[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag schriftelijk overleg inzake de Fiscale agenda

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2011D25635, datum: 2011-05-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z07881:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal	2



	Vergaderjaar 2010-2011





32740	Fiscale agenda









	Nr. 	VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

	Vastgesteld … mei 2011





Binnen de vaste commissie voor Financiën hebben enkele fracties de
behoefte om over de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 14
april 2011 met de Fiscale agenda (Kamerstuk 32740, nr. 1) enkele vragen
en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 19 mei 2011 aan de staatssecretaris van
Financiën voorgelegd. Bij brief van ... zijn ze door hem beantwoord.





De voorzitter van de commissie,

Dezentjé Hamming-Bluemink





De adjunct-griffier van de commissie,

Giezen





I 	Vragen en opmerkingen vanuit de fracties



	

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
Fiscale agenda en bedanken de staatssecretaris voor het heldere document
en de handreikingen die de staatsecretaris biedt aan de Tweede Kamer. De
beschreven beleidsvoornemens dienen nog nader uitgewerkt te worden.
Vooruitlopend op deze uitwerkingen, vragen de leden van de VVD-fractie
op enkele onderdelen van de Fiscale agenda nadere toelichting.

Allereerst willen de leden van de VVD-fractie opmerken dat zij altijd
voorstander zijn van lagere belastingen. Gezien het
financieel-economische klimaat en de bezuinigingsopgave die hieraan ten
grondslag ligt, beseffen deze leden echter dat de budgettaire ruimte
voor belastingverlaging zeer beperkt is en dat belastingherzieningen
daarom budgetneutraal dienen te verlopen. De leden van de VVD-fractie
zijn verheugd dat ook criteria als eerlijkheid, rechtvaardigheid,
transparantie, eenvoud en uitvoeringslasten deel uitmaken van het
afwegingskader dat is toegepast in de Fiscale agenda.

Belastingmix

De leden van de VVD-fractie staan positief tegenover een verschuiving
van directe naar indirecte belastingen. Dit is volgens deze leden
economisch efficiënter, maakt het belastingstelsel minder verstorend en
komt tegemoet aan het principe dat werk moet lonen aangezien de
belasting op arbeid wordt verlaagd. Deze voordelen worden onderschreven
door toonaangevende instituten zoals het Internationaal Monetair Fonds.
De leden van de VVD-fractie wijzen in dit kader op de Nederlandse
tarieven voor de inkomstenbelasting die ook internationaal gezien hoog
zijn. Nederland kent zelfs het op twee na hoogste toptarief in Europa
die met een grenswaarde van net boven de € 55.000 tevens vrij snel van
toepassing is. Deze hoge belasting op arbeid vinden de leden van de
VVD-fractie onrechtvaardig, economisch inefficiënt en onwenselijk. Bij
het in kaart brengen van de inkomenseffecten van een herziening van de
inkomstenbelasting, vragen deze leden ook specifiek aandacht voor de
gevolgen voor eenpersoonshuishoudens.

De leden van de VVD-fractie zijn in het eindbeeld voorstander van een
uniform btw-tarief. De huidige situatie van hoge en lage btw-tarieven
kent uitzondering op uitzondering waardoor het beeld ontstaat van
willekeur. Zo is het volgens deze leden niet uit te leggen aan de
belastingbetaler dat bijvoorbeeld konijnenvoer onder het 6%-tarief valt,
terwijl hamster- en caviavoer onder het 19%-tarief valt. Of dat een
kookcursus onder het 19%-tarief valt, terwijl het koken onder
professionele begeleiding waarbij de maaltijd ook wordt opgegeten weer
onder het 6%-tarief valt. De leden van de VVD-fractie worden erop
gewezen dat een verhoging van het lage btw-tarief zal leiden tot hogere
prijzen. Kan de staatssecretaris in dit kader een inschatting geven in
welke mate het verlaagde btw-tarief in het verleden wel is doorgegeven
aan de consumenten van de producten en diensten waarop dit verlaagde
tarief van toepassing is? En hoe beoordeelt de staatssecretaris de
budgettaire derving wanneer een klein mandje met eerste levensbehoeften
worden uitgezonderd van verhoging van het lage btw-tarief? Het
afschaffen van kleine belastingen, zoals de verpakkingenbelasting,
juichen de leden van de VVD-fractie toe aangezien deze belastingen
gepaard gaan met relatief hoge uitvoeringslasten en veel onbegrip.

Vennootschapsbelasting

De leden van de VVD-fractie zien de voordelen van een lager tarief van
de vennootschapbelasting (Vpb). Dit is goed voor het vestigingsklimaat
in Nederland en stimuleert het ondernemerschap. Een budgetneutrale
verlaging van het Vpb-tarief kan volgens deze leden echter alleen
geschieden wanneer de grondslag voor de Vpb-heffing wordt verbreed.  De
leden van de VVD-fractie zijn van mening dat deze grondslagverbreding
het beste kan plaatsvinden door onevenwichtigheden in het huidige
systeem aan te pakken, waaronder de excessieve renteaftrek door
overnameholdings. Deze leden merken in dit kader op dat door deze
renteaftrek het zicht is vertroebeld op de internationaal opererende
ondernemingen die hun buitenlandse verliezen verrekenen met hun
Nederlandse winst vanwege het fiscale voordeel. De leden hebben echter
oog voor het Nederlandse MKB. Welk overgangsmodel heeft de
staatsecretaris voor ogen bij de aftrekbeperking voor overnameholdings,
om te voorkomen dat ondernemingen in problemen komen bij een plotseling
verlies aan renteaftrek? Kan de staatssecretaris een inschatting geven
van welk deel van het Nederlandse MKB te maken krijgt met een beperking
van de renteaftrek, wanneer de drempel voor renteaftrekbeperking op €
500.000 wordt gezet? En verwacht de staatssecretaris gevolgen voor het
aanbod door derden van risicodragend vermogen in Nederland als gevolg
van deze maatregel?

IB-ondernemers

De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van één geïntegreerde
ondernemersfaciliteit. De geïntegreerde regeling maakt het
belastingsysteem voor IB-ondernemers transparanter, voorkomt
administratieve rompslomp en beperkt nalevings- en uitvoeringslasten.
Deze leden zien de uitwerking van een winstbox tegemoet en vragen de
staatssecretaris in zijn verkennende nota hieromtrent onder andere in te
gaan op de definitie van ‘ondernemer’, op het voorkomen van misbruik
en wildgroei en op de wenselijkheid van het urencriterium.

Loonsomheffing

De leden van de VVD-fractie verwelkomen ten zeerste de vereenvoudiging
van het huidige complexe stelsel van loon- en premieheffing via de
loonsomheffing en de vermindering van de administratieve lasten voor
werkgevers die hiermee gepaard gaat. Deze leden zien de uitwerking van
deze vereenvoudiging, met de randvoorwaarden in acht nemend, tegemoet.

Overig

De leden van de VVD-fractie wijzen er op dat alle beleidsvoornemens in
de Fiscale agenda in samenhang moeten worden bezien en tevens moeten
worden getoetst op de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst. Daarnaast
vragen de leden van de VVD-fractie niet alleen aandacht voor
vereenvoudiging van het belastingsysteem, maar ook bijzondere aandacht
voor fraude en oneigenlijk gebruik van tegemoetkomingen, zoals het geval
is bij de toeslagensystematiek.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de Fiscale agenda. De daarin verwoorde uitgangspunten voor het
belastingstelsel, te weten eenvoud, soliditeit en fraudebestendigheid,
verdienen steun. De leden nemen evenwel afstand van de notie dat
concurrentiekracht en het stimuleren van burgers en bedrijven om het
beste uit zichzelf te halen een slanke overheid vereisen. De leden van
de PvdA-fractie menen dat niet de omvang, maar de prestaties van de
overheid doorslaggevend zijn bij het bevorderen van welvaart en welzijn.
Deze leden merken op dat in de top tien van rijkste landen ter wereld
relatief veel landen staan – waaronder Nederland en de Scandinavische
landen – die een naar verhouding grote omvang van de collectieve
sector kennen en een bovengemiddelde belastingdruk. Deze leden dagen de
staatssecretaris uit met nadere bewijzen te komen waaruit een
fundamenteel omgekeerd verband zou blijken tussen de omvang van de
overheid en het peil van de maatschappelijke welvaart. Zij verzoeken de
staatssecretaris om hierbij ook studies van Paul de Beer te betrekken
waarin hij stelt dat de hoogte van het belastingpeil geen verband houdt
met de economische prestaties van een land. 

De leden van de PvdA-fractie stellen het op prijs dat in brede zin naar
het belastingstelsel is gekeken. Het is echter pijnlijk te constateren
dat evidente schadelijke onevenwichtigheden bij voorbaat buiten
beschouwing blijven, met als belangrijkste voorbeeld de
hypotheekrenteaftrek, die de woningmarkt ontwricht, de
belastinggrondslag uitholt en die vanwege de perverse premie op
overmatige schuldfinanciering op termijn zelfs bedreigend is voor de
financiële stabiliteit van ons land. Daar waar in de Fiscale agenda met
regelmaat wordt verwezen naar adviezen van de OESO en het IMF, worden de
indringendste aanbevelingen van deze instituten volstrekt genegeerd. 

De leden van de PvdA-fractie betreuren verder dat kansen zijn blijven
liggen bij de verkenning van een doelmatiger belastingmix. Zo missen de
leden van de PvdA-fractie een beschouwing waarom Nederland in
vergelijking met andere moderne staten kiest voor een klein
belastinggebied voor gemeenten en een kleine rol voor belastingen op
onroerend goed. Is de staatssecretaris bereid deze optie alsnog in de
beschouwing te betrekken en deze te verbinden met het streven naar meer
decentralisatie van beleid en bevoegdheden naar gemeenten?

Ook de naar verhouding geringe belasting op vermogens en de ruime
fiscale aftrekbaarheid van de opbouw van oudedagsvoorzieningen voor hoge
inkomens krijgt geen aandacht in de Fiscale agenda. Naar de mening van
de leden van de PvdA-fractie is ook hier in beginsel een vruchtbare
uitruil mogelijk met lagere belastingen op arbeid. Graag vernemen deze
leden de argumenten waarom ook deze opties niet nader zijn verkend.

Belastingmix

De Fiscale agenda kwalificeert belasting op onroerende zaken, met
verwijzing naar de OESO, als het minst verstorend voor de economie. Dat
roept de vraag op waarom niet is verkend of een groter aandeel van dit
type heffing in de belastingmix is onderzocht, temeer omdat het aandeel
van onroerend goed-belastingen in Nederland relatief laag is.

De leden van de PvdA-fractie vinden het op zichzelf een interessante
gedachte om de belastingen op consumptie te verhogen en die op arbeid te
verlagen. De leden merken echter op dat het kabinet van zins lijkt om de
opbrengsten van een beperkte stap tot btw-verhoging met voorrang te
gebruiken voor afschaffing van een aantal kleinere belastingen. In dat
geval blijft er minder ruimte over om de lasten op arbeid daadwerkelijk
te verminderen en om de koopkracht van de laagste inkomens te
beschermen. Hoewel de leden van de PvdA-fractie het inzicht delen dat
het herverdelende effect van het lage btw-tarief beperkt is en ook in de
loop der jaren is gedaald, is de zorg geenszins weggenomen dat
uniformering van het btw-tarief zal leiden tot koopkrachtverlies bij de
minst draagkrachtigen. Dit geldt temeer omdat de staatssecretaris
spreekt van inkomenseffecten van tussen de -3% en de +3% bij volledige
uniformering. 

Om de discussie over de uitruil tussen btw en inkomensheffingen goed te
kunnen voeren achten de leden van de PvdA-fractie nadere doorrekening
van de inkomensgevolgen van een dergelijke operatie dringend gewenst.
Vooralsnog lijkt de aantrekkelijkste variant de in onderdeel 3.1.4
genoemde, waarbij voedingsmidddelen in het verlaagde tarief blijven en
het algemene tarief wordt verhoogd. Ook deze variant is echter geen
gemakkelijke, gezien de mogelijk forse werkgelegenheidseffecten in
arbeidsintensieve sectoren.

Uit de laatste studie Profijt van de overheid van het SCP (Den Haag,
2003, p. 108 en p. 121) blijkt dat de belastingen op consumptie fors
degressief werken, en de heffingen op inkomen en winst een duidelijk
progressieve drukverdeling kennen. De gebruikte cijfers hadden
betrekking op 1999. Is het waar dat het SCP later dit jaar met een
nieuwe studie komt, nu met cijfers voor 2007? Kan aangegeven worden
wanneer, en kan hier al op vooruitgelopen worden? De leden van de
PvdA-fractie beschouwen deze nieuwe cijfers als erg belangrijk om een
definitief oordeel te kunnen vellen. 

Ten aanzien van de grondslagverbreding in de inkomstenbelasting (3.3)
onderkennen de leden van de PvdA-fractie dat hier mogelijkheden liggen,
maar de voorstellen zijn nog onvoldoende uitgewerkt om daar specifiek
commentaar op te kunnen leveren. Wel juichen de leden van de
PvdA-fractie het toe om ook bestaande belastinguitgaven te onderwerpen
aan een toetsingskader en een horizonbepaling. Kan de staatssecretaris
toezeggen dat dit ook gaat gelden voor de meest omvangrijke
belastinguitgave, te weten de hypotheekrenteaftrek? De leden van deze
fractie gaan er daarbij van uit dat het gekunstelde en onnavolgbare
onderscheid dat wordt gemaakt tussen ‘belastinguitgaven’ en
‘inkomensbeperkende regelingen’ ook direct wordt beëindigd. 

De leden van de PvdA-fractie danken de staatssecretaris voor zijn
heldere en informatieve betoog ten aanzien van de verpakkingenbelasting.
Zij trekken hieruit echter de conclusie dat afschaffing van deze
belasting niet of nauwelijks tot de gehoopte administratieve
lastenverlichting leidt, aangezien immers de (Europese)
rapportageverplichtingen blijven bestaan en een alternatieve registratie
moet worden opgezet. Kan de staatssecretaris aangeven wat naar
verwachting de netto te besparen administratieve lasten werkelijk zullen
zijn? Is de staatssecretaris niet met deze leden van mening dat de
gepresenteerde argumenten ertoe leiden dat het eerder in de rede ligt om
de verpakkingenbelasting niet af te schaffen, maar juist flink te
verhogen, dit ook conform de alternatieve route in het rapport van de
commissie Van Weeghel?

Verder merken de leden van de PvdA-fractie op dat – afgezien van de
belasting op pruim- en snuiftabak – de uitvoeringskosten van de andere
kleine belastingen bij nadere beschouwing relatief meevallen, terwijl
zij vaak een duidelijke bijdrage leveren aan ecologische en
maatschappelijke doelen.

Vennootschapsbelasting

De leden van de PvdA-fractie hebben er begrip voor dat de
staatssecretaris benadrukt dat het vestigingsklimaat gediend is met rust
rond het regime voor de vennootschapsbelasting. Tegelijk constateren
deze leden dat de staatssecretaris deze wens tot rust niet kan
waarmaken, alleen al omdat meer tijd nodig is om tot een evenwichtiger
fiscale behandeling van de deelnemingsrente te komen. Deze leden
begrijpen dan ook niet waarom – tegen het advies van de
Studiecommissie in – de discussie over en het onderzoek naar een meer
gelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen nu abrupt
wordt afgebroken.  

De leden van de PvdA-fractie spreken hun waardering uit voor de
initiatieven  van de staatssecretaris om excessieve renteaftrek bij
overnameholdings te beperken (4.2). Gezien de  economische en
maatschappelijke ontwrichting die dit soort constructies reeds tot
gevolg hadden, en nog kunnen hebben, kan de aanpak niet streng genoeg
zijn. Deze leden vragen in dit verband welke bandbreedte voor de
financieringsverhouding eigen vermogen versus vreemd vermogen de
staatssecretaris concreet als redelijk en reëel ziet. Vervolgens is de
vraag hoe groot de kans is dat aan die redelijke verhoudingen vervolgens
weer afbreuk wordt gedaan door de mogelijkheid het eigen vermogen te
verminderen met de geboden mogelijkheid het ‘goodwillgat’ af te
bouwen. 

De leden van de PvdA-fractie hebben grote problemen met de voortgezette
kruistocht gericht op verlaging van het Vpb-tarief. Kan de
staatssecretaris nader de stelling onderbouwen dat verdere verlaging
nodig is om Nederland op de ‘shortlist´ te houden voor buitenlandse
ondernemers? Is het niet zo dat het Nederlandse tarief al zeer
concurrerend is en dat het Vpb-tarief slechts één van de
vestigingsfactoren is die buitenlandse bedrijven betrekken in hun
afweging, en bovendien niet eens de belangrijkste?

De leden van de PvdA-fractie signaleren verder dat verlaging van het
algemene Vpb-tarief de verhouding met de belastingheffing in box 1 en
box 2 verder uit het lood trekt. De feitelijk reeds degressieve
structuur bij belasting op arbeid respectievelijk kapitaal wordt zo nog
evenwichtiger.

De leden van de PvdA-fractie waarderen overigens de inzet van de
staatssecretaris om de grondslag voor de Vpb te verbreden middels
invoering van de objectvrijstelling vaste inrichtingen en het handhaven
van de dividendbelasting.

IB-ondernemers

De leden van de PvdA-fractie delen de zorg van de staatssecretaris dat
het fiscale landschap voor ondernemers overwoekerd dreigt te worden door
een veelheid van grondslagversmallende faciliteiten, die leiden tot hoge
uitvoeringskosten bij de Belastingdienst en onduidelijkheid bij
ondernemers. De vele onduidelijkheden kunnen echter niet verhullen dat
de omvang van de ondernemersfaciliteiten intussen dusdanig is dat zij
niet meer uitsluitend ter dienste staan van de reserverings- en
investeringsfunctie van de winst, zoals de staatssecretaris zelf ook
terecht vaststelt (5.1.3). Het feit dat alle faciliteiten een budgettair
beslag vertegenwoordigen die bij omzetting een vlak winstboxtarief van
28,5% mogelijk maakt, geeft aan dat deze faciliteiten excessief geworden
zijn ten opzichte van het 52%-tarief voor werknemers in loondienst. Als
het gaat om de keuze voor één vlak tarief of voor de combinatie van
een laag en een progressief tarief in de eventuele nieuwe winstbox voor
ondernemers, gaat de voorkeur van de leden van de PvdA-fractie duidelijk
uit naar de laatste optie.

Deze leden kunnen billijken dat de zelfstandigenaftrek wordt omgezet in
een vaste aftrek, zodat de prikkel tot groeien wordt versterkt. De leden
vragen zich echter ook af waarom de staatssecretaris niet ook de
mkb-winstvrijstelling aftopt tot bijvoorbeeld een grondslag van €
100.000. Er zijn immers slechts weinig ‘echte’ IB-ondernemers die
boven deze grens uitkomen, want zodra zij personeel hebben of sterk
groeien zullen zij veelal kiezen voor de BV-vorm. In de praktijk is de
mkb-vrijstelling boven het genoemde bedrag een extra faciliteit voor
bijvoorbeeld medisch specialisten en andere vrije beroepen, dus bij
´bedrijven’ die niet of nauwelijks op groei of op het aannemen van
personeel gericht zijn. Derhalve leidt de onbeperkte mkb-vrijstelling
tot een substantiële deadweight loss: het leidt niet tot extra
economische groei maar maakt wel de inkomensongelijkheid onnodig groter.
Kan de staatssecretaris aangegeven worden wat het budgettair beslag van
de winstvrijstelling is, en kan een uitsplitsing gegeven worden naar
sectoren? Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

Loonsomheffing

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de staatssecretaris dat
invoering van een loonsomheffing nader onderzoek verdient. De leden van
de PvdA-fractie onderschrijven de randvoorwaarden die de
staatssecretaris daarbij formuleert. In het bijzonder gaat het daarbij
om de effecten op de koopkracht, het behoud van mogelijkheden voor
effectieve prikkels voor werkgevers en de zorg dat er een gelijk
speelveld moet blijven bij de keuze voor eigen risico dragen of publieke
verzekering.

Verkeer tussen burgers, bedrijven en Belastingdienst

De leden van de PvdA-fractie waarderen zeer de onverdroten inzet om
belastingfraude in welke vorm dan ook uit te roeien. De vele door de
staatssecretaris uiteengezette initiatieven ter zake verdienen brede
steun.

Overig

Met betrekking tot de Geefwet (8.1.2) constateren de leden van de
PvdA-fractie dat in de goededoelensector grote onzekerheid is ontstaan.
Kan de staatssecretaris de vrees wegnemen dat de Geefwet een
bezuinigingswet wordt en dat het in plaats hiervan inderdaad gaat om het
extra stimuleren van geven? Kan iets preciezer worden geformuleerd
wanneer de Kamer nader over de voortgang van de Geefwet wordt
geïnformeerd?

De leden van de PvdA-fractie complimenteren de staatssecretaris met de
heldere uiteenzetting over het thema ‘leefvormneutraal
belastingstelsel’ en menen dat uit deze beschouwing de juiste
conclusies worden getrokken. Deze zijn dat de vormgeving van het fiscale
stelsel nu eenmaal een balanceeract blijft tussen rechtvaardigheid en
doelmatigheid en dat een belangrijk bijkomend nadeel van
belastingheffing op gezinsniveau is dat het de arbeidsparticipatie
ontmoedigt. 

Wel vragen de leden van de PvdA-fractie aandacht voor een onbillijkheid
ter zake van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Deze
is ook ter sprake  gekomen bij het rondetafelgesprek leefvormneutralere
belastingheffing. Zoals bekend dient de geleidelijke afschaffing van de
overdraagbare heffingskorting ertoe om de arbeidsdeelname te bevorderen.
Kostwinners zonder werkende partner met veel vermogen kunnen echter de
volledige heffingskorting alsnog verzilveren door vermogen in box 3 over
te hevelen naar de niet werkende partner. Minder draagkrachtige
kostwinners kunnen dit niet. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden dit
onbillijke en onbedoelde effect teniet te doen of te verminderen?

Ten aanzien van box 3 (8.2.2) betoogt de staatssecretaris dat het
forfaitaire rendement van 4% historisch gezien niet veel afwijkt van het
werkelijke rendement op de kapitaalmarkt. Weliswaar ligt het feitelijke
rendement momenteel wat lager, maar er is, aldus de staatssecretaris,
geen reden om aan te nemen dat 4% op lange termijn niet meer haalbaar
is. De staatssecretaris merkt verder terecht op dat het effectieve
forfaitaire rendement feitelijk lager is dan 4% vanwege de heffingsvrije
voet in het vermogen. Tenslotte stelt de staatssecretaris dat koppeling
van het forfaitaire rendement aan bijvoorbeeld het voortschrijdend
gemiddelde van de rente op staatsleningen materieel weinig verschil zal
maken met de huidige praktijk.

De leden van de PvdA-fractie delen deze analyse, maar niet de conclusie
die hieruit getrokken wordt, namelijk dat er geen aanleiding zou bestaan
om het forfaitaire rendement in bovengenoemde zin variabel te maken.
Want juist het argument dat er materieel weinig verschil is voor de
belastingopbrengst, maakt dat er weinig budgettair bezwaar zou moeten
zijn tegen een variabel systeem. Als groot psychologisch voordeel van
een variabel forfaitair rendement zien de leden van de PvdA-fractie dat
zo’n systeem door de belastingbetaler als billijker wordt ervaren en
daarom beter is uit te leggen. Dat weegt ruimschoots op tegen de geringe
inspanning van een jaarlijkse bijstelling van de forfaitaire rente. 

De leden van de PvdA-fractie wijzen er verder op dat koppeling aan het
langjarig gemiddelde op staatsleningen slechts tot beperkte volatiliteit
leidt van de  belastingopbrengsten en beperkte onzekerheid bij de
belastingbetaler. En voor zover van volatiliteit sprake blijft kan
worden gesteld dat deze eerder gunstig dan ongunstig is. Immers, in
tijden dat de inkomsten uit box 3 dalen door de lage rente hoeft de
Staat zelf ook weinig rente te betalen op de staatsschuld, terwijl in
tijden van stijgende rentelasten voor de Staat ook de belastinginkomsten
uit box 3 toenemen. Daarbij merken deze leden op dat de belastingbetaler
in tijden van hoge rente weinig problemen zal hebben om meer belasting
te betalen, omdat de rente inkomsten op vermogen dit dan  gemakkelijk
toelaten. Anderzijds wordt belasting betalen terwijl het reële
rendement op spaartegoeden vrijwel nul of zelfs negatief is als zeer
onrechtvaardig ervaren en ondergraaft dit de belastingmoraal.

Al met al betreuren de leden van de PvdA-fractie dat de staatssecretaris
de 4% per se in steen lijkt te willen beitelen, temeer omdat hiermee ook
de ‘upside’ van toekomstige belastingopbrengsten als gevolg van een
mogelijk weer stijgende rente bij voorbaat wordt weggegeven.  

Ten slotte hebben de leden van de PvdA-fractie nog een vraag met
betrekking tot het terugbrengen van de peildata voor box 3 tot één
peildatum op 1 januari. Dit kan tot gevolg hebben dat iemand die in
december zijn woning verkoopt maar nog geen nieuwe heeft gekocht op 1
januari plotseling zwaar aangeslagen wordt voor box 3. Hij of zij wordt
geacht over de netto verkoopprijs van de woning een rendement te maken
van 4% terwijl dit vermogen slechts enkele weken laag rendeert op een
rekening courant, omdat immers een nieuwe woning moet worden gekocht.
Dit kan er tevens toe leiden dat aan het einde van het jaar de verkoop
van woningen inzakt en over de jaarwisseling getild wordt. De vraag is
of de staatssecretaris dit geen ongewenst bijeffect vindt en of hier
iets aan te doen is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

Algemeen

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de Fiscale agenda. Zij hadden hoge verwachtingen van de Fiscale agenda. 

In de Fiscale agenda ontbreekt een beschouwing over de toegankelijkheid
van de fiscale wetgeving voor de burger. Eenvoud in regelgeving begint
met de voor de burger begrijpelijke wetgeving. De leden van de
PVV-fractie vragen hier aandacht voor. Stelt de staatsecretaris zich
hierbij nog doelen?

De belastingen (als percentage van het BBP) kunnen alleen substantieel
omlaag als de overheidsuitgaven (als percentage van het BBP) ook
substantieel omlaag gaan, een slankere overheid dus. Indien de
overheidsuitgaven (als percentage van het BBP) niet structureel omlaag
gaan is er bij wijzigingen in het belastingsysteem louter sprake van een
verschuiving van belastingdruk binnen groepen van belastingbetalers. In
de analyse van het belastingsysteem zullen ook de belastinguitgaven in
het oordeel mee moeten worden genomen. 

Over belastingen wordt wel eens gezegd dat ze de prijs zijn voor onze
beschaving. Voor die beschaving moeten dan ook zo veel mogelijk mensen
een bijdrage leveren. Het geeft dan ook geen pas dat huishoudens met een
(gezamenlijk) inkomen ruim boven het sociaal minimum geen bijdrage in de
vorm van belastingen leveren en per saldo alleen maar profiteren van
kortingen en toeslagen. 

Bij het vormen van een slankere overheid zal ook bezien dienen te worden
op welk niveau overheidshandelen plaats dient te vinden, centraal of
decentraal. Deze leden merken hierbij verder nog op dat het gaat om
daadwerkelijk te komen tot een eenvoudiger, meer solide en
fraudebestendig belastingstelsel. Snoeien in kortingen en toeslagen om
te komen tot lagere tarieven.

De belastingheffing mag ook wel wat robuuster. Dat wil zeggen minder
gevoelig voor constructies. Het moet per saldo niet uitmaken of je een
eenmanszaak hebt of een eenmans-BV. Dit zeker in het licht van de
wijzigingen in de wetgeving van de BV’s.  Belastingheffing is het
heffen van belastingen en niet het herverdelen van inkomen, eerst pakken
en dan teruggegeven. Het laatste levert louter uitvoeringskosten op en
is voor de burger ‘vestzak broekzak’, er wordt geen meerwaarde mee
gecreëerd en dient dan ook zoveel mogelijk te worden beperkt.

Het gaat de leden van de PVV-fractie er om dat er zoveel mogelijk
gesnoeid wordt in allerlei vrijstellingen. Deze vrijstellingen verwijzen
naar de invloed van groepen die goed weten te lobbyen. Het staat deze
leden voor ogen om het gesnoeide bedrag terug te geven aan de burger
middels tariefsverlaging.

De leden van de PVV-fractie onderschrijven de drie uitgangspunten van
eenvoud, soliditeit en fraudebestendigheid. Deze leden vinden dat de
belastingheffing ook robuuster moet worden, minder gevoelig voor
constructies. Dat heeft tot gevolg dat er minder ambtenaren nodig zullen
zijn voor controle. Maar ook dat het stelsel minder gevoelig gemaakt
moet worden voor fiscale constructies, die bedacht worden door
belastingadviseurs. Het moet niet zo zijn dat Henk en Ingrid de rekening
betalen omdat er met behulp van adviseurs tal van slimmigheidjes
gevonden worden. Dus niet alleen fraudebestendig ook een robuuster en
constructiebestendig. Voorts moeten aan twee gelijke gevallen gelijke
consequenties worden verbonden.

Het fiscale stelsel is niet de oplossing voor alles. Hier uit volgt wel
dat er een duidelijk heroverweging plaats dient te vinden van de
belastingheffing als een instrument anders dan voor het generen van
inkomsten voor de Staat. Bij de oordeelsvorming hierover moeten
kortingen en toeslagen betrokken worden. Daarbij mag duidelijk de
vergroening van het belastingstelsel eens ter discussie worden gesteld.
Het heeft van uit een economische perspectief geen zin om eerst
belasting te heffen en dat dan weer via subsidies naar inefficiënte
energievormen terug te laten vloeien. De kosten die met het
belastingstelsel gemoeid zijn moeten omlaag, dat betreft zowel de kosten
van handhaving als de kosten van ontwijking. Het stelsel moet zo vorm
worden gegeven dat er minder te ontwijken of te construeren valt en dat
het niet loont.

Naar een eenvoudiger, meer solide en fraudebestendig belastingstelsel

Belastingen zijn primair om overheidsuitgaven te financieren. Tal van
nevendoeleinden zijn dubieus qua doel en effect. Hoewel sommige van die
nevendoeleinden nastrevenswaardig zijn moet de belastingheffing “back
to the basics”. Zoveel mogelijk een vermindering van het streven van
de nevendoeleinden. Weg met het instrumentalisme in de belastingheffing.

Uit de Fiscale agenda wordt niet duidelijk wat er onder belastingen
wordt verstaan. Hoe is het mogelijk om over een onderwerp een discussie
te hebben als je niet weet waar je over spreekt?

Vallen de toeslagen nu wel of niet onder het belastingstelsel? Of zijn
alleen de kortingen een onderdeel van het belastingstelsel?  Het wordt
er echter niet duidelijker op. Er spreekt een bijna panische angst om
het stelsel zelf aan een onderzoek te onderwerpen.

Aan welke maatregelen denkt de staatssecretaris om te komen tot het
verminderen van de belastinguitgaven gemoeid met de “deadweight
loss“ problematiek? 

Kan de staatssecretaris aangeven welke richting hij nu op wil: 

1) meer aandacht en bekendheid geven aan tal van faciliteiten waar men
recht op heeft of

2) vermindering faciliteiten en lager tarief?

Kan de staatssecretaris eens duidelijk aangeven wat hij met de vermelde
wildgroei aan faciliteiten wil doen? Het is wel kenmerkend dat er alleen
maar over voorbeelden van faciliteiten wordt gesproken. Het lijkt wel of
er geen overzicht of inzicht is in het totaalbeeld van de zogenoemde
ondernemerfaciliteiten. Graag verduidelijking van de staatssecretaris.
Stelt de staatsecretaris zich hier op het standpunt dat
grondslagverbreding gaat leiden tot tariefsverlaging?

Stelt de staatsecretaris zich bij een structurele vereenvoudiging louter
de afschaffing van een aantal relatief kleine belastingen voor? 

Zou de staatsecretaris eerst niet eens teruggaan naar het kabinet om te
bewerkstelligen dat er gestopt wordt met die constante stroom van
wetswijzigingen en het constante ‘finetunen’ die de grootse
onzekerheid veroorzaken in de economie? De doestelling zou moeten zijn
dat het beslag dat de overheidssector mag leggen op de economie zou zo
duidelijk mogelijk gespecificeerd moet worden. En dat daarbij een
belastingstructuur met passende tarieven gezocht zou moeten worden. Op
termijn zouden de overschotten en tekorten elkaar dan opheffen. De
tijdelijke fiscale maatregelen zorgen louter voor meer instabiliteit.
Moet de hoogste prioriteit van deze discussie niet zijn een stabiel
belastingstel voor de toekomst? Wat de leden van de PVV-fractie betreft
kan de staatssecretaris terug en opnieuw beginnen met in achtneming van
het (door hem zelf geformuleerde) standpunt. 

Uiteraard neemt een dergelijke wijziging naar een toekomstbeeld van een
eenvoudiger, meer solide en fraudebestendig belastingstelsel meer dan
een kabinetsperiode in beslag. Omdat het langer dan een kabinetsperiode
duurt ontbreekt het de staatssecretaris daarom aan de politieke moed om
over deze kabinetsperiode heen te kijken en alvast de discussie te
voeren en een voorschot op de toekomst te nemen? De vraag die bij de
leden PVV-fractie leeft is of juist nu eens minder finetuning en sturing
via het fiscaal instrument moet plaatsvinden. Graag daarop de visie van
de staatssecretaris.

In hoeverre zou er binnen de Belastingdienst overgaan kunnen worden tot
een meer risicobewust handelen ten aanzien van het uitbetalen van tal
van kortingen en toeslagen? Wordt daarbij een risicogroepen benadering
gehanteerd? Het moet niet zo zijn dat de Belastingdienst zomaar blanco
cheques uitschrijft. Het lijkt er op dat de Belastingdienst maar eens
zorgvuldiger moet leren om te gaan met publiek geld en dat niet met
bakken de deur uit moet laten gaan. 

De leden van de PVV-fractie geven er de absolute voorkeur aan om het
lage tarief voor de btw onverkort van toepassing te laten zijn op eerste
levensbehoeften. Het steekt deze leden dat eerste levensbehoeften zoals
gas en elektra voor huishoudelijk gebruik onder het hoge tarief vallen
en dat die producten daarna nog eens getroffen worden door allerlei
krankzinnige milieuheffingen. Voor deze leden vallen onder de het
verlaagde tarief allen de huidige posten a. 1 a. t/m c. (goederen), de
rest van de posten van de goederen en de diensten kunnen komen te
vervallen. Voormelde verschuiving zal leiden tot een hogere
btw-opbrengst, de leden van de PVV-fractie zouden deze graag vertaald
zien naar daling van het lage btw-tarief en mogelijk de afschaffing van
een aantal ‘kleine’ belastingen.

De opslag in het kader van de SDE-plus-regeling is een
belastingverhoging op eerste levensbehoeften zoals gas en elektra.
Bovendien wordt hierover nog eens btw geheven, derhalve levert de
regeling nog eens 19% extra belastinginkomsten op. Deelt de
staatsecretaris de mening dat belasting op belasting een beetje te veel
van het goede is? Kan deze dubbele heffing nu eindelijk eens voorbij
zijn?

De leden van de PVV-fractie zijn benieuwd op welk punt de
staatssecretaris aan bijsturing denkt ten aanzien van “het
optimaliseren van de fiscale positie die excessieve vormen aanneemt”.

Belastingmix

Het moet lonen om te werken en de leden van de PVV-fractie zijn dan ook
een voorstander van het verschuiven van belastingdruk op werken naar
belastingdruk op consumeren. Deze leden hebben zwaarwegende bedenkingen
bij een uniform btw-tarief van 8% of 19%. Wel kunnen de leden zich
vinden in een kleine versmalling van de grondslag voor het 6%
btw-tarief. In de visie van de leden van de PVV-fractie dient het
verlaagde btw-tarief van toepassing te zijn voor de eerste
levensbehoeften, in de optiek van deze leden zijn dat dan ook echt
eerste levensbehoeften. Daar mogen niet allerlei verkapte subsidies in
zitten. 

Eerste levensbehoeften als gas en elektriciteit vallen onder het hoge
tarief, daar bovenop komen nog milieuheffingen. Een verlaagd tarief voor
de diensten van schrijvers en componisten valt daar niet mee te rijmen.
Deze leden willen de grondslagverbreding in de btw-sfeer dan ook één
op één direct omgezet zien in tariefsverlaging voor de loon- en
inkomstenbelastingsfeer.

Een laag btw-tarief alleen voor voedingsmiddelen heeft de voorkeur van
de leden van de PVV-fractie. Deze leden kunnen de opmerking niet
plaatsen op welke gronden het algemene tarief om hoog zou moeten als het
lage tarief van de btw wordt beperkt voor de voedingsmiddelen en de rest
van de goederen en diensten die thans onder het lage tarief vallen onder
het algemene tarief worden gebracht. Het lijkt er op dat er juist een
meeropbrengst in de btw wordt gerealiseerd.

Vermindering van het aantal grondslagversmallers heeft de aandacht van
de leden van de PVV-fractie. Het grondbeginsel van het belastingstelsel
zal dan ook gericht moeten zijn op betaling nu, verschuiving en uitstel
van belastingheffing moet dan ook zoveel mogelijk worden beperkt. 

Het verminderen van het aantal belastingen van 22 naar 16 is een mooi
verhaal. Er moet echter wel goed gekeken worden of die heffingen dan
weer niet via de achterdeur weer terugkomen. Als de staatsecretaris de
geschiedenis in wil gaan als de grote afschaffer van belastingen heeft
hij de zegen van de leden van de PVV-fractie en verdient hij een
standbeeld. De enige belasting die recent is afgeschaft is de
vliegbelasting. Daarvoor was het staatsecretaris Van der Ploeg die het
kijk- en luistergeld afschafte. De afschaffing van de kleine belastingen
kan volgens deze leden worden betaald uit de verschuiving van een aantal
goederen en diensten in de btw-sfeer van laag naar hoog.

De leden van de PVV-fractie achten een afschaffing van de
verpakkingenbelasting een prioriteit.

De leden van de PVV-fractie achten een afschaffing van de
verbruiksbelasting en de belasting op leidingwater in het licht van de
opbrengsten en uitvoeringskosten niet tot de hoogste prioriteit.
Mogelijk kan er gekeken worden naar het met 19% belasten van de
frisdranken in de btw bij het afschaffen van de frisdrankenbelasting. De
belasting op leidingwater is een van die vele zotte milieubelastingen
waar we wel zonder kunnen. Drinkwater wordt in de btw-sfeer met 6%
belast, het is immers een eerste levensbehoefte. Via de energienota
wordt dan nog eens een extra heffing aan de consument in rekening
gebracht.

De leden van de PVV-fractie achten het afschaffen van de
verbruiksbelasting op pruim- en snuiftabak totaal ongewenst. Straks
loopt heel Nederland te pruimen (kwat/quat) en te snuiven (cocaïne) en
ziet de belastingbetaler er weer niets van. Daarbij moet tevens het gat
dat het verval van deze heffing in de begroting slaat in overweging
worden genomen. Deze leden achten het afschaffen van de
afvalstoffenbelasting en de grondwaterbelasting gewenst. Afschaffing van
deze belastingen middels financiering via een gelijkblijvend Vpb-tarief
of grondslagverbredende maatregelen heeft de instemming van de leden van
de PVV-fractie.

De leden van de PVV-fractie geloven niet in het fiscaal instrument voor
de sturing in de aanwending van energiebronnen. Deze leden geloven dat
de energiesector een sector is die gereguleerd moet worden via het
prijsmechanisme en niet via het budgetmechanisme. Milieubelastingen zijn
in de optiek van deze leden dan ook schoten in de lucht zo niet schoten
in het luchtledige. Opbrengsten van deze belastingen worden besteed aan
complete kolder zoals vergroening. Als belasting diefstal is van de
burgers, dan is dit onderdeel van het beleid aan te merken als het
wegsmijten van geld. Erger nog met dat geld worden milieumaffiose
prakrijken gefinancierd die niet met vermindering van belasting van het
milieu te maken hebben. Die maatregelen belasten alleen de burgers. De
rioolheffing, de reinigingsrechten, de afvalstoffenheffing, de
zuiveringsheffing en de heffing verontreiniging oppervlaktewater zijn
milieuheffingen van lokale overheden die het karakter hebben van
bestemmingsbelasting of retributie. Is de staatssecretaris aan deze
heffingen nog iets te doen op korte termijn? De leden van de PVV-fractie
dringen aan op een versnelde afbouw van de fiscale milieufaciliteiten.

Is de staatssecretaris ook voornemens te komen met een voorstel om meer
belasting te heffen op onroerende zaken? De OESO-rapporten adviseren
immers verschuiving van belasting op winst en inkomen naar belasting op
consumptie en onroerende zaken. Is het een optie om de OZB-gebruik op
woningen weer in te voeren? Zou een heffing op onroerend goed niet een
solide basis kunnen op leveren voor de provinciale financiën? Er is
reeds een WOZ-waarde, dus er hoeft helemaal niet zoveel extra te worden
gedaan. Heffing van een provinciale OZB zou kunnen lopen via opcenten op
de gemeentelijke OZB. Hoe plaatst de staatsecretaris zijn voorstellen
dan ook in het kader van de door de OESO geschetste integrale hervorming
van het belastingstelsel?

Het nut van de kleine ondernemersregeling ontgaat de leden van de
PVV-fractie. Voor de toepassing van de regeling moet er bezien worden of
men voor de regeling in aanmerking komt. Is men per jaar minder aan btw
verschuldigd dan € 1.345 dan is er een volledige reductie. Bedraagt de
verschuldigde btw tussen de € 1.345 en € 1.883 dan wordt de
verschuldigde btw gereduceerd. Vanaf een verschuldigde btw van € 1.844
vindt er geen reductie plaats. Om te bezien om men wel of niet in
aanmerking komt voor de regeling dient men de btw te administreren.
Tevens moet voor verschuldigde btw-bedragen boven de € 1.345 wel
aangifte worden gedaan. Ligt de verschuldigde btw onder de drempel van
€ 1.345 en wordt er een vrijstelling gegeven van de administratieve
verplichtingen dan moet er toch weer melding gemaakt worden. Is hier
niet sprake van een stuk doorgeslagen regelgeving? Zou een jaarlijkse
aangifte voor dit soort ondernemers niet op zijn plaats zijn een
lastenverzwaring lijkt hier op voorhand niet uit voort te vloeien?

De leden van de PVV-fractie zijn er een voorstander van dat de
suppletieaangifte mee kan lopen in het reguliere btw-aangiftetraject.
Deze leden steunen de regeling waarbij de kwartaalaangifte de standaard
is maar er een mogelijkheid is en blijft om maandelijks aangifte te
doen.

De leden van de PVV-fractie zijn een voorstander van een
belastingstelsel met zo min mogelijk grondslagversmallers, kortingen en
toeslagen. Deze leden geven aan dat bij de heroverweging van het
belastingstelsel expliciet ook deze kindregelingen in de in de
oordeelvorming moeten worden betrokken.

De leden van de PVV-fractie horen vaak dat Nederland zich als een
kenniseconomie moet ontwikkelen. Het wekt dan ook haar grote verbazing
dat er juist op het gebied van kennisverwerving tal van ondoorzichtige
regelingen zijn.

De leden van de PVV-fractie zijn een voorstander van de handhaving van
de AOW-gerechtigde leeftijd op 65 jaar. Eenieder heeft dan ook de
verplichting om zich tot die leeftijd zich economisch actief op te
stellen en een bijdrage te leveren aan de samenleving. Mensen die na hun
65e door willen werken hoeven daar niet extra voor te worden beloond.
Fiscale instrumenten hebben sowieso maar een geringe
gedragsbeïnvloedende werking. Het is dan ook tijd om voor deze groep
tal van fiscale stimuleringsmaatregelen te maken.

De leden van de PVV-fractie steunen het onderzoek naar de
defiscalisering van de partneralimentatie. 

De leden van de PVV-fractie steunen het initiatief van de fiscale
behandeling van zorgkosten. Zorgkosten dienen binnen de sfeer van de
ziektekostenverzekering en/of de AWBZ te worden opgelost en slechts bij
hoge uitzondering via het fiscale stelsel.

Wat betreft de horizonbepaling, het volgende. De leden van de
PVV-fractie zijn er voorstander van om deze belastinguitgaven zo veel
mogelijk te beperken dan dat te vertalen naar tariefsverlaging.

Vennootschapsbelasting

De leden van de PVV-fractie zijn verheugd dat het voornemen is de
uitholling van de grondslag van de vennootschapsbelasting aan te pakken
op de punten van de overnameholding en de verliesimport bij vaste
inrichtingen. Met het voorstel om de opbrengst daarvan gelijk maar terug
te sluizen naar de werkgevers gaat deze leden toch net een brug te ver.
Belastingontwijkend gedrag wordt hier beloond met een
belastingverlaging. Zo lusten deze leden er nog wel een paar. Een opinie
vragen over de problematiek van de deelnemingsrente is iets te
vrijblijvend. Op dit punt verwachten de leden van de PVV-fractie dan ook
concrete actie. Aanbevelenswaardiger is het om een balans te vinden
tussen het tarief van de vennootschapsbelasting en de tarieven van de
IB/LB, dan weer over te gaan tot een verlaging van het Vpb-tarief. 

Zou de staatsecretaris zich er niet eens op kunnen inzetten om de
grondslag van de Vpb te verbreden en niet louter in deze sfeer aan
tariefsverlaging te denken. Of is hij bezig de Vpb de facto af te
schaffen? De leden van de PVV-fractie missen de onderbouwing van de
tariefsdaling van de Vpb. Graag hierop een toelichting van de
staatsecretaris.

In de optiek van de leden van de PVV-fractie moet het belastingstelsel
eenvoudiger, dat betekent ook dat er minder besteed zal worden aan
advieskosten. Heeft de staatsecretaris hier een beeld van?

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat duidelijkheid moet komen
en pleit dan ook voor het invoeren van een budgetneutrale
vermogensaftrek en –bijtelling. Om op grond van het argument dat er
geen zekerheid zou bestaan op het gebied van belastingen niet tot deze
maatregel over te gaan achten deze leden niet overtuigend. Als de
staatssecretaris zekerheid wil creëren op het gebied van belastingen
willen de leden van de PVV-fractie daar best aan meedoen maar dan leggen
we de tarieven ook even grondwettelijk vast. Rechtszekerheid is op het
punt van belastingen helaas niet te geven. 

De leden van de PVV-fractie ondersteunen de objectvrijstelling voor
vaste inrichtingen van harte. Hetzelfde geldt voor de overnameholding,
hierbij moet worden aangetekend dat er bij de toepassing van het
goodwillgat stevige anti-misbruikbepalingen moeten worden opgenomen.

IB-ondernemers 

De voortwoekerende wildgroei in ondernemersfaciliteiten in de IB heeft
ertoe geleid dat het aantal zelfstandigen (zonder personeel) steeds
groter is geworden. Dat ziet er leuk uit op papier maar de betekenis in
reële termen voor de economie is beperkt. De ondernemersfaciliteiten in
de IB worden gebruikt door werknemers die liever als zelfstandige aan de
slag gaan omdat het meer oplevert dan in loondienst te blijven. Ook is
er een groep die vervroegd stopt met werken en daarna als consultant
zelfstandig aan de slag gaat, ook deze groep profiteert van deze
ondernemersfaciliteiten. Per saldo levert het allemaal niet zoveel op.
Bovendien is er een absurde wildgroei ontstaan aan niet alleen fiscale
ondernemersfaciliteiten. Voor groei in de economie is snoeien in die
faciliteiten dan ook hoogst noodzakelijk.

Het lijkt er op als of de enige mensen die een bijdrage aan de
Nederlandse economie leveren ondernemers zijn. De leden van de
PVV-fractie zijn van mening dat ondernemers de ruimte dienen te krijgen
om te kunnen ondernemen. In Nederland kwalificeert 1 op de 8 van
beroepsbevolking als ondernemer. Een groot deel van deze nieuwe
ondernemers is echter werkzaam als ZZP-er. Door de aanzuigende werking
van de ondernemersfaciliteiten is een sprake van ondernemerschap dat per
saldo weinig oplevert, behalve dan een hoger inkomen in vergelijking met
werknemers en gederfde belastinginkomsten. Het lijkt deze leden dan ook
tijd dat er meer evenwicht komt tussen werknemer en ondernemer in de
fiscale tegemoetkomingen.

De leden van de PVV-fractie vragen hoe deze bevoordeling van de
ondernemer ten opzichte van de werknemer zich verhoudt tot het
gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van de Grondwet. De facto wordt er een
maandelijkse extra heffingskorting gegeven van € 600, dit bovenop de
algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Deze extra
heffingskorting geeft een belastingvrij inkomen van de ongeveer €
21.000. Voor dergelijke douceurtjes willen Henk en Ingrid als
salarisverdieners ook wel in aanmerking komen.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom de staatsecretaris niet van
zins is om het advies, afschaffing van de zelfstandigenaftrek en de
fiscale ouderdagreserve, door te zetten.

In het kader van oudedagsvoorzieningen zijn er tal van voorzieningen
welke ook toegankelijk zijn voor ondernemers. Een aparte voorziening
zoals de fictieve FOR voor ondernemers is dan ook overbodig. Deze leden
zijn van mening dat de meewerkaftrek met ingang van 2012 afgeschaft moet
worden. 

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat al deze regelingen in de
winstsfeer wel erg globaal zijn en dat deze per saldo discriminatoir
werken in de richting van niet-ondernemers. Is het dan ook niet beter om
faciliteiten te bieden die daadwerkelijk recht doen aan het
reserverings- en investeringselement?

Door wijzigingen, verval van de minimumkapitaaleis van € 18.000, in
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtspersoon BV straks
beschikbaar en bereikbaar voor alle ondernemers. De facto maakt het voor
het feitelijk functioneren van een onderneming geen verschil of er
sprake van ondernemen in de vorm van een BV of ondernemen zonder BV. Uit
oogpunt van deze feitelijkheden zou het aan te bevelen zijn voor
ondernemingen in de ab-sfeer de fiscale transparantie in te voeren. Door
in voering van de fiscale transparantie zou het niet meer uitmaken of
ondernemingen worden gevoerd met of zonder rechtspersoonlijkheid.

De introductie van een vaste basisaftrek in de zelfstandigenaftrek van
€ 7.200 zal dan ook contraproductief werken. De leden van de
PVV-fractie zijn dan ook van mening dat de zelfstandigenaftrek
afgeschaft dient te worden of te worden vervangen door een verhoogde
mkb-vrijstelling. Die vrijstelling dient dan procentueel afhankelijk te
zijn van de winst. Een vaste aftrek als percentage van de winst kan
volgens deze leden de hier geschetste problemen voorkomen.

Loonsomheffing

Van eenvoudiger en een transparantere heffing van de loonheffingen zijn
de leden van de PVV-fractie een groot voorstander. Wel moet deze
vereenvoudiging ook daadwerkelijk tot een vereenvoudiging leiden. Een
dergelijke operatie heeft ongetwijfeld consequenties voor individuele
inkomensplaatjes. Het is ten aanzien van die plaatjes dan ook raadzaam
om het hoofd koel te houden en niet tot flankerende maatregelen te komen
die alles weer complex maken.

Wat houdt een loonsomheffing in? Begrijpen de leden van de PVV-fractie
de staatsecretaris goed dat er bij de loonsomheffing sprake is van een
loonheffing met een vast percentage over de loonsom? Indien dit zo is,
is de loonheffing per werknemer dan ook een vast percentage van het
loon?

De loonsomheffing leidt dan toch tot een vlaktaks over de lonen? Graag
een toelichting van de staatssecretaris. Wordt de inkomstenbelasting dan
ook op termijn een vlaktaks, of behoudt de inkomstenbelasting zijn
progressieve tariefsstructuur? Indien de progressieve tariefsstructuur
behouden blijft leidt dit onvermijdelijk tot meer aangiften en aanslagen
in de inkomstenbelasting. Hierdoor ontstaat toch weer extra werk? Wordt
hier door eigenlijk de efficiencywinst die ontstaat door de
loonsomheffing weer niet te niet gedaan?

Verkeer tussen Belastingdienst en belastingplichtigen 

Soms lijkt de digitale infrastructuur bij de Belastingdienst op de
situatie van de A16 en de HSL. De A16, de digitale snelweg voor de
ondernemers, is goed op orde. Alleen ten aanzien van de particulieren is
het HSL-en en moet de particulier zich met de (gedateerde) sprinter
tevreden stellen. 

De persoonlijke internetpagina moet dan ook binnen twee jaar staan.

Aanpassing van het formele belastingrecht is in het digitale tijdperk
dan ook onontkoombaar. Er zal in de massale proces anders gedacht moeten
gaan worden over aangifte/aanslagoplegging en ambtshalve handelen.

Heeft het kabinet last van koudwatervrees of is het kabinet er louter op
uit om met behulp van de voorgestelde wijzigingen hun achterban te
plezieren? Het lijkt er wel op, immers er is geen sprake van een
blauwdruk voor een nieuw stelsel. Dan opeens is er wel weer sprake van
het ontwikkelen van een visie op het Nederlandse belastingstelsel. Zijn
er twee visies binnen het kabinet of een gebrek aan visie. Graag
duidelijkheid van de staatsecretaris.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het lijkt alsof het
formele recht de burger in een keurslijf dwingt. Het is echter de
Belastingdienst die dit formele recht toepast. Een herzieningprocedure
zou via een eenduidig, van het achterliggende belastingmiddel
onafhankelijke, herzieningsmiddel kunnen lopen. Dit herzieningsmiddel
zou dan afhankelijk van het achterliggende tot een in het formele
belastingrecht gekwalificeerde beslissing kunnen lijden. Middels de
digitalisering zou er een hoge mate van sturing kunnen plaatsvinden van
deze wijzigingsstroom. 

Een dergelijke wijze van aanpak behoeft alleen maar een wijziging aan
het begin van het belastingproces. De leden van de PVV-fractie blijven
de mening toegedaan dat er naast de digitalisering ook ruimte moet zijn
voor een persoonlijk contact van de belastingplichtige dan wel
belastingschuldige met een ter zake deskundige medewerker. Dit contact
kan plaatsvinden met een groot aantal media, het is voor deze leden wel
een eis dat het ook daadwerkelijk plaatsvindt.

De leden van de PVV-fractie verzoeken de staatssecretaris om bij de
uitbouw van de VIA stappen te ondernemen die steeds meer in de richting
gaan van ambtshalve vaststellen van de aanslag zonder medewerking van de
belastingplichtige. Daarbij zou een analyse op zijn plaats zijn van de
situaties waarbij er nog steeds door wijziging op de VIA moeten worden
gedaan. Dit kan in de eerste plaats door de betaalde hypotheekrente in
de VIA te betrekken. Aan de hand van dit prioriteitenlijstje kan de
toepassing van de VIA structureel worden vergroot, daarmee kunnen de
werkzaamheden van de Belastingdienst sterk verminderen. 

De leden van de PVV-fractie verwachten van de staatsecretaris een beleid
waaruit bewustzijn blijkt van bepaalde risicogroepen en dat met behulp
van een (mogelijk op het verleden gebaseerde) risicoanalyse een
selectief beleid wordt gevoerd ten aanzien van het verlenen van
voorlopige teruggaven en toeslagen. Bij twijfel geen uitbetaling en pas
uitbetaling bij de definitieve vaststelling.

Fraude is heel eenvoudig te voorkomen door minder ruimhartig met de
uitvoering van bepaalde fiscale maatregelen om te gaan. We verwijzen
naar hierbij naar de perikelen rond de toeslagen. Is de staatsecretaris
het met de leden van de PVV-fractie eens dat door minder belasting te
heffen en minder toeslagen uit te keren het heel goed mogelijk moet zijn
om de fraude met het belasting- en toeslagensysteen aanmerkelijk te
beperken? Lagere tarieven en minder kortingen en toeslagen is een heel
mooie oplossing. Of kunnen we nu niet minder toeslagen krijgen omdat het
“systeem” eindelijk werkt? Deze leden verwachten van de
staatsecretaris ten aanzien van fiscale fraude van niet ingezetenen een
keiharde aanpak. Het vervallen van de verblijfstitel moet daarbij
mogelijk zijn. 

Overig

De leden van de PVV-fractie wijzen er op dat er bij veel maatregelen
sprake is van ‘deadweight loss’. Burgers laten niet alles in hun
besluitvorming afhangen van louter financiële overwegingen. Bij
kostwinnersgezinnen wordt minder vaak of bijna geen beroep gedaan op
kinderopvangtoeslag dan bij tweeverdienersgezinnen. 

Er is bij de toekenning van de kinderopvangtoeslag ook geen rekening
gehouden of er wel een balans is tussen de extra belastinginkomsten die
de overheid geniet en de extra kosten in de vorm van de
kinderopvangtoeslag. Uit de notitie van de initiatiefnemers voor het
rondetafelgesprek blijkt dat tweeverdieners die in deeltijd werken en
daarmee een totaal inkomen van € 40.000 genereren en die gebruik maken
van de kinderopvangtoeslag de Staat € 4.267 kosten. 

Een eenverdienersgezin met een inkomen van € 40.000, ongeacht of er
beroep wordt gedaan op de kinderopvang, betaalt € 7.080 aan belasting.
Bij het inkomen van € 40.000 bij een eenverdienersgezin bestaat door
de hoogte van dat ene inkomen geen recht op kinderopvangtoeslag. Dit
verschil wordt veroorzaakt door een lager belastingopbrengst (gespreid
over twee inkomens) voor € 1.552, een arbeidskorting minder ad €
1.431, de combinatiekorting € 1.356 en voor de gemiste
kinderopvangtoeslag € 7.080. Een verschil van € 11.347. Een stevig
bedrag dat wordt betaald voor een schijnparticipatie en een hoop vrije
tijd. Wat denkt de staatssecretaris hier aan te gaan doen?

Is het een optie om kinderopvangtoeslag alleen ter verstrekken in
situaties waarbij er door gezinnen meer dan 40 uur wordt gewerkt en dan
louter voor die uren die er meer dan 40 uur worden gewerkt? Is het een
optie om kinderopvangtoeslag alleen te verstrekken in situaties waarbij
er door eenpersoonshuishoudens louter voor die uren die worden gewerkt
kinderopvangtoeslag te verstrekken?

De leden van de PVV-fractie wijzen er op dat het in het huidige
belastingstelsel niet loont om meer te gaan werken. Een parttime baan
levert gerekend over het aantal uren veel meer op dan een voltijdsbaan.
Een alleenstaande die 40 uur werkt en daarmee een brutosalaris verdient
van € 40.000 betaalt na aftrek van de kortingen € 11.759 aan
belasting, nettosalaris € 28.241. Hier levert een gewerkt uur netto
€ 14,71 op. Een alleenstaande die 20 uur werkt en daarmee een
brutosalaris verdient van € 20.000 betaalt na aftrek van de kortingen
€ 3.394 aan belasting, nettosalaris € 16.606. Hier levert een
gewerkt uur netto € 17,29 op.

Om vanuit een situatie van 20 uur werken naar een situatie te gaan van
40 uur werken leveren de extra 20 uur per uur slechts netto € 12,13 op
(slecht 70% van de eerdere 20 uur).

Het is dan ook veel leuker om samen te gaan wonen en ieder 20 uur te
werken. Immers dan is het gezamenlijke inkomen € 40.000 en wordt er na
aftrek van de kortingen € 6.788 aan belasting betaald, dit levert een
netto inkomen op van € 33.212. De Staat vangt € 4.971 minder aan
belasting en subsidieert als het ware de vrijetijdskeuze van het stel.

Het fiscale stelsel met de kortingen en toeslagen nodigt dan ook niet
uit tot werken. Zolang deze structuur van kortingen en toeslagen
onverkort blijft bestaan is werken nog steeds voor de dommen in
Nederland. Of wel het fiscale systeem beperkt de inzet van het ‘human
capital’. Wat denkt de staatssecretaris hier aan te gaan doen?

De leden van de PVV-fractie wijzen er op dat er in box 3 sprake is van
een situatie waarbij er gesproken kan worden van een splitsingstelsel.
In box 3 is het mogelijk de allocatie van de vermogensbestanddelen
tussen de partners zo te doen dat er gebruik gemaakt kan worden van de
kortingen. Voor box 3 is een splitsingstelsel van toepassing dat voor
box 1 niet wenselijk wordt geacht. Heeft de staatsecretaris er een
verklaring voor dat er een dergelijk ongelijke behandeling van
inkomensstromen plaatsvindt?

De leden van de PVV-fractie zijn geen fan van de schenk- en erfbelasting
en steunen derhalve de defiscalisering van het vruchtgebruiktestament. 

De 30%-regeling lijkt door te schieten. Ziet de staatssecretaris
mogelijkheden om dit doorschieten te beperken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de Fiscale agenda in de vorm van de brief van 59 pagina’s, die de
Kamer op 14 april jl. bereikte. Graag gaan deze leden op basis van deze
brief de discussie aan met de staatssecretaris over de fiscale plannen.

Minder gecharmeerd waren deze leden van een aantal artikelen in de pers.
In deze artikelen, zoals in de Telegraaf en de NRC van 14 april jl.,
stonden invullingen van de fiscale plannen op het gebied van
inkomstenbelastingpercentages (30%, 40% en 50%) en de btw-percentages
(bijvoorbeeld 21%), die niet in de agenda stonden. Kan de
staatssecretaris nader de status en de natuur van die plannen
toelichten, alsmede de keuze om de invulling wel via de voorpagina van
kranten bekend te maken, maar niet in de brief.

Hetzelfde geldt voor de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd
vermogen van 40%/60% die niet terug te vinden is in de Fiscale agenda.
Hoe staat het hiermee?

Mochten deze plannen een status hebben, kunt u dan een precieze
doorrekening geven van het voorstel, namelijk op de volgende punten:

welke percentages aangepast worden (of welke vrijstellingen geschrapt
worden of welke percentages gaan gelden);

een heldere uitwerking per onderdeel van de maatregel (zoals het
schrappen van een vrijstelling) met de koopkrachtgevolgen. Het is
namelijk opgevallen dat de staatssecretaris alleen het percentage dat
aan voedsel besteed wordt geeft voor de rijkste 80% van de huishoudens.
De leden van de CDA-fractie zijn ook en bijzonder geïnteresseerd wat de
maatregelen voor een gevolg zouden hebben voor de mensen met een laag
inkomen. 

De leden van de CDA-fractie hebben overigens zeer grote aarzelingen bij
de voorgestelde schuif tussen de btw en de IB/LB.

De leden van de CDA-fractie zien in het overzicht in tabel 1 een aantal
plannen, die zij graag nader toegelicht zouden zien. Kan de
staatssecretaris aangeven hoe de volgende voorstellen eruit zien:

herziening fiscale regelingen kinderen;

stroomlijnen boetebepalingen;

aanpassing termijnen?

Op het punt van de openbaarheid van de belastingrechtspraak ontvangen de
leden van de CDA-fractie graag een vergelijkend overzicht van de
openbaarheid van uitspraken die natuurlijke personen en rechtspersonen
betreffen in de omliggende landen (VK, Duitsland en Belgie) en de wijze
waarop Nederland fundamenteel verschilt van die landen.

Op het gebied van één bankrekeningnummer voor contact met de
Belastingdienst hebben de leden van de CDA-fractie nog een opmerking.
Zij achten het wenselijk dat mensen in staat zijn en blijven om de
kinderopvangtoeslag, de huurtoeslag en de zorgtoeslag rechtstreeks te
laten overmaken op de rekening van de kinderopvanginstelling, de
woningbouwcoöperaties of de zorgverzekeraar. Is de staatssecretaris
bereid en in staat om op korte termijn ervoor te zorgen dat er bij de
Belastingdienst een registertje komt van gecertificeerde rekeningnummers
waarop mensen hun toeslag kunnen laten storten?

Naar een eenvoudiger, meer solide en fraudebestendig belastingstelsel

De leden van de CDA fractie erkennen de doelstellingen in dit hoofdstuk
op één na: een papierloos en deformeel heffingssysteem.  Later in
deze inbreng zullen deze leden nog opmerkingen maken over de
boetebedragen, maar zij wensen wel te begrijpen wat de staatssecretaris
verstaat onder een deformeel heffingssysteem. Immers vooral bij de hoge
boetes die hier voorgesteld worden, horen toch duidelijke en formele
deadlines en waarschuwingen. Graag een reactie. 

De staatssecretaris stelt dat hij bij de verdere uitwerking van de
Fiscale agenda, de gevolgen voor het Nederlandse verdragennetwerk
nauwlettend in de gaten zal houden. Mogelijk vragen bepaalde maatregelen
om een aanpassing van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001. Kan
de staatssecretaris toelichten hoe hij het verdragennetwerk in de gaten
gaat houden bij de uitwerking van de Fiscale agenda, aangezien de Kamer
begin juni a.s. al over de notitie Fiscaal verdragsbeleid 2011
debatteert? Welke mogelijke aanpassingen van het Besluit voorkoming
dubbele belasting 2001 heeft de staatssecretaris in gedachten?

Belastingmix

De leden van de CDA-fractie hebben met verbazing het hoofdstuk over
uniform btw-tarief gelezen. Zij erkennen dat dit een zekere
vereenvoudiging zou betekenen voor de Belastingdienst, maar vinden het
principieel onjuist om eerste levensbehoeften tegen het hoge btw- tarief
te belasten en vrezen de grenseffecten voor regio’s als Zeeuws
Vlaanderen, Limburg en Twente, waar de grensstreek shoppen aan de andere
kant uitnodigt. Heeft de staatssecretaris ook onderzoek gedaan naar de
grenseffecten voordat hij dit plan publiceerde of achtte hij dit niet
nodig? Welke onderzoeken zijn in de afgelopen vijf jaar in Nederland
gedaan naar grenseffecten van belastingen en wat is daaruit het beeld
dat naar voren komt?

Het idee van een ondernemersregeling gebaseerd op omzet spreekt de leden
van de CDA-fractie in principe aan. Kunnen zij in dit najaar een
uitwerking verwachting, inclusief een toetsing op Europeesrechtelijke
aspecten?

De staatssecretaris noemt als mogelijke btw-vereenvoudigingen - waarnaar
hij nog nader onderzoek wil doen - herziening van de kleine
ondernemingsregeling en mogelijke formalisering van de suppleties.
Waarom is dit onderzoek nog niet gedaan en hoe lang gaat dit nog duren?
Kan dit onderzoek voor Prinsjesdag worden afgerond?

Hoe denkt het kabinet de vereenvoudiging van kindregeling te kunnen
uitwerken als het wetsvoorstel dit najaar de Kamer moet bereiken?
Wanneer kan de Kamer een hoofdlijnenbrief tegemoet zien? Graag een
toezegging.

Ook op de overige terreinen verwachten de leden van de CDA-fractie een
tijdschema van brieven wanneer deze vereenvoudigingen op hoofdlijnen
zijn uitgewerkt.

Bij de aftrek voor zorguitgaven wijzen zij de staatssecretaris er op dat
die gericht is op mensen die bovenmatige zorgkosten gemaakt hebben.
Daarop dient de regeling te worden toegespitst. Natuurlijk is het dan
logisch dat chronisch zieken en gehandicapten hier het meest last van
hebben, maar ook iemand die niet chronisch ziek is, kan in enig jaar
geconfronteerd worden met bovenmatige kosten, bijvoorbeeld door een
ongeval.  Blijven deze mensen wel onder de doelgroep vallen? 

De staatssecretaris noemt een horizonbepaling, waardoor een
belastinguitgave komt te vervallen als een positieve evaluatie
ontbreekt. Wie gaat deze onderzoeken uitvoeren en wanneer kan de Kamer
die tegemoet zien?

De leden van de CDA-fractie zien graag de kabinetsbrief over
afvalbelasting voor 1 juni a.s. tegemoet. Zo kunnen zij hem betrekken
bij de totale belastingplannen.

Ook door de Europese Commissie worden diverse initiatieven ontplooid op
het gebied van energiebelastingen. De leden van de CDA-fractie ontvangen
graag een overzicht hiervan.

Bij de belastingen op milieu zouden de leden van de CDA-fractie graag
tijdig de conceptreactie van het kabinet op de nieuwe richtlijn
energiebelastingen ontvangen. Wanneer kunnen zij die tegemoet zien?

Vennootschapsbelasting

De leden van de CDA-fractie vinden het goed als het leegzuigen van
ondernemingen door rentebeatalingen wordt aangepakt. Wel hebben zij
zorgen dat een uiteindelijk plan gewone ondernemingen niet dient te
raken en al helemaal niet die ondernemingen die bijvoorbeeld door
verliezen tijdens een recessie een laag eigen vermogen hebben.

De leden van de CDA-fractie zouden graag meer duidelijkheid op een
aantal punten inzake de voorgenomen renteaftrekbeperking in artikel 15d
ten aanzien van overnameholdings. Op welke plaats in de wet wordt dit
mogelijk opgenomen?

Het lijkt de bedoeling om reële financieringsverhoudingen te ontzien.
Waarom is het dan toch de bedoeling om rente op leningen verstrekt door
derden binnen het bereik van de renteaftrek te brengen?

Het lijkt de bedoeling te zijn om grondslagerosie tegen te gaan. Is dit
ook het beoogde doel? Indien dit zo is, zou hiertoe dan een
tegenvoorbeeld kunnen worden opgenomen waaruit blijkt dat de rente toch
aftrekbaar is indien deze bij een crediteur in de grondslag wordt
betrokken?

Wordt er voor bestaande financieringsstructuren nog overgangsrecht
beoogd? Er is voor gekozen om leningen van voor 1-1-2007 te ontzien.
Waarom is er voor deze datum gekozen?

Als reële financieringsverhouding tussen eigen vermogen en vreemd
vermogen wordt genoemd 2:3. Waarop is deze keuze gebaseerd? Waarom is
hier voor een andere verhouding gekozen dan bij de thincapregeling?

Het zou kunnen zijn dat reële financieringsverhoudingen niet meer als
zodanig worden gezien als er geen nieuwe externe schuld wordt
toegevoegd. Wat zijn de voor –en nadelen van het toevoegen van een
bepaling dat een reële financieringsverhouding op het moment van de
overname ook reëel blijft?

In de voorgestelde reële financieringsverhouding worden alle schulden
meegeteld. Zou kunnen worden overwogen om schulden, waarvan de rente van
fiscale aftrek is uitgesloten door andere oorzaak dan de voorgestelde
maatregelen, voor de ratio van het voorgestelde als eigen vermogen mee
te nemen?

Er worden om zakelijke redenen ook niet rentedragende leningen als
vreemd vermogen opgenomen. Dit leidt niet tot grondslaguitholling.
Kunnen deze schulden daarom bij de berekening van de ratio buiten
beschouwing gelaten?

In situaties van negatief eigen vermogen wordt in de voorgenomen
maatregel nagenoeg al het vreemd vermogen beschouwd als excessief. In
zulke gevallen zal de rente niet in aftrek kunnen worden gebracht op de
operationele resultaten. In dit soort gevallen is het economisch vaak
zwaar weer. Hoe wordt er met dergelijke scenario’s rekening gehouden?

In veel bankschulden is een change of control bepaling opgenomen. Als er
een overname plaatsvindt, dient de onderneming de schuld in dat geval af
te lossen. Kan worden bevestigd dat schulden aangegaan ter financiering
van een reeds bestaande schuld in de overgenomen vennootschap in het
kader van een overname niet vallen onder de categorie schulden aangegaan
in het verband met de verwerving van eigen belang?

Kan de staatssecretaris een overzicht geven van alle bepalingen in de
Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 omtrent renteaftrekbeperkingen?
Kan de staatssecretaris voorts aangeven welke ontwikkelingen in de
wetgeving zich de afgelopen 10 jaar hebben afgespeeld? Dus welke
bepalingen zijn ingevoerd, afgeschaft, aangescherpt, afgezwakt, etc.?
Hoe verhoudt een en ander zich tot de voorstellen waarmee de
staatssecretaris nu komt?

Hoe zou in dit verband een earnings-stripping rule uitwerken, zo vragen
de leden van de CDA-fractie.

Verder ontvangen de leden van de CDA-fractie graag een reactie op het
NOB-commentaar op het punt van de vaste inrichting. 

Omtrent de objectvrijstelling voor buitenlandse vaste inrichtingen stelt
de staatssecretaris: de onderworpenheidseis voor de voorkoming van
dubbele belasting met betrekking tot winsten van actieve vaste
inrichtingen komt te vervallen, wat wordt hiermee bedoeld?

De dichting van het BOSAL-gat en de voorgestelde rentemaatregel lijken
intern op gespannen voet te staan met elkaar. Deelt de staatssecretaris
die mening?

En tot slot ontvangen de leden van de CDA-fractie graag een toelichting
hoe de drie voorgestelde maatregelen zullen bijdragen aan
vereenvoudiging van de VPB. Hoeveel pagina’s minder levert dit op in
de wetgeving, toch één van de doelen van het kabinet?

IB-ondernemers

De leden van de CDA-fractie wachten met interesse het onderzoek naar de
winstbox af. Zij vinden het wel spannend hoe het onderscheid gemaakt
gaat worden tussen winst uit arbeid en winst uit vermogen voor vooral
ZZP’ers.

Loonsomheffing

De leden van de CDA-fractie zien met interesse de studie naar de
loonsomheffing tegemoet. Zal die gepaard gaan met een oordeel van ACTAL
over de administratieve lasten en van de Belastingdienst en de
werkgevers en loonadministratiebureaus over de uitvoerbaarheid? Graag
een toezegging.

Het verkeer tussen burgers, bedrijven en Belastingdienst

De spanning tussen goede behandeling van normale bedrijven en burgers en
fraudebestrijding aan de andere kant, tussen een afslankingsoperatie en
goed dienstverlening zijn zichtbaar. 

De leden van de CDA-fractie vinden de uitgewerkte voorstellen soms
interessant maar missen hier toch het externe oog. Vereenvoudiging lijkt
vereenvoudiging voor de Belastingdienst te betekenen en
verantwoordelijkheden lijkten zeer gemakkelijk om de belastingplichtige
te worden afgewenteld.

Waar voor elke nieuwe belasting of stroomlijnen een commissie wordt
ingesteld, probeert de Belastingdienst hier haar eigen vlees te keuren.
Een mooi voorbeeld is dat de navorderingstermijn voor kwaadwillende
burgers langer zal zijn dan die voor goedwillende burgers. Dat mist
natuurlijk elke rechtsgrondslag en is in strijd met het
gelijkheidsbeginsel. Het gaat er verder ook vanuit de de
belastingtelefoon in staat is dat onderscheid te maken. De leden van de
CDA-fractie betwijfelen dat in hoge mate.

Verder lijkt de aanpak van de staatsecretaris toch wel wat al te
doortastend. De leden van de CDA-fractie schrikken bijvoorbeeld van
zinnen zoals: Dit betekent dat het kabinet gaat onderzoeken of alle
beboetbare feiten ook strafbaar moeten zijn en vice versa. Betekent dit
werkelijk overheveling van de boetes naar het strafrecht en bijvoorbeeld
een strafblad wanneer je een fiscale boete hebt wegens bijvoorbeeld te
laat betalen? Graag een reactie!

Is de staatssecretaris  bereid onafhankelijk advies te vragen over
welke maatregelen in deze termijn het meeste effect sorteren? Of geeft
hij de voorkeur aan een hoorzitting in het parlement over dit onderwerp?
De staatssecretaris stelt dat het uitgangspunt moet zijn dat de keuze
voor bestuursrechtelijke afdoening met een fiscale vergrijpboete of
strafrechtelijke vervolging alleen moet afhangen van de ernst van de
overtreding. Kan de staatssecretaris nader toelichten wat hij hiermee
bedoelt?

Overig

De leden van de CDA-fractie lezen voorstellen op het gebied van de
vitaliteitsregeling en de 

Geefwet, die in dit stadium toch verder uitgewerkt zouden moeten zijn.

Wat de Geefwet betreft, op welke wijze zal de regering de aangenomen
motie 32504-60 voor 6 juni a.s. uitvoeren? De leden van de CDA-fractie
hechten erg aan het ontvangen van de uitwerking, zoals overigens is
toegezegd.

In het regeerakkoord staat ook een renseigneringsplicht voor goede
doelen: zij moeten een lijst kunnen overhandigen met stortingen.
Potentieel is dit een enorme administratieve last voor ANBI’s. Dit zou
vergemakkelijkt kunnen worden door bijvoorbeeld met de banken af te
spreken dat geld, dat op een speciale ANBI-rekening gestort wordt als
gift en waar de overboeker ook aangeeft dat het een gift is, automatisch
op twee wijzen geregistreerd wordt:

Voor de belastingbetaler als gift, die dan ook kan verschijnen in de
vooringevulde aangifte.

Voor het goede doel als gift in de administratie.

Is de staatssecretaris bereid om dit voorstel of een alternatief uit te
werken samen met de goededoelensector en de Nederlandse Banken en
hierover voor Prinsjesdag te rapporteren aan de Kamer?

Wat de vitaliteitsregeling betreft, op dit moment is er geen sociaal
akkoord. Is de staatssecretaris bereid om ook zonder sociaal akkoord een
uitwerking van de vitaliteitsregeling aan de Kamer te doen toekomen en
het liefst nog voor 6 juni a.s.? Immers de wetgeving wordt dit najaar
ingediend. 

De leden van de CDA-fractie missen nog een behoorlijk aantal punten in
de Fiscale agenda. Zij grijpen deze schriftelijke inbreng aan om te
vragen;

Waar de antwoorden op de vragen op het dossier van zelfstandigen in de
zorg toch blijven (contracteren van zelfstandigen in de zorg (Kamerstuk
32642, nr. 1);

Hoe is het nu precies gesteld met de btw-heffing op CAM-artsen en welke
stappen de staatssecretaris nu voornemens is te nemen?

De leden van de CDA-fractie missen nog steeds een helder overzicht van
waar de trouwtaks ernstig is en wat de staatssecretaris voornemens is
hieraan te doen. Wanneer gaat dat overzicht, waarom meerdere keren
gevraagd is, eindelijk de Kamer bereiken? En is de staatssecretaris dat
ook eindelijk bereid om met plannen te komen om dit te bestrijden?

De leden van de CDA-fractie zouden graag een historisch overzicht
ontvangen van de WBSO: kan de staatssecretaris een overzicht geven van
het gebruik en de sectoren waar hij gebruikt wordt? 

De leden van de CDA-fractie complimenteren de staatssecretaris voor het
ter hand nemen van de defiscalisering van vorderingen en schulden. 

De leden van de CDA-fractie zouden, tot slot, graag een overzicht
krijgen van de voor –en nadelen van het fiscale regime voor de
koopvaardijsector, ook in relatie tot de visserijsector.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Fiscale agenda.

Belastingmix

In de Fiscale agenda wordt regelmatig verwezen naar de oproep van het
recent gesloten Europact en het IMF tot verlaging van de lasten op
arbeid (blz. 14). Bij deze oproep hoort toch niet per se een schuif naar
belasting op consumptie? Het vorige kabinet had toch ook al een schuif
ingezet van belasting op arbeid naar milieubelastingen? Waarom wordt er
van deze schuif afgestapt?

De leden van de SP-fractie vrezen dat wanneer de lasten op consumptie
worden verhoogd en de lasten op arbeid worden verlaagd, dit degressief
gaat uitpakken. Kan een tabel worden weergegeven van de inkomenseffecten
voor de voorbeeldhuishoudens voor de drie scenario’s die in de Fiscale
agenda worden genoemd? Dat wil zeggen de 2% verhoging van het lage
tarief inclusief en exclusief voeding en een uniform tarief van 19%.
Kunnen de inkomenseffecten van tussen de +3 en -3% in een puntenwolk en
een tabel worden weergeven waar deze neerslaan?

De staatssecretaris stelt dat een uniform tarief niet meer relatief
ongunstig is voor lage inkomens omdat alle inkomens ongeveer hetzelfde
percentage aan voedsel besteden. Zoals al wordt opgemerkt in een latere
alinea blijkt dat deze uitspraak vooral op macroniveau geldt. Wil het
kabinet nu wel of niet naar een uniform tarief? Vindt het kabinet een
koopkrachtachteruitgang voor mensen met een laag inkomen bij de stap
naar een uniform tarief ook een prijs van vereenvoudiging? Is daar ook
bij uitgegaan dat verschillende inkomensgroepen verschillende soorten
voeding nuttigen? De prijs van voeding en de kwantiteit van voedsel
moeten namelijk ook worden meegenomen. Zijn daar door de
staatssecretaris of onafhankelijke derden ook onderzoeken naar gedaan?
Zo ja, kunnen deze naar de Kamer worden gestuurd?

Wanneer alleen het lage btw-tarief alleen voor voedingsmiddelen geldt,
blijft toch nog steeds de discussie gelden of voor een goed of een
dienst wel of niet het lage btw-tarief  moet gelden? Het is dan toch
terug naar de oorspronkelijke situatie? Is het juridisch, danwel
Europeesrechtelijk mogelijk om slechts voeding in het lage btw-tarief te
laten vallen? Zo nee, waarom niet? 

Het lage btw-tarief wordt naast voeding voor verschillende goederen en
diensten gebruikt. Kan voor alle 40 goederen en diensten een overzicht
worden gegeven met daarbij de reden waarom voor deze goederen en
diensten is besloten over te gaan tot het lage tarief? 

Bij de grondslagverbreding wordt ingegaan op zowel heffingskortingen als
grondslagversmallers. Kan er een overzicht worden gegeven met de doelen
waarvoor een specifieke korting danwel grondslagversmaller is ingevoerd?
Kan daarbij ook al worden aangegeven wanneer er eventuele stapeling bij
verschillende kortingen danwel grondslagversmallers voorkomt?

Waarom vindt er geen verbreding van de grondslag van de
inkomstenbelasting plaats door de hypotheekrenteaftrek af te toppen, een
aftrekpost die nu de progressie van het belastingstelsel ondergraaft?
Wat vindt de staatssecretaris eigenlijk van het feit dat sommige zeer
vermogende mensen helemaal geen inkomstenbelasting betalen omdat die
inkomstenbelasting volledig wegvalt tegen de aftrek van de
hypotheekrente? Kan de staatssecretaris dit met droge ogen uitleggen aan
de hard werkende Nederlanders die wel netjes inkomstenbelasting betalen?
Is de staatssecretaris het met de leden van de SP-fractie eens dat er
maatregelen moeten komen om fiscale constructies die gebruikt worden om
door middel van de hypotheekrenteaftrek helemaal geen inkomstenbelasting
te betalen te bestrijden?

Bij het afschaffen van een aantal kleine belastingen ontbreekt ook vaak
het doel waarvoor de belasting is ingevoerd. Kan voor de verschillende
belastingen een overzicht worden gegeven  met de doelen waarvoor de
belasting is ingevoerd? De leden van de SP-fractie betreuren dat er
vooral wordt gekeken naar het afschaffen van milieubelastingen en niet
naar andere belastingen. De leden van de SP-fractie zijn geschrokken van
het feit dat de stortbelasting op het lijstje van de af te schaffen
belastingen staat. Wanneer de stortbelasting wordt afgeschaft, zal dit
juist het recyclen ontmoedigen. Waarom wordt het argument van een
dalende opbrengst gebruikt als een argument voor afschaffing? Wanneer
een belasting een positieve rol heeft gespeeld op verminderen van de
totale hoeveelheid afval, werkt afschaffen toch juist averechts? Waarom
wil het kabinet niet juist recyclen nog meer stimuleren door
bijvoorbeeld invoer van een verbrandingsbelasting? De leden van de
SP-fractie zijn van mening dat wanneer een belasting op nul wordt
gesteld dit in de praktijk gelijk staat aan een afschaffing. Deelt de
staatssecretaris dit standpunt?

Tegenover deze mogelijke afschaffing van verschillende belastingen wordt
een nieuwe milieubelasting ingevoerd, namelijk de opslag duurzame
energie. Waarom wordt er door het kabinet gekozen voor het minder
vergroenen van het belastingstelsel? Dit staat toch haaks tegenover de
conclusie van de Studiecommissie belastingstelsel dat milieubelastingen
de afgelopen jaren een effectief instrument waren in het milieubeleid?
Wanneer de energiebelasting met een opslag duurzame energie hoger wordt
en de btw ook wordt verhoogd zal energie heel prijzig worden, vooral
voor mensen met een laag inkomen die veelal ook nog in niet goed
geïsoleerde woningen wonen en dus vaak meer stoken dan mensen met een
beter inkomen. Deelt de staatssecretaris dit standpunt? Hoe ziet de
staatssecretaris daarbij de dubbele belasting die door veel burgers als
onrechtvaardig wordt gezien? 

Wordt in de belastingmix ook rekening gehouden met een evenwichtige
verdeling tussen de effectieve belastingdruk op arbeid, consumptie en
kapitaal? Zo ja, hoe? Hoe verklaart de staatssecretaris de sterk dalende
belastingdruk op kapitaal in Nederland? In de door het ministerie van
Financiën gepubliceerde fiscale kengetallen, publicatie van 2009, is de
effectieve belasting op kapitaal voor 2006 nog 20,0, terwijl dat getal
voor hetzelfde jaar 2006 in de publicatie van 2011 nog maar 17,1 is. Ook
voor andere jaren blijkt de belastingdruk op kapitaal achteraf steeds
lager te zijn uitgevallen. Hoe verklaart de staatssecretaris die
tendens?

Vennootschapsbelasting

Laat de staatssecretaris zijn mening over de behandeling van de
deelnemingsrente afhangen van de aanbeveling van het topteam
hoofdkantoren? Krijgen wij de aanbevelingen van het topteam
hoofdkantoren zelf ook te zien?

De staatssecretaris spreekt van een aanpak van de excessieve renteaftrek
door overnameholdings. Hoe hoog moet de renteaftrek zijn om in de ogen
van de staatssecretaris te spreken van een ‘excessieve’ renteaftrek?
In de Fiscale agenda wordt gesproken van gevallen waarin de schuld van
de overnameholding zo hoog is dat de fiscale winst van de overgenomen
vennootschap grotendeels of zelfs geheel verdwijnt. Hoe vaak komt dat
voor? Hoe lang zijn die gevallen al bekend? Heeft de staatssecretaris al
een drempelwaarde in gedachten voor de verhouding tussen eigen vermogen
en vreemd vermogen. Zo nee, waar laat hij deze van afhangen? Voor het
totaal van maatregelen voor de vennootschapsbelasting wordt rekening
gehouden met een budgettaire opbrengst van € 0,4 miljard. Hoeveel
daarvan zou deze maatregel afzonderlijk moeten opleveren?

Leidt de voorgenomen objectvrijstelling vaste inrichtingen ertoe dat
vaste inrichtingen in het buitenland fiscaal gelijk worden behandeld aan
een buitenlandse dochter? Zo nee, waarin zit het verschil? Waarom komt
de onderworpenheidseis te vervallen? Waarom is het niet relevant of de
voordelen in het land van de vaste inrichting in de belasting worden
betrokken? Geldt de objectvrijstelling alleen voor ondernemingen die
vennootschapsbelasting betalen? Voorziet de staatssecretaris geen
problemen als er vanuit het Europees recht zal worden gesteld dat
binnenlandse bedrijven nu anders worden behandeld dan buitenlandse
bedrijven? Kan de staatssecretaris bevestigen  dat er in dit geval geen
sprake is van grondslagverruiming, maar slechts van het naar voren halen
van belastinginkomsten?

Is het dalen van de tarieven in de vennootschapsbelasting in andere
Europese landen voor het kabinet een reden geweest om hier het tarief te
verlagen? Er is in combinatie met de tariefverlagingen gekozen voor het
voortzetten van een beleid van grondslagverbreding. Kan de
staatssecretaris in een overzicht het verloop laten zien van de
grondslag voor de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting voor de
afgelopen twee decennia? 

IB-ondernemers

De leden van de SP-fractie vragen hoe het voorstel van een extra box, de
zogenoemde winstbox, past in de doelstelling om te komen tot meer
vereenvoudiging van het belastingstelsel. Klopt het dat het voorstel
voor een winstbox afkomstig is van VNO-NCW? Welke
ondernemersfaciliteiten worden er allemaal afgeschaft bij de introductie
van de winstbox? Klopt het dat het in ieder geval gaat om de
zelfstandigenaftrek, de startersaftrek, de fiscale oudedagsreserve, de
mkb-winstvrijstelling, de meewerkaftrek en de stakingsaftrek? Hoe groot
is het koopkrachtverlies van de groepen die gebruik maken van deze
regelingen? Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de
herverdelingseffecten? Per wanneer zou de winstbox moeten ingaan? Klopt
het dat de staatssecretaris met ingang van volgend jaar de
winstafhankelijke zelfstandigenaftrek afschaft om die te vervangen door
een vast bedrag? Welke herverdelingseffecten brengt dat met zich mee?
Klopt het dat de kleinste bedrijven daar het meest onder te lijden
hebben? Kan in een tabel een overzicht worden weergegeven van welke
ondernemers/ZZP-ers tussen de +3 en -3% aan inkomenseffecten zullen
ondervinden? Kan de staatssecretaris bevestigen dat een ondernemer met
een winst onder € 14.000 meer dan tweeduizend euro misloopt aan
zelfstandigenaftrek, hoeveel is het nettobedrag onderaan de streep?

Loonsomheffing

Kan de staatssecretaris concreter aangeven hoe hij de loonheffingen wil
gaan vereenvoudigen? Aan welke heffingen denkt hij een vereenvoudiging
te behalen? Bij de randvoorwaarden wordt gezegd dat de
koopkrachteffecten acceptabel dienen te zijn. Wat is volgens de
staatssecretaris acceptabel? Aan welke bandbreedte moet worden gedacht?

Verkeer tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige

Wat bedoelt de staatssecretaris ermee als hij schrijft dat
informatiestromen kunnen worden ‘gedeformaliseerd’ (blz. 11)? Kan
hij daarvan enkele voorbeelden geven?

De leden van de SP-fractie zijn verheugd over het feit dat de fraude nog
intensiever wordt bestreden. Wat is de planning van in te voeren nieuwe
regelgeving? Bij de nieuwe regelgeving wordt ook het verplicht gebruik
van één rekeningnummer genoemd. Hoeveel zou het gescheeld hebben als
het kabinet meteen overgegaan was tot één verplicht rekeningnummer,
toen de SP-fractie voor het eerst om een naam-nummercontrole vroeg?
Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de SP-fractie dat
dit niet weer eindeloos uitgesteld mag worden zoals nu jaren gebeurt,
maar gewoon onmiddellijk ingevoerd moet worden? Hoe wordt er omgegaan
met de huurtoeslag en de rekeningnummers van enerzijds de
woningcorporatie en anderzijds de huurder? 

Waarom spreekt het kabinet met geen woord over het belasten van
financiële transacties of over een bankbelasting? Deelt het kabinet de
mening van de leden van de SP-fractie dat Nederland op internationaal
niveau hierin zijn verantwoordelijkheid dient te nemen? Zo ja, welke
stappen gaat het kabinet nemen? Zo niet, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

Algemeen

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van
de Fiscale agenda. De leden zijn van mening dat er een aantal
voorstellen wordt gedaan die de moeite waard zijn om verder uit te
werken, bijvoorbeeld de verschuiving van directe naar indirecte
belasting en de behandeling van eigen- en vreemd vermogen van bedrijven.

Deze leden zijn echter van mening dat een aantal belangrijke elementen
ontbreekt. Zo zijn deze leden van mening dat het gedeelte over een
leefvormneutraal belastingstelsel nog erg summier is, ook missen zij de
fiscale behandeling van het eigen huis en vergroening van het
belastingstelsel. 

Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de verschillende
maatregelen die hij voornemens is te nemen, inclusief het budgettaire
beslag, zodat inzichtelijk wordt wat de afzonderlijke maatregelen
(mogelijk) opleveren en welke andere maatregelen daarvan worden gedekt?
Ook zouden de leden graag zien dat in dit overzicht wordt opgenomen of
de maatregel bij de bedrijven of bij de gezinnen neerslaat. Graag een
helder overzicht.

De leden van de fractie van D66 constateren dat in het tijdschema, zoals
geschetst in hoofdstuk 1, slechts een deel van de voorstellen is
opgenomen. De leden veronderstellen dat dit het geval is omdat over een
aantal onderwerpen nog verdere discussie en gedachtevorming nodig is.
Kan de staatssecretaris aangeven wanneer hij ook met deze punten aan de
slag wil gaan?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de staatssecretaris van
mening is dat het belastingstelsel te ingewikkeld is geworden door te
veel instrumentalisme en nevendoelen in het belastingstelsel. Kan de
staatssecretaris aangeven welke nevendoelen het kabinet wil behouden en
welke het kabinet niet langer wil nastreven? 

De belastingmix

De leden van de fractie van D66 constateren dat het kabinet de lasten op
arbeid wil verlagen. Dat ondersteunen deze leden. Zij constateren dat
het kabinet een verhoging van de lasten op consumptie het meest voor de
hand liggend vindt. De leden zijn echter van mening dat ook een
vergroening van het belastingstelsel waarin de vervuiler betaalt en
waarin werken meer gaat lonen hier een zeer logische mogelijkheid voor
is. Kan de staatssecretaris toelichten waarom gekozen is voor een
verhoging van de belasting op consumptie en welke mogelijkheden hij ziet
om bij de verlaging van de lasten op arbeid ook het belastingsysteem te
vergroenen?

Het kabinet wil op een langere termijn toe naar een uniform btw-tarief
van 19%. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de btw-tarieven
in andere Europese landen? Kan de staatssecretaris toelichten waarom is
gekozen voor dit percentage en wat de overwegingen zijn om het hoogste
btw-tarief niet gelijktijdig met enkele procentpunten te verlagen?

De leden constateren dat het kabinet voornemens is het lage tarief op te
trekken richting het hoge tarief. Kan de staatssecretaris toelichten
waarom er niet voor gekozen wordt om het hoge tarief gelijktijdig te
verlagen?

Kan de staatssecretaris aangeven wat het btw-tarief wordt wanneer wel
wordt gekozen voor uniformering van het hoge en het lage tarief, maar de
gehele opbrengst wordt gebruikt om het btw-tarief te verlagen; een
budgettair neutrale uniformering dus? En wat levert vervolgens - vanuit
het uniforme tarief - een verhoging van het tarief met één procentpunt
op?

De leden van de fractie van D66 lezen dat een verhoging van het laagste
btw-tarief niet relatief ongunstig is voor de laagste inkomens. Kan de
staatssecretaris dit nader toelichten? In de grafiek op pagina 16 wordt
voeding als percentage van de totale bestedingen weergegeven. Kan de
staatssecretaris een grafiek presenteren waarin ook het 1e en 2e
inkomensdeciel wordt weergegeven? 

De leden van de fractie van D66 constateren dat de milieubelastingen de
afgelopen jaren effectief zijn gebleken. De leden zijn daarom van mening
dat een verdere vergroening van het belastingstelsel een goed instrument
is om het milieubeleid verder vorm te geven en om het principe ‘de
vervuiler betaalt’ verder door te voeren. Het kabinet kiest hier
echter niet voor. Kan de staatssecretaris toelichten waarom dit niet het
geval is? Kan de staatssecretaris met name ook toelichten waarom niet
wordt gekozen voor een belastingschuif van arbeid naar milieu, aangezien
het kabinet wel het standpunt deelt dat werken moet lonen. 

Vennootschapsbelasting

De leden van de fractie van D66 zijn verheugd dat het kabinet voornemens
is om de excessieve renteaftrek voor overnameholdings verder te
beperken. De leden zijn dan ook erg geïnteresseerd in de uitkomsten van
het overleg. Is de staatssecretaris voornemens om de Kamer voor het
zomerreces over de te kiezen richting te informeren?

De leden van de fractie van D66 zijn in het kader van aanpak van de
renteaftrek van bedrijven zeer teleurgesteld dat niet ook de renteaftrek
van het eigen huis nader wordt bekeken. De leden zijn van mening dat ook
in de vormgeving van de hypotheekrenteaftrek het hebben van schuld wordt
gestimuleerd en vinden daarom dat ook deze fiscale stimulans moet worden
aangepakt. Kan de staatssecretaris toelichten waarom dat niet gebeurt?

Overig - Leefvormneutraal belastingstelsel

De leden van de fractie van D66 zijn teleurgesteld over de paragraaf
over de leefvormneutraliteit. De leden hebben onder vorige kabinetten
verschillende malen moties ingediend om inzicht te krijgen in de keuzes
die er worden gemaakt in het belastingstelsel, de inzet van
verschillende instrumenten en de effecten hiervan op verschillende
leefvormen. Deze analyse vinden de leden niet terug in de Fiscale
agenda. Partijen met een verschil in politieke kleur vragen om meer
aandacht te besteden aan een meer leefvormneutraal belastingstelsel en
hebben om die reden ook de krachten gebundeld voor het organiseren van
een rondetafelgesprek. De uitgangspunten van deze partijen zijn
verschillend, maar het onderwerp waar meer inzicht en duidelijkheid over
moet komen is hetzelfde. Daarom willen de leden alsnog de
staatssecretaris vragen om dit inzicht te verschaffen.

De leden van de fractie van D66 willen weten wat het principiële
uitgangspunt is van het kabinet. Is de staatssecretaris bereid om zich
in ze zetten voor een meer leefvormneutraal maken van het
belastingstelsel? De leden vragen daarnaast inzicht in de effectiviteit
van de verschillende fiscale instrumenten die met name worden ingezet om
arbeidsparticipatie te bevorderen. Ook vragen de leden om inzicht te
verschaffen in de manier waarop toeslagen worden toegekend en in welke
mate de leefvorm daarbij van invloed is. 

De leden van de fractie van D66 constateren dat het aantal
alleenstaanden de komende jaren naar verwachting fors stijgt.
Verschillende leefvormen kennen een verschillende belastingdruk. Is er
onderzoek gedaan naar het effect van het toenemende aantal
alleenstaanden op de belastingopbrengsten in de toekomst? Zo ja, wat
zijn daarvan de uitkomsten? Zo nee, is de staatssecretaris bereid om
deze analyse uit te voeren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

Algemeen

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling
kennisgenomen van de Fiscale agenda. Deze leden waarderen de open
opstelling van de staatssecretaris om de discussie aan te willen gaan
met het parlement en de samenleving over de fiscale agenda voor de
toekomst. De leden van de fractie van GroenLinks willen enkele vragen
stellen over de Fiscale agenda.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de staatssecretaris hoe de
Fiscale agenda zich verhoudt tot de voorstellen van de Studiecommissie
belastingstelsel. Wat is de reden dat een groot deel van de voorstellen
van de Studiecommissie niet wordt overgenomen door de staatssecretaris?
Waarom zijn de vijf kernthema’s die de staatssecretaris van Financiën
in het kabinet Balkenende 4 heeft meegegeven aan de Studiecommissie
belastingstelsel, te weten soliditeit, solidariteit, economische
efficiëntie, eenvoud en milieuvriendelijkheid, niet gehanteerd als
uitgangspunten voor de Fiscale agenda? Wat is de achterliggende gedachte
dat de staatssecretaris in plaats hiervan alleen heeft gekozen voor de
uitgangspunten eenvoud, soliditeit en fraudebestendigheid? Betekent dit
dat het huidige kabinet minder belang hecht aan solidariteit en
milieuvriendelijkheid? Wat betekenen de voorstellen van de Fiscale
agenda voor de solidariteit en de milieuvriendelijkheid van het fiscale
stelsel? Kan de staatssecretaris hier inzicht in verschaffen? In het
kabinet Balkenende 4 maakte de staatssecretaris van Financiën nog een
speerpunt van fiscale vergroening. Is de staatssecretaris van Financiën
in dit kabinet dat ook van plan? Zo ja, wanneer kan de Kamer de
voorstellen voor verdergaande fiscale vergroening tegemoet zien? Zou de
staatssecretaris nader onderzoek willen laten doen naar de verwachte
economische –en werkgelegenheidseffecten van een verdergaande fiscale
vergroening? En dan fraudebestendigheid. Een nobel streven voor een
belastingparadijs. Betekent dit dat naast belastingontduiking ook
belastingontwijking wordt aangepakt? Graag een toelichting op de
reikwijdte van het begrip fraudebestendigheid, zoals de staatssecretaris
dit van plan is te gebruiken.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er in algemene zin een
afweging is gemaakt tussen de uitgangspunten eenvoud, soliditeit en
fraudebestendigheid en andere politieke uitgangspunten die hebben geleid
tot de uiteindelijke voorstellen in de Fiscale agenda. Zo ja, welke
afwegingen zijn dit? Specifiek ontbreken er belangrijke voorstellen van
de Studiecommissie belastingstelsel om de opbrengsten meer solide te
maken als een toename van de belasting op onroerend goed in de
belastingmix, een versnelling van de fiscalisering van de AOW en
afschaffing of inperking van de aftrekposten als de
hypotheekrenteaftrek, pensioenpremies en gerichte vrijstellingen in de
loonbelasting. Ook ontbreken de voorstellen van de Studiecommissie
belastingstelsel om de belastingen milieuvriendelijker te maken als het
afschaffen van het lage tarief voor rode diesel en lpg en het variabel
maken van de motorrijtuigenbelasting. Waarom neemt de staatssecretaris
deze voorstellen niet mee? Kan de staatssecretaris een vergelijking
maken tussen de voorstellen in de Fiscale agenda met de voorstellen van
de Studiecommissie belastingstelsel inclusief de effecten daarvan op
soliditeit, solidariteit, economische efficiëntie, eenvoud en
milieuvriendelijkheid in vergelijking?

Het argument van eenvoud wordt aangedragen om het aantal belastingen te
beperken, maar onduidelijk blijft wat de kosten en baten zijn van deze
afweging en wat de alternatieven zijn. Zo ontbreken belangrijke
voorstellen van de heroverwegings-commissie toeslagen die tot veel
grotere eenvoud kunnen leiden. In dit kader vragen de leden van de
fractie van GroenLinks de staatssecretaris hoe de Fiscale agenda zich
verhoudt tot de voorstellen van de heroverwegingscommissie toeslagen.
Als het uitgangspunt is om eenvoud te bereiken is er met de afschaffing
van de zorgtoeslag een ruim 14 keer zo grote besparing mogelijk op de
uitvoeringskosten van de Belastingdienst als met de afschaffing van de
verpakkingenbelasting en zouden bovendien de administratieve lasten
worden verlicht van vijf miljoen huishoudens in plaats van van 4.152
belastingplichtigen. Deze overweging komt in de Fiscale agenda niet ter
sprake terwijl juist eenvoud als uitgangspunt is gekozen. Waarom is dit
voorstel niet meegenomen in de Fiscale agenda? Kan de Tweede Kamer hier
nog separate voorstellen over verwachten? Kan de staatssecretaris
aangeven wat de kosten en baten zijn van de vereenvoudigingsvoorstellen
in de Fiscale agenda ten opzichte van de alternatieven? Welke
milieueffecten gaan er bijvoorbeeld gepaard met de afschaffing van de
verpakkingenbelasting en hoe denkt het kabinet deze te gaan opvangen?
Kan de staatssecretaris aangeven wat de uitvoeringskosten van de
Belastingdienst versus het verwachte milieueffect zouden zijn van de
introductie van een belasting op uranium, een belasting op het gebruik
van koelwater door energiecentrales en/of een belasting op het lozen van
koelwater door energiecentrales? Is het kabinet voornemens één of meer
van deze milieubelastingen in te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op
welke termijn?

Belastingmix

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse
kennisgenomen van de alternatieve voorstellen om de belasting op arbeid
te verlagen via een verschuiving naar de belasting op consumptie via
verhoging van de totale btw-ontvangsten. In principe juichen deze leden
dat zelfs toe, maar dan toch net even anders dan voorgesteld. De
staatssecretaris omschrijft hier een aantal varianten om ongewenste
grenseffecten op te kunnen vangen. In hoeverre zijn eventuele
grenseffecten van een uniform btw-tarief te voorkomen door de
belastingverlaging op arbeid specifieker te richten op de eerste schijf
en/of de arbeidskorting, zodat een hogere btw in mindere mate hoeft te
worden doorberekend in de prijzen in de supermarkt? Wat zijn de
herverdelingseffecten van een uniform btw-tarief van 19% of van 20% en
hoe kunnen deze het meest inkomensneutraal worden gecompenseerd? Waarom
denkt de staatssecretaris aan een compensatie via de 1e, 2e en 3e
schijf? Als alleen de 1e schijf wordt gecompenseerd profiteert toch ook
iedereen ervan en dan kunnen de grotere effecten voor de lagere inkomens
toch beter worden gecompenseerd? Wat zijn de effecten op het milieu van
een uniform btw-tarief van 19% of van 20%? Wat zijn de effecten op
arbeidsintensieve diensten van een uniform btw-tarief van 19% of van 20%
en in hoeverre kunnen deze effecten worden gemitigeerd door de
belastingverlaging op arbeid specifieker te richten op de eerste schijf
en/of de arbeidskorting? Kan de staatssecretaris een concreet voorbeeld
uitwerken van de effecten voor een kapper? Zijn er bij een uniform
btw-tarief nog mogelijkheden om biologische producten te stimuleren door
deze vrij te stellen van btw? Wat zijn de verwachte effecten op de
inflatie van de invoering van een uniform btw-tarief van 19% of van 20%
in 2012? Wat zijn de verwachte effecten op de inflatie als het lage
btw-tarief wordt verhoogd naar 8% in 2012? Wat zijn de effecten als het
lage btw-tarief voor voedsel 6% blijft, de btw voor de overige producten
met een laag tarief 8% wordt en het hoge btw-tarief 20% wordt voor de
uitvoeringskosten, de administratieve lasten, de inkomenseffecten en de
milieueffecten? Wat zijn de effecten als het lage btw-tarief integraal
naar 8% gaat? Wat zijn de effecten als het lage btw-tarief voor voedsel
6% blijft en er voor de overige producten een uniform tarief van 19%
versus 20% geldt voor de uitvoeringskosten, de administratieve lasten,
de inkomenseffecten en de milieueffecten? Wat is het economisch minst
verstorende scenario voor de btw-tarieven en naar implementatieschema? 

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met teleurstelling
kennisgenomen van het voorstel om slechts tot een verkenning over te
gaan naar de manieren om de belastinggrondslag te verbreden. De
Studiecommissie belastingstelsel heeft gewezen op het belang van een
toename van de belasting op onroerend goed in de belastingmix, een
versnelling van de fiscalisering van de AOW en afschaffing of inperking
van de aftrekposten als de hypotheekrenteaftrek, pensioenpremies en
gerichte vrijstellingen in de loonbelasting. De Studiecommissie
belastingstelsel staat daarin niet alleen, maar zo’n beetje elke
economische autoriteit heeft hetzelfde geadviseerd. Wat gaat het kabinet
daar wanneer aan doen? Kan de staatssecretaris een totaaloverzicht geven
van de aftrekposten die de belasting uithollen, de omvang van deze
posten in euro en hoeveel euro hierdoor gemiddeld ten goede van welke
inkomensgroep komt? Met hoeveel kunnen de belastingpercentages
structureel omlaag van de verschillende schijven als de aftrekposten
geleidelijk worden afgeschaft en welke potentiële effecten zouden
hierdoor structureel optreden voor de economie en de werkgelegenheid? 

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met zorg kennisgenomen van
de voorstellen van de staatssecretaris om enkele kleine belastingen en
milieubelastingen af te schaffen. Het kabinet is voornemens om de
Rijksbijdrage aan het Afvalfonds via de begroting van het ministerie van
I&M af te schaffen. In het bestuursakkoord is afgesproken dat dit met
ingang van 2013 zal geschieden. Verder is in het bestuursakkoord ook
afgesproken dat nog nadere afspraken gemaakt zullen worden tussen Rijk,
VNG en bedrijfsleven om ervoor te zorgen dat een inzamelingssysteem voor
verpakkingsafval blijft draaien en gemeenten vergoed zullen blijven
worden voor de taken of diensten die zij voor het bedrijfsleven
uitvoeren in het kader van de producentenverantwoordelijkheid. Op welke
termijn worden deze afspraken gemaakt? Wanneer zullen de gemeenten naar
verwachting duidelijkheid krijgen over de wijze van financiering? Is de
verwachting dat er vanaf 2013 een vergelijkbaar budget beschikbaar zal
zijn voor gemeenten om de inzamelingssystemen voor afval, de maatregelen
voor afvalreductie en de maatregelen voor het tegengaan van zwerfafval
overeind te houden? Is het kabinet voornemens de huidige doelstellingen
voor de aanpak van zwerfafval en verpakkingen overeind te houden?

Heeft de staatssecretaris ook overwogen om in plaats van de
verpakkingenbelasting af te schaffen, de prijsprikkel in de
verpakkingenbelasting fors te verhogen, conform de geboden optie door de
Studiecommissie belastingstelsel? Waarom is daar niet voor gekozen? Wat
gaat het kabinet doen om te compenseren voor het negatieve milieueffect
als gevolg van afschaffing van de verpakkingenbelasting? Is het kabinet
voornemens aanvullende maatregelen te nemen om bedrijven te stimuleren
het gebruik van verpakkingen te verminderen? Is het kabinet voornemens
om onderzoek te laten doen naar mogelijke maatregelen om het gebruik van
verpakkingen terug te dringen en hergebruik van verpakkingen te
stimuleren?

Hoe verhoudt het afschaffen van de verpakkingenbelasting zich tot
artikel 15 uit Richtlijn 2006/12/EG betreffende afvalstoffen? Dat
artikel schrijft voor dat de kosten van verwijdering van afval voor
rekening van de veroorzakers van afval moeten komen.

Is het verwachte milieueffect van het tegelijkertijd verhogen van de BTW
en afschaffen van de belasting op leidingwater per saldo positief of
negatief?

Hoe zou het eventueel afschaffen van de afvalstoffenbelasting zich
verhouden tot artikel 15 uit Richtlijn 2006/12/EG betreffende
afvalstoffen? Dat artikel schrijft voor dat de kosten van verwijdering
van afval voor rekening van de veroorzakers van afval moeten komen.

In zijn brief van 30 november 2010 (Kamerstuknummer 31239-103) schreef
de minister van EL&I dat de SDE+-regeling mogelijk deels gefinancierd
zou worden door een kolen- en gasbelasting. Is het kabinet voornemens de
SDE+ deels uit een kolen- en gasbelasting te financieren? Zo nee, waarom
niet?

Wordt in het onderzoek van CE Delft/Ecofys naar de belastingen op
energieproducten en CO2 in de lidstaten om ons heen ook gekeken naar de
€ 7,5 miljard (Bron: onder meer ‘Grenzen aan groen? Bouwstenen voor
een groen belastingstelsel’ van CE Delft) aan niet-duurzame subsidies,
die het gebruik van fossiele brandstoffen stimuleren? Worden de
resultaten van het onderzoek ook aan de Kamer toegezonden? Zo ja,
wanneer? Zo nee, waarom niet?

De Europese Commissie heeft voor 2011 en 2012 een derogatie op de
Europese richtlijn met betrekking tot de Energiebelasting verleend voor
de verlaagde tarieven in de energiebelasting voor de glastuinbouw. Is de
verwachting dat de Europese Commissie voor na 2012 opnieuw derogatie
verleent?

Uit onderzoek van CE Delft (‘Convenant Benchmarking
Energie-efficiency: resultaten en vrijstellingen energiebelasting’)
blijkt dat de relatieve energie-efficiency van het Nederlandse
bedrijfsleven in de convenantperiode afgenomen is. Worden nieuwe
afspraken gemaakt met de energie-intensieve industrie, nu het
‘Convenant Benchmarking Energie-efficiency’ niet effectief gebleken
is? 

Vennootschapsbelasting 

De leden van de fractie van GroenLinks zijn blij dat de staatssecretaris
enkele van de bestaande onevenwichtigheden in de vennootschapsbelasting
(VPB) wil gaan aanpakken. Wel vragen deze leden waarom de
staatssecretaris ervoor kiest het VPB-tarief te verlagen en als dan al
wenselijk zou zijn waarom er dan niet gekozen wordt voor het lage
VPB-tarief in plaats van voor het hoge VPB-tarief? Deze leden vragen of
de staatssecretaris nog meer maatregelen overweegt om de overstimulering
van vreemd vermogen te beëindigen. 

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de staatssecretaris
nog geen maatregelen voorstelt om de deelnemingsrente aan te pakken.
Verder vragen deze leden hoe de staatssecretaris staat tegenover de
voorstellen van de Studiecommissie om een vermogensaftrek te
introduceren in de VPB ter bevordering van een gelijke behandeling
tussen eigen en vreemd vermogen. 

Ten slotte vragen deze leden de staatssecretaris om inzicht te geven in
de mate waarin deze maatregelen bijdragen aan het wegnemen van de
huidige onevenwichtigheden via een overzicht van de huidige en de
verwachte situatie ten aanzien van het gemiddeld betaalde effectieve
vennootschapsbelastingtarief door kleine en door grote bedrijven in
Nederland en van de spreiding daartussen, met een uitsplitsing tussen
internationale en nationale bedrijven en een uitsplitsing tussen eigen
en vreemd vermogen en in rekening gebrachte kosten. 

IB-ondernemers

De leden van de fractie van GroenLinks maken zich zorgen over de
voorstellen voor IB-ondernemers. Wat zijn de inkomenseffecten voor
ondernemers met een winst tot 20.000 euro van de voorgestelde tussenstap
in 2012 en van het eindbeeld? Waarom wordt het advies van de SER niet
overgenomen om de zelfstandigenaftrek te variabiliseren (bijvoorbeeld
naar winst) zodat ook parttime ondernemers profiteren van de
zelfstandigenaftrek? Hoeveel geld kan er worden bespaard door de
zelfstandigenaftrek ook in de toekomst te blijven aftoppen op het
huidige maximum in plaats van er een basisaftrek van te maken? Waarom
wordt er gestreefd naar een algemene winstvrijstelling in plaats van een
meer gerichte stimulans voor innovatie en duurzaamheid? Is de
staatssecretaris bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de
winstvrijstelling sterker te richten op innovatie en duurzaamheid? Wordt
de uitvoering door de Belastingdienst echt eenvoudiger door een vierde
box aan het belastingstelsel toe te voegen? Wat is de verwachte
besparing op de uitvoeringskosten? Wat zijn de voordelen van het
toevoegen van een aparte box, zijn die voordelen niet op een andere
manier te realiseren?

Loonsomheffing

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de loonsomheffing wel
haalbaar is, gezien de reeks randvoorwaarden die de staatssecretaris
hieraan stelt. Kan de staatssecretaris een tipje van de sluier oplichten
aan welke alternatieven er wordt gedacht?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP

De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
Fiscale agenda, waarin de staatssecretaris uitwerkt hoe hij streeft naar
een eenvoudiger, meer solide en fraudebestendiger belastingstelsel.
Terecht wijst hij erop dat het opeenstapelen van diverse fiscale
instrumenten ervoor heeft gezorgd dat het stelsel nog maar door weinig
mensen wordt begrepen. Ook herkennen deze leden dat de vinger wordt
gelegd bij de grenzen van het instrumentalisme. Deze constateringen
bieden volgens de leden van de SGP-fractie voldoende aanknopingspunten
voor een vernieuwende agenda. Teleurstellend vinden deze leden het
echter dat de staatssecretaris de kans niet heeft gepakt om de
vereenvoudigingsmogelijkheid bij uitstek grondig uit te werken door de
mogelijkheden te verkennen van een leefvormneutralere belastingheffing.
Een groot deel van de inbreng zal daarom over dat thema gaan.

De belastingmix

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de suggestie om in
ruil voor lagere lasten op arbeid hogere belastingen op consumptie te
heffen. Zoals al eerder aangegeven, zijn de leden voorstander van dit
principe, mits dat wordt ingebed in een bredere visie op de
inkomstenbelasting. Door het consumeren meer te belasten in ruil voor
lagere belastingen op inkomen, krijgen consumenten meer invloed op de
belastingen, worden consumenten bewuster van hun koopgedrag en krijgt de
economie een impuls omdat de marginale tarieven op arbeid dalen. Een
verhoging van het verlaagde tarief met een aantal procent is voor de
leden van de SGP-fractie dus bespreekbaar, evenals het beperkt
afschaffen van het verlaagde tarief voor een aantal goederen en
diensten. Een uniform en/of hoger btw-tarief vinden de leden van de
SGP-fractie op termijn wellicht acceptabel, mits dat internationaal
wordt afgesproken en mits duidelijk is dat daarmee de koopkracht van de
laagste inkomensgroepen niet geraakt wordt. Daarom vragen zij of de
staatssecretaris de consequenties van een uniform en/of hoger tarief met
het oog op deze criteria nader kan toelichten.

De leden van de SGP-fractie zijn met de staatssecretaris van mening dat
het belastingstelsel een stuk minder complex kan worden als gekozen
wordt voor minder grondslagversmallers en dus voor grondslagverbreding
in ruil voor lagere tarieven. Zij vinden de visie van de
staatssecretaris echter te beperkt als hij het slechts heeft over ‘een
afruil tussen eenvoud en effectiviteit’, aangezien het
draagkrachtbeginsel ook een breed gedragen principe van het
belastingstelsel is. Opvallend is ook dat de kindregelingen alleen
vanuit het perspectief van het bevorderen van arbeidsparticipatie worden
bezien. Wordt hiermee miskend dat de meeste van deze regelingen een
inkomensondersteunende functie vervullen en niet een instrumentele? Wil
hij daar verandering in aanbrengen, of interpreteren de leden van de
SGP-fractie de staatssecretaris verkeerd? Erkent hij met de leden van de
SGP-fractie dat het onmogelijk is om de kindregelingen op deze manier te
wijzigen, zonder dat hiermee het verschil in netto belastingdruk en
draagkracht tussen en binnen de verschillende leefvormen nog groter
wordt? De leden van de SGP-fractie komen daar in het kader van de
leefvormneutraliteit van het belastingstelsel nader op terug. 

De leden van de SGP-fractie zouden graag meer inzicht krijgen in de
manier waarop de staatssecretaris het fiscale regime voor ouderen denkt
te kunnen vereenvoudigen. Daarnaast willen zij inzicht krijgen in de
mogelijkheden die de staatssecretaris ziet om de regelingen beter te
richten op het stimuleren van doorwerken. Hoe kijkt hij in dit verband
aan tegen de aangenomen motie-Dijkgraaf / Van Hijum, waarin de regering
wordt verzocht de Kamer te informeren over de mogelijkheden ook voor
kleine werkgevers aantrekkelijk te maken? Dat kan bijvoorbeeld door de
bestaande premiekortingen te vervangen door een (fiscale) bonus. De
reden waarom zij hier de aandacht op vestigden, is de constatering dat
de stimuleringsfunctie van de premiekorting voor het MKB klein is omdat
zij de premiekortingen vaak niet of slechts beperkt kunnen verzilveren.
Wil de staatssecretaris over de uitvoering van deze motie in gesprek
treden met zijn collega van SZW? Graag reactie. 

De leden van de SGP-fractie willen de staatssecretaris vragen of hij de
consequenties van het defiscaliseren van partneralimentatie inzichtelijk
wil maken. Voorheen werd verondersteld dat het systeem van aftrek van
alimentatie budgettair neutraal plaats zou vinden. Immers, tegenover de
gegeven alimentatie staat de verplichting van de ontvanger deze als
inkomenspost voor de te berekenen inkomensbelasting op te geven. Nu
blijkt echter dat met de aftrek jaarlijks € 341 miljoen gemoeid is,
terwijl uit de bijtelling jaarlijks € 195 miljoen wordt opgebracht.
Wordt dat verschil met het defiscaliseren afgebouwd? De leden van de
SGP-fractie hechten aan diverse verhelderende voorbeelden waarmee de
koopkrachtconsequenties en het budgettaire beslag duidelijk worden. 

Door een huwelijk of een andere verbintenis verbinden de partners zich
vrijwillig over en weer in te staan voor elkaars levensonderhoud en voor
die van hun eventuele kinderen. Kan de staatssecretaris aangeven of er
na het defiscaliseren van de alimentatie nog een noodzaak is om de
kosten van gescheiden partners (fiscaal) anders te behandelen dan de
kosten die nog samenwonende partners of gehuwden hebben voor het
levensonderhoud van hun kinderen of partner? 

Kan de staatssecretaris concretiseren welke nadere aftrekbeperkingen hij
onderzoekt binnen de regeling voor specifieke zorgkosten? Wat is hiervan
de noodzaak? Hoe wil hij voorkomen dat met het beperken van de aftrek
van specifieke zorgkosten ook chronisch zieken en gehandicapten door
deze maatregel geraakt worden als zij zorgkosten maken die anderen die
niet tot de doelgroep behoren, ook maken? 

De leden van de SGP-fractie vinden de gedachte om een horizonbepaling
aan het toetsingskader toe te voegen erg aansprekend, mits die inderdaad
alleen gaat gelden voor de belastinguitgaven en niet voor de
draagkrachtkortingen. Daarmee kan worden voorkomen dat een instrumenteel
gebruik van kortingen zich voortzet, zonder dat de doelstelling waarvoor
die in het leven is geroepen nog actueel is. De staatssecretaris noemt
in dit verband specifiek de ouderschapsverlofkorting. Kan hij inzicht
geven in de lijst grondslagversmallers die het karakter van een
belastinguitgave hebben? Welke van de huidige regelingen zijn kansrijk
om hiervoor in aanmerking te komen?  

De leden van de SGP-fractie nemen kennis van de paragraaf over
milieumaatregelen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij het omvormen
van enkele kleine milieubelastingen naar een verhoging van de btw ziet?
Geldt die verhoging van de btw specifiek voor de producten waar nu een
milieubelasting op geheven wordt, of geldt de verhoging van de btw voor
alle producten?

IB-ondernemers

De leden van de SGP-fractie hebben enkele kritische vragen bij het
voorstel van de staatssecretaris om de degressieve zelfstandigenaftrek
in 2012 om te zetten in een vaste basisaftrek en verkenningen uit te
voeren naar een winstbox. Welke voorwaarden hanteert de staatssecretaris
voor de vaste basisaftrek? Blijft de meewerkende partner in aanmerking
komen voor de zelfstandigenaftrek? Welke gevolgen kan de genoemde
tussenstap hebben voor sectoren waarin relatief lage winsten behaalt
worden en waar de groeipotentie, inherent aan de structuur van de
sector, relatief laag is, zoals de primaire bedrijven in de agrarische
sector? Welke lastenverzwaring gaat hiermee gepaard? De leden van de
SGP-fractie vrezen dat de overstap naar een winstbox ingrijpende
gevolgen zal hebben voor specifieke sectoren en bedrijven. Het gaat dan
om bedrijven met veel vermogen en lage winsten. Erkent de
staatssecretaris deze mogelijk ingrijpende gevolgen? Is de
staatssecretaris bereid in de genoemde verkenningen de gevolgen voor
deze sectoren en bedrijven in kaart te brengen en deze gevolgen mee te
wegen?  Is de veronderstelling juist dat een winstbox een vergelijkbare
opzet zal krijgen als box 3? 

Overig - Geefwet

De leden van de SGP-fractie zouden graag meer inzicht ontvangen hoe de
staatssecretaris de vormgeving van de nieuwe Geefwet voor zich ziet.
Waarom heeft de goede doelensector aangegeven meer regie op de inzet van
de middelen te willen krijgen? Geldt deze wens voor alle goede doelen?
Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om dat meer te stimuleren?
Hoe wil hij organisaties motiveren meer verantwoordelijkheid te nemen
voor het genereren van private middelen? Hoe wordt de in het
regeerakkoord aangekondigde reseigneringsplicht vormgegeven? 

Overig - Leefvormneutraler belastingstelsel

De leden van de SGP-fractie zijn erg teleurgesteld in de reactie rond
het leefvormneutraler maken van het belastingstelsel. Na de royale
toezeggingen aan deze leden over het thema ‘leefvormneutraal
belastingstelsel’, gingen deze leden met hooggespannen verwachtingen
naar huis. Die verwachtingen zijn helaas niet uitgekomen. Sterker: de
manier waarop de staatssecretaris in zijn Fiscale agenda opnieuw een wig
probeert te drijven tussen de verschillende politieke partijen, doet
volgens deze leden volstrekt geen recht aan het brede gevoelen in de
Kamer én aan de publieke opinie dat het verschil in effectieve
belastingdruk tussen en binnen de verschillende leefvormen wel erg
extreme vormen aanneemt. Niet voor niets hebben de leden Dijkgraaf
(SGP), Omtzigt (CDA) en Koolmees (D66) gezamenlijk het initiatief
genomen voor het op 9 februari 2011 gehouden rondetafelgesprek in de
Tweede Kamer. 

De problematiek wordt kernachtig verwoord in motie-Koşer Kaya c.s..
Daarin wordt de regering erop gewezen dat sommige regelingen nadelig
uitpakken voor samenwonenden zonder kinderen, andere voor traditionele
gezinnen en weer andere voor alleenstaanden. Ook de motie-Omtzigt c.s.,
waarin de regering wordt verzocht met voorstellen te komen om de
trouwtax en de scheidingsbonus weg te nemen, spreekt duidelijke taal.
Tenslotte wijzen de leden van de SGP-fractie op de schriftelijke vragen
van de leden Bashir (SP) en Van der Vlies (SGP). De constatering dat er
een breed draagvlak in de Kamer is voor een eerlijker belastingheffing,
was voor de initiatiefnemers van het rondetafelgesprek aanleiding tot
een gezamenlijk opinieartikel waarin zij hun drijfveren hebben
toegelicht.

Gezien de extreme verschillen in belastingdruk die zich op dit moment
manifesteren tussen en binnen de diverse leefvormen, is het in
discussies over de inkomstenbelasting verleidelijk om een wij-zij-gevoel
te creëren met alleenstaanden aan de ene kant versus gezinnen aan de
andere kant. Ook is het verleidelijk dat wij-zij-gevoel te koppelen aan
politieke partijen. Dan kan het beeld eenvoudig ontstaan dat sommige
partijen erop uit zijn zoveel mogelijk financiële voordelen te behalen
voor gezinnen, en zich daarmee automatisch tegen de belangen van
alleenstaanden zouden keren. Of andersom: dat partijen die constateren
dat alleenstaanden bepaalde financiële nadelen ondervinden, zich
daarmee automatisch tegen alle andere leefvormen zouden positioneren.

De leden van de SGP-fractie nemen met kracht afstand van dat kunstmatige
en gezochte verschil. Net als bij willekeurig elke andere politieke
partij, bevinden zich in de achterban van de SGP alleenstaanden,
eenverdieners en tweeverdieners. Concreet gaat het dan om alleenstaanden
die om wat voor reden dan ook geen partner (meer) hebben. Om mensen met,
en mensen zonder kinderen. Om mensen met een arbeidsgehandicapte partner
die daardoor niet mee kan komen op de betaalde arbeidsmarkt. Om
huishoudens waarvan beide partners wel kunnen werken. Om huishoudens met
een gehandicapt kind, een kind dat extra aandacht nodig heeft of een
pleegkind, waarbij de ouders de bewuste keuze maken om de zorg zo veel
mogelijk zelf op zich te nemen. En om huishoudens waarin partners samen
bepalen hoe ze de combinatie van arbeid en zorg verdelen.

In hun pleidooi voor een leefvormneutraler belastingstelsel gaat het de
leden van de SGP-fractie om twee kernbegrippen: rechtvaardigheid en
keuzevrijheid. Zij zijn ervan overtuigd dat er op korte én langere
termijn mogelijkheden zijn om de inkomstenbelasting leefvormneutraler en
eerlijker in te richten. Daarom stellen zij het erg op prijs als de
staatssecretaris de door hen gestelde vragen en de geboden oplossingen
met die bril op leest en ze met een open houding tegemoet treedt. De
leden van de SGP-fractie hanteren daarbij de volgende deelthema’s:

Het draagkrachtbegrip;

Vergelijking fiscale behandeling en draagkracht leefvormen;

Effectiviteit fiscale instrumenten;

Keuzevrijheid;

Economische zelfstandigheid;

Financiering sociale voorzieningen;

Conclusies en aanbevelingen. 

De leden van de SGP-fractie vragen de staatssecretaris in de eerste
plaats kennis te nemen van tabel 1 en de bijbehorende grafiek 1. Daarin
wordt het verschil in netto-belastingdruk tussen en binnen de
verschillende leefvormen duidelijk weergegeven, inclusief het effect van
enkele toeslagen. In dit verslag zullen zij daar verschillende keren aan
refereren. Bij deze tabel moet gerealiseerd worden dat het verschil in
effectieve belastingdruk nog verder kan oplopen als er nog meer gebruik
gemaakt wordt van de kinderopvang of als ook nog andere (fiscale)
instrumenten worden meegenomen, zoals de hypotheekrenteaftrek, de
huurtoeslag en diverse andere heffingskortingen. Deze berekeningen zijn
echter niet aan de tabel toegevoegd, aangezien die  regelingen voor elk
huishouden anders kunnen uitwerken.

Tabel   SEQ Tabel \* ARABIC  1 : Vergelijking eenverdieners-,
anderhalfverdieners- en evenredig verdeeld bruto loonmodel

Belastingjaar	2010 

Bruto inkomen huishouden 	€ 40.000 euro (Anderhalfverdieners: 1* €
30.000 en 1 * €10.000; Tweeverdieners: 2 * €20.000) 

In geval van kinderen	1 meisje van 6 jaar, 1 jongen van 3 jaar 

In geval van kinderopvang	Meisje 30 uur p/m buitenschoolse opvang en
jongen 80 uur p/m dagopvang 

Uurprijs kinderopvang	€ 6,13 

 

 	Alleenstaande	Anderhalfverdieners 

geen kinderen	Tweeverdieners 

geen kinderen	Alleenstaande ouder kinderen	Alleenstaande ouder kinderen
kinderopvang	Eenverdieners

 kinderen	Eenverdieners 

kinderen kinderopvang	Anderhalfverdieners kinderen	Anderhalfverdieners
kinderen kinderopvang	Tweeverdieners 

kinderen	Tweeverdieners 



Totaal toeslagen	0	524	524	2168	9176	2692	2692	2729	9737	2692	9700

 	 	 	 	 	 	 	 	 	 	 	 

Totaal verschuldigde belasting - toeslagen	11759	8122	6265	5274	-1734
7080	7080	4940	-2068	2741	-4267

Na afbouw overdr. algemene heffingskorting	 	 	 	 	 	9067	9067	 
 	 	 

Verschil belastingen en toeslagen vergeleken met alleenstaande	 	-3637
-5494	-6485	-13493	-4679	-4679	-6819	-13827	-9018	-16026

Na afbouw overdr. algemene heffingskorting	 	 	 	 	 	-2692	-2692	 
 	 	 



Grafiek   SEQ Grafiek \* ARABIC  1 : Vergelijking eenverdieners,
anderhalfverdieners en tweeverdieners na afbouw overdraagbare algemene
heffingskorting

De leden van de SGP-fractie vinden het jammer vinden dat de
staatssecretaris het vraagstuk van leefvormneutraliteit verengd tot een
discussie over een heffing per individu of per huishouden. Zoals zij
later in deze inbreng zullen aantonen, bepaalt de keuze voor het ene of
het andere draagkrachtbegrip slechts een deel van de ongelijke
behandeling van de verschillende leefvormen. Daarmee willen ze niet
gezegd hebben dat de keuze voor een draagkrachtbegrip niet relevant is
in de discussie over leefvormneutraliteit van wetgeving. Daarom gaan zij
hier in het navolgende op in.

Draagkracht in de inkomstenbelasting

Met de staatssecretaris constateren de leden van de SGP-fractie dat de
inkomstenbelasting de afgelopen decennia steeds verder is
geïndividualiseerd. Als reden voor de individualisering van de
inkomstenbelasting voert de staatssecretaris de individualisering en
verzelfstandiging van burgers aan. De leden van de SGP-fractie vragen de
staatssecretaris in dit verband kennis te nemen van het recent
verschenen promotieonderzoek van dr. mr. N.C.G.  Gubbels. Daarin heeft
zij de juridische en feitelijke financiële verwevenheid van partners
onderzocht aan de hand van een literatuuronderzoek en een
representatieve enquête onder partners. Met name de vraag hoe partners
in een samenlevingsverband de feitelijke financiële verwevenheid
ervaren is van groot belang voor de wetgever. Immers, als zij hun
inkomsten individueel beleven, dan is er alles te zeggen voor een
individuele inkomstenbelasting en kunnen ook andere wetten, zoals de
Awir zich in die richting begeven. Is de uitkomst echter andersom en
zijn de inkomsten en uitgaven van partners sterk met elkaar verweven,
dan valt hiermee de basis weg voor een individuele behandeling van
partners in een samenlevingsverband. Enkele opvallende bevindingen uit
het enquêteonderzoek, sommen de leden van de SGP-fractie hieronder op: 

Van de gehuwde partners neemt in 30% van de gevallen een van beide
partners de kosten voor het huishouden voor de rekening. 53% geeft aan
dat beide partners de kosten voor hun rekening nemen, maar dat het
inkomen niet uitmaakt voor de verdeling daarvan. Slechts 13% van de
ondervraagden geeft aan dat de bijdrage wel plaatsvindt naar
evenredigheid van het inkomen, maar in de praktijk gebeurt dat in
slechts 0,5% van de gevallen consequent.

Als wordt gekeken naar de ongehuwd samenwonenden, ontstaat het volgende
beeld over de bijdrage in de kosten van de huishouding. Bij de
minderheid van 36% vindt de bijdrage naar evenredigheid plaats. Van de
overige 64% neemt in 13% een van beide partners de kosten voor de
huishouding voor zijn rekening. Voor 45% maakt het inkomen niet uit voor
de verdeling daarvan. Slechts 6% van de respondenten verdeelt de
bijdrage naar evenredigheid consequent, bijvoorbeeld door de te veel
bijgedragen kosten te verrekenen.

Van de respondenten die hebben aangegeven dat zij een eigen
betaalrekening hebben, antwoordt 80% van de ongehuwd samenwonenden dat
zij het geld op die rekening (soms) aanwenden ten behoeve van uitgaven
van de partner. Bij gehuwden in gemeenschap van goederen is dat 86%, bij
gehuwden met een verrekenbeding 93% en bij gehuwden in koude uitsluiting
84%.

Van de respondenten die hebben aangegeven dat zij een eigen
spaarrekening hebben, antwoordt 63% van de ongehuwd samenwonenden dat
zij het geld op die rekening (soms) aanwenden ten behoeve van uitgaven
van de partner. Bij gehuwden in gemeenschap van goederen is dat 82%, bij
gehuwden met een verrekenbeding 83% en bij gehuwden in koude uitsluiting
72%. 

Een overgrote meerderheid van zowel de gehuwden (95%) als ongehuwd
samenwonenden (84%) geeft aan dat het voor hun bestedingsruimte niet
uitmaakt of zij zelf meer gaan verdienen, bijvoorbeeld door een
salarisverhoging, of dat hun partner meer gaat verdienen. 

Met de stelling ‘Mijn partner moet financieel onafhankelijk zijn’.
Als hij/zij niet in staat is om inkomen te verwerven is het de taak van
de overheid om financieel bij te springen.’, is slechts een minderheid
van de ongehuwd samenwonenden het eens. 62,5% achtte dit niet de taak
van de overheid, maar van zichzelf. Bij gehuwden is dat 72%.

Over deze bevindingen hebben de leden de volgende vragen:

Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat het
voor het bepalen van het draagkrachtbegrip in de inkomstenbelasting
essentieel is om aansluiting te zoeken bij de onderlinge financiële
verwevenheid van partners? 

Erkent hij op basis van de resultaten uit het promotieonderzoek van dr.
mr. N.C.G. Gubbels dat het overgrote deel van de gehuwden en de ongehuwd
samenwonenden hun inkomsten en uitgaven niet individueel beleven? Deze
bevindingen sluiten goed aan bij de stelling van prof. dr. L.G.M.
Stevens dat in een solidaire gemeenschap geen individuele
inkomensbeleving past, tenzij ook binnen het gezin het
solidariteitsprincipe zou verdwijnen. Is de staatssecretaris het eens
met deze stelling? 

Is de staatssecretaris het met prof. dr. L.G.M. Stevens eens dat er geen
principieel verschil tussen persoonsgebonden en gemeenschappelijke
inkomenscategorieën aanwijsbaar is dat het onderscheid in fiscale
behandeling rechtvaardigt? 

Erkent de staatssecretaris dat de inhoudelijke motivering waarom in de
Wet IB 2001 gekozen zou moeten worden voor een individueel
draagkrachtbegrip, wegvalt met de feitelijke constatering dat partners
in een (ruime) meerderheid gezamenlijk over het inkomen beschikken, dit
gezamenlijk consumeren en dat het voor mensen in een samenlevingsverband
niet uitmaakt of zij zelf meer gaan verdienen of hun partner? Welke
consequenties wil hij hieraan verbinden voor de inkomstenbelasting?

Consistentie draagkrachtbegrip met andere wetgeving

Een belangrijk uitgangspunt voor de wetgever is consistentie, een
rechtsbeginsel dat, zoals dr. mr. N.C.G. Gubbels in haar proefschrift
terecht opmerkt, nauw samenhangt met het gelijkheidsbeginsel en het
rechtszekerheidsbeginsel. Zoals uit het navolgende blijkt, kan
inconsistent vormgegeven wetgeving grote ongelijkheid tussen en binnen
leefvormen creëren, zonder dat daar een deugdelijke rechtvaardiging
voor aan te dragen valt. De leden van de SGP-fractie nemen aan dat de
staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens is dat
wetgeving behoort te voldoen aan de eisen van consistentie. Toch vragen
zij hem dat met het oog op het hieronder volgende expliciet te
bevestigen. Het valt de leden van de SGP-fractie namelijk, met
hoogleraar staats- en bestuursrecht prof. mr. J.M.H.F. Teunissen, op dat
het consistentiebeginsel in de Wet IB 2001 een erg lage prioriteit
heeft. Niet alleen worden gemaakte keuzes van de wetgever binnen de
inkomstenbelasting inconsistent uitgewerkt (interne consistentie), ook
in relatie met andere wet- en regelgeving valt geen consistente lijn te
ontdekken. 

Voor wat betreft de interne consistentie van de Wet IB 2001 willen de
leden van de SGP-fractie de staatssecretaris wijzen op de verschillen
tussen de boxen 1, 2 en 3. Fiscale partners mogen de inkomsten in box 2
en box 3 namelijk in elke gewenste verhouding tussen elkaar verdelen.
Dit geldt eveneens voor het in box 1 gesitueerde inkomen uit de eigen
woning. Deze splitsingsmogelijkheid geldt echter niet voor het eveneens
in box 1 gesitueerde inkomen uit werk. Zij hebben daarover de volgende
vragen: 

Waarom mogen bepaalde inkomsten tussen partners worden ‘gesplitst’
en andere inkomsten (die uit werk) niet? Is de staatssecretaris het met
de leden van de SGP-fractie eens dat dit een weinig doorzichtig en
inconsistent geheel vormt? 

Waarom wordt in Box 3 uitgegaan van het draagkrachtbegrip op het niveau
van een huishouden, en niet zoals in Box 1 van het individuele
draagkrachtbegrip? Erkent de staatssecretaris dat op basis van de
bevindingen uit het promotieonderzoek van dr. mr. N.C.G. Gubbels eerder
te verdedigen valt een individueel draagkrachtbegrip voor spaargeld te
hanteren dan voor arbeidsinkomsten? 

Een andere, zo mogelijk nog grotere ongelijkheid tussen en binnen de
leefvormen ontstaat als de externe inconsistentie nader wordt bezien. In
het civiele recht bepaalt het Burgerlijk Wetboek bij de wederzijdse
onderhoudsplichten dat een huwelijksgemeenschap in beginsel alle baten
en lasten der echtgenoten omvat (art. 1:94) met aansprakelijkheid voor
het geheel der schulden voor ieder der echtgenoten na huwelijkontbinding
(art. 1:102). Hofstra wijst er op dat het inkomen van beide echtgenoten
daarmee niet vrij tot hun beschikking staat (zoals in de Wet IB 2001
wordt verondersteld), maar aan de wettelijke verzorgingsplicht is
onderworpen. Diezelfde verbondenheid van de partners blijkt ook in het
erfrecht en het pensioenrecht. Als (een van) de echtgenoten tijdens het
huwelijk pensioen heeft opgebouwd, dient dit bij het einde van het
huwelijk tijdens leven te worden verevend, zelfs als echtgenoten in
‘koude uitsluiting’ zijn gehuwd.

Daarnaast concluderen de leden van de SGP-fractie, onder andere met
prof. dr. L.G.M. Stevens, dat de vanaf 1 september 2005 geldende Awir,
waarin de huurtoeslag, de zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag geregeld
zijn, weliswaar formeel geen onderdeel van het belastingsysteem vormen,
maar dat de daaruit voortvloeiende premies en toeslagen wel een met de
fiscaliteit vergelijkbaar resultaat hebben op de besteedbare inkomens en
inkomensverhoudingen van gezinnen en alleenstaanden. Gezien het feit dat
ze dezelfde uitwerking hebben, vinden de leden van de SGP-fractie het
met prof.dr. L.G.M. Stevens opvallend dat de harmonisatie van de Awir
met de inkomstenbelasting maar zeer gedeeltelijk tot stand is gebracht.
Dit komt doordat er twee soorten ‘draagkracht’ naast elkaar worden
toegepast: de persoonlijke draagkracht van de geïndividualiseerde
inkomstenbelasting en de draagkracht van het huishouden van de Awir.

Om nog een voorbeeld te geven, wijzen de leden van de SGP-fractie er op
dat dezelfde wederzijdse onderhoudsplichten ook (steeds vaker)
verondersteld worden in de sociale zekerheid. Deze leden wijzen
bijvoorbeeld op bijstandswetgeving, waarbij de wetgever uitgaat van
gezinsbijstand. Zoals het er nu naar uitziet, gaat de regering deze
kabinetsperiode nog een stap verder door niet alleen het inkomen van de
beide partners mee te nemen bij het berekenen van een uitkering, maar
ook het inkomen van andere inwonende leden. Zo wordt de bijstand voor
inwonenden afgeschaft en wordt de toets op het partnerinkomen vervangen
door een toets op het huishoudinkomen.

Over deze inconsistente benadering van het begrip ‘draagrkacht’
hebben de leden van de SGP-fractie de volgende vragen: 

Is het voor de staatssecretaris aanvaardbaar dat de inkomstenbelasting
in strijd is met het civiele recht, aangezien de staat enerzijds in het
Burgerlijk Wetboek onderhoudsplichten oplegt (en deze zo nodig afdwingt)
maar deze anderzijds buiten beschouwing laat in de Wet IB 2001? 

Waarom worden eenverdienershuishoudens (alleenstaanden en eenverdieners)
en tweeverdienershuishoudens in de Awir geacht dezelfde draagkracht te
bezitten (art. 7), terwijl dat bij de inkomstenbelasting niet het geval
is? Is het inkomen per leefeenheid, zoals de regering betoogde bij de
totstandkoming van de Awir, in de inkomstenbelasting opeens niet meer de
”meest geschikte indicator voor draagkracht”?

Wat is de rechtvaardiging om aan de heffingszijde uit te gaan van de
vooronderstelling dat de draagkracht niet wordt beïnvloed door het
hebben van een partner, terwijl aan de uitgavenkant in de Awir wel wordt
uitgegaan van het feit dat partners elkaars draagkracht en koopkracht
beïnvloeden? Erkent de staatssecretaris dat door het hanteren van twee
draagkrachtbegrippen ongelijkheid ontstaat tussen huishoudens met een
gelijk bruto-inkomen? Deze huishoudens hebben recht op dezelfde
toeslagen, terwijl de netto-inkomsten verschillen. Erkent hij met de
leden van de SGP-fractie dat het voor het bepalen van de draagkracht van
leefvormen met name relevant is om te kijken naar de netto-effecten van
maatregelen? 

Wat is de reden dat het kabinet mensen er met maatregelen uit het
regeerakkoord enerzijds op wil wijzen dat individuen in een huishouden
financieel voor elkaar verantwoordelijk zijn, terwijl anderzijds een
individueel stelsel in de inkomstenbelasting in stand gehouden wordt?
Erkent de staatssecretaris dat hiermee selectief gewinkeld wordt en het
er bij het bepalen van de keuze van een draagkrachtbegrip op lijkt dat
definities op  huishoudenniveau alleen wordt gebruikt als er ergens geld
te besparen valt?

In zijn Fiscale agenda benadrukt de staatssecretaris steeds het belang
van eenvoud. Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie
eens dat het hanteren van twee draagkrachtbenaderingen als complicerend
gevolg heeft dat de wetgeving onnodig complex wordt en mensen daardoor
niet meer weten wat het effect van hun handelen is, tenzij ze daar
allerlei ingewikkelde berekeningen op loslaten?

Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om in de inkomstenbelasting
meer rekening te houden met het feit dat het draagkrachtbegrip in de
Awir aansluit bij andere wetgeving, zoals het Burgerlijk Wetboek waarin
is vastgelegd dat echtgenoten wederzijds onderhoudsplichtig zijn? 

Vergelijking fiscale behandeling en draagkracht leefvormen

Minstens zo belangrijk als de keuze voor het ene of het andere
draagkrachtbegrip, vinden de leden van de SGP-fractie het om uit te
zoeken welke financiële gevolgen een gekozen draagkrachtbegrip heeft
voor de verschillende leefvormen. Zijn die effecten zoals verwacht en
beoogd, of ontstaan er perverse prikkels? Worden individuen bij de
inkomstenbelasting gelijk of ongelijk behandeld? Ontstaan er
draagkrachtverschillen die niets met de keuze voor het draagkrachtbegrip
te maken hebben? En is het koopkrachtbeeld van de verschillende
leefvormen nog wel evenwichtig als regelingen in samenhang worden
bezien?

Verschillen belastingdruk

In dit verband vinden de leden van de SGP-fractie het opvallend dat het
huidige individuele stelsel juist de koopkracht van individueel
participerende mensen op de arbeidsmarkt, zoals alleenstaanden, het
meest treft. En dat paradoxaal genoeg juist twee fiscale partners die de
arbeid optimaal verdelen, een maximaal belastingvoordeel voor zichzelf
kunnen verwerven. De leden van de SGP-fractie vragen de staatssecretaris
nogmaals een blik te werpen op Tabel 1 en de bijbehorende Grafiek 1, en
op basis daarvan de onderstaande vragen te beantwoorden:

Kan de staatssecretaris toelichten of hij het normaal vindt dat een
alleenstaande of een eenverdiener in een huishouden met een bruto
inkomen van € 40.000 zo’n € 12.000 euro belasting moet betalen,
terwijl een huishouden met twee verdieners met kinderen slechts € 5500
belasting betaalt als zij de combinatie van betaalde arbeid en zorg
belastingtechnisch zo optimaal mogelijk verdelen? Is de staatssecretaris
met de leden van de SGP-fractie van mening dat een belastingdrukverschil
van 120% wel erg groot is? 

Kan de staatssecretaris aangeven of hij het rechtvaardig vindt dat een
alleenstaande of een eenverdiener met een inkomen van € 40.000 slechts
één keer gebruik kan maken van het lage belastingtarief,terwijl twee
fiscale partners zonder kinderen die samen hetzelfde bruto- inkomen
verwerven daar twee keer gebruik van kunnen maken? Wat is de
rechtvaardiging ervan dat zij alleen al hierdoor zo’n € 1500
belastingvoordeel krijgen? Dezelfde vraag willen de leden stellen als
het gaat over de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, waardoor
een alleenstaande of eenverdiener nog eens € 3400 mis loopt.

Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat alleenstaanden niet
altijd behoefte hebben, of in staat zijn om verandering aan te brengen
in hun situatie, zodat ze wel gebruik zouden kunnen maken van de diverse
fiscale voordelen? Waarom worden zij dan toch fiscaal zo onvoordelig
behandeld? De leden van de SGP-fractie begrijpen hier niets van, tenzij
de staatssecretaris de leefvorm ‘alleenstaande’ - en dat kunnen deze
leden zich niet voorstellen - maatschappelijk ongewenst vindt en hiermee
beoogt een fiscale prikkel in te bouwen voor het zoeken van een fiscaal
partner.

De leden van de SGP-fractie hebben begrip voor de moeilijke situatie
waarin alleenstaande ouders zich kunnen bevinden. Toch vragen zij zich
af waarom het gerechtvaardigd is dat een alleenstaande ouder € 4300
minder belasting betaalt dan een eenverdiener in een huishouden met
kinderen, zeker als de staatssecretaris zich realiseert dat er sprake
kan zijn van een ‘gedwongen’ eenverdienerssituatie. Denk hierbij aan
situaties waarin één van beide partners door omstandigheden niet kán
participeren op de betaalde arbeidsmarkt, zoals in het geval van een
arbeidshandicap. Erkent de staatssecretaris dat een eenverdiener in een
dergelijke situatie nog zwaarder wordt getroffen in de koopkracht dan
een alleenstaande ouder, aangezien er naast de zorg voor de kinderen ook
de zorg is voor de arbeidsgehandicapte partner? Vindt de
staatssecretaris het rechtvaardig dat mensen fiscaal met duizenden
euro’s per jaar benadeeld worden als ze niet in staat zijn daar
verandering in kunnen aanbrengen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat er ook sprake is van een
grote ongelijkheid wanneer alleen gekeken wordt naar huishoudens met
kinderen, waarbij beide partners een verdiencapaciteit hebben van €
40.000. Waarom moet een eenverdienershuishouden (€ 40.000 met 1 FTE)
in dit geval € 12.000 belasting afdragen, een
anderhalfverdienershuishouden (€ 30.000 met 0,75 FTE en € 10.000 met
0,25 FTE) € 7500 en een tweeverdienershuishouden (2 x € 20.000 met
0,5 FTE) slechts € 5500? Erkent de staatssecretaris dat het verschil
in toegevoegde maatschappelijke waarde van deze verschillende
huishoudens nihil is of in ieder geval dat de overheid daarover geen
mening zou moeten hebben en daaraan dus geen belastingconsequenties zou
moeten verbinden? Is de staatssecretaris het eens met de stelling dat
het op grond van het gelijkheidsbeginsel moeilijk te verdedigen valt dat
twee huishoudens met een gelijk bruto inkomen een substantieel hoger
bedrag aan inkomstenbelasting en premies volksverzekering betalen
naarmate partners sterker afwijken van de 50/50-aanbrengverhouding?

Prof. dr. L. Borghans constateert dat partners met eenzelfde
opleidingsniveau meer profiteren dan relaties van een hoog- en een
laagopgeleide partner doordat zij een ongelijke verdiencapaciteit hebben
(bijvoorbeeld € 40.000 en € 20.000). Erkent de staatssecretaris dat
de laatste groep huishoudens in feite gediscrimineerd wordt door de Wet
IB 2001? Zij kunnen immers niet maximaal profiteren van de ingebouwde
belastingvoordelen?

Erkent de staatssecretaris dat een alleenstaande, gelet op de
netto-inkomsten na afdracht van belastingen, meer behoefte heeft aan een
zorgtoeslag dan een leefvorm met tweeverdieners zonder kinderen met
hetzelfde bruto-inkomen? Waarom krijgen alleenstaanden dan geen
zorgtoeslag als zij € 40.000 verdienen en tweeverdieners wel? En wat
is de rechtvaardiging ervan dat een alleenstaande ouder met € 40.000
dezelfde kinderopvangtoeslag ontvangt als tweeverdieners, terwijl zij
wel € 2000 meer belasting betaalt? Een alleenstaande ouder heeft de
toeslag immers harder nodig? Tonen deze twee voorbeelden (er zijn er nog
vele te noemen) niet haarscherp aan dat het hanteren van verschillende
draagkrachtbegrippen grote ongelijke behandeling tussen en binnen
leefvormen kan veroorzaken? Wordt hiermee de stelling van dr. mr. N.C.G.
Gubbels bevestigd dat het voor het bepalen van de draagkracht
noodzakelijk is om een leefvorm als een inkomensverwervende (Wet IB
2001) en inkomensbestedende (o.a. toeslagen) eenheid te zien? Zo nee,
waarom niet?

Op basis van tabel 1 constateren de leden van de SGP-fractie dat de
verschillen in belastingdruk met name ontstaan doordat tweeverdieners
van meer dan het dubbele aantal heffingskortingen gebruik kunnen maken
dan alleenstaanden of eenverdieners. Aangezien de (afbouw) van
heffingskortingen in grote mate bijdragen aan de ongelijkheid tussen en
binnen leefvormen, willen deze leden de twee meest in het oog springende
heffingskortingen nader bezien. Daaruit zouden vervolgens lessen
getrokken kunnen worden voor de omgang met de overige heffingskortingen.


Algemene heffingskorting

Zoals bekend betreuren de leden van de SGP-fractie het tijdens de vorige
kabinetsperiode genomen besluit dat de overdraagbare algemene
heffingskorting in vijftien jaar wordt afgebouwd. Deze leden hebben zich
daar consequent tegen verzet. Dat deden zij niet om, zoals in het
politieke debat weleens gesuggereerd is, een extraatje te willen regelen
voor huishoudens met eenverdieners. Zij deden dit ook niet om vrouwen
‘achter het aanrecht’ te willen houden, zoals heel vaak denigrerend
en onterecht is gesuggereerd door het gebruik van het woord
‘aanrechtsubsidie’. Zij streden hiervoor omdat zij het van groot
belang achten dat de Staat geen belasting heft over inkomen wat
redelijkerwijs nodig is voor het betalen van de noodzakelijke
levensbehoeften, zoals eten, drinken en kleding. Daarmee wordt voorkomen
dat mensen onder het sociaal minimum uitkomen. Cohen Stuart gebruikte
hiervoor in 1889 de bekende metafoor dat een brug eerst zijn eigen
gewicht moet dragen voordat hij verder belast kan worden.

Aangezien er over de functie van de algemene heffingskorting heel veel
verwarring heerst, hechten de leden van de SGP-fractie eraan om de
wetsgeschiedenis in vogelvlucht met de staatssecretaris door te nemen,
alvorens zij hem enkele vragen stellen. Tijdens de invoering van de Wet
IB 2001 is uitvoerig gesproken over de gecombineerde algemene
heffingskorting als vervanging van de ‘belastingvrije som’. In die
discussie werd erkend dat de algemene heffingskorting dezelfde functie
heeft, namelijk het vrijlaten van het bestaansminimum van
belastingheffing: ‘De heffingskorting (nu belastingvrije som) vormt
een belangrijk onderdeel van de inkomensondersteuning voor de lagere
inkomens. Juist voor mensen die niet beschikbaar zijn voor de
arbeidsmarkt kan de heffingskorting uit inkomensoverwegingen van groot
belang zijn’. Diezelfde functie is nog niet zo lang geleden nog eens
bevestigd door de Hoge Raad: ‘Voor wat betreft de gecombineerde
heffingskorting voor de inkomstenbelasting (2,95/32,35e deel van €
2634) heeft te gelden dat die korting tot doel heeft - zoals vóór 2001
de belastingvrije sommen - dat over een gedeelte van het inkomen (ook
wel: een bestaansminimum) geen belasting verschuldigd is, waarbij de
omvang is afgestemd op verschillen in de persoonlijke situatie en de
gezinssituatie.’ 

Gezien wets- en rechtsgeschiedenis is hiermee aangetoond dat de algemene
heffingskorting, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de arbeidskorting,
een draagkrachtinstrument is. Het viel de leden van de SGP-fractie op
dat ook de genodigden van het rondetafelgesprek deze functie benadrukten
en het roerend met elkaar eens waren dat het besluit om de overdraagbare
algemene heffingskorting af te bouwen, niet juist is geweest. Prof. dr.
L.G.M. Stevens noemde het inzetten van een draagkrachtinstrument als de
algemene heffingskorting als een participatie-instrument „innerlijk
tegenstrijdig.” Prof.mr. J.M.H.F Teunissen noemde het besluit zelfs
„de meest treurige beslissing van de wetgever van de afgelopen jaren,
temeer daar die beslissing alleen gevolgen heeft voor arme
huishoudens.” Door die korting af te schaffen zegt de overheid volgens
prof.mr. J.M.H.F Teunissen eigenlijk „dat mensen die geen betaalde
arbeid verrichten geen aanspraak maken op bescherming van hun sociale
bestaansminimum. Dat is nogal een uitspraak.” Dr H.A. Pott-Buter, die
zich haar hele leven heeft ingezet voor de financiële onafhankelijkheid
van alle volwassenen, met gelijktijdige waarborging van de zorg voor
kinderen, zieken en gehandicapten, viel hem bij door te vermelden dat
zij de afbouw „ook echt een schande” vindt. Daarom pleitten de
genodigden ervoor om de eerste kosten van levensonderhoud, de algemene
heffingskorting, gewoon uit te betalen.

Dit alles overziend, stellen de leden van de SGP-fractie het op prijs
als de staatssecretaris de volgende vragen over de draagkrachtfunctie
van de algemene heffingskorting beantwoordt: 

Deelt de staatssecretaris het in het belastingrecht gangbare
draagkrachtprincipe dat over inkomen dat nodig is voor de primaire
levensbehoeften van de belastingplichtige en degenen jegens wie hij
volgens de wet onderhoudsplichtig is (denk aan eten, drinken en
kleding), geen belasting mag worden geheven? 

Erkent de staatssecretaris dat de gecombineerde algemene heffingskorting
een uitwerking is van het draagkrachtprincipe, zoals nog eens is
bevestigd in het cassatieberoep van uw voorganger dat leidde tot het
arrest van de Hoge Raad van 16 november 2007? 

Deelt de staatssecretaris de opvatting dat de algemene heffingskorting
te laag is om de (onvermijdelijke) kosten voor de primaire
levensbehoeften te dekken, en derhalve géén ‘subsidie’ is? Is hij
het met dr. H.A. Pott-Buter eens dat het - gegeven de onderhoudsplicht
van partners – voor de hand ligt die korting toe te passen, ongeacht
of die persoon wel of geen arbeidsinkomen heeft of wel of geen
uitkering? Zo ja: wil hij dan voor eens en altijd afscheid nemen van het
woord ‘aanrechtsubsidie’?

Is de staatssecretaris het met prof. dr. L.G.M. Stevens eens dat het
inzetten van de algemene heffingskorting als een
participatie-instrument, zoals nu gebeurt met de afbouw van de algemene
heffingskorting, innerlijk tegenstrijdig is met het eigenlijke
draagkrachtdoel van de heffingskorting? Is hij het bovendien met hem
eens dat de afbouwregeling strijdig is met de leefvormneutraliteit? 

Kan de staatssecretaris inhoudelijk reageren op de stelling van dr. H.A.
Pott-Buter dat de motivatie om af te bouwen berust op het misverstand
dat het gevolg van de uitbetaling van de algemene heffingskorting is dat
een partner zich niet op de arbeidsmarkt begeeft of bij een kleine
deeltijdbaan nauwelijks een prikkel ervaart om (meer) te gaan werken? 

Wil de staatssecretaris kennis nemen van het artikel van dr. H.A.
Pott-Buter, waarin zij aantoont dat afbouw zal resulteren in vergroting
van armoede in gezinnen? Erkent de staatssecretaris dat een
eenverdienershuishouden met kinderen dat moet rondkomen van een
minimumloon, terugvalt tot onder het bijstandsniveau als de
overdraagbare algemene heffingskorting helemaal is afgebouwd? Vindt hij
dat met het oog op het draagkrachtprincipe aanvaardbaar? En hoe verhoudt
zich dat tot het principe dat mensen die werken daarvoor beloond moeten
worden? 

Wil de staatssecretaris kennisnemen van de dissertatie van dr. M.
Hellendoorn?

De centrale vraag in deze dissertatie is of de neergang van het
kostwinnerschapsysteem en de toename van de arbeidsparticipatie van
vrouwen ook de economische positie van vrouwen verbeterd heeft. Hoe
weegt hij haar conclusie dat de afbouw van de algemene heffingskorting
extra risico’s met zich meebrengt ‘voor vrouwen (en mannen) die voor
afhankelijken zorgen of hebben gezorgd en die geen sterke positie op de
arbeidsmarkt hebben’?

Erkent de staatssecretaris dat een bijstandsuitkering per definitie een
uitkering op minimumniveau is? Erkent hij dan dat het voornemen uit het
regeerakkoord om ook één van de heffingskortingen voor mensen die in
de gezinsbijstand zitten in twintig jaar af te schaffen, in strijd is
met de uitspraak van de Hoge Raad, die stelt dat ‘over een gedeelte
van het inkomen (ook wel: een bestaansminimum) geen belasting
verschuldigd is’? Wil hij dit voornemen daarom niet ten uitvoer
brengen?

Erkent de staatssecretaris dat de afbouw van de algemene heffingskorting
met name armere huishoudens treft, aangezien mensen met inkomen uit box
2 en box 3 (spaargeld, beleggingen of een deelneming in een bedrijf als
inkomen) dat toe kunnen rekenen aan hun partner, zodat de
overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting daarmee toch kan
worden geïncasseerd? Toont dit juist niet aan dat de afbouw van de
overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting onrechtvaardige
effecten heeft?

Zou het, gelet op de bovenstaande vragen, zo kunnen zijn dat we de
draagkracht van degenen die niet konden participeren op de betaalde
arbeidsmarkt inmiddels al ver uit het oog zijn verloren?

Wil de staatssecretaris de afbouw van de overdraagbaarheid van de
algemene heffingskorting door de Raad van State laten toetsen aan het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met name op de
thema’s van de menselijke waardigheid, het verbod op ongelijke
behandeling, eigendomsrechten en het verbod op arbeidsdwang?

Is de staatssecretaris het alles overwegende met prof. dr. L.G.M.
Stevens eens dat de geleidelijke afbraak van de overdraagbare
partnerkorting heroverweging verdient, aangezien de instrumentele
werking dubieuze effecten oproept en strijdig is met de
leefvormneutraliteit? Zo nee, hoeveel zwaarwegende redenen heeft hij
extra nodig om wel tot een dergelijk besluit te komen?

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

De leden van de SGP-fractie zijn met prof. dr. L.G.M. Stevens van mening
dat de Inkomensafhankelijke combinatieskorting (IACK) niet
leefvormneutraal is. Om de werking van deze heffingskorting te
illustreren, nemen de leden van de SGP-fractie de volgende casus.

Cindy is alleenstaand. Haar maximale verdiencapaciteit is € 40.000.
Daarnaast kennen we Hans, die fiscaal partner is van Hanna. Zij hebben
twee kinderen. Cindy en Hans verdienen ieder € 40.000 euro in 40 uur
per week. Doordat Cindy alleenstaand is, is haar belastingdruk 35%. Hans
daarentegen, die de minstverdienende partner is, betaalt slechts 25%
belasting over zijn inkomen. Dat komt doordat hij naast de algemene
heffingskorting, de arbeidskorting ook nog recht heeft op de
inkomensafhankelijke combinatiekorting.

De leden van de SGP-fractie hebben over deze heffingskorting de volgende
vragen:

Kan de staatssecretaris beargumenteren of het in een geïndividualiseerd
belastingstelsel stelsel niet inconsequent is om een combinatiekorting
te introduceren, aangezien voor het bepalen van de hoogte van die
korting naar het inkomen van beide partners in het huishouden gekeken
wordt? Erkent hij dat de IACK daarmee niet leefvormneutraal en
discriminerend uitpakt, aangezien sommige groepen, zoals alleenstaanden,
veel (arbeids)gehandicapten en mensen met veel zorgtaken nooit gebruik
kunnen maken van de combinatiekorting? 

Vindt de staatssecretaris het wenselijk dat er tussen de twee individuen
Cindy en Hans, die elk bruto evenveel verdienen, zo’n groot verschil
in belastingdruk ontstaat doordat de één een fiscaal partner heeft en
de ander niet?

Kan de staatssecretaris aangeven waarom hij de IACK nodig vindt om
daarmee de arbeidsparticipatie te bevorderen, gezien het grote aantal
financiële prikkels dat mensen toch al ervaren als gevolg van het
individueel doorlopen van de progressieve tarieven, de arbeidskorting
én sinds 2007 de algemene heffingskorting? Kan hij bij het beantwoorden
van de vraag wat de rechtvaardiging is voor het verstrekken van deze
extra belastingkorting ook betrekken dat de kosten van kinderopvang
reeds grotendeels worden gedekt door de kinderopvangtoeslag? Erkent hij
dat de IACK daarmee, in tegenstelling tot de overdraagbare algemene
heffingskorting, een subsidie is? 

De afgelopen jaren is de IACK diverse malen fors verhoogd, waardoor het
verschil in belastingdruk tussen en binnen de diverse leefvormen nog
verder toenam. Was deze forse verhoging noodzakelijk om de daarmee
beoogde doelen met zo weinig mogelijk publieke middelen te bereiken,
zoals het ministerie van Financiën keer op keer - terecht - benadrukt?
Wat is de ratio achter het gekozen bedrag voor deze korting?

Kan de staatssecretaris aangeven of hij het vanuit het
draagkrachtbeginsel rechtvaardig vindt dat huishoudens die toch al veel
inkomsten verwerven doordat er twee verdieners zijn, nog eens een extra
korting krijgen in de vorm van een inkomensafhankelijke
combinatiekorting? En vindt hij het vanuit de idee dat de sterkste
schouders de zwaarste lasten moeten dragen rechtvaardig dat alleen
huishoudens kunnen profiteren van de maximale inkomensafhankelijke
combinatiekorting als de minstverdienende partner(!) in staat is een
inkomen te verwerven van € 33.444?

Met de vragen over de draagkracht hebben de leden van de SGP-fractie
willen aantonen dat de effecten van de Wet IB 2001 als een tombola zijn
geworden, waarbij het maatschappelijk niet meer uit te leggen valt
waarom wie welk fiscaal voordeel krijgt. Bovendien willen zij hiermee
aantonen dat het effect van de Wet IB 2001 weinig meer met belasten naar
draagkracht te maken heeft. Omdat kritiek op de draagkrachtverschillen
vaak wordt weerlegd met het argument dat de fiscale prikkels nodig zijn
om de arbeidsparticipatie te bevorderen, hebben zij er behoefte aan de
effectiviteit van deze instrumenten nader te bezien. Zij willen de
staatssecretaris in dit verband wijzen op de overtuigende
wetenschappelijke bewijzen dat de fiscale prikkels het gedrag van mensen
slechts beperkt beïnvloeden, zeker als dat wordt afgezet tegen de grote
maatschappelijke kosten die daarvoor gemaakt moeten worden.

Kennis van fiscale prikkels 

Fiscale prikkels zijn natuurlijk alleen maar effectief op het moment dat
mensen weten welke fiscale stimulansen er zijn en wanneer en hoe ze
daarvan gebruik kunnen maken. De staatssecretaris wijst daar in zijn
Fiscale agenda ook op. Om uit te zoeken of mensen kennis hebben van de
fiscale prikkels, hebben de leden van de SGP-fractie de afgelopen tijd
mensen benaderd met de vraag of zij inzicht hebben in de financiële
gevolgen voor hun huishoudboekje als één of beide partners meer of
minder zou(den) werken. De leden van de SGP-fractie vragen de
staatssecretaris de komende weken zo’n zelfde straatonderzoekje te
doen, waarbij hij dertig mensen vraagt welke fiscale bonussen zij
krijgen op het moment dat zij (meer) gaan werken? Daarnaast vragen zij
hem de geïnterviewde mensen na afloop van het gesprek tabel 1 en
grafiek 1 te tonen en hun reactie daarop af te wachten. Zij vertrouwen
erop dat hij hiervoor geen ambtenaren van zijn departement benadert.
Deze leden zijn erg benieuwd…

Bevestigt het onderzoekje het beeld wat al uit tal van onderzoeken naar
voren is gekomen, namelijk dat het overgrote deel van de Nederlandse
beroepsbevolking helemaal niet weet hoeveel zij netto onder de streep
overhouden op het moment dat ze meer of minder bruto- inkomen verwerven
en welke fiscale prikkels er zijn om hen te stimuleren (meer) te gaan
werken? Onder andere prof. dr. C.L.J. Caminada verwoordt dit kernachtig:
‘De inkomenseffecten van de inkomensafhankelijke regelingen en
toeslagen zijn in hoge mate afhankelijk van de gezinsopbouw en de
inkomensaanbreng door de partners. Samen met het assortiment van
belastingkortingen en de (…) verzilveringsmaatregelen, vormen ze een
complex geheel van regelgeving waarin het moeilijk is nog door de bomen
het bos te zien.’

Viel het de staatssecretaris ook op dat de monden van de meeste
geïnterviewden openvielen van verbazing als zij na afloop tabel 1 en
grafiek 1 onder ogen kregen, waarmee de verschillen in belastingdruk
tussen en binnen de leefvormen duidelijk werden? Wat was hun eerste
reactie? 

Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat de
instrumenten die beogen de arbeidsparticipatie te bevorderen, zoals de
inkomensafhankelijke combinatiekorting, voor deze grote groep mensen
eigenlijk weggegooid geld is, aangezien zij hun gedrag er niet door
veranderen?

Effectiviteit prikkels

De leden van de SGP-fractie stellen dat het bovendien maar zeer de vraag
is of mensen die wél kennis en inzicht hebben in de fiscale prikkels,
gemotiveerd worden tot een hogere arbeidsparticipatie. In tabel 1 wordt
inzichtelijk dat het erg aantrekkelijk is voor twee fiscale partners om
een gelijk deel van het bruto inkomen te verwerven. Iedere afwijking van
de 50/50-verhouding wordt immers fiscaal afgestraft? Ook met tabel 2 uit
de studie van Prof. dr. L. Borghans wordt de extreem lage belastingdruk
duidelijk bij een optimale verdeling van arbeid.

Tabel   SEQ Tabel \* ARABIC  2 : Gemiddelde belasting betaald door twee
partners die 40 uur per week werken en deze uren optimaal verdelen over
man en vrouw

De leden van de SGP-fractie stellen op basis van tabel 1 en tabel 2 de
volgende vragen: 

Kan de staatssecretaris tabel 2 voor de leden van de SGP-fractie
actualiseren, aangezien de publicatie van het artikel van prof. dr. L.
Borghans al een aantal jaar geleden is?  

Erkent de staatssecretaris dat het fiscaal gezien vooral zeer
aantrekkelijk is om beide partners evenveel van het bruto-inkomen te
laten verwerven, en niet zoals beoogd een toename van de
arbeidsparticipatie in aantal uren? Waarom wordt in debatten dan steeds
gezegd dat de inspanningen er met de heffingskortingen op gericht zijn
de arbeidsparticipatie maximaal te bevorderen in aantal werkenden en
aantal uren?

Is de staatssecretaris van mening dat het afwijken van de 50/50-norm
maatschappelijk ongewenst is? Zo ja, is hij bereid de Belastingdienst
een campagne te laten starten onder de slogan: ‘Wilt u zo weinig
mogelijk belasting betalen? Werk dan ieder even veel!’? Zo nee, waarom
niet? 

Welke budgettaire consequenties zal het voor de staatskas hebben als
alle huishoudens met twee fiscale partners volledig inzicht hebben in de
consequenties van Wet IB 2001, en op basis daarvan de huidige
hoeveelheid arbeid optimaal over de partners verdelen? De leden van de
SGP-fractie vinden een grove inschatting in miljarden euro’s in dit
stadium van het debat afdoende.

Onderschrijft de staatssecretaris de analyse van prof. dr. L. Borghans
dat het voor mensen met leefvormfiscale kennis aantrekkelijk is aan de
ene kant wel van de financiële premies gebruik te maken, maar aan de
andere kant ook zo veel mogelijk de eigen voorkeur te blijven volgen? Is
hij het met de leden van de SGP-fractie eens dat dit - mede gelet op
Grafiek 2 - in de praktijk ook gebeurt, aangezien zowel mannen als
vrouwen minder uren zijn gaan werken? 

Grafiek   SEQ Grafiek \* ARABIC  2 : Gemiddelde arbeidsduur werkzame
beroepsbevolking naar geslacht

 

Kan de staatssecretaris inzicht geven in de dead weight losses als
gevolg van het feit dat het geld van arbeidsparticipatie stimulerende
maatregelen voor een steeds groter deel gaat naar degenen die toch al
werken en niet van plan zijn daarmee te stoppen? Anno 2011 is het
dominante huishoudtype - de leden van de SGP-fractie constateren dat met
de Studiecommissie belastingstelsel - immers een tweeverdienerssituatie?

Deelt de staatssecretaris de analyse van prof. dr. L. Borghans dat -
naarmate het succes van het beleid groter wordt - het steeds moeilijker
zal worden om de personen die overblijven ook nog aan het werk te
krijgen?

Deelt de staatssecretaris de analyse van prof. dr. L. Borghans dat
mensen die wel kunnen maar niet willen werken, nog forsere prikkels
nodig zullen hebben om hun gedrag te veranderen? Hun keuze om niet te
werken is in de meeste gevallen een weloverwogen afweging, die kan zijn
ingegeven vanuit persoonlijke omstandigheden. De huidige financiële
prikkels die al gegeven worden (die nu al duizenden euro’s bedragen!),
zijn immers kennelijk niet groot genoeg om deze groep mensen te bewegen
tot (meer) arbeidsparticipatie?

Tenslotte is er volgens prof. dr. L. Borghans ook een groep mensen die
wel zouden willen werken, maar die dat niet kunnen. De leden van de
SGP-fractie hebben voor (een deel van) deze groep al eerder aandacht
gevraagd en dat onderstreept met een motie, waarin de regering werd
gevraagd chronisch zieken en (arbeids)gehandicapten die geen loon of
uitkering genieten uit te zonderen van (of te compenseren voor) de
beperking van de algemene heffingskorting. Erkent de staatssecretaris
dat de fiscale prikkels voor deze mensen onmogelijk kunnen werken?

Grenzen aan instrumentalisme

Prof. dr. C.L.J. Caminada heeft een analyse gemaakt van het gebruik van
allerlei heffingskortingen. Die analyse duidt erop dat de laagste
inkomens steeds moeilijker zijn te bereiken, wat met name komt door de 
verzilveringsproblematiek. Dr. H.A. Pott-Buter geeft aan dat naar
schatting 650.000 huishoudens de heffingskortingen waarop ze recht
hebben niet kunnen verzilveren. Prof. dr. C.L.J. Caminada heeft het over
780.000 mensen in 2005, waardoor destijds een budget van € 252 mln. op
de plank bleef liggen. De consequentie daarvan is dat allerlei nieuwe
toeslagen nodig zijn, die moeilijker te richten zijn op de doelgroep en
grote administratieve lasten met zich meebrengen voor burger en
overheid. 

Hoeveel mensen waren in 2010 niet in staat hun heffingskortingen te
verzilveren, uitgesplitst naar doelgroep? Welk bedrag is daar -
uitgesplitst naar doelgroep - mee gemoeid? Welke heffingskortingen
konden in dat jaar het minst verzilverd worden?

Erkent de staatssecretaris dat mensen die bij uitstek in de doelgroep
zitten, het recht op kortingen vaak niet volledig te gelde maken doordat
ze onvoldoende inkomstenbelasting verschuldigd zijn waarop de kortingen
in mindering komen?

Erkent de staatssecretaris dat veel van de heffingskortingen juist voor
mensen met een laag inkomen en een laag opleidingsniveau in het leven
zijn geroepen? Erkent de staatsecretaris, mede gelet op grafiek 3 en
grafiek 4, dat de doelgroep die de prikkels tot arbeidsparticipatie het
hardst nodig zouden hebben, niet bereikt? 

Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de mogelijke oplossing voor de
verzilveringsproblematiek die onder andere prof. dr. B. Jacobs
aandraagt: het mogelijk maken van ‘negatieve’ inkomstenbelasting?
Kan hij de voor- en de nadelen hiervan in kaart brengen? 

Verhouding met andere verklarende factoren arbeidsparticipatie

De staatssecretaris bevestigt in zijn Fiscale agenda nog eens dat het
bevorderen van de arbeidsparticipatie voor met name vrouwen voor het
kabinet een belangrijke doelstelling is. De leden van de SGP-fractie
vragen zich in dit verband af of de (fiscale) prikkels wel in deze mate
nodig zijn om deze doelstellingen te realiseren. Veel wetenschappers,
sociologen en economen hebben zich namelijk gebogen over de vraag welke
factoren verantwoordelijk zijn voor de stijging van de beroepsdeelname
van vrouwen. Daaruit blijkt dat bij mensen niet zozeer de financiële
overwegingen een rol spelen, maar met name de wens zich in de
professionele werkomgeving te kunnen ontplooien, de maatschappelijke
erkenning en het sociale netwerk. In de literatuur wordt er ook op
gewezen dat de belangrijkste factoren die de sterk gestegen
arbeidsdeelname van vrouwen in Nederland in de afgelopen zestig jaar
kunnen verklaren, allereerst de daling van de noodzakelijke
huishoudelijke arbeidstijd is, ten tweede het gestegen opleidingsniveau
en de stijgende participatie van hoger opgeleide vrouwen, ten derde de
opkomst van de deeltijdbanen en ten vierde de stijgende werkgelegenheid
in de dienstverlenende sectoren van de economie. De volgende
afbeeldingen geven het belang van de verklarende factor
‘opleidingsniveau’ duidelijk weer voor zowel de mate van
arbeisparticipatie (grafiek 3) alsook het aantal gewerkte uren per week
(grafiek 4).

 

Bron: CBS



Op basis van de bovenstaande analyse en grafieken, stellen de leden van
de SGP-fractie de volgende vragen: 

Kan de staatssecretaris op basis van Nederlandse literatuur inzicht
geven in verhouding van de diverse verklarende factoren voor de
stijgende arbeidsparticipatie van vrouwen? Welk percentage van de
toegenomen arbeidsparticipatie wordt in de literatuur, uitgesplitst naar
opleidingsniveau toebedeeld aan de fiscale maatregelen?

Als de overheid in een tijd dat financiële middelen schaars zijn
miljarden besteedt aan fiscale prikkels om de arbeidsparticipatie te
bevorderen, waarop is dan de verwachting gebaseerd dat dit daadwerkelijk
leidt tot een macrostijging van de arbeidsparticipatie gemeten in aantal
mensen op de arbeidsmarkt en het aantal uren dat zij gemiddeld maken?
Hoe reageert de staatssecretaris in dit verband op:

De studie van dr. M. Cloin van het SCP, waarin zij het volgende stelt:
„De tijd van de betrekkelijk eenvoudige quick wins, waarbij forse
stimuleringen op het terrein van kinderopvang en de individualisering
van het belastingsysteem een grote toename van de arbeidsdeelname van
vrouwen faciliteerden, lijkt inmiddels echter voorbij”?

De analyse van prof. dr. L.G.M. Stevens dat politici zich te weinig
realiseren dat heffingskortingen als beleidsinstrument in het algemeen
niet zo geschikt zijn om stimuleringsbeleid te voeren, aangezien ze tot
hogere tarieven leiden die deze kortingen moeten bekostigen? 

De argumenten die worden aangedragen in de studie van prof. dr. R.A. de
Mooij en prof. dr. L.G.M. Stevens, waarin wordt aangetoond dat toekennen
van heffingskortingen niet altijd goed is voor de arbeidsparticipatie?

Het algemene punt dat stijging van de participatie van de ene partner,
meestal leidt tot daling van de participatie van de andere partner?

Keuzevrijheid

Minstens zo belangrijk als de vraag naar de effectiviteit van de fiscale
stimulansen, vinden de leden van de SGP-fractie de principiële vraag of
de overheid de keuzevrijheid van mensen met fiscale prikkels moet willen
beperken. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat echte
emancipatie keuzevrijheid betekent. Zij meenden het daarom oprecht toen
zij de staatssecretaris aanspraken tijdens de behandeling van het
Belastingplan voor 2011 op zijn liberale wortels. Zij denken hem aan hun
zijde te vinden in de overtuiging dat de staat zich bij het heffen van
belastingen erg terughoudend moet opstellen, met name omdat het inkomen
waarover de overheid belasting heft het eigendom is van mensen. Dit is
voor de leden van de SGP-fractie aanleiding voor de volgende vragen:

Is de staatssecretaris met de leden van de SGP-fractie van mening dat
echte keuzevrijheid en emancipatie in de fiscaliteit inhoudt dat mensen
in staat worden gesteld keuzes te maken die zijzelf belangrijk vinden?
Is hij het met de leden van de SGP-fractie, en met hen vele anderen,
eens dat de terughoudendheid van de staat in het bijzonder geldt voor
het fiscale beleid?

Is de staatssecretaris het met drs. M. van de Velde, medewerker van de
Telderstichting, eens dat het fiscale stelsel neutraal moet zijn jegens
de totale hoeveelheid en de onderlinge verdeling van werk? Hoe waardeert
de staatssecretaris in dit verband de enorme fiscale prikkels die tot
doel hebben mensen te bewegen meer te participeren op de arbeidsmarkt?
Is hij het met de uitspraak van voormalig minister Plasterk eens dat
‘de overheid zich natuurlijk niet kan bemoeien met bijvoorbeeld de
vraag wie de sokken wast?’

Dr. M. Hellendoorn wijst er in haar dissertatie op dat velen van mening
zijn dat de nadruk op de vraag of betaalde arbeid van vrouwen wel
voldoende bevorderd wordt, steeds meer weerstand oproept. Zij
constateert dat velen van mening zijn dat deze nadruk te eenzijdig is
geworden en dat vrouwen in Nederland juist een goede balans kiezen
tussen arbeid en zorg. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop
in het licht van de leefvormneutraliteit in de inkomstenbelasting? 

Betekent keuzevrijheid niet óók dat de Staat – mede gelet op de in
art. 8 EVRM erkende vrijheid van (inrichting van) het gezinsleven – de
vrijheid van de partners in een huishouden behoort te respecteren om
zelf te bepalen hoe ze onderling de lusten (waaronder de inkomsten) en
lasten verdelen? Zo neen: verdraagt het zich naar Uw oordeel met de door
art. 8 EVRM erkende vrijheid van (inrichting van) het gezinsleven als
bij de (inkomens)belastingheffing niet worden aangesloten bij de door de
partners in een huishouden gemaakte keuze inzake onderlinge verdeling
van de lusten en lasten? Waarom zouden de partners in een huishouden
méér solidair moeten zijn met de Staat dan met elkaar?

Economische zelfstandigheid

Als belangrijk argument voor het individualiseren van de
inkomstenbelasting, wordt vaak de economische zelfstandigheid van ieder
individu genoemd. In dit verband willen de leden van de SGP-fractie de
staatssecretaris vragen kennis te nemen van het promotie onderzoek van
dr. M. Hellendoorn. De centrale vraag van haar dissertatie is of de
neergang van het kostwinnerschapsysteem en de toename van de
arbeidsparticipatie van vrouwen ook de economische positie van vrouwen
verbeterd heeft. In tegenstelling tot wat altijd aangenomen wordt, toont
zij aan dat de verwachting dat individualisering van inkomensvorming de
relatieve inkomenspositie van vrouwen als groep als geheel zou
verbeteren, al was het maar in zeer geringe mate, niet uitgekomen is.
Hellendoorn in haar proefschrift: ‘Terwijl vaak wordt gesteld dat de
oorzaak van het hoge armoederisico van vrouwen ligt in het traditionele
kostwinnerschapsysteem, zou het wel eens nauwkeuriger kunnen zijn om te
zeggen dat dit risico in de jaren tachtig juist ontstond door de snelle
ontmanteling daarvan.’ Wat is de reactie van de staatssecretaris op
dit onderdeel van de dissertatie van Hellendoorn? 

Financiering sociale voorzieningen

Het belangrijkste doel van het heffen van belastingen, is natuurlijk het
verwerven van inkomsten voor de staatskas om daarmee sociale
voorzieningen betaalbaar te houden. De staatssecretaris merkt dat in
zijn fiscale agenda ook diverse keren. De leden van de SGP-fractie
vragen hoe de staatssecretaris in dat licht aankijkt tegen de volgende
grafieken van prof. dr. L. Borghans (2009).





Aangezien de hierboven gepresenteerde grafieken gebaseerd zijn op de
cijfers uit 2009, willen de leden van de SGP-fractie de staatssecretaris
eerst vragen de grafieken te actualiseren voor de situatie in 2011. 

Vindt de staatssecretaris het wenselijk dat – als twee partners zouden
besluiten dat de meestverdienende partner een halve dag werk inlevert
voor iedere dag dat de minstverdienende partner meer gaat werken
(grafiek 5) – er sprake is van een absolute daling van de belastingen
die worden betaald, ondanks de stijging van het gezinsinkomen? Dit
scenario komt namelijk veel voor in veel gezinnen met jonge kinderen.

Hoe wenselijk vindt de staatssecretaris de situatie zoals zichtbaar in
grafiek 6 voor de schatkist, waarin het het bruto-inkomen daalt van
40.000 naar 36.000, terwijl het netto-inkomen van 30.500 naar 31.500
euro stijgt. Dit kost de schatkist 5.000 euro. 

Kan de staatssecretaris zijn analyse geven in hoeverre de kosten en
baten van het participatiebeleid nog met elkaar in overeenstemming zijn?
Is hij het met de leden van de SGP-fractie eens dat de kosten van de
bestaande fiscale instrumenten om de arbeidsparticipatie te bevorderen
wel erg groot zijn voor een optimale bijdrage aan de bekostiging van
sociale voorzieningen?

Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat de
hogere kosten van sociale voorzieningen als gevolg van de vergrijzing
primair vragen om voldoende belastingopbrengsten? 

Kan de staatssecretaris zijn visie geven op de vraag in hoeverre een
verdere stijging van de arbeidsparticipatie bij zal dragen aan de
bekostiging van de sociale voorzieningen? Zoals prof. dr. L. Borghans
terecht constateert, is het belastingvoordeel niet de enige kostenpost
die samenhangt met een toenemende arbeidsparticipatie, maar is in de
grafieken 7 en 8 ook zichtbaar wat de kosten van de kinderopvang zijn.
Of deze kosten betaald worden door de overheid of de werkgever maakt
daarbij geen verschil. 

Ziet de staatssecretaris een grens aan de mogelijkheden om met
belastingvoordelen en andere regelingen de arbeidsparticipatie te
verhogen? Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie
eens dat als meer werken per saldo betekent dat er nauwelijks tot geen
extra belastinggeld binnenkomt, het beleid zijn doel voorbijgeschoten
is? Welke consequenties trekt hij hieruit voor zijn beleid?

Externe kosten

In het verlengde hiervan constateren de leden van de SGP-fractie dat de
beleidsanalyses van de regering berusten op standaard economische
theorie, waarin met de noodzakelijke onbetaalde zorgarbeid geen rekening
wordt gehouden. Bij de beslissing voor wel of geen betaald werk speelt
de waarde van de noodzakelijke zorgarbeid echter wel een belangrijke
rol. Daarom willen de leden van de SGP-fractie de lans breken voor al
die mensen die op dit moment fiscaal benadeeld worden doordat zij er
bewust voor gekózen hebben minder te participeren op de betaalde
arbeidsmarkt, maar in ruil daarvoor veel informele zorg, mantelzorg of
vrijwilligerswerk verrichten. 

Met prof. dr. L.G.M. Stevens constateren de leden van de SGP-fractie dat
de prikkels van deelname aan de betaalde arbeidsmarkt ook externe kosten
voortbrengen, die in de actuele discussie over verdeling van werken
zorgtaken slechts in beperkte mate worden benoemd. Zij constateren ook
met hem dat de zorgtaken daardoor in hoge mate op de samenleving worden
afgewenteld en dat het in kaart brengen van de maatschappelijke kosten
van de onderschatting van de zorgtaken deel uitmaakt van de eigentijdse
taboe-onderwerpen.

Ter illustratie hiervan willen de leden van de SGP-fractie wijzen op een
studie van het CBS, waaruit blijkt dat de arbeidsparticipatie onder
mantelzorgers die meer dan 20 uur per week zorgen, met 59 procent 18
procentpunten lager ligt. De onderzoekers komen dan ook tot de conclusie
dat er een negatieve samenhang is tussen het verlenen van veel zorg (12
uur of meer per week) en de arbeidsparticipatie. In Nederland verlenen
2,6 miljoen mensen meer dan 8 uur per week en/of langer dan 3 maanden
hulp aan een ander (20% van de volwassen bevolking). Bovendien zijn
alleen al in de zorg naar schatting meer dan 420.000 vrijwilligers
actief. Verhelderend zijn ook de volgende cijfers uit een studie van het
SCP. 7% van de mantelzorgers is minder gaan werken vanwege de extra
zorgtaak en 3% (tijdelijk) is gestopt. 71% van de mantelzorgers die
langdurig en/of intensief hulp geven (van 18-65 jaar) combineert
zorgtaken met een betaalde baan. In totaal zijn dit 750.000
Nederlanders. Anders gezegd: van de werkende beroepsbevolking combineert
1 op de 8 werknemers werk met mantelzorgtaken. Gemiddeld besteden zij 17
uur per week aan mantelzorgtaken (meer dan twee werkdagen!). Van hen
voelt bijna de helft zich overbelast en ervaart problemen met de
combinatie van werk en zorgtaken. 

Illustratief voor de extra maatschappelijke kosten zijn ook de kosten
die gemaakt moeten worden die de formalisering van kinderopvang met zich
meebrengt. In een eerder debat hierover ging de voormalig minister van
Financiën helder in op de vraag hoe de toename van de kinderopvang te
verklaren is: “Het antwoord op die vraag is heel eenvoudig, namelijk
heel veel substitutie van informele door formele opvang.” 

Tenslotte wijzen de leden van de SGP-fractie op de groei van het
persoonsgebonden budget. Een recent verschenen studie van het CPB wijst
erop dat veel pgb-houders vóór de aanvraag van het budget ofwel geen
zorg ontving, ofwel gebruikmaakte van mantelzorg. Daarin concluderen de
onderzoekers dat het pgb-gebruik een vraagstimulerende werking heeft;
bijna de helft van de pgb groei komt door een toestroom van nieuwe
zorgvragers.

Het is niet de bedoeling van de leden van de SGP-fractie in dit verslag
het debat te voeren over de maatschappelijke wenselijkheid van de
formalisering van informele zorg. Wel vinden de leden van de SGP-fractie
dat bij beleidsafwegingen rond het stimuleren van arbeidsparticipatie
alle welvaartseffecten zouden moeten worden afgewogen. Dr. M.
Hellendoorn merkt in dit verband op dat ‘een goed debat over de vraag
of de emancipatie van vrouwen gestagneerd is, ook een kritischer
standpunt zou moeten toelaten over de economische ontwikkeling die de
toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen vereiste en mogelijk
maakte.’ Zij vraagt zich af of het vanzelfsprekend is dat er steeds
minder tijd zou overblijven voor de (niet-betaalde) zorg voor
afhankelijken. De leden van de SGP-fractie sluiten zich daar van harte
bij aan. Over de combinatie van betaalde en onbetaalde arbeid stellen de
leden van de SGP-fractie daarom de volgende vragen:

Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat
Nederland zonder mantelzorgers en vrijwilligers, die samen ongeveer 80%
van de zorg aan mensen thuis verzorgen, krakend en piepend tot stilstand
zou komen? Kan hij daarom bevestigen dat het faciliteren van
mantelzorgers en vrijwilligers ook een hoge prioriteit is van deze
regering?

Kan de staatssecretaris inzicht geven in ontwikkeling van het aantal
vrijwilligers en mantelzorgers en het aantal uren dat zij beschikbaar
stellen in relatie tot de toegenomen arbeidsparticipatie?

Is de staatssecretaris het met de leden van de SGP-fractie eens dat de
toegenomen arbeidsparticipatie een grote formalisering van informele
zorg met zich mee heeft gebracht? Kan hij een inschatting geven van de
maatschappelijke kosten die dat met zich heeft meegebracht en ook in de
toekomst met zich mee zal brengen? En kan hij een inschatting geven van
het aantal extra gecreëerde banen als gevolg van de formalisering van
informele zorg? 

Hoe rechtvaardig vindt de staatssecretaris het dat mensen die veel
informele zorg leveren en er daarom voor kiezen minder te participeren
op de arbeidsmarkt, elk jaar geconfronteerd worden met een hogere
belastingaanslag? Wil hij in zijn antwoord betrekken dat deze mensen
niet alleen meer belasting betalen, maar daarnaast ook zorgen voor grote
maatschappelijke besparingen doordat zij de substitutie van informele
zorg naar een formele en duurdere zorgvraag verminderen, dan wel
uitstellen?

Is de staatssecretaris het met prof. dr. L. Borghans eens dat de
voordelen van non-participatie buiten beeld blijven door de eenzijdige
focus op participatieverhoging? Het gaat hierbij volgens hem zowel om
het nut van vrije tijd voor de betreffende personen als om de baten die
de omgeving van hun activiteiten heeft. 

Het algemeen-evenwichtsmodel MIMIC van het CPB rekent met een vast
aantal uren zorg aan kinderen en differentieert de tijdsbesteding naar
kostwinners, partners en alleenstaanden. Is de staatssecretaris het met
dr. H.A. Pott-Buter eens dat het model geen algemene conclusies
verschaft hoe de tijdsbesteding verandert en dat de gevolgen van minder
of meer mantelzorg op het arbeidsaanbod en collectieve uitgaven niet
gemeten worden? Erkent hij bovendien dat de economische modellen uitgaan
van stabiele preferenties? Is hij het met dr. H.A. Pott-Buter eens dat
goede elasticiteiten moeilijk te schatten zijn als die preferenties
wijzigen, zoals eind 20e eeuw? Is hij het dan ook met haar en de leden
van de SGP-fractie eens dat de effectiviteit van diverse
participatiebevorderende maatregelen in twijfel getrokken kan worden,
aangezien het effect op onbetaalde arbeid niet meetelt? Welke
consequenties trekt hij hieruit voor zijn beleid? 

Conclusies

In het voorgaande hebben de leden van de SGP-fractie aangetoond dat er
op dit moment grote verschillen in belastingdruk zijn tussen en binnen
de verschillende leefvormen. Zij vroegen zich af of het nog te
verdedigen valt dat heel veel mensen - individuen én huishoudens! -
fiscaal met duizenden euro’s benadeeld worden, zonder dat ze daar
verandering in kunnen aanbrengen. Alleenstaanden, mensen met een
beperking of handicap, mensen met veel informele zorgtaken, mensen die
gebruik maken van hun keuzevrijheid om arbeid en zorg te verdelen zoals
zij dat wenselijk vinden; allen passeerden de revue. Anderen krijgen
fiscaal juist veel voordelen en toeslagen, zonder dat ze die voor hun
draagkracht eigenlijk nodig hebben terwijl ook nog eens sterk getwijfeld
kan worden aan de effecten van die voordelen. De vraag rijst wat er op
deze manier nog overblijft van de maatschappelijk breed gesteunde
heffing naar draagkracht in de inkomstenbelasting.

Duidelijk werd ook dat deze verschillen in netto draagkracht in de
eerste plaats ontstaan vanwege de inconsequent gehanteerde
draagkrachtbegrippen. In dit verband is zijn de resultaten uit de
dissertatie van dr. mr. N.C.G. Gubbels opmerkelijk, omdat zij aantoonde
dat partners in een huishouden hun inkomsten niet individueel beleven.

In minstens zo grote mate als het gekozen draagkrachtbegrip, wordt het
verschil in draagkracht ook veroorzaakt door het toegenomen
instrumentalisme om daarmee niet-fiscale doeleinden als
arbeidsparticipatie na te streven. De leden van de SGP-fractie hebben op
basis van de literatuur aangetoond dat er grenzen zijn aan het
instrumentalisme. Het overgrote deel van de Nederlanders is zich
helemaal niet bewust van de fiscale prikkels die de overheid op hen
afvuurt, laat staan dat ze op basis daarvan het gewenste gedrag zouden
gaan vertonen. Ook constateerden zij dat het voor partners die wel
beschikken over fiscaal inzicht vooral zeer aantrekkelijk is om beide
partners evenveel van het bruto inkomen te laten verwerven, en niet
zoals beoogd een toename van de arbeidsparticipatie in aantal uren. De
dead weight losses zijn bovendien groot voor deze groep: de kortingen
die zij krijgen kosten de overheid miljarden, terwijl ze toch niet van
plan zijn te stoppen met werken. Gewezen is ook op groepen mensen die
ongevoelig zijn voor fiscale prikkels: of 1) omdat zij wel zouden willen
werken, maar dat niet kunnen, of 2) omdat zij - in weerwil van de
duizenden euro’s aan prikkels toch een andere keuze maken, vaak
ingegeven door hun persoonlijke omstandigheden, of 3) omdat zij de
inmiddels vele heffingskortingen niet meer kunnen verzilveren doordat
zij een te laag inkomen verwerven.

Tenslotte constateerden de leden van de SGP-fractie dat een toename van
de betaalde arbeidsparticipatie niet altijd hoeft te betekenen dat de
schatkist daarmee een stuk rijker wordt. Integendeel, bij een andere
verdeling van arbeid en zorg tussen partners kunnen de
belastinginkomsten drastisch dalen. Ook kan een te grote nadruk op het
verrichten van betaalde arbeidsparticipatie ertoe leiden dat minder
informele zorg geleverd wordt, wat vervolgens weer kan zorgen voor een
groter gebruik van duurdere vormen van geformaliseerde
zorgvoorzieningen.

Het voorgaande roept de fundamentele vraag op vraag op of we op de
juiste weg zitten met ons belastingstelsel. Moet niet gekozen worden
voor een betere balans tussen draagkracht en instrumentalisme, zeker nu
blijkt dat de instrumentele inzet van alle heffingskortingen en
toeslagen het systeem zo ingewikkeld hebben gemaakt dat weinigen nog
doorzien wat de consequenties van hun handelen zijn? Zou de wetgever
niet veel terughoudender moeten zijn met het inzetten van allerlei
instrumenten, zo vragen de leden van de SGP-fractie zich met diverse
wetenschappers af? Graag vernemen zij de visie van de staatssecretaris
hierop. 

Prof. dr. A.L. Bovenberg en prof. dr. L.G.M. Stevens constateren in hun
position paper voor de studiecommissie Belastingstelsel dat een
deugdelijk belastingstelsel rechtvaardig, effectief en eenvoudig behoort
zijn, en dat binnen deze randvoorwaarden de budgettaire en instrumentele
functie van de belastingheffing moet worden vormgegeven. Is de
staatssecretaris bereid om de Kamer inzicht te geven in de verschillende
mogelijkheden die er zijn om binnen die randvoorwaarden een
leefvormneutraler belastingstelsel te realiseren, in kaart te brengen
wat alle relevante kosten en baten van die mogelijkheden zijn en welke
mogelijke tijdpaden van invoering realistisch zijn? Wij denken hierbij
onder andere aan de volgende niet limitatieve opsomming:

Het stoppen van de afbouw van de algemene heffingskorting.

Het introduceren van een leefvormafhankelijke draagkrachtkorting zodat
kosten voor primair levensonderhoud niet belast worden.

Het verminderen van ineffectieve heffingskortingen, zoals de inkomens
afhankelijke combinatiekorting, in ruil voor lagere belastingtarieven.

Vereenvoudiging van het fiscale stelsel door grondslagverbreding in ruil
voor lagere belastingtarieven (eventueel inclusief toeslagen en aftrek
van de hypotheekrenteaftrek).

De invoering van een sociale vlaktaks, bijvoorbeeld met
inkomensafhankelijke heffingskortingen en een toptarief, zodat het
gewenste instrumentarium voor progressiviteit behouden blijft?

De invoering van een splitsingstelsel (al dan niet met een
splitsingsfactor).

De kern hiervan is dat:

gewaarborgd wordt dat over noodzakelijke kosten geen belasting wordt
geheven

belastingheffing zoveel mogelijk gelijk is tussen en binnen leefvormen

keuzevrijheid zoveel mogelijk gerespecteerd wordt en het niet bestaan
van keuzevrijheid gerespecteerd wordt 

de effectiviteit ten aanzien van arbeidsparticipatie en economische
groei met name gezocht wordt in zo laag mogelijk tarieven van de
belasting in plaats van in allerlei ineffectieve gebleken
detailregelingen.

Natuurlijk zijn en blijven de leden van de SGP-fractie geïnteresseerd
in alle mogelijke alternatieve instrumenten die deze doelen kunnen
verwezenlijken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de
Dieren

Algemeen

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met
belangstelling kennisgenomen van de Fiscale agenda. 

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen dat de
staatssecretaris het voornemen heeft het belastingstelsel ‘lean and
mean’ te maken door een flinke vereenvoudiging door te voeren. Ook de
leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien veel
mogelijkheden voor vereenvoudiging van het fiscale stelsel, maar maken
daarin fundamenteel andere keuzes dan de staatssecretaris nu voorstelt.
Waarom zet de staatssecretaris niet in op “Lean, Mean & Green”,
volgens de ambities die de minister-president in 2008  formuleerde als
de Groenrechtse agenda?  Hoe valt de ontgroening van het regeringsbeleid
te rijmen met die ambities, de huidige tijdgeest en de wens van de
Eerste Kamer om over de duurzaamheidsaspecten van elke
belastingmaatregel geïnformeerd te worden? Naast het genereren van
inkomsten voor de staat, hechten deze leden sterk aan de instrumentale
werking die er van het fiscale systeem uit kan gaan om
gedragsverandering aan te moedigen. Vergroening van het
belastingsstelsel is volgens de leden van de fractie van de Partij voor
de Dieren strikt noodzakelijk om tegemoet te komen aan de uitdagingen
waar wij voor staan in termen van het leefbaar houden van de aarde voor
huidige en toekomstige generaties mensen en het waarborgen van de
biodiversiteit. Diverse rapporten geven aan dat de mensheid risico’s
loopt op grote, onomkeerbare schade aan het klimaat en de voorraad
natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit. Deze risico’s zijn uit
oogpunt van het voorzorgbeginsel niet te verantwoorden. Bovendien zijn
de kosten van niet-ingrijpen veel hoger dan de kosten van het wel
ingrijpen door middel van een effectief beleidspakket, kan de
staatssecretaris dat bevestigen? Deelt u de mening dat het begrip
“veroorloven” breder bezien dient te worden dan veroorloven in
financiële zin, en dat dus het achterwege laten van voldoende
duurzaamheidscriteria in het te voeren beleid heel wel een werkwijze zou
kunnen zijn die we ons “niet kunnen veroorloven” in grootheden die
meer waard zijn dan geld?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen toe naar een
samenleving waarin vervuilers moeten betalen voor de maatschappelijke
problemen die ze veroorzaken en waar een duurzame keuze wordt beloond
uit de opbrengst van die maatregelen. Het belasten van vervuilende
activiteiten is een makkelijke en zeer kosteffectieve manier om dit
vervuilende gedrag tegen te gaan, deelt de staatssecretaris die mening?
Kunt u aangeven waarom vervuilend gedrag ‘gesubsidieerd’ zou moeten
worden via het niet in rekening brengen van de daarmee samenhangende
maatschappelijke kosten?  Bent u bereid tot het instellen van een breed
externaliteitenonderzoek, om te bezien waar de overheid ten onrechte de
kosten van vervuilend, of ander gedrag met negatieve consequenties, voor
haar rekening neemt waar in principe de veroorzaker van die
externaliteiten geacht zou moeten worden de kosten daarvan voor eigen
rekening te nemen? Ter Haar toont in zijn essay “Nieuwe paden voor
vergroening” aan dat verdere groei van milieubelastingen een
substantiële bijdrage kan leveren aan het duurzaamheidsvraagstuk en
tegelijkertijd zo vormgegeven kan worden dat de stabiliteit voor de
schatkist niet in het geding is. Hij stelt dat milieubelastingen
efficiënt zijn als de heffingshoogte gelijk is aan de marginale
maatschappelijke kosten, kan de staatssecretaris deze stelling
bevestigen en onderschrijven? Tevens stelt Ter Haar dat het beprijzen
van maatschappelijke kosten, ongeacht de bereikte milieueffecten,
maatschappelijk efficiënt is omdat op die manier een juiste afweging
kan worden gemaakt door consumenten over de hoeveelheid te consumeren
milieuvervuilende goederen. Deelt de staatssecretaris deze mening? 

Voor het vergroenen van het belastingstelsel moeten er naar de mening
van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren twee zaken
geregeld worden. Ten eerste moeten energiebelasting en CO2 gerelateerde
belastingen in sectoren zoals verkeer, landbouw en gebouwde omgeving
verbreed en verhoogd worden, en ten tweede moeten niet duurzame fiscale
subsidies en kortingen afgeschaft worden.  

Belastingmix

De staatssecretaris stelt voor geleidelijk een uniforme btw-heffing in
te voeren, waardoor zaken als voedsel niet meer onder het 6%-tarief
zullen vallen. Dit zou gecompenseerd kunnen worden door een verlaging
van de belasting op inkomen. De leden van de fractie van de Partij voor
de Dieren hebben bij herhaling gepleit voor een verlaging van de
belasting op arbeid en een omgekeerd evenredige verhoging van de
belasting op grondstoffen, in het bijzonder milieubelastende
grondstoffen en kunnen dus voor een groot deel meegaan in de redenering
van de staatssecretaris. De leden van de fractie van de Partij voor de
Dieren menen echter dat een uniform tarief niet redelijk en niet
effectief zal zijn, maar dat het goed zou zijn om de voedingswaren die
een onevenredig hoog beslag op natuurlijke hulpbronnen leggen, wel onder
het hoge btw-tarief te plaatsen. Hiermee doelen deze leden in de eerste
plaats op producten als vlees, zuivel en eieren. Deze producten brengen
bij de productie ervan zeer veel milieuschade toe. Deze schade levert
een kostenpost op, die door de consumenten van deze producten opgebracht
zou kunnen en moeten worden. De werkelijke kosten van de productie van
ons voedsel moeten tot uitdrukking komen in de prijzen. Kan de
staatssecretaris in dit kader aangeven hoe hij de vettaks beoordeelt,
zoals die aan de orde is in landen als Denemarken, Roemenië, Spanje en
Canada ook in het licht van de visie van de  WHO op onverzadigde vetten,
EU subsidies en volksgezondheid? Deze leden pleiten daarnaast ook voor
het instellen van een klimaattaks. Het duurder maken van met name fout
vlees heeft twee doelstellingen. Ten eerste is er het punt van de
maatschappelijke kosten, die nu op de belastingbetaler worden
afgewenteld. In Nederland betalen wij onvrijwillig tussen de € 100 en
€ 120 per inwoner mee aan de maatschappelijke kosten die met de
veehouderij gepaard gaan. Dat zit in de beprijzing van de producten.
Verder blijkt uit onderzoek van CE Delft dat er duidelijk een
verandering in het koopgedrag van mensen optreedt bij een vermindering
van het prijsverschil tussen biologisch vlees en fout vlees. Als wij
biologisch vlees goedkoper maken, zou dat ten koste gaan van boeren,
natuur en milieu. Door juist het foute vlees duurder te maken, is het
makkelijker om over te schakelen op biologisch vlees. De echte prijs van
varkensvlees zal volgens het Instituut voor Milieuvraagstukken tot €
4,50 per kilo hoger moeten liggen dan nu het geval is, als wij de kosten
van negatieve externe neveneffecten zouden doorberekenen. Waarom laten
wij de vervuiler niet betalen, maar moet de burger de vervuiler
subsidiëren? Het punt is dat de maatschappelijke kosten integraal
onderdeel van de kostprijs gaan vormen, en niet langer gesubsidieerd
worden. Als de vervuilende component in producten een prijs krijgt,
neemt de vraag vanzelf af. Een simpele rekensom leert dat we in
Nederland € 3 miljard per jaar aan accijnzen zouden binnenhalen
wanneer we elke kg vlees met € 2 vleestaks belasten. Voor kaas, ook
zeer milieubelastend, geldt dat wanneer we € 2 heffen op elke kilo,
dat een accijnsopbrengst oplevert van meer dan een half miljard euro. Is
de staatssecretaris bekend met het artikel ‘Greenhouse gas taxes on
animal food products: Rationale, tax scheme and climate mitigation
effects’ van Wirsenius et al., waarin geconcludeerd wordt dat een
belasting op vlees en melk in de Europese Unie een daling van de
uitstoot van broeikasgassen van zeven procent kan bewerkstelligen? Een
belasting van € 60 per ton CO2 zou de consumptie van rundvlees met 15
procent kunnen verminderen, volgens hun schatting. De auteurs
concluderen tevens dat er door deze maatregel veel landbouwgrond
beschikbaar kan komen voor andere doelen, zoals de productie van
biomassa, wat tot een nog groter positief klimaateffect kan leiden.
Heeft dit kabinet de ambitie om de vleesconsumptie in Nederland te
verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de
beleidsinstrumenten? Heeft dit kabinet de ambitie om op Europees niveau
beleid te formuleren dat leidt tot een vermindering van de Europese
vleesconsumptie? Zo ja, wat vindt de staatssecretaris van het voorstel
van Wirsemius et al om een belasting van € 60 per ton CO2 te heffen? 

De staatssecretaris is voornemens de inkomsten die gegenereerd zouden
worden door een verhoging van het lage btw-tarief te gebruiken voor het
afschaffen van een aantal ‘kleine’ belastingen, zoals de
verpakkingsbelasting. Naar mening van de leden van de fractie van de
Partij voor de Dieren is dit niet logisch en niet constructief. De
verpakkingsbelasting maakt deel uit van de milieubelastingen die goed
gedrag aansporen, en is nodig in het verminderen van de druk op schaarse
grondstoffen en milieugebruiksruimte. Kunt u aangeven of en op welke
wijze de adviezen van de werkgroepen Brede Heroverweging in deze zin
zijn geïmplementeerd of zullen worden geïmplementeerd? De leden van de
fractie van de Partij voor de Dieren zien dat de wens tot
vereenvoudiging ook op andere manieren gerealiseerd kan worden,
bijvoorbeeld door het heffen van een algemene CO2-belasting. Hiermee
kunnen producten worden belast naar de mate waarin zij schade toebrengen
aan het klimaat. Ook de door deze leden voorgestelde belasting op vlees,
zuivel en eieren zou in een dergelijk systeem kunnen passen. Op deze
wijze kan Nederland een eigen klimaatbelasting invoeren. Naar mening van
de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hoeven de
administratieve lasten van een dergelijk systeem niet hoog te zijn en
kunnen zij ruimschoots gecompenseerd worden door de opbrengsten van een
dergelijke belasting, wat het systeem zeer efficiënt kan maken. Deelt
de staatssecretaris die mening? Zo nee, waarom niet? Andere lidstaten
hebben een dergelijk systeem al ingevoerd, of zijn voornemens dat te
doen. Kan de staatssecretaris aangeven welke ervaringen met het heffen
van CO2-belasting er zijn in de Europese Unie? Is hij bereid de
mogelijkheden voor het heffen van een CO2-belasting in kaart te brengen?
Is het de staatssecretaris bekend in hoeverre andere verdergaande
milieubelastingen zijn ingevoerd door andere lidstaten? Kan de
staatssecretaris een overzicht bieden van de milieubelastingen die
verschillende lidstaten opleggen, en daarbij ingaan op de verschillende
heffingsgrondslagen die daarbij mogelijk zijn, zoals het vetgehalte van
producten (Denemarken) en het CO2-gehalte van producten? 

De energiebelasting en de verschillende schijven die daarin gehanteerd
worden geven in feite korting aan de grootverbruikers, terwijl
huishoudens relatief veel belasting betalen over hun energieverbruik,
ongeacht of zij voor groene of voor grijze stroom kiezen. Naar mening
van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren levert dit
systeem veel te weinig prikkels op voor energiebesparing – vooral bij
de grote bedrijven- en voor keuze voor groene stroom – vooral bij de
huishoudens. Deze leden pleiten voor een verhoging van de
energiebelasting in de eerste schijf met 100% en voor het opheffen van
de korting op energiebelasting door de tweede schijf gelijk te stellen
aan de derde schijf. Deze leden menen dat hiermee een sterke prikkel
voor energie-efficiency wordt gegeven, en dat de Staat hiermee bijna
vijf miljard aan opbrengsten kan genereren, kan de staatssecretaris dat
bevestigen? Waarom wordt er niet voor gekozen deze simpele maar
effectieve maatregelen door te voeren? De staatssecretaris maakt in de
Fiscale agenda melding van het convenant dat is gesloten met de meest
energie-intensieve producenten om de energie-efficiency te verhogen,
waar dit lage energietarief deel van uitmaakt, maar hij vergeet naar
mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren daarbij
te vermelden dat de industrie zich niet aan haar afspraken heeft
gehouden en dat er van de beloofde energie-efficiëntieverbetering
weinig terecht is gekomen, kan de staatssecretaris dat bevestigen?
Tevens pleiten deze leden voor het differentiëren van de
energiebelasting voor huishoudens naar de productiewijze van de stroom
die wordt afgenomen. Grijze stroom wordt in dit systeem meer belast dan
groene stroom, waardoor een prikkel ontstaat voor de consument om een
duurzame keuze te maken. Welke effecten zou een dergelijke regeling
kunnen hebben naar mening van de staatssecretaris, zowel in termen van
inkomsten voor de staat als in termen van klimaateffect? Deelt de
staatssecretaris de mening dat dit systeem een belangrijke prikkel kan
zijn voor vergroening van onze energiehuishouding, en is hij bereid een
dergelijk systeem in te voeren? Zo nee, waarom niet? Is de
staatssecretaris bereid de particuliere opwekking van hernieuwbare
energie te stimuleren via een btw-vrijstelling en met een regeling
analoog aan de in Duitsland gehanteerde feed-in regeling? Zo ja, op
welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?

Naast het uitstoten van broeikasgassen, het vervuilen van bodem, lucht
en water en het gebruik van schaarse grondstoffen, is ook het gebruik
van ruimte (en dus het onttrekken van open ruimte) een externaliteit te
noemen die momenteel niet belast is. Dit, terwijl open ruimte in
Nederland een steeds schaarser goed wordt. Welvaartseconomisch kan deze
situatie rechtgetrokken worden door een heffing op het ontrekken van
ruimte, waarbij de hoogte van de heffing kan worden bepaald door de
maatschappelijke waarde van de verloren open ruimte, zo stelt ook Ter
Haar in zijn essay. Deelt de staatssecretaris de mening dat open ruimte
een publiek goed is, en dat het onttrekken van deze open ruimte belast
zou moeten worden? Een dergelijke belasting kan naar schatting € 3,7
miljard aan inkomsten voor de Staat genereren, kan de staatssecretaris
dat bevestigen? Is hij bereid een dergelijke maatregel in te voeren? Zo
nee, waarom niet?  

Op dit moment kent ons belastingstelsel meerdere fiscale regelingen die
een negatief effect op het milieu hebben. Enkele voorbeelden hiervan
zijn verlaagde tarieven voor energiebelasting voor de glastuinbouw,
vrijstellingen en kortingen op brandstofaccijnzen (o.a. luchtvaart,
scheepvaart, (rode) diesel, LPG), laag btw-tarief voor vlees en
sierteeltproducten etc., en de vrijstelling van een kolenbelasting. Kan
de staatssecretaris bevestigen dat er in Nederland 41 off-budget
regelingen bestaan waarbij het gebruik van fossiele brandstoffen wordt
gestimuleerd met nadelige gevolgen voor milieu en klimaat? Zo ja, om
welke regelingen gaat het? Zo nee, hoeveel van dergelijke regelingen
kent Nederland dan wel? Is het waar dat het daarbij om circa € 7,5
miljard aan steunmaatregelen per jaar en een uitstoot van 6 Mton aan
broeikasgassen gaat? Deelt de staatssecretaris de mening dat het
wegnemen van deze niet duurzame subsidies een onlosmakelijk onderdeel is
van de vergroening van het belastingstelsel en het duurzaamheidbeleid
zou moeten zijn, en is hij bereid vergaande stappen te nemen om deze
onduurzame prikkels weg te nemen? Kan de staatssecretaris een overzicht
geven van de Nederlandse kosten van de fiscale stimuleringen die een
negatief effect hebben op het milieu, en daarbij in ieder geval ingaan
op de genoemde voorbeelden van deze regelingen? Deelt de
staatssecretaris de mening dat het wegnemen van deze subsidies de
administratieve lasten vermindert, bijdraagt aan een eenvoudiger
belastingstelsel en fraude tegengaat? 

Om de landbouw en de chemische industrie meer prikkels te geven om te
verduurzamen, en om de schaarse grondstoffen beter te waarderen, is het
naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren
raadzaam een aantal extra prikkels in te bouwen in het fiscale systeem.
Het gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest zou naar mening van
deze leden zwaarder belast moeten worden. De negatieve effecten van deze
inputs in de landbouw zijn zeer groot terwijl de prijzen van deze
producten onwerkelijk laag zijn. Welke mogelijkheden zijn er om hier
extra belastingen op te heffen, en welke mogelijkheden zou het instellen
van een CO2-belasting hiervoor bieden? Is de staatssecretaris bereid dit
te onderzoeken? Ook het gebruik van fosfaat, in kunstmest en veevoer,
moet drastisch verminderd worden. Fosfaat is een eindige maar onmisbare
grondstof, waar veel zuiniger mee om gegaan zou moeten worden, deelt de
staatssecretaris die mening? Er is gepleit voor een internationale
fosfaatheffing, de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren
zien daar eveneens mogelijkheden voor. Is de staatssecretaris bereid
zich internationaal in te zetten voor het instellen van een dergelijke
heffing? Zo nee, waarom niet? 

In Europees verband wordt er gelukkig steeds meer nagedacht over een
vergroening van het belastingstelsel, zo concluderen de leden van de
fractie van de Partij voor de Dieren. De Europese Commissie zou
voorstellen in voorbereiding hebben om de energiebelasting te hervormen,
die ook gevolgen zouden hebben voor bijvoorbeeld de vrijstelling van
rode diesel en de lage belasting van kolen, kan de staatssecretaris dat
bevestigen? Wat is de stand van zaken van dit voortstel, wat is de
Nederlandse beoordeling hiervan en welke consequenties zal dit voorstel
hebben voor het Nederlandse belastingstelsel? 

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het
belangrijk dat de Europese Unie en Nederland mogelijkheden hebben eisen
te stellen aan producten die uit derde landen worden geïmporteerd. Vaak
wordt de milieuschade van productie elders in zijn geheel afgewenteld op
de maatschappij en het ecosysteem daar. Omdat deze producenten tevens
vaak aan veel minder strenge eisen moeten voldoen dan Europese
producenten, hebben zij een flink concurrentievoordeel. “Border tax
adjustments” kunnen dit nadeel voor Europese producenten opheffen en
tegelijkertijd een stimulans bieden voor milieu- en diervriendelijker
productie in deze derde landen. Kan de staatssecretaris nader op dit
instrument ingaan, en op de voor- en nadelen die hij ziet aan een
dergelijk systeem? Deelt de staatssecretaris de mening dat het instellen
van dit systeem grote voordelen kan bieden, en is hij bereid voorstellen
uit te werken hieromtrent? Joseph Stiglitz is een warm voorstander van
dit systeem, is de staatssecretaris bereid in contact met hem te treden
over de mogelijkheden die zowel Nederland als de Europese Unie heeft om
op deze wijze bij te dragen aan de wereldwijde verduurzaming van
productie? Zo nee, waarom niet?  

Kan de staatssecretaris ten slotte een eerste analyse geven van de
vastgestelde en te verwachten kwantitatieve en kwalitatieve effecten van
de versobering van de vrijstellingsregeling voor Groenfondsen, in termen
van deelname en van beschikbaarheid van investeringsbudget voor groene
investeringen? Kan de staatssecretaris ook aangeven in hoeverre deze
geconstateerde en te verwachten effecten overeenstemmen met de
verwachtingen die bij invoering van de versobering leefden?

II Reactie van de staatssecretaris

  32500 XV 50.  

 Zie doorvoor pagina 31 van het rapport van de Studiecommissie
Belastingstelsel 

 32 740–2 Verslag van een rondetafelgesprek over een leefvormneutraal
belastingstelsel

 32128-40. Motie van de leden Koşer Kaya (D66), Tang (PvdA) , Sap
(GroenLinks) en Remkes (VVD) over het onderzoeken van de mogelijkheden
om het belastingstelsel leefvormneutraal te maken.

 32128-41. Motie van de leden Omtzigt (CDA), Tang (PvdA) en Cramer
(ChristenUnie) over het wegnemen van de trouwtaks en de scheidingsbonus.


 Aanhangsel van de Handelingen 2009 – 2010 (149, 150 en 528)

 Prof. dr. E. Dijkgraaf, drs. W. Koolmees en dr. P. H. Omtzigt, Maak
belastingen leefvormneutraal, Reformatorisch Dagblad 9 februari 2011,  
HYPERLINK
"http://www.refdag.nl/opinie/maak_belastingen_leefvormneutraal_1_533110"
 http://www.refdag.nl/opinie/maak_belastingen_leefvormneutraal_1_533110 


 Gubbels, N.C.G. (2011) Samenlevingsverbanden in de inkomstenbelasting
en de schenk- en erfbelasting

 Gubbels, N.C.G. (2011) Samenlevingsverbanden in de inkomstenbelasting
en de schenk- en erfbelasting

 Teunissen, J.M.H.F., Weekblad Fiscaal Recht 2010/674, Vrijheid,
gelijkheid en belastingen,  HYPERLINK
"http://srv-hrl-107v.web.pwo.ou.nl/Docs/Faculteiten/RW/teunissen_aanrech
tsubsidie.pdf"
http://srv-hrl-107v.web.pwo.ou.nl/Docs/Faculteiten/RW/teunissen_aanrecht
subsidie.pdf , Pag. 678 

 Vlg. Gubbels, N.C.G. (2011) Samenlevingsverbanden in de
inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting

 Stevens, L.G.M. (2006), Fiscaal gezinsbeleid (afscheidscollege) Erasmus
Universiteit   HYPERLINK
"http://publishing.eur.nl/ir/repub/asset/8171/afscheidscollege1.pdf" 
http://publishing.eur.nl/ir/repub/asset/8171/afscheidscollege1.pdf  

 Position paper prof. dr. L. Borghans (2011) voor rondetafelgesprek
leefvormneutraal belastingstelsel

 26727-3, MvT Wet IB 2001. Zie ook de artikelsgewijze toelichting
artikel 8.1.7: De heffingskortingen komen in de plaats van de
belastingvrije som van artikel 53 Wet op de inkomstenbelasting 1964.

 HR 16 november 2007, nr. 43 084,  HYPERLINK
"http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AY9475"
www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AY9475  

 32 740 - 2 Verslag van een rondetafelgesprek, vastgesteld op 21 maart
2011. Prof. dr. L.G.M. Stevens: “Dat blijkt ook wel omdat het in de
praktijk heel simpel te omzeilen is. De gezinnen met een hoog inkomen,
met veel inkomen uit vermogen, omzeilen dit moeiteloos. Zij rekenen dit
inkomen uit vermogen toe aan de minstverdienende partner en hebben zo
geen last van de korting op de aanrechtsubsidie. Dat is heel
onrechtvaardig. Bovendien zien we dat het beoogde participatie-effect
niet wordt bereikt. Dan moeten we het niet doen.” 

Prof.mr. J.M.H.F Teunissen: „Het woord aanrechtsubsidie is een
«onwoord». (…) Het bedrag van de overdraagbare heffingskorting kan
nooit hoger zijn dan het bedrag dat in totaal aan belastingen moet
worden betaald na aftrek van de andere heffingskortingen. Het is dus een
sigaar uit eigen doos. Voor de primaire levensbehoeften van een
huishouden maakt het niets uit of er een of twee bronnen zijn voor dat
gezinsinkomen. (…) Door die korting af te schaffen zegt men dus
eigenlijk dat mensen die geen betaalde arbeid verrichten geen aanspraak
maken op bescherming van hun sociale bestaansminimum. Dat is nogal een
uitspraak. Ik vind het ook de meest treurige beslissing van de wetgever
van de afgelopen jaren.”

 Position paper dr. H.A. Pott-Buter voor rondetafelgesprek
leefvormneutraal belastingstelsel

 Position paper prof. dr. L.G.M. Stevens voor rondetafelgesprek
leefvormneutraal belastingstelsel

 Position paper dr. H.A. Pott-Buter voor rondetafelgesprek
leefvormneutraal belastingstelsel

 H.A. Pott-Buter, Afbouw Algemene heffingskorting mist doel, In: ESB, 92
(2007) 4522 (16 nov), p. 686-687 

 Hellendoorn, M. (2010), Kostwinners en verliezers. De consequenties van
individualisering van inkomensvorming voor de economische positie van
vrouwen (1950-1990); een sociologische analyse

 Position paper prof. dr. L.G.M. Stevens voor rondetafelgesprek
leefvormneutraal belastingstelsel

 Position paper prof. dr. L.G.M. Stevens voor rondetafelgesprek
leefvormneutraal belastingstelsel

 Caminada, C.L.J. (2007), Tijdschrift voor Openbare Financien,
Inkomensbeleid 	  HYPERLINK
"http://wimdreesstichting.nl/page/downloads/TvOF_2007_-_n1_-_art8.pdf" 
http://wimdreesstichting.nl/page/downloads/TvOF_2007_-_n1_-_art8.pdf  

 Borghans, L. (2009), TPE, Grenzen aan fiscaal stimuleren van
arbeidsparticipatie,   HYPERLINK
"http://www.tpedigitaal.nl/assets/static/9_-2-2009.pdf" 
http://www.tpedigitaal.nl/assets/static/9_-2-2009.pdf .

 Zie onder andere Belastingplan 2008, 31205-3, toelichting bij
inkomensafhankelijkheid combinatiekorting

 motie-Van der Vlies over uitzonderingen op de beperking van de algemene
heffingskorting (31200-XV, nr. 53);

 Zie onder andereC.L.J. (2007), Tijdschrift voor Openbare Financien,
Inkomensbeleid,   HYPERLINK
"http://wimdreesstichting.nl/page/downloads/TvOF_2007_-_n1_-_art8.pdf" 
http://wimdreesstichting.nl/page/downloads/TvOF_2007_-_n1_-_art8.pdf  en
position paper bij rapport Studiecommissie Belastingstelsel, C.A. de Kam
en C.L.J. Caminada: Belastingen als instrument voor inkomenspolitiek

 Jacobs, B. Een economische analyse van een optimamooal belastingstelsel
voor Nederland, in: Advies studiecommissie Belastingstelsel

 Stevens, L.G.M. (2006), Fiscaal gezinsbeleid (afscheidscollege) Erasmus
Universiteit,   HYPERLINK
"http://publishing.eur.nl/ir/repub/asset/8171/afscheidscollege1.pdf" 
http://publishing.eur.nl/ir/repub/asset/8171/afscheidscollege1.pdf  

 Prof. dr. K. Tijdens, oratie ‘Een wereld van verschil’  HYPERLINK
"http://www.iiav.nl/epublications/2006/wereld_van_verschil.pdf"
http://www.iiav.nl/epublications/2006/wereld_van_verschil.pdf  

 SCP (2010), Het werken waard: Het arbeidsaanbod van laagopgeleide
vrouwen vanuit een economisch en sociologisch perspectief, proefschrift
dr. M. Cloin,   HYPERLINK
"http://www.scp.nl/dsresource?objectid=26391&type=org" 
http://www.scp.nl/dsresource?objectid=26391&type=org  

 Stevens, L.G.M. (2006), Fiscaal gezinsbeleid (afscheidscollege) Erasmus
Universiteit, pag. 4

 R.A. de Mooij en L.G.M. Stevens, Fiscaal-economische uitdagingen voor
een volgend kabinet, WFR 2006/6662.

 Handelingen belastingplan 2011

 M. van de Velde (2011), Van vereffening naar verdeling: eigendom en
belasting in liberaal perspectief. In: Eerlijk is eerlijk; Wat een
liberaal van de staat mag verwachten en van zichzelf moet vergen. 

 Stenografisch verslag debat in de Tweede Kamer 7 november 2007: 29.

 Hellendoorn, M (2010), Kostwinners en verliezers, De consequenties van
individualisering van inkomensvorming voor de economische positie van
vrouwen (1950-1990), een sociologische analyse 

 Hellendoorn, M (2010), Kostwinners en verliezers, De consequenties van
individualisering van inkomensvorming voor de economische positie van
vrouwen (1950-1990), een sociologische analyse  HYPERLINK
"http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/15676/5/9228.pdf"
http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/15676/5/9228.pdf  

 Stevens, L.G.M. (2006), Fiscaal gezinsbeleid (afscheidscollege) Erasmus
Universiteit

 Jannes de Vries en Francis van der Mooren, CBS (2010), Mantelzorgers op
de arbeidsmarkt;  HYPERLINK
"http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/5C36D191-CDFF-4F46-B1D9-241A6573AAEE/0/2
010k3v4p49art.pdf"
http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/5C36D191-CDFF-4F46-B1D9-241A6573AAEE/0/20
10k3v4p49art.pdf  

 Mezzo (2010), Informele zorg in Nederland in cijfers,   HYPERLINK
"http://www.mezzo.nl/php/bibliotheek/download.php?id=2927&bestand=inform
elezorg_cijfers_in_Ned.pdf" 
http://www.mezzo.nl/php/bibliotheek/download.php?id=2927&bestand=informe
lezorg_cijfers_in_Ned.pdf  

 Bron: ‘Op weg met de WMO’, SCP 2010,   HYPERLINK
"http://www.scp.nl/dsresource?objectid=28209&type=org" 
http://www.scp.nl/dsresource?objectid=28209&type=org  

 Algemene Financiële beschouwingen, 2010. 

 Sadiraj, Oudijk, Van Kempen en Stevens (2011), De opmars van het PGB in
nationaal en internationaal perspectief, SCP,   HYPERLINK
"http://www.scp.nl/dsresource?objectid=28209&type=org" 
http://www.scp.nl/dsresource?objectid=28209&type=org  

 Hellendoorn, M (2010), Kostwinners en verliezers, De consequenties van
individualisering van inkomensvorming voor de economische positie van
vrouwen (1950-1990), een sociologische analyse   HYPERLINK
"http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/15676/5/9228.pdf" 
http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/15676/5/9228.pdf , pagina 302

  Borghans, L. (2009), TPE, Grenzen aan fiscaal stimuleren van
arbeidsparticipatie,   HYPERLINK
"http://www.tpedigitaal.nl/assets/static/9_-2-2009.pdf" 
http://www.tpedigitaal.nl/assets/static/9_-2-2009.pdf .

 Position paper dr. H.A. Pott-Buter voor rondetafelgesprek
leefvormneutraal belastingstelsel

 Bovenberg, A.L., Stevens, L.G.M., Het fiscale stelsel van de toekomst:
eenvoud, neutraliteit en draagkracht, In: Advies Studiecommissie
Belastingstelsel

 Zie voor de uitwerking onder andere diverse publicaties prof. dr.
L.G.M. Stevens

 http://www.telegraaf.nl/binnenland/1748755/__Groenrechtse_koers_VVD__.h
tml

 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011
/05/13/brief-uitvoering-motie-koffeman.html

 Nieuwe paden voor Vergroening Essay t.b.v. “Studiecommissie
Belastingstelsel” Bernard ter Haar, 22 december 2009  HYPERLINK
"https://minfin.nl/dsresource?objectid=77639&type=org"
https://minfin.nl/dsresource?objectid=77639&type=org  

 http://www.cafebabel.co.uk/article/32287/fat-tax-citiens-spain-denmark-
romania-healthy-food.html

 http://www.who.int/bulletin/volumes/86/7/08-053728/en/

 Stefan Wirsenius, Fredrik Hedenus, Kristina Mohlin, 2011. Greenhouse
gas taxes on animal food products: Rationale, tax scheme and climate
mitigation effects . in Climatic Change 

 PAGE    

 PAGE   56