaftrek? Welke gevolgen kan de genoemde tussenstap hebben voor sectoren waarin relatief lage winsten behaalt worden en waar de groeipotentie, inherent aan de structuur van de sector, relatief laag is, zoals de primaire bedrijven in de agrarische sector? Welke lastenverzwaring gaat hiermee gepaard? De leden van de SGP-fractie vrezen dat de overstap naar een winstbox ingrijpende gevolgen zal hebben voor specifieke sectoren en bedrijven. Het gaat dan om bedrijven met veel vermogen en lage winsten. Erkent de staatssecretaris deze mogelijk ingrijpende gevolgen? Is de staatssecretaris bereid in de genoemde verkenningen de gevolgen voor deze sectoren en bedrijven in kaart te brengen en deze gevolgen mee te wegen? Is de veronderstelling juist dat een winstbox een vergelijkbare opzet zal krijgen als box 3? Overig - Geefwet De leden van de SGP-fractie zouden graag meer inzicht ontvangen hoe de staatssecretaris de vormgeving van de nieuwe Geefwet voor zich ziet. Waarom heeft de goede doelensector aangegeven meer regie op de inzet van de middelen te willen krijgen? Geldt deze wens voor alle goede doelen? Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om dat meer te stimuleren? Hoe wil hij organisaties motiveren meer verantwoordelijkheid te nemen voor het genereren van private middelen? Hoe wordt de in het regeerakkoord aangekondigde reseigneringsplicht vormgegeven? Overig - Leefvormneutraler belastingstelsel De leden van de SGP-fractie zijn erg teleurgesteld in de reactie rond het leefvormneutraler maken van het belastingstelsel. Na de royale toezeggingen aan deze leden over het thema ‘leefvormneutraal belastingstelsel’, gingen deze leden met hooggespannen verwachtingen naar huis. Die verwachtingen zijn helaas niet uitgekomen. Sterker: de manier waarop de staatssecretaris in zijn Fiscale agenda opnieuw een wig probeert te drijven tussen de verschillende politieke partijen, doet volgens deze leden volstrekt geen recht aan het brede gevoelen in de Kamer én aan de publieke opinie dat het verschil in effectieve belastingdruk tussen en binnen de verschillende leefvormen wel erg extreme vormen aanneemt. Niet voor niets hebben de leden Dijkgraaf (SGP), Omtzigt (CDA) en Koolmees (D66) gezamenlijk het initiatief genomen voor het op 9 februari 2011 gehouden rondetafelgesprek in de Tweede Kamer. De problematiek wordt kernachtig verwoord in motie-Koşer Kaya c.s.. Daarin wordt de regering erop gewezen dat sommige regelingen nadelig uitpakken voor samenwonenden zonder kinderen, andere voor traditionele gezinnen en weer andere voor alleenstaanden. Ook de motie-Omtzigt c.s., waarin de regering wordt verzocht met voorstellen te komen om de trouwtax en de scheidingsbonus weg te nemen, spreekt duidelijke taal. Tenslotte wijzen de leden van de SGP-fractie op de schriftelijke vragen van de leden Bashir (SP) en Van der Vlies (SGP). De constatering dat er een breed draagvlak in de Kamer is voor een eerlijker belastingheffing, was voor de initiatiefnemers van het rondetafelgesprek aanleiding tot een gezamenlijk opinieartikel waarin zij hun drijfveren hebben toegelicht. Gezien de extreme verschillen in belastingdruk die zich op dit moment manifesteren tussen en binnen de diverse leefvormen, is het in discussies over de inkomstenbelasting verleidelijk om een wij-zij-gevoel te creëren met alleenstaanden aan de ene kant versus gezinnen aan de andere kant. Ook is het verleidelijk dat wij-zij-gevoel te koppelen aan politieke partijen. Dan kan het beeld eenvoudig ontstaan dat sommige partijen erop uit zijn zoveel mogelijk financiële voordelen te behalen voor gezinnen, en zich daarmee automatisch tegen de belangen van alleenstaanden zouden keren. Of andersom: dat partijen die constateren dat alleenstaanden bepaalde financiële nadelen ondervinden, zich daarmee automatisch tegen alle andere leefvormen zouden positioneren. De leden van de SGP-fractie nemen met kracht afstand van dat kunstmatige en gezochte verschil. Net als bij willekeurig elke andere politieke partij, bevinden zich in de achterban van de SGP alleenstaanden, eenverdieners en tweeverdieners. Concreet gaat het dan om alleenstaanden die om wat voor reden dan ook geen partner (meer) hebben. Om mensen met, en mensen zonder kinderen. Om mensen met een arbeidsgehandicapte partner die daardoor niet mee kan komen op de betaalde arbeidsmarkt. Om huishoudens waarvan beide partners wel kunnen werken. Om huishoudens met een gehandicapt kind, een kind dat extra aandacht nodig heeft of een pleegkind, waarbij de ouders de bewuste keuze maken om de zorg zo veel mogelijk zelf op zich te nemen. En om huishoudens waarin partners samen bepalen hoe ze de combinatie van arbeid en zorg verdelen. In hun pleidooi voor een leefvormneutraler belastingstelsel gaat het de leden van de SGP-fractie om twee kernbegrippen: rechtvaardigheid en keuzevrijheid. Zij zijn ervan overtuigd dat er op korte én langere termijn mogelijkheden zijn om de inkomstenbelasting leefvormneutraler en eerlijker in te richten. Daarom stellen zij het erg op prijs als de staatssecretaris de door hen gestelde vragen en de geboden oplossingen met die bril op leest en ze met een open houding tegemoet treedt. De leden van de SGP-fractie hanteren daarbij de volgende deelthema’s: Het draagkrachtbegrip; Vergelijking fiscale behandeling en draagkracht leefvormen; Effectiviteit fiscale instrumenten; Keuzevrijheid; Economische zelfstandigheid; Financiering sociale voorzieningen; Conclusies en aanbevelingen. De leden van de SGP-fractie vragen de staatssecretaris in de eerste plaats kennis te nemen van tabel 1 en de bijbehorende grafiek 1. Daarin wordt het verschil in netto-belastingdruk tussen en binnen de verschillende leefvormen duidelijk weergegeven, inclusief het effect van enkele toeslagen. In dit verslag zullen zij daar verschillende keren aan refereren. Bij deze tabel moet gerealiseerd worden dat het verschil in effectieve belastingdruk nog verder kan oplopen als er nog meer gebruik gemaakt wordt van de kinderopvang of als ook nog andere (fiscale) instrumenten worden meegenomen, zoals de hypotheekrenteaftrek, de huurtoeslag en diverse andere heffingskortingen. Deze berekeningen zijn echter niet aan de tabel toegevoegd, aangezien die regelingen voor elk huishouden anders kunnen uitwerken. Tabel SEQ Tabel \* ARABIC 1 : Vergelijking eenverdieners-, anderhalfverdieners- en evenredig verdeeld bruto loonmodel Belastingjaar 2010 Bruto inkomen huishouden € 40.000 euro (Anderhalfverdieners: 1* € 30.000 en 1 * €10.000; Tweeverdieners: 2 * €20.000) In geval van kinderen 1 meisje van 6 jaar, 1 jongen van 3 jaar In geval van kinderopvang Meisje 30 uur p/m buitenschoolse opvang en jongen 80 uur p/m dagopvang Uurprijs kinderopvang € 6,13 Alleenstaande Anderhalfverdieners geen kinderen Tweeverdieners geen kinderen Alleenstaande ouder kinderen Alleenstaande ouder kinderen kinderopvang Eenverdieners kinderen Eenverdieners kinderen kinderopvang Anderhalfverdieners kinderen Anderhalfverdieners kinderen kinderopvang Tweeverdieners kinderen Tweeverdieners Totaal toeslagen 0 524 524 2168 9176 2692 2692 2729 9737 2692 9700 Totaal verschuldigde belasting - toeslagen 11759 8122 6265 5274 -1734 7080 7080 4940 -2068 2741 -4267 Na afbouw overdr. algemene heffingskorting 9067 9067 Verschil belastingen en toeslagen vergeleken met alleenstaande -3637 -5494 -6485 -13493 -4679 -4679 -6819 -13827 -9018 -16026 Na afbouw overdr. algemene heffingskorting -2692 -2692 Grafiek SEQ Grafiek \* ARABIC 1 : Vergelijking eenverdieners, anderhalfverdieners en tweeverdieners na afbouw overdraagbare algemene heffingskorting De leden van de SGP-fractie vinden het jammer vinden dat de staatssecretaris het vraagstuk van leefvormneutraliteit verengd tot een discussie over een heffing per individu of per huishouden. Zoals zij later in deze inbreng zullen aantonen, bepaalt de keuze voor het ene of het andere draagkrachtbegrip slechts een deel van de ongelijke behandeling van de verschillende leefvormen. Daarmee willen ze niet gezegd hebben dat de keuze voor een draagkrachtbegrip niet relevant is in de discussie over leefvormneutraliteit van wetgeving. Daarom gaan zij hier in het navolgende op in. Draagkracht in de inkomstenbelasting Met de staatssecretaris constateren de leden van de SGP-fractie dat de inkomstenbelasting de afgelopen decennia steeds verder is geïndividualiseerd. Als reden voor de individualisering van de inkomstenbelasting voert de staatssecretaris de individualisering en verzelfstandiging van burgers aan. De leden van de SGP-fractie vragen de staatssecretaris in dit verband kennis te nemen van het recent verschenen promotieonderzoek van dr. mr. N.C.G. Gubbels. Daarin heeft zij de juridische en feitelijke financiële verwevenheid van partners onderzocht aan de hand van een literatuuronderzoek en een representatieve enquête onder partners. Met name de vraag hoe partners in een samenlevingsverband de feitelijke financiële verwevenheid ervaren is van groot belang voor de wetgever. Immers, als zij hun inkomsten individueel beleven, dan is er alles te zeggen voor een individuele inkomstenbelasting en kunnen ook andere wetten, zoals de Awir zich in die richting begeven. Is de uitkomst echter andersom en zijn de inkomsten en uitgaven van partners sterk met elkaar verweven, dan valt hiermee de basis weg voor een individuele behandeling van partners in een samenlevingsverband. Enkele opvallende bevindingen uit het enquêteonderzoek, sommen de leden van de SGP-fractie hieronder op: Van de gehuwde partners neemt in 30% van de gevallen een van beide partners de kosten voor het huishouden voor de rekening. 53% geeft aan dat beide partners de kosten voor hun rekening nemen, maar dat het inkomen niet uitmaakt voor de verdeling daarvan. Slechts 13% van de ondervraagden geeft aan dat de bijdrage wel plaatsvindt naar evenredigheid van het inkomen, maar in de praktijk gebeurt dat in slechts 0,5% van de gevallen consequent. Als wordt gekeken naar de ongehuwd samenwonenden, ontstaat het volgende beeld over de bijdrage in de kosten van de huishouding. Bij de minderheid van 36% vindt de bijdrage naar evenredigheid plaats. Van de overige 64% neemt in 13% een van beide partners de kosten voor de huishouding voor zijn rekening. Voor 45% maakt het inkomen niet uit voor de verdeling daarvan. Slechts 6% van de respondenten verdeelt de bijdrage naar evenredigheid consequent, bijvoorbeeld door de te veel bijgedragen kosten te verrekenen. Van de respondenten die hebben aangegeven dat zij een eigen betaalrekening hebben, antwoordt 80% van de ongehuwd samenwonenden dat zij het geld op die rekening (soms) aanwenden ten behoeve van uitgaven van de partner. Bij gehuwden in gemeenschap van goederen is dat 86%, bij gehuwden met een verrekenbeding 93% en bij gehuwden in koude uitsluiting 84%. Van de respondenten die hebben aangegeven dat zij een eigen spaarrekening hebben, antwoordt 63% van de ongehuwd samenwonenden dat zij het geld op die rekening (soms) aanwenden ten behoeve van uitgaven van de partner. Bij gehuwden in gemeenschap van goederen is dat 82%, bij gehuwden met een verrekenbeding 83% en bij gehuwden in koude uitsluiting 72%. Een overgrote meerderheid van zowel de gehuwden (95%) als ongehuwd samenwonenden (84%) geeft aan dat het voor hun bestedingsruimte niet uitmaakt of zij zelf meer gaan verdienen, bijvoorbeeld door een salarisverhoging, of dat hun partner meer gaat verdienen. Met de stelling ‘Mijn partner moet financieel onafhankelijk zijn’. Als hij/zij niet in staat is om inkomen te verwerven is het de taak van de overheid om financieel bij te springen.’, is slechts een minderheid van de ongehuwd samenwonenden het eens. 62,5% achtte dit niet de taak van de overheid, maar van zichzelf. Bij gehuwden is dat 72%. Over deze bevindingen hebben de leden de volgende vragen: Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat het voor het bepalen van het draagkrachtbegrip in de inkomstenbelasting essentieel is om aansluiting te zoeken bij de onderlinge financiële verwevenheid van partners? Erkent hij op basis van de resultaten uit het promotieonderzoek van dr. mr. N.C.G. Gubbels dat het overgrote deel van de gehuwden en de ongehuwd samenwonenden hun inkomsten en uitgaven niet individueel beleven? Deze bevindingen sluiten goed aan bij de stelling van prof. dr. L.G.M. Stevens dat in een solidaire gemeenschap geen individuele inkomensbeleving past, tenzij ook binnen het gezin het solidariteitsprincipe zou verdwijnen. Is de staatssecretaris het eens met deze stelling? Is de staatssecretaris het met prof. dr. L.G.M. Stevens eens dat er geen principieel verschil tussen persoonsgebonden en gemeenschappelijke inkomenscategorieën aanwijsbaar is dat het onderscheid in fiscale behandeling rechtvaardigt? Erkent de staatssecretaris dat de inhoudelijke motivering waarom in de Wet IB 2001 gekozen zou moeten worden voor een individueel draagkrachtbegrip, wegvalt met de feitelijke constatering dat partners in een (ruime) meerderheid gezamenlijk over het inkomen beschikken, dit gezamenlijk consumeren en dat het voor mensen in een samenlevingsverband niet uitmaakt of zij zelf meer gaan verdienen of hun partner? Welke consequenties wil hij hieraan verbinden voor de inkomstenbelasting? Consistentie draagkrachtbegrip met andere wetgeving Een belangrijk uitgangspunt voor de wetgever is consistentie, een rechtsbeginsel dat, zoals dr. mr. N.C.G. Gubbels in haar proefschrift terecht opmerkt, nauw samenhangt met het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Zoals uit het navolgende blijkt, kan inconsistent vormgegeven wetgeving grote ongelijkheid tussen en binnen leefvormen creëren, zonder dat daar een deugdelijke rechtvaardiging voor aan te dragen valt. De leden van de SGP-fractie nemen aan dat de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens is dat wetgeving behoort te voldoen aan de eisen van consistentie. Toch vragen zij hem dat met het oog op het hieronder volgende expliciet te bevestigen. Het valt de leden van de SGP-fractie namelijk, met hoogleraar staats- en bestuursrecht prof. mr. J.M.H.F. Teunissen, op dat het consistentiebeginsel in de Wet IB 2001 een erg lage prioriteit heeft. Niet alleen worden gemaakte keuzes van de wetgever binnen de inkomstenbelasting inconsistent uitgewerkt (interne consistentie), ook in relatie met andere wet- en regelgeving valt geen consistente lijn te ontdekken. Voor wat betreft de interne consistentie van de Wet IB 2001 willen de leden van de SGP-fractie de staatssecretaris wijzen op de verschillen tussen de boxen 1, 2 en 3. Fiscale partners mogen de inkomsten in box 2 en box 3 namelijk in elke gewenste verhouding tussen elkaar verdelen. Dit geldt eveneens voor het in box 1 gesitueerde inkomen uit de eigen woning. Deze splitsingsmogelijkheid geldt echter niet voor het eveneens in box 1 gesitueerde inkomen uit werk. Zij hebben daarover de volgende vragen: Waarom mogen bepaalde inkomsten tussen partners worden ‘gesplitst’ en andere inkomsten (die uit werk) niet? Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat dit een weinig doorzichtig en inconsistent geheel vormt? Waarom wordt in Box 3 uitgegaan van het draagkrachtbegrip op het niveau van een huishouden, en niet zoals in Box 1 van het individuele draagkrachtbegrip? Erkent de staatssecretaris dat op basis van de bevindingen uit het promotieonderzoek van dr. mr. N.C.G. Gubbels eerder te verdedigen valt een individueel draagkrachtbegrip voor spaargeld te hanteren dan voor arbeidsinkomsten? Een andere, zo mogelijk nog grotere ongelijkheid tussen en binnen de leefvormen ontstaat als de externe inconsistentie nader wordt bezien. In het civiele recht bepaalt het Burgerlijk Wetboek bij de wederzijdse onderhoudsplichten dat een huwelijksgemeenschap in beginsel alle baten en lasten der echtgenoten omvat (art. 1:94) met aansprakelijkheid voor het geheel der schulden voor ieder der echtgenoten na huwelijkontbinding (art. 1:102). Hofstra wijst er op dat het inkomen van beide echtgenoten daarmee niet vrij tot hun beschikking staat (zoals in de Wet IB 2001 wordt verondersteld), maar aan de wettelijke verzorgingsplicht is onderworpen. Diezelfde verbondenheid van de partners blijkt ook in het erfrecht en het pensioenrecht. Als (een van) de echtgenoten tijdens het huwelijk pensioen heeft opgebouwd, dient dit bij het einde van het huwelijk tijdens leven te worden verevend, zelfs als echtgenoten in ‘koude uitsluiting’ zijn gehuwd. Daarnaast concluderen de leden van de SGP-fractie, onder andere met prof. dr. L.G.M. Stevens, dat de vanaf 1 september 2005 geldende Awir, waarin de huurtoeslag, de zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag geregeld zijn, weliswaar formeel geen onderdeel van het belastingsysteem vormen, maar dat de daaruit voortvloeiende premies en toeslagen wel een met de fiscaliteit vergelijkbaar resultaat hebben op de besteedbare inkomens en inkomensverhoudingen van gezinnen en alleenstaanden. Gezien het feit dat ze dezelfde uitwerking hebben, vinden de leden van de SGP-fractie het met prof.dr. L.G.M. Stevens opvallend dat de harmonisatie van de Awir met de inkomstenbelasting maar zeer gedeeltelijk tot stand is gebracht. Dit komt doordat er twee soorten ‘draagkracht’ naast elkaar worden toegepast: de persoonlijke draagkracht van de geïndividualiseerde inkomstenbelasting en de draagkracht van het huishouden van de Awir. Om nog een voorbeeld te geven, wijzen de leden van de SGP-fractie er op dat dezelfde wederzijdse onderhoudsplichten ook (steeds vaker) verondersteld worden in de sociale zekerheid. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op bijstandswetgeving, waarbij de wetgever uitgaat van gezinsbijstand. Zoals het er nu naar uitziet, gaat de regering deze kabinetsperiode nog een stap verder door niet alleen het inkomen van de beide partners mee te nemen bij het berekenen van een uitkering, maar ook het inkomen van andere inwonende leden. Zo wordt de bijstand voor inwonenden afgeschaft en wordt de toets op het partnerinkomen vervangen door een toets op het huishoudinkomen. Over deze inconsistente benadering van het begrip ‘draagrkacht’ hebben de leden van de SGP-fractie de volgende vragen: Is het voor de staatssecretaris aanvaardbaar dat de inkomstenbelasting in strijd is met het civiele recht, aangezien de staat enerzijds in het Burgerlijk Wetboek onderhoudsplichten oplegt (en deze zo nodig afdwingt) maar deze anderzijds buiten beschouwing laat in de Wet IB 2001? Waarom worden eenverdienershuishoudens (alleenstaanden en eenverdieners) en tweeverdienershuishoudens in de Awir geacht dezelfde draagkracht te bezitten (art. 7), terwijl dat bij de inkomstenbelasting niet het geval is? Is het inkomen per leefeenheid, zoals de regering betoogde bij de totstandkoming van de Awir, in de inkomstenbelasting opeens niet meer de ”meest geschikte indicator voor draagkracht”? Wat is de rechtvaardiging om aan de heffingszijde uit te gaan van de vooronderstelling dat de draagkracht niet wordt beïnvloed door het hebben van een partner, terwijl aan de uitgavenkant in de Awir wel wordt uitgegaan van het feit dat partners elkaars draagkracht en koopkracht beïnvloeden? Erkent de staatssecretaris dat door het hanteren van twee draagkrachtbegrippen ongelijkheid ontstaat tussen huishoudens met een gelijk bruto-inkomen? Deze huishoudens hebben recht op dezelfde toeslagen, terwijl de netto-inkomsten verschillen. Erkent hij met de leden van de SGP-fractie dat het voor het bepalen van de draagkracht van leefvormen met name relevant is om te kijken naar de netto-effecten van maatregelen? Wat is de reden dat het kabinet mensen er met maatregelen uit het regeerakkoord enerzijds op wil wijzen dat individuen in een huishouden financieel voor elkaar verantwoordelijk zijn, terwijl anderzijds een individueel stelsel in de inkomstenbelasting in stand gehouden wordt? Erkent de staatssecretaris dat hiermee selectief gewinkeld wordt en het er bij het bepalen van de keuze van een draagkrachtbegrip op lijkt dat definities op huishoudenniveau alleen wordt gebruikt als er ergens geld te besparen valt? In zijn Fiscale agenda benadrukt de staatssecretaris steeds het belang van eenvoud. Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat het hanteren van twee draagkrachtbenaderingen als complicerend gevolg heeft dat de wetgeving onnodig complex wordt en mensen daardoor niet meer weten wat het effect van hun handelen is, tenzij ze daar allerlei ingewikkelde berekeningen op loslaten? Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om in de inkomstenbelasting meer rekening te houden met het feit dat het draagkrachtbegrip in de Awir aansluit bij andere wetgeving, zoals het Burgerlijk Wetboek waarin is vastgelegd dat echtgenoten wederzijds onderhoudsplichtig zijn? Vergelijking fiscale behandeling en draagkracht leefvormen Minstens zo belangrijk als de keuze voor het ene of het andere draagkrachtbegrip, vinden de leden van de SGP-fractie het om uit te zoeken welke financiële gevolgen een gekozen draagkrachtbegrip heeft voor de verschillende leefvormen. Zijn die effecten zoals verwacht en beoogd, of ontstaan er perverse prikkels? Worden individuen bij de inkomstenbelasting gelijk of ongelijk behandeld? Ontstaan er draagkrachtverschillen die niets met de keuze voor het draagkrachtbegrip te maken hebben? En is het koopkrachtbeeld van de verschillende leefvormen nog wel evenwichtig als regelingen in samenhang worden bezien? Verschillen belastingdruk In dit verband vinden de leden van de SGP-fractie het opvallend dat het huidige individuele stelsel juist de koopkracht van individueel participerende mensen op de arbeidsmarkt, zoals alleenstaanden, het meest treft. En dat paradoxaal genoeg juist twee fiscale partners die de arbeid optimaal verdelen, een maximaal belastingvoordeel voor zichzelf kunnen verwerven. De leden van de SGP-fractie vragen de staatssecretaris nogmaals een blik te werpen op Tabel 1 en de bijbehorende Grafiek 1, en op basis daarvan de onderstaande vragen te beantwoorden: Kan de staatssecretaris toelichten of hij het normaal vindt dat een alleenstaande of een eenverdiener in een huishouden met een bruto inkomen van € 40.000 zo’n € 12.000 euro belasting moet betalen, terwijl een huishouden met twee verdieners met kinderen slechts € 5500 belasting betaalt als zij de combinatie van betaalde arbeid en zorg belastingtechnisch zo optimaal mogelijk verdelen? Is de staatssecretaris met de leden van de SGP-fractie van mening dat een belastingdrukverschil van 120% wel erg groot is? Kan de staatssecretaris aangeven of hij het rechtvaardig vindt dat een alleenstaande of een eenverdiener met een inkomen van € 40.000 slechts één keer gebruik kan maken van het lage belastingtarief,terwijl twee fiscale partners zonder kinderen die samen hetzelfde bruto- inkomen verwerven daar twee keer gebruik van kunnen maken? Wat is de rechtvaardiging ervan dat zij alleen al hierdoor zo’n € 1500 belastingvoordeel krijgen? Dezelfde vraag willen de leden stellen als het gaat over de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, waardoor een alleenstaande of eenverdiener nog eens € 3400 mis loopt. Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat alleenstaanden niet altijd behoefte hebben, of in staat zijn om verandering aan te brengen in hun situatie, zodat ze wel gebruik zouden kunnen maken van de diverse fiscale voordelen? Waarom worden zij dan toch fiscaal zo onvoordelig behandeld? De leden van de SGP-fractie begrijpen hier niets van, tenzij de staatssecretaris de leefvorm ‘alleenstaande’ - en dat kunnen deze leden zich niet voorstellen - maatschappelijk ongewenst vindt en hiermee beoogt een fiscale prikkel in te bouwen voor het zoeken van een fiscaal partner. De leden van de SGP-fractie hebben begrip voor de moeilijke situatie waarin alleenstaande ouders zich kunnen bevinden. Toch vragen zij zich af waarom het gerechtvaardigd is dat een alleenstaande ouder € 4300 minder belasting betaalt dan een eenverdiener in een huishouden met kinderen, zeker als de staatssecretaris zich realiseert dat er sprake kan zijn van een ‘gedwongen’ eenverdienerssituatie. Denk hierbij aan situaties waarin één van beide partners door omstandigheden niet kán participeren op de betaalde arbeidsmarkt, zoals in het geval van een arbeidshandicap. Erkent de staatssecretaris dat een eenverdiener in een dergelijke situatie nog zwaarder wordt getroffen in de koopkracht dan een alleenstaande ouder, aangezien er naast de zorg voor de kinderen ook de zorg is voor de arbeidsgehandicapte partner? Vindt de staatssecretaris het rechtvaardig dat mensen fiscaal met duizenden euro’s per jaar benadeeld worden als ze niet in staat zijn daar verandering in kunnen aanbrengen? De leden van de SGP-fractie constateren dat er ook sprake is van een grote ongelijkheid wanneer alleen gekeken wordt naar huishoudens met kinderen, waarbij beide partners een verdiencapaciteit hebben van € 40.000. Waarom moet een eenverdienershuishouden (€ 40.000 met 1 FTE) in dit geval € 12.000 belasting afdragen, een anderhalfverdienershuishouden (€ 30.000 met 0,75 FTE en € 10.000 met 0,25 FTE) € 7500 en een tweeverdienershuishouden (2 x € 20.000 met 0,5 FTE) slechts € 5500? Erkent de staatssecretaris dat het verschil in toegevoegde maatschappelijke waarde van deze verschillende huishoudens nihil is of in ieder geval dat de overheid daarover geen mening zou moeten hebben en daaraan dus geen belastingconsequenties zou moeten verbinden? Is de staatssecretaris het eens met de stelling dat het op grond van het gelijkheidsbeginsel moeilijk te verdedigen valt dat twee huishoudens met een gelijk bruto inkomen een substantieel hoger bedrag aan inkomstenbelasting en premies volksverzekering betalen naarmate partners sterker afwijken van de 50/50-aanbrengverhouding? Prof. dr. L. Borghans constateert dat partners met eenzelfde opleidingsniveau meer profiteren dan relaties van een hoog- en een laagopgeleide partner doordat zij een ongelijke verdiencapaciteit hebben (bijvoorbeeld € 40.000 en € 20.000). Erkent de staatssecretaris dat de laatste groep huishoudens in feite gediscrimineerd wordt door de Wet IB 2001? Zij kunnen immers niet maximaal profiteren van de ingebouwde belastingvoordelen? Erkent de staatssecretaris dat een alleenstaande, gelet op de netto-inkomsten na afdracht van belastingen, meer behoefte heeft aan een zorgtoeslag dan een leefvorm met tweeverdieners zonder kinderen met hetzelfde bruto-inkomen? Waarom krijgen alleenstaanden dan geen zorgtoeslag als zij € 40.000 verdienen en tweeverdieners wel? En wat is de rechtvaardiging ervan dat een alleenstaande ouder met € 40.000 dezelfde kinderopvangtoeslag ontvangt als tweeverdieners, terwijl zij wel € 2000 meer belasting betaalt? Een alleenstaande ouder heeft de toeslag immers harder nodig? Tonen deze twee voorbeelden (er zijn er nog vele te noemen) niet haarscherp aan dat het hanteren van verschillende draagkrachtbegrippen grote ongelijke behandeling tussen en binnen leefvormen kan veroorzaken? Wordt hiermee de stelling van dr. mr. N.C.G. Gubbels bevestigd dat het voor het bepalen van de draagkracht noodzakelijk is om een leefvorm als een inkomensverwervende (Wet IB 2001) en inkomensbestedende (o.a. toeslagen) eenheid te zien? Zo nee, waarom niet? Op basis van tabel 1 constateren de leden van de SGP-fractie dat de verschillen in belastingdruk met name ontstaan doordat tweeverdieners van meer dan het dubbele aantal heffingskortingen gebruik kunnen maken dan alleenstaanden of eenverdieners. Aangezien de (afbouw) van heffingskortingen in grote mate bijdragen aan de ongelijkheid tussen en binnen leefvormen, willen deze leden de twee meest in het oog springende heffingskortingen nader bezien. Daaruit zouden vervolgens lessen getrokken kunnen worden voor de omgang met de overige heffingskortingen. Algemene heffingskorting Zoals bekend betreuren de leden van de SGP-fractie het tijdens de vorige kabinetsperiode genomen besluit dat de overdraagbare algemene heffingskorting in vijftien jaar wordt afgebouwd. Deze leden hebben zich daar consequent tegen verzet. Dat deden zij niet om, zoals in het politieke debat weleens gesuggereerd is, een extraatje te willen regelen voor huishoudens met eenverdieners. Zij deden dit ook niet om vrouwen ‘achter het aanrecht’ te willen houden, zoals heel vaak denigrerend en onterecht is gesuggereerd door het gebruik van het woord ‘aanrechtsubsidie’. Zij streden hiervoor omdat zij het van groot belang achten dat de Staat geen belasting heft over inkomen wat redelijkerwijs nodig is voor het betalen van de noodzakelijke levensbehoeften, zoals eten, drinken en kleding. Daarmee wordt voorkomen dat mensen onder het sociaal minimum uitkomen. Cohen Stuart gebruikte hiervoor in 1889 de bekende metafoor dat een brug eerst zijn eigen gewicht moet dragen voordat hij verder belast kan worden. Aangezien er over de functie van de algemene heffingskorting heel veel verwarring heerst, hechten de leden van de SGP-fractie eraan om de wetsgeschiedenis in vogelvlucht met de staatssecretaris door te nemen, alvorens zij hem enkele vragen stellen. Tijdens de invoering van de Wet IB 2001 is uitvoerig gesproken over de gecombineerde algemene heffingskorting als vervanging van de ‘belastingvrije som’. In die discussie werd erkend dat de algemene heffingskorting dezelfde functie heeft, namelijk het vrijlaten van het bestaansminimum van belastingheffing: ‘De heffingskorting (nu belastingvrije som) vormt een belangrijk onderdeel van de inkomensondersteuning voor de lagere inkomens. Juist voor mensen die niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt kan de heffingskorting uit inkomensoverwegingen van groot belang zijn’. Diezelfde functie is nog niet zo lang geleden nog eens bevestigd door de Hoge Raad: ‘Voor wat betreft de gecombineerde heffingskorting voor de inkomstenbelasting (2,95/32,35e deel van € 2634) heeft te gelden dat die korting tot doel heeft - zoals vóór 2001 de belastingvrije sommen - dat over een gedeelte van het inkomen (ook wel: een bestaansminimum) geen belasting verschuldigd is, waarbij de omvang is afgestemd op verschillen in de persoonlijke situatie en de gezinssituatie.’ Gezien wets- en rechtsgeschiedenis is hiermee aangetoond dat de algemene heffingskorting, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de arbeidskorting, een draagkrachtinstrument is. Het viel de leden van de SGP-fractie op dat ook de genodigden van het rondetafelgesprek deze functie benadrukten en het roerend met elkaar eens waren dat het besluit om de overdraagbare algemene heffingskorting af te bouwen, niet juist is geweest. Prof. dr. L.G.M. Stevens noemde het inzetten van een draagkrachtinstrument als de algemene heffingskorting als een participatie-instrument „innerlijk tegenstrijdig.” Prof.mr. J.M.H.F Teunissen noemde het besluit zelfs „de meest treurige beslissing van de wetgever van de afgelopen jaren, temeer daar die beslissing alleen gevolgen heeft voor arme huishoudens.” Door die korting af te schaffen zegt de overheid volgens prof.mr. J.M.H.F Teunissen eigenlijk „dat mensen die geen betaalde arbeid verrichten geen aanspraak maken op bescherming van hun sociale bestaansminimum. Dat is nogal een uitspraak.” Dr H.A. Pott-Buter, die zich haar hele leven heeft ingezet voor de financiële onafhankelijkheid van alle volwassenen, met gelijktijdige waarborging van de zorg voor kinderen, zieken en gehandicapten, viel hem bij door te vermelden dat zij de afbouw „ook echt een schande” vindt. Daarom pleitten de genodigden ervoor om de eerste kosten van levensonderhoud, de algemene heffingskorting, gewoon uit te betalen. Dit alles overziend, stellen de leden van de SGP-fractie het op prijs als de staatssecretaris de volgende vragen over de draagkrachtfunctie van de algemene heffingskorting beantwoordt: Deelt de staatssecretaris het in het belastingrecht gangbare draagkrachtprincipe dat over inkomen dat nodig is voor de primaire levensbehoeften van de belastingplichtige en degenen jegens wie hij volgens de wet onderhoudsplichtig is (denk aan eten, drinken en kleding), geen belasting mag worden geheven? Erkent de staatssecretaris dat de gecombineerde algemene heffingskorting een uitwerking is van het draagkrachtprincipe, zoals nog eens is bevestigd in het cassatieberoep van uw voorganger dat leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2007? Deelt de staatssecretaris de opvatting dat de algemene heffingskorting te laag is om de (onvermijdelijke) kosten voor de primaire levensbehoeften te dekken, en derhalve géén ‘subsidie’ is? Is hij het met dr. H.A. Pott-Buter eens dat het - gegeven de onderhoudsplicht van partners – voor de hand ligt die korting toe te passen, ongeacht of die persoon wel of geen arbeidsinkomen heeft of wel of geen uitkering? Zo ja: wil hij dan voor eens en altijd afscheid nemen van het woord ‘aanrechtsubsidie’? Is de staatssecretaris het met prof. dr. L.G.M. Stevens eens dat het inzetten van de algemene heffingskorting als een participatie-instrument, zoals nu gebeurt met de afbouw van de algemene heffingskorting, innerlijk tegenstrijdig is met het eigenlijke draagkrachtdoel van de heffingskorting? Is hij het bovendien met hem eens dat de afbouwregeling strijdig is met de leefvormneutraliteit? Kan de staatssecretaris inhoudelijk reageren op de stelling van dr. H.A. Pott-Buter dat de motivatie om af te bouwen berust op het misverstand dat het gevolg van de uitbetaling van de algemene heffingskorting is dat een partner zich niet op de arbeidsmarkt begeeft of bij een kleine deeltijdbaan nauwelijks een prikkel ervaart om (meer) te gaan werken? Wil de staatssecretaris kennis nemen van het artikel van dr. H.A. Pott-Buter, waarin zij aantoont dat afbouw zal resulteren in vergroting van armoede in gezinnen? Erkent de staatssecretaris dat een eenverdienershuishouden met kinderen dat moet rondkomen van een minimumloon, terugvalt tot onder het bijstandsniveau als de overdraagbare algemene heffingskorting helemaal is afgebouwd? Vindt hij dat met het oog op het draagkrachtprincipe aanvaardbaar? En hoe verhoudt zich dat tot het principe dat mensen die werken daarvoor beloond moeten worden? Wil de staatssecretaris kennisnemen van de dissertatie van dr. M. Hellendoorn? De centrale vraag in deze dissertatie is of de neergang van het kostwinnerschapsysteem en de toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen ook de economische positie van vrouwen verbeterd heeft. Hoe weegt hij haar conclusie dat de afbouw van de algemene heffingskorting extra risico’s met zich meebrengt ‘voor vrouwen (en mannen) die voor afhankelijken zorgen of hebben gezorgd en die geen sterke positie op de arbeidsmarkt hebben’? Erkent de staatssecretaris dat een bijstandsuitkering per definitie een uitkering op minimumniveau is? Erkent hij dan dat het voornemen uit het regeerakkoord om ook één van de heffingskortingen voor mensen die in de gezinsbijstand zitten in twintig jaar af te schaffen, in strijd is met de uitspraak van de Hoge Raad, die stelt dat ‘over een gedeelte van het inkomen (ook wel: een bestaansminimum) geen belasting verschuldigd is’? Wil hij dit voornemen daarom niet ten uitvoer brengen? Erkent de staatssecretaris dat de afbouw van de algemene heffingskorting met name armere huishoudens treft, aangezien mensen met inkomen uit box 2 en box 3 (spaargeld, beleggingen of een deelneming in een bedrijf als inkomen) dat toe kunnen rekenen aan hun partner, zodat de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting daarmee toch kan worden geïncasseerd? Toont dit juist niet aan dat de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting onrechtvaardige effecten heeft? Zou het, gelet op de bovenstaande vragen, zo kunnen zijn dat we de draagkracht van degenen die niet konden participeren op de betaalde arbeidsmarkt inmiddels al ver uit het oog zijn verloren? Wil de staatssecretaris de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting door de Raad van State laten toetsen aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met name op de thema’s van de menselijke waardigheid, het verbod op ongelijke behandeling, eigendomsrechten en het verbod op arbeidsdwang? Is de staatssecretaris het alles overwegende met prof. dr. L.G.M. Stevens eens dat de geleidelijke afbraak van de overdraagbare partnerkorting heroverweging verdient, aangezien de instrumentele werking dubieuze effecten oproept en strijdig is met de leefvormneutraliteit? Zo nee, hoeveel zwaarwegende redenen heeft hij extra nodig om wel tot een dergelijk besluit te komen? Inkomensafhankelijke combinatiekorting De leden van de SGP-fractie zijn met prof. dr. L.G.M. Stevens van mening dat de Inkomensafhankelijke combinatieskorting (IACK) niet leefvormneutraal is. Om de werking van deze heffingskorting te illustreren, nemen de leden van de SGP-fractie de volgende casus. Cindy is alleenstaand. Haar maximale verdiencapaciteit is € 40.000. Daarnaast kennen we Hans, die fiscaal partner is van Hanna. Zij hebben twee kinderen. Cindy en Hans verdienen ieder € 40.000 euro in 40 uur per week. Doordat Cindy alleenstaand is, is haar belastingdruk 35%. Hans daarentegen, die de minstverdienende partner is, betaalt slechts 25% belasting over zijn inkomen. Dat komt doordat hij naast de algemene heffingskorting, de arbeidskorting ook nog recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De leden van de SGP-fractie hebben over deze heffingskorting de volgende vragen: Kan de staatssecretaris beargumenteren of het in een geïndividualiseerd belastingstelsel stelsel niet inconsequent is om een combinatiekorting te introduceren, aangezien voor het bepalen van de hoogte van die korting naar het inkomen van beide partners in het huishouden gekeken wordt? Erkent hij dat de IACK daarmee niet leefvormneutraal en discriminerend uitpakt, aangezien sommige groepen, zoals alleenstaanden, veel (arbeids)gehandicapten en mensen met veel zorgtaken nooit gebruik kunnen maken van de combinatiekorting? Vindt de staatssecretaris het wenselijk dat er tussen de twee individuen Cindy en Hans, die elk bruto evenveel verdienen, zo’n groot verschil in belastingdruk ontstaat doordat de één een fiscaal partner heeft en de ander niet? Kan de staatssecretaris aangeven waarom hij de IACK nodig vindt om daarmee de arbeidsparticipatie te bevorderen, gezien het grote aantal financiële prikkels dat mensen toch al ervaren als gevolg van het individueel doorlopen van de progressieve tarieven, de arbeidskorting én sinds 2007 de algemene heffingskorting? Kan hij bij het beantwoorden van de vraag wat de rechtvaardiging is voor het verstrekken van deze extra belastingkorting ook betrekken dat de kosten van kinderopvang reeds grotendeels worden gedekt door de kinderopvangtoeslag? Erkent hij dat de IACK daarmee, in tegenstelling tot de overdraagbare algemene heffingskorting, een subsidie is? De afgelopen jaren is de IACK diverse malen fors verhoogd, waardoor het verschil in belastingdruk tussen en binnen de diverse leefvormen nog verder toenam. Was deze forse verhoging noodzakelijk om de daarmee beoogde doelen met zo weinig mogelijk publieke middelen te bereiken, zoals het ministerie van Financiën keer op keer - terecht - benadrukt? Wat is de ratio achter het gekozen bedrag voor deze korting? Kan de staatssecretaris aangeven of hij het vanuit het draagkrachtbeginsel rechtvaardig vindt dat huishoudens die toch al veel inkomsten verwerven doordat er twee verdieners zijn, nog eens een extra korting krijgen in de vorm van een inkomensafhankelijke combinatiekorting? En vindt hij het vanuit de idee dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen rechtvaardig dat alleen huishoudens kunnen profiteren van de maximale inkomensafhankelijke combinatiekorting als de minstverdienende partner(!) in staat is een inkomen te verwerven van € 33.444? Met de vragen over de draagkracht hebben de leden van de SGP-fractie willen aantonen dat de effecten van de Wet IB 2001 als een tombola zijn geworden, waarbij het maatschappelijk niet meer uit te leggen valt waarom wie welk fiscaal voordeel krijgt. Bovendien willen zij hiermee aantonen dat het effect van de Wet IB 2001 weinig meer met belasten naar draagkracht te maken heeft. Omdat kritiek op de draagkrachtverschillen vaak wordt weerlegd met het argument dat de fiscale prikkels nodig zijn om de arbeidsparticipatie te bevorderen, hebben zij er behoefte aan de effectiviteit van deze instrumenten nader te bezien. Zij willen de staatssecretaris in dit verband wijzen op de overtuigende wetenschappelijke bewijzen dat de fiscale prikkels het gedrag van mensen slechts beperkt beïnvloeden, zeker als dat wordt afgezet tegen de grote maatschappelijke kosten die daarvoor gemaakt moeten worden. Kennis van fiscale prikkels Fiscale prikkels zijn natuurlijk alleen maar effectief op het moment dat mensen weten welke fiscale stimulansen er zijn en wanneer en hoe ze daarvan gebruik kunnen maken. De staatssecretaris wijst daar in zijn Fiscale agenda ook op. Om uit te zoeken of mensen kennis hebben van de fiscale prikkels, hebben de leden van de SGP-fractie de afgelopen tijd mensen benaderd met de vraag of zij inzicht hebben in de financiële gevolgen voor hun huishoudboekje als één of beide partners meer of minder zou(den) werken. De leden van de SGP-fractie vragen de staatssecretaris de komende weken zo’n zelfde straatonderzoekje te doen, waarbij hij dertig mensen vraagt welke fiscale bonussen zij krijgen op het moment dat zij (meer) gaan werken? Daarnaast vragen zij hem de geïnterviewde mensen na afloop van het gesprek tabel 1 en grafiek 1 te tonen en hun reactie daarop af te wachten. Zij vertrouwen erop dat hij hiervoor geen ambtenaren van zijn departement benadert. Deze leden zijn erg benieuwd… Bevestigt het onderzoekje het beeld wat al uit tal van onderzoeken naar voren is gekomen, namelijk dat het overgrote deel van de Nederlandse beroepsbevolking helemaal niet weet hoeveel zij netto onder de streep overhouden op het moment dat ze meer of minder bruto- inkomen verwerven en welke fiscale prikkels er zijn om hen te stimuleren (meer) te gaan werken? Onder andere prof. dr. C.L.J. Caminada verwoordt dit kernachtig: ‘De inkomenseffecten van de inkomensafhankelijke regelingen en toeslagen zijn in hoge mate afhankelijk van de gezinsopbouw en de inkomensaanbreng door de partners. Samen met het assortiment van belastingkortingen en de (…) verzilveringsmaatregelen, vormen ze een complex geheel van regelgeving waarin het moeilijk is nog door de bomen het bos te zien.’ Viel het de staatssecretaris ook op dat de monden van de meeste geïnterviewden openvielen van verbazing als zij na afloop tabel 1 en grafiek 1 onder ogen kregen, waarmee de verschillen in belastingdruk tussen en binnen de leefvormen duidelijk werden? Wat was hun eerste reactie? Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat de instrumenten die beogen de arbeidsparticipatie te bevorderen, zoals de inkomensafhankelijke combinatiekorting, voor deze grote groep mensen eigenlijk weggegooid geld is, aangezien zij hun gedrag er niet door veranderen? Effectiviteit prikkels De leden van de SGP-fractie stellen dat het bovendien maar zeer de vraag is of mensen die wél kennis en inzicht hebben in de fiscale prikkels, gemotiveerd worden tot een hogere arbeidsparticipatie. In tabel 1 wordt inzichtelijk dat het erg aantrekkelijk is voor twee fiscale partners om een gelijk deel van het bruto inkomen te verwerven. Iedere afwijking van de 50/50-verhouding wordt immers fiscaal afgestraft? Ook met tabel 2 uit de studie van Prof. dr. L. Borghans wordt de extreem lage belastingdruk duidelijk bij een optimale verdeling van arbeid. Tabel SEQ Tabel \* ARABIC 2 : Gemiddelde belasting betaald door twee partners die 40 uur per week werken en deze uren optimaal verdelen over man en vrouw De leden van de SGP-fractie stellen op basis van tabel 1 en tabel 2 de volgende vragen: Kan de staatssecretaris tabel 2 voor de leden van de SGP-fractie actualiseren, aangezien de publicatie van het artikel van prof. dr. L. Borghans al een aantal jaar geleden is? Erkent de staatssecretaris dat het fiscaal gezien vooral zeer aantrekkelijk is om beide partners evenveel van het bruto-inkomen te laten verwerven, en niet zoals beoogd een toename van de arbeidsparticipatie in aantal uren? Waarom wordt in debatten dan steeds gezegd dat de inspanningen er met de heffingskortingen op gericht zijn de arbeidsparticipatie maximaal te bevorderen in aantal werkenden en aantal uren? Is de staatssecretaris van mening dat het afwijken van de 50/50-norm maatschappelijk ongewenst is? Zo ja, is hij bereid de Belastingdienst een campagne te laten starten onder de slogan: ‘Wilt u zo weinig mogelijk belasting betalen? Werk dan ieder even veel!’? Zo nee, waarom niet? Welke budgettaire consequenties zal het voor de staatskas hebben als alle huishoudens met twee fiscale partners volledig inzicht hebben in de consequenties van Wet IB 2001, en op basis daarvan de huidige hoeveelheid arbeid optimaal over de partners verdelen? De leden van de SGP-fractie vinden een grove inschatting in miljarden euro’s in dit stadium van het debat afdoende. Onderschrijft de staatssecretaris de analyse van prof. dr. L. Borghans dat het voor mensen met leefvormfiscale kennis aantrekkelijk is aan de ene kant wel van de financiële premies gebruik te maken, maar aan de andere kant ook zo veel mogelijk de eigen voorkeur te blijven volgen? Is hij het met de leden van de SGP-fractie eens dat dit - mede gelet op Grafiek 2 - in de praktijk ook gebeurt, aangezien zowel mannen als vrouwen minder uren zijn gaan werken? Grafiek SEQ Grafiek \* ARABIC 2 : Gemiddelde arbeidsduur werkzame beroepsbevolking naar geslacht Kan de staatssecretaris inzicht geven in de dead weight losses als gevolg van het feit dat het geld van arbeidsparticipatie stimulerende maatregelen voor een steeds groter deel gaat naar degenen die toch al werken en niet van plan zijn daarmee te stoppen? Anno 2011 is het dominante huishoudtype - de leden van de SGP-fractie constateren dat met de Studiecommissie belastingstelsel - immers een tweeverdienerssituatie? Deelt de staatssecretaris de analyse van prof. dr. L. Borghans dat - naarmate het succes van het beleid groter wordt - het steeds moeilijker zal worden om de personen die overblijven ook nog aan het werk te krijgen? Deelt de staatssecretaris de analyse van prof. dr. L. Borghans dat mensen die wel kunnen maar niet willen werken, nog forsere prikkels nodig zullen hebben om hun gedrag te veranderen? Hun keuze om niet te werken is in de meeste gevallen een weloverwogen afweging, die kan zijn ingegeven vanuit persoonlijke omstandigheden. De huidige financiële prikkels die al gegeven worden (die nu al duizenden euro’s bedragen!), zijn immers kennelijk niet groot genoeg om deze groep mensen te bewegen tot (meer) arbeidsparticipatie? Tenslotte is er volgens prof. dr. L. Borghans ook een groep mensen die wel zouden willen werken, maar die dat niet kunnen. De leden van de SGP-fractie hebben voor (een deel van) deze groep al eerder aandacht gevraagd en dat onderstreept met een motie, waarin de regering werd gevraagd chronisch zieken en (arbeids)gehandicapten die geen loon of uitkering genieten uit te zonderen van (of te compenseren voor) de beperking van de algemene heffingskorting. Erkent de staatssecretaris dat de fiscale prikkels voor deze mensen onmogelijk kunnen werken? Grenzen aan instrumentalisme Prof. dr. C.L.J. Caminada heeft een analyse gemaakt van het gebruik van allerlei heffingskortingen. Die analyse duidt erop dat de laagste inkomens steeds moeilijker zijn te bereiken, wat met name komt door de verzilveringsproblematiek. Dr. H.A. Pott-Buter geeft aan dat naar schatting 650.000 huishoudens de heffingskortingen waarop ze recht hebben niet kunnen verzilveren. Prof. dr. C.L.J. Caminada heeft het over 780.000 mensen in 2005, waardoor destijds een budget van € 252 mln. op de plank bleef liggen. De consequentie daarvan is dat allerlei nieuwe toeslagen nodig zijn, die moeilijker te richten zijn op de doelgroep en grote administratieve lasten met zich meebrengen voor burger en overheid. Hoeveel mensen waren in 2010 niet in staat hun heffingskortingen te verzilveren, uitgesplitst naar doelgroep? Welk bedrag is daar - uitgesplitst naar doelgroep - mee gemoeid? Welke heffingskortingen konden in dat jaar het minst verzilverd worden? Erkent de staatssecretaris dat mensen die bij uitstek in de doelgroep zitten, het recht op kortingen vaak niet volledig te gelde maken doordat ze onvoldoende inkomstenbelasting verschuldigd zijn waarop de kortingen in mindering komen? Erkent de staatssecretaris dat veel van de heffingskortingen juist voor mensen met een laag inkomen en een laag opleidingsniveau in het leven zijn geroepen? Erkent de staatsecretaris, mede gelet op grafiek 3 en grafiek 4, dat de doelgroep die de prikkels tot arbeidsparticipatie het hardst nodig zouden hebben, niet bereikt? Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de mogelijke oplossing voor de verzilveringsproblematiek die onder andere prof. dr. B. Jacobs aandraagt: het mogelijk maken van ‘negatieve’ inkomstenbelasting? Kan hij de voor- en de nadelen hiervan in kaart brengen? Verhouding met andere verklarende factoren arbeidsparticipatie De staatssecretaris bevestigt in zijn Fiscale agenda nog eens dat het bevorderen van de arbeidsparticipatie voor met name vrouwen voor het kabinet een belangrijke doelstelling is. De leden van de SGP-fractie vragen zich in dit verband af of de (fiscale) prikkels wel in deze mate nodig zijn om deze doelstellingen te realiseren. Veel wetenschappers, sociologen en economen hebben zich namelijk gebogen over de vraag welke factoren verantwoordelijk zijn voor de stijging van de beroepsdeelname van vrouwen. Daaruit blijkt dat bij mensen niet zozeer de financiële overwegingen een rol spelen, maar met name de wens zich in de professionele werkomgeving te kunnen ontplooien, de maatschappelijke erkenning en het sociale netwerk. In de literatuur wordt er ook op gewezen dat de belangrijkste factoren die de sterk gestegen arbeidsdeelname van vrouwen in Nederland in de afgelopen zestig jaar kunnen verklaren, allereerst de daling van de noodzakelijke huishoudelijke arbeidstijd is, ten tweede het gestegen opleidingsniveau en de stijgende participatie van hoger opgeleide vrouwen, ten derde de opkomst van de deeltijdbanen en ten vierde de stijgende werkgelegenheid in de dienstverlenende sectoren van de economie. De volgende afbeeldingen geven het belang van de verklarende factor ‘opleidingsniveau’ duidelijk weer voor zowel de mate van arbeisparticipatie (grafiek 3) alsook het aantal gewerkte uren per week (grafiek 4). Bron: CBS Op basis van de bovenstaande analyse en grafieken, stellen de leden van de SGP-fractie de volgende vragen: Kan de staatssecretaris op basis van Nederlandse literatuur inzicht geven in verhouding van de diverse verklarende factoren voor de stijgende arbeidsparticipatie van vrouwen? Welk percentage van de toegenomen arbeidsparticipatie wordt in de literatuur, uitgesplitst naar opleidingsniveau toebedeeld aan de fiscale maatregelen? Als de overheid in een tijd dat financiële middelen schaars zijn miljarden besteedt aan fiscale prikkels om de arbeidsparticipatie te bevorderen, waarop is dan de verwachting gebaseerd dat dit daadwerkelijk leidt tot een macrostijging van de arbeidsparticipatie gemeten in aantal mensen op de arbeidsmarkt en het aantal uren dat zij gemiddeld maken? Hoe reageert de staatssecretaris in dit verband op: De studie van dr. M. Cloin van het SCP, waarin zij het volgende stelt: „De tijd van de betrekkelijk eenvoudige quick wins, waarbij forse stimuleringen op het terrein van kinderopvang en de individualisering van het belastingsysteem een grote toename van de arbeidsdeelname van vrouwen faciliteerden, lijkt inmiddels echter voorbij”? De analyse van prof. dr. L.G.M. Stevens dat politici zich te weinig realiseren dat heffingskortingen als beleidsinstrument in het algemeen niet zo geschikt zijn om stimuleringsbeleid te voeren, aangezien ze tot hogere tarieven leiden die deze kortingen moeten bekostigen? De argumenten die worden aangedragen in de studie van prof. dr. R.A. de Mooij en prof. dr. L.G.M. Stevens, waarin wordt aangetoond dat toekennen van heffingskortingen niet altijd goed is voor de arbeidsparticipatie? Het algemene punt dat stijging van de participatie van de ene partner, meestal leidt tot daling van de participatie van de andere partner? Keuzevrijheid Minstens zo belangrijk als de vraag naar de effectiviteit van de fiscale stimulansen, vinden de leden van de SGP-fractie de principiële vraag of de overheid de keuzevrijheid van mensen met fiscale prikkels moet willen beperken. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat echte emancipatie keuzevrijheid betekent. Zij meenden het daarom oprecht toen zij de staatssecretaris aanspraken tijdens de behandeling van het Belastingplan voor 2011 op zijn liberale wortels. Zij denken hem aan hun zijde te vinden in de overtuiging dat de staat zich bij het heffen van belastingen erg terughoudend moet opstellen, met name omdat het inkomen waarover de overheid belasting heft het eigendom is van mensen. Dit is voor de leden van de SGP-fractie aanleiding voor de volgende vragen: Is de staatssecretaris met de leden van de SGP-fractie van mening dat echte keuzevrijheid en emancipatie in de fiscaliteit inhoudt dat mensen in staat worden gesteld keuzes te maken die zijzelf belangrijk vinden? Is hij het met de leden van de SGP-fractie, en met hen vele anderen, eens dat de terughoudendheid van de staat in het bijzonder geldt voor het fiscale beleid? Is de staatssecretaris het met drs. M. van de Velde, medewerker van de Telderstichting, eens dat het fiscale stelsel neutraal moet zijn jegens de totale hoeveelheid en de onderlinge verdeling van werk? Hoe waardeert de staatssecretaris in dit verband de enorme fiscale prikkels die tot doel hebben mensen te bewegen meer te participeren op de arbeidsmarkt? Is hij het met de uitspraak van voormalig minister Plasterk eens dat ‘de overheid zich natuurlijk niet kan bemoeien met bijvoorbeeld de vraag wie de sokken wast?’ Dr. M. Hellendoorn wijst er in haar dissertatie op dat velen van mening zijn dat de nadruk op de vraag of betaalde arbeid van vrouwen wel voldoende bevorderd wordt, steeds meer weerstand oproept. Zij constateert dat velen van mening zijn dat deze nadruk te eenzijdig is geworden en dat vrouwen in Nederland juist een goede balans kiezen tussen arbeid en zorg. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop in het licht van de leefvormneutraliteit in de inkomstenbelasting? Betekent keuzevrijheid niet óók dat de Staat – mede gelet op de in art. 8 EVRM erkende vrijheid van (inrichting van) het gezinsleven – de vrijheid van de partners in een huishouden behoort te respecteren om zelf te bepalen hoe ze onderling de lusten (waaronder de inkomsten) en lasten verdelen? Zo neen: verdraagt het zich naar Uw oordeel met de door art. 8 EVRM erkende vrijheid van (inrichting van) het gezinsleven als bij de (inkomens)belastingheffing niet worden aangesloten bij de door de partners in een huishouden gemaakte keuze inzake onderlinge verdeling van de lusten en lasten? Waarom zouden de partners in een huishouden méér solidair moeten zijn met de Staat dan met elkaar? Economische zelfstandigheid Als belangrijk argument voor het individualiseren van de inkomstenbelasting, wordt vaak de economische zelfstandigheid van ieder individu genoemd. In dit verband willen de leden van de SGP-fractie de staatssecretaris vragen kennis te nemen van het promotie onderzoek van dr. M. Hellendoorn. De centrale vraag van haar dissertatie is of de neergang van het kostwinnerschapsysteem en de toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen ook de economische positie van vrouwen verbeterd heeft. In tegenstelling tot wat altijd aangenomen wordt, toont zij aan dat de verwachting dat individualisering van inkomensvorming de relatieve inkomenspositie van vrouwen als groep als geheel zou verbeteren, al was het maar in zeer geringe mate, niet uitgekomen is. Hellendoorn in haar proefschrift: ‘Terwijl vaak wordt gesteld dat de oorzaak van het hoge armoederisico van vrouwen ligt in het traditionele kostwinnerschapsysteem, zou het wel eens nauwkeuriger kunnen zijn om te zeggen dat dit risico in de jaren tachtig juist ontstond door de snelle ontmanteling daarvan.’ Wat is de reactie van de staatssecretaris op dit onderdeel van de dissertatie van Hellendoorn? Financiering sociale voorzieningen Het belangrijkste doel van het heffen van belastingen, is natuurlijk het verwerven van inkomsten voor de staatskas om daarmee sociale voorzieningen betaalbaar te houden. De staatssecretaris merkt dat in zijn fiscale agenda ook diverse keren. De leden van de SGP-fractie vragen hoe de staatssecretaris in dat licht aankijkt tegen de volgende grafieken van prof. dr. L. Borghans (2009). Aangezien de hierboven gepresenteerde grafieken gebaseerd zijn op de cijfers uit 2009, willen de leden van de SGP-fractie de staatssecretaris eerst vragen de grafieken te actualiseren voor de situatie in 2011. Vindt de staatssecretaris het wenselijk dat – als twee partners zouden besluiten dat de meestverdienende partner een halve dag werk inlevert voor iedere dag dat de minstverdienende partner meer gaat werken (grafiek 5) – er sprake is van een absolute daling van de belastingen die worden betaald, ondanks de stijging van het gezinsinkomen? Dit scenario komt namelijk veel voor in veel gezinnen met jonge kinderen. Hoe wenselijk vindt de staatssecretaris de situatie zoals zichtbaar in grafiek 6 voor de schatkist, waarin het het bruto-inkomen daalt van 40.000 naar 36.000, terwijl het netto-inkomen van 30.500 naar 31.500 euro stijgt. Dit kost de schatkist 5.000 euro. Kan de staatssecretaris zijn analyse geven in hoeverre de kosten en baten van het participatiebeleid nog met elkaar in overeenstemming zijn? Is hij het met de leden van de SGP-fractie eens dat de kosten van de bestaande fiscale instrumenten om de arbeidsparticipatie te bevorderen wel erg groot zijn voor een optimale bijdrage aan de bekostiging van sociale voorzieningen? Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat de hogere kosten van sociale voorzieningen als gevolg van de vergrijzing primair vragen om voldoende belastingopbrengsten? Kan de staatssecretaris zijn visie geven op de vraag in hoeverre een verdere stijging van de arbeidsparticipatie bij zal dragen aan de bekostiging van de sociale voorzieningen? Zoals prof. dr. L. Borghans terecht constateert, is het belastingvoordeel niet de enige kostenpost die samenhangt met een toenemende arbeidsparticipatie, maar is in de grafieken 7 en 8 ook zichtbaar wat de kosten van de kinderopvang zijn. Of deze kosten betaald worden door de overheid of de werkgever maakt daarbij geen verschil. Ziet de staatssecretaris een grens aan de mogelijkheden om met belastingvoordelen en andere regelingen de arbeidsparticipatie te verhogen? Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat als meer werken per saldo betekent dat er nauwelijks tot geen extra belastinggeld binnenkomt, het beleid zijn doel voorbijgeschoten is? Welke consequenties trekt hij hieruit voor zijn beleid? Externe kosten In het verlengde hiervan constateren de leden van de SGP-fractie dat de beleidsanalyses van de regering berusten op standaard economische theorie, waarin met de noodzakelijke onbetaalde zorgarbeid geen rekening wordt gehouden. Bij de beslissing voor wel of geen betaald werk speelt de waarde van de noodzakelijke zorgarbeid echter wel een belangrijke rol. Daarom willen de leden van de SGP-fractie de lans breken voor al die mensen die op dit moment fiscaal benadeeld worden doordat zij er bewust voor gekózen hebben minder te participeren op de betaalde arbeidsmarkt, maar in ruil daarvoor veel informele zorg, mantelzorg of vrijwilligerswerk verrichten. Met prof. dr. L.G.M. Stevens constateren de leden van de SGP-fractie dat de prikkels van deelname aan de betaalde arbeidsmarkt ook externe kosten voortbrengen, die in de actuele discussie over verdeling van werken zorgtaken slechts in beperkte mate worden benoemd. Zij constateren ook met hem dat de zorgtaken daardoor in hoge mate op de samenleving worden afgewenteld en dat het in kaart brengen van de maatschappelijke kosten van de onderschatting van de zorgtaken deel uitmaakt van de eigentijdse taboe-onderwerpen. Ter illustratie hiervan willen de leden van de SGP-fractie wijzen op een studie van het CBS, waaruit blijkt dat de arbeidsparticipatie onder mantelzorgers die meer dan 20 uur per week zorgen, met 59 procent 18 procentpunten lager ligt. De onderzoekers komen dan ook tot de conclusie dat er een negatieve samenhang is tussen het verlenen van veel zorg (12 uur of meer per week) en de arbeidsparticipatie. In Nederland verlenen 2,6 miljoen mensen meer dan 8 uur per week en/of langer dan 3 maanden hulp aan een ander (20% van de volwassen bevolking). Bovendien zijn alleen al in de zorg naar schatting meer dan 420.000 vrijwilligers actief. Verhelderend zijn ook de volgende cijfers uit een studie van het SCP. 7% van de mantelzorgers is minder gaan werken vanwege de extra zorgtaak en 3% (tijdelijk) is gestopt. 71% van de mantelzorgers die langdurig en/of intensief hulp geven (van 18-65 jaar) combineert zorgtaken met een betaalde baan. In totaal zijn dit 750.000 Nederlanders. Anders gezegd: van de werkende beroepsbevolking combineert 1 op de 8 werknemers werk met mantelzorgtaken. Gemiddeld besteden zij 17 uur per week aan mantelzorgtaken (meer dan twee werkdagen!). Van hen voelt bijna de helft zich overbelast en ervaart problemen met de combinatie van werk en zorgtaken. Illustratief voor de extra maatschappelijke kosten zijn ook de kosten die gemaakt moeten worden die de formalisering van kinderopvang met zich meebrengt. In een eerder debat hierover ging de voormalig minister van Financiën helder in op de vraag hoe de toename van de kinderopvang te verklaren is: “Het antwoord op die vraag is heel eenvoudig, namelijk heel veel substitutie van informele door formele opvang.” Tenslotte wijzen de leden van de SGP-fractie op de groei van het persoonsgebonden budget. Een recent verschenen studie van het CPB wijst erop dat veel pgb-houders vóór de aanvraag van het budget ofwel geen zorg ontving, ofwel gebruikmaakte van mantelzorg. Daarin concluderen de onderzoekers dat het pgb-gebruik een vraagstimulerende werking heeft; bijna de helft van de pgb groei komt door een toestroom van nieuwe zorgvragers. Het is niet de bedoeling van de leden van de SGP-fractie in dit verslag het debat te voeren over de maatschappelijke wenselijkheid van de formalisering van informele zorg. Wel vinden de leden van de SGP-fractie dat bij beleidsafwegingen rond het stimuleren van arbeidsparticipatie alle welvaartseffecten zouden moeten worden afgewogen. Dr. M. Hellendoorn merkt in dit verband op dat ‘een goed debat over de vraag of de emancipatie van vrouwen gestagneerd is, ook een kritischer standpunt zou moeten toelaten over de economische ontwikkeling die de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen vereiste en mogelijk maakte.’ Zij vraagt zich af of het vanzelfsprekend is dat er steeds minder tijd zou overblijven voor de (niet-betaalde) zorg voor afhankelijken. De leden van de SGP-fractie sluiten zich daar van harte bij aan. Over de combinatie van betaalde en onbetaalde arbeid stellen de leden van de SGP-fractie daarom de volgende vragen: Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat Nederland zonder mantelzorgers en vrijwilligers, die samen ongeveer 80% van de zorg aan mensen thuis verzorgen, krakend en piepend tot stilstand zou komen? Kan hij daarom bevestigen dat het faciliteren van mantelzorgers en vrijwilligers ook een hoge prioriteit is van deze regering? Kan de staatssecretaris inzicht geven in ontwikkeling van het aantal vrijwilligers en mantelzorgers en het aantal uren dat zij beschikbaar stellen in relatie tot de toegenomen arbeidsparticipatie? Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat de toegenomen arbeidsparticipatie een grote formalisering van informele zorg met zich mee heeft gebracht? Kan hij een inschatting geven van de maatschappelijke kosten die dat met zich heeft meegebracht en ook in de toekomst met zich mee zal brengen? En kan hij een inschatting geven van het aantal extra gecreëerde banen als gevolg van de formalisering van informele zorg? Hoe rechtvaardig vindt de staatssecretaris het dat mensen die veel informele zorg leveren en er daarom voor kiezen minder te participeren op de arbeidsmarkt, elk jaar geconfronteerd worden met een hogere belastingaanslag? Wil hij in zijn antwoord betrekken dat deze mensen niet alleen meer belasting betalen, maar daarnaast ook zorgen voor grote maatschappelijke besparingen doordat zij de substitutie van informele zorg naar een formele en duurdere zorgvraag verminderen, dan wel uitstellen? Is de staatssecretaris het met prof. dr. L. Borghans eens dat de voordelen van non-participatie buiten beeld blijven door de eenzijdige focus op participatieverhoging? Het gaat hierbij volgens hem zowel om het nut van vrije tijd voor de betreffende personen als om de baten die de omgeving van hun activiteiten heeft. Het algemeen-evenwichtsmodel MIMIC van het CPB rekent met een vast aantal uren zorg aan kinderen en differentieert de tijdsbesteding naar kostwinners, partners en alleenstaanden. Is de staatssecretaris het met dr. H.A. Pott-Buter eens dat het model geen algemene conclusies verschaft hoe de tijdsbesteding verandert en dat de gevolgen van minder of meer mantelzorg op het arbeidsaanbod en collectieve uitgaven niet gemeten worden? Erkent hij bovendien dat de economische modellen uitgaan van stabiele preferenties? Is hij het met dr. H.A. Pott-Buter eens dat goede elasticiteiten moeilijk te schatten zijn als die preferenties wijzigen, zoals eind 20e eeuw? Is hij het dan ook met haar en de leden van de SGP-fractie eens dat de effectiviteit van diverse participatiebevorderende maatregelen in twijfel getrokken kan worden, aangezien het effect op onbetaalde arbeid niet meetelt? Welke consequenties trekt hij hieruit voor zijn beleid? Conclusies In het voorgaande hebben de leden van de SGP-fractie aangetoond dat er op dit moment grote verschillen in belastingdruk zijn tussen en binnen de verschillende leefvormen. Zij vroegen zich af of het nog te verdedigen valt dat heel veel mensen - individuen én huishoudens! - fiscaal met duizenden euro’s benadeeld worden, zonder dat ze daar verandering in kunnen aanbrengen. Alleenstaanden, mensen met een beperking of handicap, mensen met veel informele zorgtaken, mensen die gebruik maken van hun keuzevrijheid om arbeid en zorg te verdelen zoals zij dat wenselijk vinden; allen passeerden de revue. Anderen krijgen fiscaal juist veel voordelen en toeslagen, zonder dat ze die voor hun draagkracht eigenlijk nodig hebben terwijl ook nog eens sterk getwijfeld kan worden aan de effecten van die voordelen. De vraag rijst wat er op deze manier nog overblijft van de maatschappelijk breed gesteunde heffing naar draagkracht in de inkomstenbelasting. Duidelijk werd ook dat deze verschillen in netto draagkracht in de eerste plaats ontstaan vanwege de inconsequent gehanteerde draagkrachtbegrippen. In dit verband is zijn de resultaten uit de dissertatie van dr. mr. N.C.G. Gubbels opmerkelijk, omdat zij aantoonde dat partners in een huishouden hun inkomsten niet individueel beleven. In minstens zo grote mate als het gekozen draagkrachtbegrip, wordt het verschil in draagkracht ook veroorzaakt door het toegenomen instrumentalisme om daarmee niet-fiscale doeleinden als arbeidsparticipatie na te streven. De leden van de SGP-fractie hebben op basis van de literatuur aangetoond dat er grenzen zijn aan het instrumentalisme. Het overgrote deel van de Nederlanders is zich helemaal niet bewust van de fiscale prikkels die de overheid op hen afvuurt, laat staan dat ze op basis daarvan het gewenste gedrag zouden gaan vertonen. Ook constateerden zij dat het voor partners die wel beschikken over fiscaal inzicht vooral zeer aantrekkelijk is om beide partners evenveel van het bruto inkomen te laten verwerven, en niet zoals beoogd een toename van de arbeidsparticipatie in aantal uren. De dead weight losses zijn bovendien groot voor deze groep: de kortingen die zij krijgen kosten de overheid miljarden, terwijl ze toch niet van plan zijn te stoppen met werken. Gewezen is ook op groepen mensen die ongevoelig zijn voor fiscale prikkels: of 1) omdat zij wel zouden willen werken, maar dat niet kunnen, of 2) omdat zij - in weerwil van de duizenden euro’s aan prikkels toch een andere keuze maken, vaak ingegeven door hun persoonlijke omstandigheden, of 3) omdat zij de inmiddels vele heffingskortingen niet meer kunnen verzilveren doordat zij een te laag inkomen verwerven. Tenslotte constateerden de leden van de SGP-fractie dat een toename van de betaalde arbeidsparticipatie niet altijd hoeft te betekenen dat de schatkist daarmee een stuk rijker wordt. Integendeel, bij een andere verdeling van arbeid en zorg tussen partners kunnen de belastinginkomsten drastisch dalen. Ook kan een te grote nadruk op het verrichten van betaalde arbeidsparticipatie ertoe leiden dat minder informele zorg geleverd wordt, wat vervolgens weer kan zorgen voor een groter gebruik van duurdere vormen van geformaliseerde zorgvoorzieningen. Het voorgaande roept de fundamentele vraag op vraag op of we op de juiste weg zitten met ons belastingstelsel. Moet niet gekozen worden voor een betere balans tussen draagkracht en instrumentalisme, zeker nu blijkt dat de instrumentele inzet van alle heffingskortingen en toeslagen het systeem zo ingewikkeld hebben gemaakt dat weinigen nog doorzien wat de consequenties van hun handelen zijn? Zou de wetgever niet veel terughoudender moeten zijn met het inzetten van allerlei instrumenten, zo vragen de leden van de SGP-fractie zich met diverse wetenschappers af? Graag vernemen zij de visie van de staatssecretaris hierop. Prof. dr. A.L. Bovenberg en prof. dr. L.G.M. Stevens constateren in hun position paper voor de studiecommissie Belastingstelsel dat een deugdelijk belastingstelsel rechtvaardig, effectief en eenvoudig behoort zijn, en dat binnen deze randvoorwaarden de budgettaire en instrumentele functie van de belastingheffing moet worden vormgegeven. Is de staatssecretaris bereid om de Kamer inzicht te geven in de verschillende mogelijkheden die er zijn om binnen die randvoorwaarden een leefvormneutraler belastingstelsel te realiseren, in kaart te brengen wat alle relevante kosten en baten van die mogelijkheden zijn en welke mogelijke tijdpaden van invoering realistisch zijn? Wij denken hierbij onder andere aan de volgende niet limitatieve opsomming: Het stoppen van de afbouw van de algemene heffingskorting. Het introduceren van een leefvormafhankelijke draagkrachtkorting zodat kosten voor primair levensonderhoud niet belast worden. Het verminderen van ineffectieve heffingskortingen, zoals de inkomens afhankelijke combinatiekorting, in ruil voor lagere belastingtarieven. Vereenvoudiging van het fiscale stelsel door grondslagverbreding in ruil voor lagere belastingtarieven (eventueel inclusief toeslagen en aftrek van de hypotheekrenteaftrek). De invoering van een sociale vlaktaks, bijvoorbeeld met inkomensafhankelijke heffingskortingen en een toptarief, zodat het gewenste instrumentarium voor progressiviteit behouden blijft? De invoering van een splitsingstelsel (al dan niet met een splitsingsfactor). De kern hiervan is dat: gewaarborgd wordt dat over noodzakelijke kosten geen belasting wordt geheven belastingheffing zoveel mogelijk gelijk is tussen en binnen leefvormen keuzevrijheid zoveel mogelijk gerespecteerd wordt en het niet bestaan van keuzevrijheid gerespecteerd wordt de effectiviteit ten aanzien van arbeidsparticipatie en economische groei met name gezocht wordt in zo laag mogelijk tarieven van de belasting in plaats van in allerlei ineffectieve gebleken detailregelingen. Natuurlijk zijn en blijven de leden van de SGP-fractie geïnteresseerd in alle mogelijke alternatieve instrumenten die deze doelen kunnen verwezenlijken. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren Algemeen De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale agenda. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen dat de staatssecretaris het voornemen heeft het belastingstelsel ‘lean and mean’ te maken door een flinke vereenvoudiging door te voeren. Ook de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien veel mogelijkheden voor vereenvoudiging van het fiscale stelsel, maar maken daarin fundamenteel andere keuzes dan de staatssecretaris nu voorstelt. Waarom zet de staatssecretaris niet in op “Lean, Mean & Green”, volgens de ambities die de minister-president in 2008 formuleerde als de Groenrechtse agenda? Hoe valt de ontgroening van het regeringsbeleid te rijmen met die ambities, de huidige tijdgeest en de wens van de Eerste Kamer om over de duurzaamheidsaspecten van elke belastingmaatregel geïnformeerd te worden? Naast het genereren van inkomsten voor de staat, hechten deze leden sterk aan de instrumentale werking die er van het fiscale systeem uit kan gaan om gedragsverandering aan te moedigen. Vergroening van het belastingsstelsel is volgens de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren strikt noodzakelijk om tegemoet te komen aan de uitdagingen waar wij voor staan in termen van het leefbaar houden van de aarde voor huidige en toekomstige generaties mensen en het waarborgen van de biodiversiteit. Diverse rapporten geven aan dat de mensheid risico’s loopt op grote, onomkeerbare schade aan het klimaat en de voorraad natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit. Deze risico’s zijn uit oogpunt van het voorzorgbeginsel niet te verantwoorden. Bovendien zijn de kosten van niet-ingrijpen veel hoger dan de kosten van het wel ingrijpen door middel van een effectief beleidspakket, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Deelt u de mening dat het begrip “veroorloven” breder bezien dient te worden dan veroorloven in financiële zin, en dat dus het achterwege laten van voldoende duurzaamheidscriteria in het te voeren beleid heel wel een werkwijze zou kunnen zijn die we ons “niet kunnen veroorloven” in grootheden die meer waard zijn dan geld? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen toe naar een samenleving waarin vervuilers moeten betalen voor de maatschappelijke problemen die ze veroorzaken en waar een duurzame keuze wordt beloond uit de opbrengst van die maatregelen. Het belasten van vervuilende activiteiten is een makkelijke en zeer kosteffectieve manier om dit vervuilende gedrag tegen te gaan, deelt de staatssecretaris die mening? Kunt u aangeven waarom vervuilend gedrag ‘gesubsidieerd’ zou moeten worden via het niet in rekening brengen van de daarmee samenhangende maatschappelijke kosten? Bent u bereid tot het instellen van een breed externaliteitenonderzoek, om te bezien waar de overheid ten onrechte de kosten van vervuilend, of ander gedrag met negatieve consequenties, voor haar rekening neemt waar in principe de veroorzaker van die externaliteiten geacht zou moeten worden de kosten daarvan voor eigen rekening te nemen? Ter Haar toont in zijn essay “Nieuwe paden voor vergroening” aan dat verdere groei van milieubelastingen een substantiële bijdrage kan leveren aan het duurzaamheidsvraagstuk en tegelijkertijd zo vormgegeven kan worden dat de stabiliteit voor de schatkist niet in het geding is. Hij stelt dat milieubelastingen efficiënt zijn als de heffingshoogte gelijk is aan de marginale maatschappelijke kosten, kan de staatssecretaris deze stelling bevestigen en onderschrijven? Tevens stelt Ter Haar dat het beprijzen van maatschappelijke kosten, ongeacht de bereikte milieueffecten, maatschappelijk efficiënt is omdat op die manier een juiste afweging kan worden gemaakt door consumenten over de hoeveelheid te consumeren milieuvervuilende goederen. Deelt de staatssecretaris deze mening? Voor het vergroenen van het belastingstelsel moeten er naar de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren twee zaken geregeld worden. Ten eerste moeten energiebelasting en CO2 gerelateerde belastingen in sectoren zoals verkeer, landbouw en gebouwde omgeving verbreed en verhoogd worden, en ten tweede moeten niet duurzame fiscale subsidies en kortingen afgeschaft worden. Belastingmix De staatssecretaris stelt voor geleidelijk een uniforme btw-heffing in te voeren, waardoor zaken als voedsel niet meer onder het 6%-tarief zullen vallen. Dit zou gecompenseerd kunnen worden door een verlaging van de belasting op inkomen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben bij herhaling gepleit voor een verlaging van de belasting op arbeid en een omgekeerd evenredige verhoging van de belasting op grondstoffen, in het bijzonder milieubelastende grondstoffen en kunnen dus voor een groot deel meegaan in de redenering van de staatssecretaris. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren menen echter dat een uniform tarief niet redelijk en niet effectief zal zijn, maar dat het goed zou zijn om de voedingswaren die een onevenredig hoog beslag op natuurlijke hulpbronnen leggen, wel onder het hoge btw-tarief te plaatsen. Hiermee doelen deze leden in de eerste plaats op producten als vlees, zuivel en eieren. Deze producten brengen bij de productie ervan zeer veel milieuschade toe. Deze schade levert een kostenpost op, die door de consumenten van deze producten opgebracht zou kunnen en moeten worden. De werkelijke kosten van de productie van ons voedsel moeten tot uitdrukking komen in de prijzen. Kan de staatssecretaris in dit kader aangeven hoe hij de vettaks beoordeelt, zoals die aan de orde is in landen als Denemarken, Roemenië, Spanje en Canada ook in het licht van de visie van de WHO op onverzadigde vetten, EU subsidies en volksgezondheid? Deze leden pleiten daarnaast ook voor het instellen van een klimaattaks. Het duurder maken van met name fout vlees heeft twee doelstellingen. Ten eerste is er het punt van de maatschappelijke kosten, die nu op de belastingbetaler worden afgewenteld. In Nederland betalen wij onvrijwillig tussen de € 100 en € 120 per inwoner mee aan de maatschappelijke kosten die met de veehouderij gepaard gaan. Dat zit in de beprijzing van de producten. Verder blijkt uit onderzoek van CE Delft dat er duidelijk een verandering in het koopgedrag van mensen optreedt bij een vermindering van het prijsverschil tussen biologisch vlees en fout vlees. Als wij biologisch vlees goedkoper maken, zou dat ten koste gaan van boeren, natuur en milieu. Door juist het foute vlees duurder te maken, is het makkelijker om over te schakelen op biologisch vlees. De echte prijs van varkensvlees zal volgens het Instituut voor Milieuvraagstukken tot € 4,50 per kilo hoger moeten liggen dan nu het geval is, als wij de kosten van negatieve externe neveneffecten zouden doorberekenen. Waarom laten wij de vervuiler niet betalen, maar moet de burger de vervuiler subsidiëren? Het punt is dat de maatschappelijke kosten integraal onderdeel van de kostprijs gaan vormen, en niet langer gesubsidieerd worden. Als de vervuilende component in producten een prijs krijgt, neemt de vraag vanzelf af. Een simpele rekensom leert dat we in Nederland € 3 miljard per jaar aan accijnzen zouden binnenhalen wanneer we elke kg vlees met € 2 vleestaks belasten. Voor kaas, ook zeer milieubelastend, geldt dat wanneer we € 2 heffen op elke kilo, dat een accijnsopbrengst oplevert van meer dan een half miljard euro. Is de staatssecretaris bekend met het artikel ‘Greenhouse gas taxes on animal food products: Rationale, tax scheme and climate mitigation effects’ van Wirsenius et al., waarin geconcludeerd wordt dat een belasting op vlees en melk in de Europese Unie een daling van de uitstoot van broeikasgassen van zeven procent kan bewerkstelligen? Een belasting van € 60 per ton CO2 zou de consumptie van rundvlees met 15 procent kunnen verminderen, volgens hun schatting. De auteurs concluderen tevens dat er door deze maatregel veel landbouwgrond beschikbaar kan komen voor andere doelen, zoals de productie van biomassa, wat tot een nog groter positief klimaateffect kan leiden. Heeft dit kabinet de ambitie om de vleesconsumptie in Nederland te verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de beleidsinstrumenten? Heeft dit kabinet de ambitie om op Europees niveau beleid te formuleren dat leidt tot een vermindering van de Europese vleesconsumptie? Zo ja, wat vindt de staatssecretaris van het voorstel van Wirsemius et al om een belasting van € 60 per ton CO2 te heffen? De staatssecretaris is voornemens de inkomsten die gegenereerd zouden worden door een verhoging van het lage btw-tarief te gebruiken voor het afschaffen van een aantal ‘kleine’ belastingen, zoals de verpakkingsbelasting. Naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren is dit niet logisch en niet constructief. De verpakkingsbelasting maakt deel uit van de milieubelastingen die goed gedrag aansporen, en is nodig in het verminderen van de druk op schaarse grondstoffen en milieugebruiksruimte. Kunt u aangeven of en op welke wijze de adviezen van de werkgroepen Brede Heroverweging in deze zin zijn geïmplementeerd of zullen worden geïmplementeerd? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat de wens tot vereenvoudiging ook op andere manieren gerealiseerd kan worden, bijvoorbeeld door het heffen van een algemene CO2-belasting. Hiermee kunnen producten worden belast naar de mate waarin zij schade toebrengen aan het klimaat. Ook de door deze leden voorgestelde belasting op vlees, zuivel en eieren zou in een dergelijk systeem kunnen passen. Op deze wijze kan Nederland een eigen klimaatbelasting invoeren. Naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hoeven de administratieve lasten van een dergelijk systeem niet hoog te zijn en kunnen zij ruimschoots gecompenseerd worden door de opbrengsten van een dergelijke belasting, wat het systeem zeer efficiënt kan maken. Deelt de staatssecretaris die mening? Zo nee, waarom niet? Andere lidstaten hebben een dergelijk systeem al ingevoerd, of zijn voornemens dat te doen. Kan de staatssecretaris aangeven welke ervaringen met het heffen van CO2-belasting er zijn in de Europese Unie? Is hij bereid de mogelijkheden voor het heffen van een CO2-belasting in kaart te brengen? Is het de staatssecretaris bekend in hoeverre andere verdergaande milieubelastingen zijn ingevoerd door andere lidstaten? Kan de staatssecretaris een overzicht bieden van de milieubelastingen die verschillende lidstaten opleggen, en daarbij ingaan op de verschillende heffingsgrondslagen die daarbij mogelijk zijn, zoals het vetgehalte van producten (Denemarken) en het CO2-gehalte van producten? De energiebelasting en de verschillende schijven die daarin gehanteerd worden geven in feite korting aan de grootverbruikers, terwijl huishoudens relatief veel belasting betalen over hun energieverbruik, ongeacht of zij voor groene of voor grijze stroom kiezen. Naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren levert dit systeem veel te weinig prikkels op voor energiebesparing – vooral bij de grote bedrijven- en voor keuze voor groene stroom – vooral bij de huishoudens. Deze leden pleiten voor een verhoging van de energiebelasting in de eerste schijf met 100% en voor het opheffen van de korting op energiebelasting door de tweede schijf gelijk te stellen aan de derde schijf. Deze leden menen dat hiermee een sterke prikkel voor energie-efficiency wordt gegeven, en dat de Staat hiermee bijna vijf miljard aan opbrengsten kan genereren, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Waarom wordt er niet voor gekozen deze simpele maar effectieve maatregelen door te voeren? De staatssecretaris maakt in de Fiscale agenda melding van het convenant dat is gesloten met de meest energie-intensieve producenten om de energie-efficiency te verhogen, waar dit lage energietarief deel van uitmaakt, maar hij vergeet naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren daarbij te vermelden dat de industrie zich niet aan haar afspraken heeft gehouden en dat er van de beloofde energie-efficiëntieverbetering weinig terecht is gekomen, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Tevens pleiten deze leden voor het differentiëren van de energiebelasting voor huishoudens naar de productiewijze van de stroom die wordt afgenomen. Grijze stroom wordt in dit systeem meer belast dan groene stroom, waardoor een prikkel ontstaat voor de consument om een duurzame keuze te maken. Welke effecten zou een dergelijke regeling kunnen hebben naar mening van de staatssecretaris, zowel in termen van inkomsten voor de staat als in termen van klimaateffect? Deelt de staatssecretaris de mening dat dit systeem een belangrijke prikkel kan zijn voor vergroening van onze energiehuishouding, en is hij bereid een dergelijk systeem in te voeren? Zo nee, waarom niet? Is de staatssecretaris bereid de particuliere opwekking van hernieuwbare energie te stimuleren via een btw-vrijstelling en met een regeling analoog aan de in Duitsland gehanteerde feed-in regeling? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet? Naast het uitstoten van broeikasgassen, het vervuilen van bodem, lucht en water en het gebruik van schaarse grondstoffen, is ook het gebruik van ruimte (en dus het onttrekken van open ruimte) een externaliteit te noemen die momenteel niet belast is. Dit, terwijl open ruimte in Nederland een steeds schaarser goed wordt. Welvaartseconomisch kan deze situatie rechtgetrokken worden door een heffing op het ontrekken van ruimte, waarbij de hoogte van de heffing kan worden bepaald door de maatschappelijke waarde van de verloren open ruimte, zo stelt ook Ter Haar in zijn essay. Deelt de staatssecretaris de mening dat open ruimte een publiek goed is, en dat het onttrekken van deze open ruimte belast zou moeten worden? Een dergelijke belasting kan naar schatting € 3,7 miljard aan inkomsten voor de Staat genereren, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Is hij bereid een dergelijke maatregel in te voeren? Zo nee, waarom niet? Op dit moment kent ons belastingstelsel meerdere fiscale regelingen die een negatief effect op het milieu hebben. Enkele voorbeelden hiervan zijn verlaagde tarieven voor energiebelasting voor de glastuinbouw, vrijstellingen en kortingen op brandstofaccijnzen (o.a. luchtvaart, scheepvaart, (rode) diesel, LPG), laag btw-tarief voor vlees en sierteeltproducten etc., en de vrijstelling van een kolenbelasting. Kan de staatssecretaris bevestigen dat er in Nederland 41 off-budget regelingen bestaan waarbij het gebruik van fossiele brandstoffen wordt gestimuleerd met nadelige gevolgen voor milieu en klimaat? Zo ja, om welke regelingen gaat het? Zo nee, hoeveel van dergelijke regelingen kent Nederland dan wel? Is het waar dat het daarbij om circa € 7,5 miljard aan steunmaatregelen per jaar en een uitstoot van 6 Mton aan broeikasgassen gaat? Deelt de staatssecretaris de mening dat het wegnemen van deze niet duurzame subsidies een onlosmakelijk onderdeel is van de vergroening van het belastingstelsel en het duurzaamheidbeleid zou moeten zijn, en is hij bereid vergaande stappen te nemen om deze onduurzame prikkels weg te nemen? Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de Nederlandse kosten van de fiscale stimuleringen die een negatief effect hebben op het milieu, en daarbij in ieder geval ingaan op de genoemde voorbeelden van deze regelingen? Deelt de staatssecretaris de mening dat het wegnemen van deze subsidies de administratieve lasten vermindert, bijdraagt aan een eenvoudiger belastingstelsel en fraude tegengaat? Om de landbouw en de chemische industrie meer prikkels te geven om te verduurzamen, en om de schaarse grondstoffen beter te waarderen, is het naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren raadzaam een aantal extra prikkels in te bouwen in het fiscale systeem. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest zou naar mening van deze leden zwaarder belast moeten worden. De negatieve effecten van deze inputs in de landbouw zijn zeer groot terwijl de prijzen van deze producten onwerkelijk laag zijn. Welke mogelijkheden zijn er om hier extra belastingen op te heffen, en welke mogelijkheden zou het instellen van een CO2-belasting hiervoor bieden? Is de staatssecretaris bereid dit te onderzoeken? Ook het gebruik van fosfaat, in kunstmest en veevoer, moet drastisch verminderd worden. Fosfaat is een eindige maar onmisbare grondstof, waar veel zuiniger mee om gegaan zou moeten worden, deelt de staatssecretaris die mening? Er is gepleit voor een internationale fosfaatheffing, de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien daar eveneens mogelijkheden voor. Is de staatssecretaris bereid zich internationaal in te zetten voor het instellen van een dergelijke heffing? Zo nee, waarom niet? In Europees verband wordt er gelukkig steeds meer nagedacht over een vergroening van het belastingstelsel, zo concluderen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren. De Europese Commissie zou voorstellen in voorbereiding hebben om de energiebelasting te hervormen, die ook gevolgen zouden hebben voor bijvoorbeeld de vrijstelling van rode diesel en de lage belasting van kolen, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Wat is de stand van zaken van dit voortstel, wat is de Nederlandse beoordeling hiervan en welke consequenties zal dit voorstel hebben voor het Nederlandse belastingstelsel? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het belangrijk dat de Europese Unie en Nederland mogelijkheden hebben eisen te stellen aan producten die uit derde landen worden geïmporteerd. Vaak wordt de milieuschade van productie elders in zijn geheel afgewenteld op de maatschappij en het ecosysteem daar. Omdat deze producenten tevens vaak aan veel minder strenge eisen moeten voldoen dan Europese producenten, hebben zij een flink concurrentievoordeel. “Border tax adjustments” kunnen dit nadeel voor Europese producenten opheffen en tegelijkertijd een stimulans bieden voor milieu- en diervriendelijker productie in deze derde landen. Kan de staatssecretaris nader op dit instrument ingaan, en op de voor- en nadelen die hij ziet aan een dergelijk systeem? Deelt de staatssecretaris de mening dat het instellen van dit systeem grote voordelen kan bieden, en is hij bereid voorstellen uit te werken hieromtrent? Joseph Stiglitz is een warm voorstander van dit systeem, is de staatssecretaris bereid in contact met hem te treden over de mogelijkheden die zowel Nederland als de Europese Unie heeft om op deze wijze bij te dragen aan de wereldwijde verduurzaming van productie? Zo nee, waarom niet? Kan de staatssecretaris ten slotte een eerste analyse geven van de vastgestelde en te verwachten kwantitatieve en kwalitatieve effecten van de versobering van de vrijstellingsregeling voor Groenfondsen, in termen van deelname en van beschikbaarheid van investeringsbudget voor groene investeringen? Kan de staatssecretaris ook aangeven in hoeverre deze geconstateerde en te verwachten effecten overeenstemmen met de verwachtingen die bij invoering van de versobering leefden? II Reactie van de staatssecretaris 32500 XV 50. Zie doorvoor pagina 31 van het rapport van de Studiecommissie Belastingstelsel 32 740–2 Verslag van een rondetafelgesprek over een leefvormneutraal belastingstelsel 32128-40. Motie van de leden Koşer Kaya (D66), Tang (PvdA) , Sap (GroenLinks) en Remkes (VVD) over het onderzoeken van de mogelijkheden om het belastingstelsel leefvormneutraal te maken. 32128-41. Motie van de leden Omtzigt (CDA), Tang (PvdA) en Cramer (ChristenUnie) over het wegnemen van de trouwtaks en de scheidingsbonus. Aanhangsel van de Handelingen 2009 – 2010 (149, 150 en 528) Prof. dr. E. Dijkgraaf, drs. W. Koolmees en dr. P. H. Omtzigt, Maak belastingen leefvormneutraal, Reformatorisch Dagblad 9 februari 2011, HYPERLINK "http://www.refdag.nl/opinie/maak_belastingen_leefvormneutraal_1_533110" http://www.refdag.nl/opinie/maak_belastingen_leefvormneutraal_1_533110 Gubbels, N.C.G. (2011) Samenlevingsverbanden in de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting Gubbels, N.C.G. (2011) Samenlevingsverbanden in de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting Teunissen, J.M.H.F., Weekblad Fiscaal Recht 2010/674, Vrijheid, gelijkheid en belastingen, HYPERLINK "http://srv-hrl-107v.web.pwo.ou.nl/Docs/Faculteiten/RW/teunissen_aanrech tsubsidie.pdf" http://srv-hrl-107v.web.pwo.ou.nl/Docs/Faculteiten/RW/teunissen_aanrecht subsidie.pdf , Pag. 678 Vlg. Gubbels, N.C.G. (2011) Samenlevingsverbanden in de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting Stevens, L.G.M. (2006), Fiscaal gezinsbeleid (afscheidscollege) Erasmus Universiteit HYPERLINK "http://publishing.eur.nl/ir/repub/asset/8171/afscheidscollege1.pdf" http://publishing.eur.nl/ir/repub/asset/8171/afscheidscollege1.pdf Position paper prof. dr. L. Borghans (2011) voor rondetafelgesprek leefvormneutraal belastingstelsel 26727-3, MvT Wet IB 2001. Zie ook de artikelsgewijze toelichting artikel 8.1.7: De heffingskortingen komen in de plaats van de belastingvrije som van artikel 53 Wet op de inkomstenbelasting 1964. HR 16 november 2007, nr. 43 084, HYPERLINK "http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AY9475" www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AY9475 32 740 - 2 Verslag van een rondetafelgesprek, vastgesteld op 21 maart 2011. Prof. dr. L.G.M. Stevens: “Dat blijkt ook wel omdat het in de praktijk heel simpel te omzeilen is. De gezinnen met een hoog inkomen, met veel inkomen uit vermogen, omzeilen dit moeiteloos. Zij rekenen dit inkomen uit vermogen toe aan de minstverdienende partner en hebben zo geen last van de korting op de aanrechtsubsidie. Dat is heel onrechtvaardig. Bovendien zien we dat het beoogde participatie-effect niet wordt bereikt. Dan moeten we het niet doen.” Prof.mr. J.M.H.F Teunissen: „Het woord aanrechtsubsidie is een «onwoord». (…) Het bedrag van de overdraagbare heffingskorting kan nooit hoger zijn dan het bedrag dat in totaal aan belastingen moet worden betaald na aftrek van de andere heffingskortingen. Het is dus een sigaar uit eigen doos. Voor de primaire levensbehoeften van een huishouden maakt het niets uit of er een of twee bronnen zijn voor dat gezinsinkomen. (…) Door die korting af te schaffen zegt men dus eigenlijk dat mensen die geen betaalde arbeid verrichten geen aanspraak maken op bescherming van hun sociale bestaansminimum. Dat is nogal een uitspraak. Ik vind het ook de meest treurige beslissing van de wetgever van de afgelopen jaren.” Position paper dr. H.A. Pott-Buter voor rondetafelgesprek leefvormneutraal belastingstelsel Position paper prof. dr. L.G.M. Stevens voor rondetafelgesprek leefvormneutraal belastingstelsel Position paper dr. H.A. Pott-Buter voor rondetafelgesprek leefvormneutraal belastingstelsel H.A. Pott-Buter, Afbouw Algemene heffingskorting mist doel, In: ESB, 92 (2007) 4522 (16 nov), p. 686-687 Hellendoorn, M. (2010), Kostwinners en verliezers. De consequenties van individualisering van inkomensvorming voor de economische positie van vrouwen (1950-1990); een sociologische analyse Position paper prof. dr. L.G.M. Stevens voor rondetafelgesprek leefvormneutraal belastingstelsel Position paper prof. dr. L.G.M. Stevens voor rondetafelgesprek leefvormneutraal belastingstelsel Caminada, C.L.J. (2007), Tijdschrift voor Openbare Financien, Inkomensbeleid HYPERLINK "http://wimdreesstichting.nl/page/downloads/TvOF_2007_-_n1_-_art8.pdf" http://wimdreesstichting.nl/page/downloads/TvOF_2007_-_n1_-_art8.pdf Borghans, L. (2009), TPE, Grenzen aan fiscaal stimuleren van arbeidsparticipatie, HYPERLINK "http://www.tpedigitaal.nl/assets/static/9_-2-2009.pdf" http://www.tpedigitaal.nl/assets/static/9_-2-2009.pdf . Zie onder andere Belastingplan 2008, 31205-3, toelichting bij inkomensafhankelijkheid combinatiekorting motie-Van der Vlies over uitzonderingen op de beperking van de algemene heffingskorting (31200-XV, nr. 53); Zie onder andereC.L.J. (2007), Tijdschrift voor Openbare Financien, Inkomensbeleid, HYPERLINK "http://wimdreesstichting.nl/page/downloads/TvOF_2007_-_n1_-_art8.pdf" http://wimdreesstichting.nl/page/downloads/TvOF_2007_-_n1_-_art8.pdf en position paper bij rapport Studiecommissie Belastingstelsel, C.A. de Kam en C.L.J. Caminada: Belastingen als instrument voor inkomenspolitiek Jacobs, B. Een economische analyse van een optimamooal belastingstelsel voor Nederland, in: Advies studiecommissie Belastingstelsel Stevens, L.G.M. (2006), Fiscaal gezinsbeleid (afscheidscollege) Erasmus Universiteit, HYPERLINK "http://publishing.eur.nl/ir/repub/asset/8171/afscheidscollege1.pdf" http://publishing.eur.nl/ir/repub/asset/8171/afscheidscollege1.pdf Prof. dr. K. Tijdens, oratie ‘Een wereld van verschil’ HYPERLINK "http://www.iiav.nl/epublications/2006/wereld_van_verschil.pdf" http://www.iiav.nl/epublications/2006/wereld_van_verschil.pdf SCP (2010), Het werken waard: Het arbeidsaanbod van laagopgeleide vrouwen vanuit een economisch en sociologisch perspectief, proefschrift dr. M. Cloin, HYPERLINK "http://www.scp.nl/dsresource?objectid=26391&type=org" http://www.scp.nl/dsresource?objectid=26391&type=org Stevens, L.G.M. (2006), Fiscaal gezinsbeleid (afscheidscollege) Erasmus Universiteit, pag. 4 R.A. de Mooij en L.G.M. Stevens, Fiscaal-economische uitdagingen voor een volgend kabinet, WFR 2006/6662. Handelingen belastingplan 2011 M. van de Velde (2011), Van vereffening naar verdeling: eigendom en belasting in liberaal perspectief. In: Eerlijk is eerlijk; Wat een liberaal van de staat mag verwachten en van zichzelf moet vergen. Stenografisch verslag debat in de Tweede Kamer 7 november 2007: 29. Hellendoorn, M (2010), Kostwinners en verliezers, De consequenties van individualisering van inkomensvorming voor de economische positie van vrouwen (1950-1990), een sociologische analyse Hellendoorn, M (2010), Kostwinners en verliezers, De consequenties van individualisering van inkomensvorming voor de economische positie van vrouwen (1950-1990), een sociologische analyse HYPERLINK "http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/15676/5/9228.pdf" http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/15676/5/9228.pdf Stevens, L.G.M. (2006), Fiscaal gezinsbeleid (afscheidscollege) Erasmus Universiteit Jannes de Vries en Francis van der Mooren, CBS (2010), Mantelzorgers op de arbeidsmarkt; HYPERLINK "http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/5C36D191-CDFF-4F46-B1D9-241A6573AAEE/0/2 010k3v4p49art.pdf" http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/5C36D191-CDFF-4F46-B1D9-241A6573AAEE/0/20 10k3v4p49art.pdf Mezzo (2010), Informele zorg in Nederland in cijfers, HYPERLINK "http://www.mezzo.nl/php/bibliotheek/download.php?id=2927&bestand=inform elezorg_cijfers_in_Ned.pdf" http://www.mezzo.nl/php/bibliotheek/download.php?id=2927&bestand=informe lezorg_cijfers_in_Ned.pdf Bron: ‘Op weg met de WMO’, SCP 2010, HYPERLINK "http://www.scp.nl/dsresource?objectid=28209&type=org" http://www.scp.nl/dsresource?objectid=28209&type=org Algemene Financiële beschouwingen, 2010. Sadiraj, Oudijk, Van Kempen en Stevens (2011), De opmars van het PGB in nationaal en internationaal perspectief, SCP, HYPERLINK "http://www.scp.nl/dsresource?objectid=28209&type=org" http://www.scp.nl/dsresource?objectid=28209&type=org Hellendoorn, M (2010), Kostwinners en verliezers, De consequenties van individualisering van inkomensvorming voor de economische positie van vrouwen (1950-1990), een sociologische analyse HYPERLINK "http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/15676/5/9228.pdf" http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/15676/5/9228.pdf , pagina 302 Borghans, L. (2009), TPE, Grenzen aan fiscaal stimuleren van arbeidsparticipatie, HYPERLINK "http://www.tpedigitaal.nl/assets/static/9_-2-2009.pdf" http://www.tpedigitaal.nl/assets/static/9_-2-2009.pdf . Position paper dr. H.A. Pott-Buter voor rondetafelgesprek leefvormneutraal belastingstelsel Bovenberg, A.L., Stevens, L.G.M., Het fiscale stelsel van de toekomst: eenvoud, neutraliteit en draagkracht, In: Advies Studiecommissie Belastingstelsel Zie voor de uitwerking onder andere diverse publicaties prof. dr. L.G.M. Stevens http://www.telegraaf.nl/binnenland/1748755/__Groenrechtse_koers_VVD__.h tml http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011 /05/13/brief-uitvoering-motie-koffeman.html Nieuwe paden voor Vergroening Essay t.b.v. “Studiecommissie Belastingstelsel” Bernard ter Haar, 22 december 2009 HYPERLINK "https://minfin.nl/dsresource?objectid=77639&type=org" https://minfin.nl/dsresource?objectid=77639&type=org http://www.cafebabel.co.uk/article/32287/fat-tax-citiens-spain-denmark- romania-healthy-food.html http://www.who.int/bulletin/volumes/86/7/08-053728/en/ Stefan Wirsenius, Fredrik Hedenus, Kristina Mohlin, 2011. Greenhouse gas taxes on animal food products: Rationale, tax scheme and climate mitigation effects . in Climatic Change PAGE PAGE 56