[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota van toelichting bij de Euromediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitische Koninkrijk Jordanië, anderzijds

Bijlage

Nummer: 2011D29557, datum: 2011-06-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Euromediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitische Koninkrijk Jordanië, anderzijds (2011D29555)

Preview document (🔗 origineel)


Euromediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar
lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitische Koninkrijk Jordanië,
anderzijds; Brussel, 15 december 2010 (Trb. 2011, 29)

1. Inleiding

De luchtvaartrelatie tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het
Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië is geregeld in de op 24 augustus 1961
te Amman tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het
Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië en de Regering van het Koninkrijk der
Nederlanden voor de instelling en het onderhouden van geregelde
luchtdiensten tussen en via hun onderscheidene grondgebieden (Trb.
1961,118). De onderhavige Euromediterrane Overeenkomst tussen de
Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitische
Koninkrijk Jordanië, anderzijds (hierna: “de Overeenkomst”)
vervangt het bestaande bilaterale regime tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, alsmede de overige
bestaande bilaterale overeenkomsten tussen andere lidstaten van de
Europese Unie en Jordanië.

De Overeenkomst vindt haar oorsprong in het door de Europese Commissie
van de Raad op 30 november 2007 van de lidstaten verkregen mandaat om
onderhandelingen te openen met  Jordanië over een Europees-mediterrane
overeenkomst inzake luchtvervoer. Naar aanleiding van de uitspraak van
het Europese Hof van Justitie op 5 november 2002 in de zaken
Commissie/Verenigd Koninkrijk (C-466/98), Commissie/Denemarken
(C-467/98), Commissie/Zweden (C-468/98), Commissie/Finland (C-469/98),
Commissie/België (C-471/98), Commissie/Luxemburg (C-472/98),
Commissie/Oostenrijk (C-475/98) en Commissie/Duitsland (C-476/98) is
gebleken dat de Europese Commissie een aantal exclusieve bevoegdheden
heeft met betrekking tot het externe luchtvaartbeleid. 

Op basis van deze bevoegdheden heeft de Europese Commissie in haar
mededeling “Een luchtvaartbeleid van de Gemeenschap ten aanzien van
haar buren” (COM (2004) 74 definitief) voorgesteld om op basis van
euromediterrane luchtvaartovereenkomsten, met de mediterrane partners
die betrokken zijn bij het Barcelona-proces, onderhandelingen aan te
gaan betreffende liberalisering van de luchtvaartmarkt tussen de
Europese Unie en de euro-mediterrane landen, waaronder Jordanië. 

2. De Overeenkomst

Met het tot stand gebrachte regime van een Open Aviation Area is het
onder nadere voorwaarden aan Jordaanse luchtvaartmaatschappijen
toegestaan om naar iedere plaats binnen de Europese Unie en aan
luchtvaartmaatschappijen van de Europese Unie om naar iedere plaats
binnen Jordanië te opereren. Met deze belangrijke uitbreiding van de
wederzijdse markttoegang wordt beoogd de concurrentie tussen de
Jordaanse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens en die van de Europese
Unie te versterken. 

Tegelijkertijd dient een geliberaliseerde overeenkomst de belangen van
consumenten en de luchtvaartsector en haar werknemers. 

Bij de Overeenkomst zijn afspraken gemaakt over een stapsgewijze
invoering van het volledige pakket aan verkeersrechten en mogelijkheden
voor eigendom van en zeggenschap over de luchtvaartmaatschappijen van
beide partijen (bijlage II bij de Overeenkomst). Naarmate de nationale
wetten en regels van Jordanië meer in overeenstemming worden gebracht
met de geldende wet- en regelgeving binnen de Europese Unie, worden er
meer verkeersrechten vrijgegeven totdat de Open Aviation Area volledig
gerealiseerd is, inclusief vrijgave van alle verkeersrechten. 

In de Overeenkomst wordt reeds uitgegaan van een volledige Open Aviation
Area en mogelijkheden voor volledige eigendom van en zeggenschap over
luchtvaartmaatschappijen van de andere partij. Hierdoor zijn te zijner
tijd nieuwe onderhandelingen overbodig om de Open Aviation Area te
realiseren.

De Overeenkomst brengt niet alleen een Open Aviation Area tot stand,
maar vormt ook een belangrijke basis voor harmonisatie tussen de
Europese Unie en haar lidstaten en Jordanië op verschillende terreinen
van de luchtvaart die door de Overeenkomst bestreken worden zoals
mededinging, veiligheid, beveiliging, milieu en consumentenbescherming.

Voor Nederland en de Nederlandse luchtvaartsector is de Overeenkomst van
belang omdat Jordanië voor de Nederlandse luchtvaart in het verleden
een redelijk gesloten markt was, die zich kenmerkte door een aantal
restricties op het gebied van frequenties en capaciteit. De Overeenkomst
biedt de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen meer mogelijkheden op het
gebied van beschikbare frequenties en toegestane bestemmingen. De
bilateraal afgesproken punten voor Jordanië c.q. voor Nederland blijven
gehandhaafd en worden in beginsel niet aangetast door de Overeenkomst,
conform zijn artikel 25, eerste lid.

De Overeenkomst wijkt inhoudelijk niet af van de standaardtekst van
zogenaamde “gemengde” Europese luchtvaartverdragen met derde landen.


3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 stelt dat de toegestane verkeersrechten voor het verrichten
van luchtvervoer van luchtvaartmaatschappijen van beide partijen het
recht omvatten van overvlucht en van landing voor andere dan
verkeersdoeleinden en het recht om op het grondgebied van de andere
partij te landen voor het, afzonderlijk of gecombineerd, ophalen of
afzetten van passagiers en bagage, inclusief post. Deze laatste
verkeersrechten zijn gekoppeld aan de in bijlage II opgenomen
overgangsbepalingen die zien op de overeenstemming van de Jordaanse
wet-en regelgeving met de wet- en regelgeving van de Europese Unie.

Tot het ogenblik waarop het Gemengd Comité het harmonisatieproces heeft
geëvalueerd en goedgekeurd, hebben Jordaanse luchtvaartmaatschappijen
niet het recht om rechten van de vijfde vrijheid uit te oefenen, ook
niet tussen punten op het grondgebied van de Europese Unie. Alle
verkeersrechten die al uit hoofde van een van de bilaterale
overeenkomsten tussen Jordanië en de lidstaten van de Europese Unie
zijn verleend, mogen verder worden uitgeoefend zolang geen onderscheid
wordt gemaakt tussen luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Unie op
basis van nationaliteit. Deze evaluatie wordt uitgevoerd op de vroegste
van de volgende twee data: (i) de datum waarop Jordanië het Gemengd
Comité ervan in kennis stelt dat het op bijlage III van deze
Overeenkomst gebaseerde harmoniseringsproces is voltooid, of (ii) een
jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst.

Tevens zullen uiterlijk vanaf 1 januari 2016 alle
luchtvaartmaatschappijen van beide

partijen het bij artikel 8, onderdeel a), punt (i), verleende recht tot
zelfafhandeling genieten op Queen Alia International Airport. 

In artikel 3 zijn de afspraken met betrekking tot aanwijzing en
vergunning vastgelegd. Aanvragen van luchtvaartmaatschappijen voor
vergunningen om op grond van de Overeenkomst te mogen opereren worden
ingewilligd op voorwaarde dat voldaan wordt aan de desbetreffende wetten
en regels voor de uitgifte van vergunningen en toelatingen. 

Verder dient in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit Jordanië
de effectieve zeggenschap over de luchtvaartmaatschappij te berusten bij
onderdanen van een van de partijen, de luchtvaartmaatschappij een
Jordaanse vergunning te hebben en het hoofdkantoor in Jordanië
gevestigd te zijn. In het geval van een luchtvaartmaatschappij uit een
lidstaat van de Europese Unie dient de effectieve zeggenschap te
berusten bij onderdanen van een van de partijen, IJsland, Liechtenstein,
Noorwegen of Zwitserland, de luchtvaartmaatschappij over een vergunning
van de EU te beschikken en het hoofdkantoor in een lidstaat gevestigd te
zijn.

De bepalingen inzake veiligheid (artikel 13) en beveiliging (artikel 14)
worden onverkort gehandhaafd en toegepast bij de verlening van
vergunningen. Indien niet aan de vereisten voor vergunningverlening
voldaan wordt, kan de vergunning worden ingetrokken (artikel 4).

Onderdanen van beide partijen mogen volledige eigendom verkrijgen van
luchtvaartmaatschappijen van de andere partij voor zover de voorwaarden
bij de Overeenkomst worden nageleefd (artikel 5).

De commerciële aangelegenheden van luchtvaartmaatschappijen van
partijen omvatten onder andere het recht om op elkaars grondgebied
kantoren te vestigen voor promotie en verkoop van luchtvervoer, het
recht op eigen grondafhandeling, alsmede het recht op het sluiten van
samenwerkingsregelingen met andere luchtvaartmaatschappijen (artikel 8).


De Overeenkomst bevat verder bepalingen over mededinging (artikel 7),
douanerechten en –heffingen (artikel 9), prijsstelling (artikel 11),
statistieken (artikel 12), consumentenbelangen (artikel 17),
gebruiksheffingen op luchthavens, luchthavenvoorzieningen en –diensten
(artikel 10), luchtverkeersbeheer (artikel 15), milieu (artikel 16) en
sociale kwesties (artikel 19). 

Ter evaluatie van de tenuitvoerlegging alsmede interpretatie van de
Overeenkomst (artikel 20) is een Gemengd Comité ingesteld dat minstens
eenmaal per jaar bijeenkomt en op basis van consensus werkt (artikel
21). Met de instelling van het Gemengd Comité wordt tevens beoogd
informatie uit te wisselen over nieuwe wet- en regelgevende
initiatieven.  

De Overeenkomst voorziet tevens in de mogelijkheid van arbitrage
(artikel 22) en het wijzigingen van de Overeenkomst (artikel 26).
Daarnaast zijn afspraken over het beëindigen van de Overeenkomst
vastgelegd (artikel 27).

Ten slotte wordt het verband tussen de Overeenkomst en de reeds
bestaande bilaterale overeenkomsten tussen Jordanië en de lidstaten van
de EU behandeld, evenals de relatie met besluiten van internationale
organisaties, met name van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie
(artikel 25).

4. Bijlagen

De vier bijlagen vormen een integrerend onderdeel van de Overeenkomst.
Bijlage I specificeert de overeengekomen diensten en routes. Bijlage II
beschrijft het stappenplan waarbij de beschikbaarheid van rechten wordt
gekoppeld aan de mate van overeenstemming van de Jordaanse wet- en
regelgeving met de in de Europese Unie geldende wet- en regelgeving op
het gebied van burgerluchtvaart. Bijlage III geeft een opsomming van de
huidige geldende wet- en regelgeving in de Europese Unie op het gebied
van veiligheid, beveiliging, luchtverkeersbeheer, milieu,
consumentenbescherming en geautomatiseerde boekingssystemen. Bijlage IV
vermeldt de landen behorende tot de Europese Gemeenschappelijke
Luchtvaartuimte die geen lidstaat zijn van de Europese Unie.

De bijlagen zijn aan te merken als uitvoerend van aard. Verdragen tot
wijziging van de bijlagen behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f,
van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire
goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht terzake
voorbehouden.  

5. Voorlopige toepassing

De Overeenkomst zal voorlopig worden toegepast overeenkomstig de interne
wetgeving van de partijen vanaf de eerste dag van de maand volgende op
de datum van de laatste nota waarbij de partijen elkaar in kennis hebben
gesteld van de nationale procedures voor de voorlopige toepassing van de
Overeenkomst, of, indien die datum eerder is, 12 maanden na
ondertekening van het verdrag, voor zover aan de interne vereisten van
partijen daarvoor is voldaan (artikel 29, tweede lid). Deze voorlopige
toepassing is in het belang van alle partijen in verband met de
verruiming van de luchtvaartbetrekkingen tussen de lidstaten van de
Europese Unie en Jordanië. Verder bevordert de voorlopige toepassing
o.a. dat lijndiensten worden verricht op basis van de bepalingen inzake
de luchtvaartveiligheid en van de milieubepalingen.     

Voor Nederland zal een verklaring van voorlopige toepassing worden
afgelegd, zodra ook andere staten die afleggen.

6. Koninkrijkspositie

De onderhavige Overeenkomst geldt alleen voor het gebied waarop het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is.
De Overeenkomst zal dan ook voor wat het Koninkrijk betreft, evenals het
bilaterale verdrag van 24 augustus 1961, alleen voor het Europese deel
van Nederland gelden. 

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

. 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele
aard bevat (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad
van State).