[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Energierapport 2011

Bijlage

Nummer: 2011D30860, datum: 2011-06-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Energierapport 2011 (2011D30859)

Preview document (šŸ”— origineel)


Energierapport 2011

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie

  TIME \@ "dddd d MMMM yyyy"  vrijdag 10 juni 2011 

Executive Summary

De energiehuishouding moet duurzamer en minder afhankelijk worden van
schaarser wordende fossiele brandstoffen. Daarbij moeten we meer
profiteren van onze sterke energiesector. Energie is een noodzakelijke
voorwaarde voor het functioneren van de economie. Afnemers moeten kunnen
rekenen op betrouwbare energie tegen concurrerende prijzen. Om dat te
behouden zijn alle veilige en betrouwbare energie-opties hard nodig,
grijs en groen. Op de langere termijn is een realistische overgang naar
een duurzame energiehuishouding nodig met het oog op het klimaat en de
afnemende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. Dit vraagt om een
internationale economische aanpak om bedrijven en burgers niet onnodig
met hoge kosten op te zadelen. Nieuw in het energiebeleid is dat het
kabinet wil profiteren van de kracht van de Nederlandse energiesector.
Dat levert groei, banen en inkomsten op.

De kern van het energiebeleid is:

De overgang naar een schonere energievoorziening. 

Het bereiken van een CO2-arme economie in 2050. Daarvoor is een
internationale klimaataanpak de enige route en is een transitie naar een
duurzame energiehuishouding nodig. 

Economisch perspectief energiesector.

De transitie moet goed zijn voor de Nederlandse economie. In de visie
van het kabinet is het niet groen Ć³f groei, maar groen Ć©n groei. Het
kabinet wil inspelen op de kracht van de energiesector en die verder
vergroten door samen te werken met ondernemers en onderzoekers aan
nieuwe energietechnieken. Alleen dan kan Nederland hernieuwbare energie
verder ontwikkelen en zich internationaal blijven onderscheiden als
energieland. Dat levert groei, inkomsten en banen op.

Zorgen voor een betrouwbare energievoorziening. 

Het kabinet streeft naar een evenwichtige mix van groene en grijze
energie uit binnen- en buitenland. De realiteit is dat Europa voorlopig
afhankelijk blijft van fossiele brandstoffen. Gas biedt flexibele
reservecapaciteit bij een groot aandeel hernieuwbare energie en door te
investeren in CCS-technologie wordt fossiele energie schoner. Dat is ook
belangrijk voor de Nederlandse economie. Juist Nederland kan daarvan
profiteren, als gasland en wereldwijde koploper op het gebied van CCS.
Ook kernenergie is nodig. Kernenergie draagt bij aan de diversificatie
van energiebronnen en leidt niet tot uitstoot van CO2.

Om de ambities van het kabinet te behalen is modern energiebeleid nodig.
Een meer zakelijke en realistische benadering. Het kabinet kiest voor
een heldere internationale en economische insteek met vijf speerpunten:

1. Een modern industriebeleid 

Nederland beschikt over een sterke innovatieve energiesector. Het
kabinet wil de concurrentiekracht van de energiesector verder
versterken. Dit is goed voor de Nederlandse economie en draagt daarmee
bij aan het economisch herstel. Het kabinet heeft energie daarom
aangemerkt als economische topsector. De aanpak richt zich zowel op
groeneĀ als op grijze energie. 

Op het gebied van groene energie is de aanpak gericht op het ontwikkelen
en het rendabel maken van hernieuwbare energietechnologieƫn. Innovatie
is noodzakelijk om hernieuwbare energie concurrerend te maken. Bedrijven
kunnen profiteren door deze technieken te verkopen in binnen- en
buitenland. Daarmee wordt de nadruk verlegd van het bevorderen van
hernieuwbare energie via dure en ineffectieve exploitatiesubsidies voor
technieken die nog niet rendabel zijn, naar het bevorderen van
innovatie.

Op het gebied van fossiele energie is de aanpak gericht op het benutten
van de bijzondere positie van Nederland als gasland. Het kabinet ziet
voor gas als flexibele, relatief schone en ruim voorradige energiebron
een belangrijke rol weggelegd in de toekomstige energievoorziening.
Nederland beschikt over ruime gasvoorraden, een hoogwaardige
infrastructuur en veel expertise en kennis op het gebied van gas. Het
kabinet wil deze positie verzilveren door Nederland te positioneren als
gasrotonde van (Noordwest) Europa. Dit levert niet alleen bedrijvigheid
en banen op, maar versterkt ook de leveringszekerheid.

2. Uitbreiden van het aandeel hernieuwbare energie

Het is duidelijk dat hernieuwbare energie een onmisbaar
onderdeelĀ uitmaakt van de toekomst. Investeren in een duurzame
energiehuishouding loont, omdat de uiteindelijke maatschappelijke baten
groter zijn dan de maatschappelijke kosten. Voorwaarde is wel dat het
verduurzamen van de energiehuishouding op een economisch verstandige
manier gebeurt: het bevorderen van het gebruik van technieken die bijna
rendabel zijn en innovatiebeleid voor andere technieken. De economische
crisis heeft de noodzaak hiertoe extra onderstreept. EenĀ overhaaste
uitrol van hernieuwbare energie leidt tot onnodig hoge maatschappelijke
kosten.

Het kabinet voert daarom een tweesporen beleid:

Lange termijn

De lange termijn aanpak staat in het teken van bevordering van de
innovatie, zodat hernieuwbare energie op termijn kan concurreren met
grijze energie.Ā Hernieuwbare energie moet een normaal onderdeel worden
van de Europese interne energiemarkt. In Europa pleit het kabinet dan
ook voor het creƫren van een echte interne markt voor hernieuwbare
energie.

Korte termijn

Het aandeel hernieuwbare energie bedraagt in 2010 4% van het nationale
energieverbruik. De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is
voor Nederland 14% in 2020.Ā Om dit doel te bereiken zijn forse
investeringen nodig.Ā Het kabinet besteedt vanaf 2015 jaarlijks EUR 1.4
miljard aan het stimuleren van de productie van hernieuwbare energie.
Het kabinet zet daarmee een flinke stapĀ richting het behalen van de
doelstelling in 2020.

Om de doelstelling te halen is echter meer nodig. Daarom wil dit kabinet
in aanvulling op de SDE+ het bij- en meestoken van biomassa in
kolencentrales gaan verplichten. Over de vormgeving vindt overleg plaats
met de energiesector. Tevens is het kabinet bereid om uitzicht te bieden
op de invoering van een leveranciersverplichting, onder een aantal
stringente voorwaarden: 

Er moet voldoende productie van hernieuwbare energie in Nederland
plaatsvinden voor een liquide markt. Daarvoor moet het bij- en meestoken
van biomassa in kolencentrales plaatsvinden.

Een verplichting moet efficiƫnter en effectiever zijn dan de SDE+,
bekeken vanuit de totale maatschappelijke kosten.

De positie van de Nederlandse consument mag er niet op achteruit gaan.

De invoering moet passen in de Europese ontwikkelingen, mede tegen de
achtergrond van het streven van het kabinet om een einde te maken aan de
subsidieconcurrentie tussen lidstaten, en bij de ambitie om financiƫle
stimulering voor de exploitatie van hernieuwbare energie op termijn uit
te faseren.

Negatieve effecten zoals ā€˜windfall profitsā€™ en marktmacht moeten
worden ondervangen. 

In samenspraak met de energiesector werkt het kabinet eventuele
invoering en vormgeving van een leveranciersverplichting nader uit. Het
ontwerpen van het systeem en ā€“ mits voldaan wordt aan bovengenoemde
criteria ā€“ aanpassen van wet- en regelgeving zal enkele jaren in
beslag nemen. Vooruitlopend daarop zullen kolencentrales verplicht
biomassa moeten bij- en meestoken.

3. Ruimte bieden aan alle energie-opties op weg naar 2050

Het kabinet streeft naar een evenwichtige mix van groene en grijze
energie in een geĆÆntegreerde energiemarkt. Landen moeten daarbij
profiteren van hun comparatieve voordelen. Dat leidt tot een zo goedkoop
mogelijk energiemix in Europa. Fossiele brandstoffen zullen de komende
decennia nodig blijven.Ā Dit sluit reductie van CO2-uitstoot geenszins
uit.Ā Het kabinet ziet het Europese systeem voor emissiehandel (ETS) als
het belangrijkste instrument om de CO2-uitstoot in de EU te verminderen.
Onder een goed werkend ETS-systeem is het aan marktpartijen om de meest
efficiƫnte technologie te kiezen, om te zorgen dat de reductie van
CO2-uitstoot wordt bereikt tegen zo laag mogelijke maatschappelijke
kosten. Het bereiken van CO2-reductie gebeurt dan via een combinatie van
een toenemend aandeel hernieuwbare energie, energiebesparing,
kernenergie en CO2-afvang en -opslag. Het kabinetĀ biedt dan ook ruimte
aan alle energie-opties,Ā onder strikte randvoorwaarden om te komen tot
een CO2-arme economie in 2050 en veiligheid en milieu te waarborgen.

Het kabinet vindt kernenergie een noodzakelijke stap op weg naar een
CO2-arme economie. Kernenergie stoot immers geen CO2 uit. Daarnaast
draagt kernenergie bij aan het verminderen van de importafhankelijkheid
van fossiele brandstoffen en het versterkt de leveringszekerheid. Daarom
geeft het kabinet ā€“ vanzelfsprekend binnen strenge normen voor
veiligheid en milieu ā€“ ruimte aan marktpartijen om te investeren in
nieuwe kerncentrales in Nederland. Het recente besluit van Duitsland om
in 2022 af te stappen van kernenergie laat deze argumenten
onverlet.Ā Met dit standpunt bevindt Nederland zich in de EU in goed
gezelschap: ook landen als het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Zweden en
Finland zien voor kernenergie een belangrijke rol in de Europese
energievoorziening. Het uitvallen van kerncentrales in Duitsland
betekent welĀ dat op termijn extra capaciteit voor
elektriciteitsproductie noodzakelijk is in de geĆÆntegreerde markt. Dat
kan zijn in Duitsland, maar ook elders in de EU. Door een geĆÆntegreerde
markt is het immers mogelijk om tekortenĀ en overschotten op Europese
schaal te compenseren. Daarvoor is een goed investeringsklimaat en goede
samenwerking tussen landelijk netbeheerders noodzakelijk.Ā  Met het
wegvallen van de kerncentrales zal het transport van elektriciteit
toenemen, zowel binnen Duitsland als tussen omringende landen. Naarmate
het aandeel hernieuwbare energie in de toekomst toeneemt, worden de
eisen aan het net alleen maar hoger. Het is daarom belangrijk dat
Duitsland de komende periode haar netwerken aanpast en uitbreidt. In dit
verband heeft de Duitse regering aangekondigd vergunningprocedures te
vereenvoudigen, zodat investeringen in hoogspanningsnetten sneller
kunnen plaatsvinden. Het wegvallen van kerncentrales in Duitsland heeft
overigens geen directeĀ consequenties voor de leveringszekerheid van
Nederland. Deze is goed. 

Het kabinet stimuleert de ontwikkeling van CCS-technologie. Het kabinet
geeft uitsluitend toestemming voor demonstratieprojecten met opslag
onder zee en zet zich in voor het verkrijgen van Europese financiering
daarvoor. Het kabinet treft geen ruimtelijke reservering voor een
CCS-demonstratieproject op land. 

De Nederlandse en Europese voorradenĀ van fossiele energiebronnen raken
op termijn op. De mondiale concurrentie om grondstoffen voor energie
neemt toe, terwijl het aanbod zich concentreert in een beperkt aantal
landen en regioā€™s, die politiek en/of economisch soms instabiel zijn.
Naast het versterken van de Europese markt, het positioneren van
Nederland als gasrotonde van Noordwest Europa en het stimuleren van
hernieuwbare energie, voert het kabinet actieve energiediplomatie om de
energievoorzieningszekerheid te waarborgen. De nieuwe energiediplomatie
richt zich op grote energiespelers als de Verenigde Staten, China,
Rusland en Braziliƫ om kansen voor het bedrijfsleven en mogelijkheden
voor kennisuitwisseling te benutten. Tevens zal meer dan voorheen
aandacht uitgaan naar beĆÆnvloeding van Europees beleid en regelgeving
en het onderhouden van bilaterale contacten met de ons omringende
landen. 

4. Green Deal 

Het kabinet kiest voor het sluiten van een Green Deal met de
samenleving. Het doel van de Green Deal is om met concrete acties de weg
in te slaan naar een duurzame samenleving, oftewel groen en groei. Een
duurzame samenleving komt niet vanzelf tot stand, maar is ook zeker niet
door enkel een overheid met subsidies te creƫren. Een duurzame
samenleving vraagt om een gezamenlijk traject van maatschappij en
overheid. Juist door gedeelde doelen na te streven ontstaat een robuust
en stabiel toekomstperspectief voor een duurzame economie. 

Het traject daarvoor verloopt stapsgewijs en begint door als overheid en
maatschappij samen concreet te laten zien dat verduurzaming kan en
economisch aantrekkelijk is, waardoor in het vervolg de hele
maatschappij in beweging kan komen. 

Energiebesparing en hernieuwbare energie zijn belangrijke elementen
binnen deze Green Deal. NogĀ effectiever dan het groener maken van
energie, is immers het besparen van energie.Ā Het voeren van een
generiek energiebesparingsbeleidĀ blijkt in de praktijk lastig
doordatĀ de mogelijkheden voor, en kosten van, energiebesparing in
verschillende sectoren zeer uiteenlopen. Met de Green Deal biedt het
kabinet maatwerk.

5. Investeren in een goed werkende Europese energiemarkt met een
adequate infrastructuur. Grensoverschrijdende integratie van landelijke
netbeheerders wordt mogelijk gemaakt.

Een adequate energie-infrastructuur is nodig voor een schone, zekere en
betaalbare energievoorziening. Drie ontwikkelingen zijn relevant. 

Groter aandeel hernieuwbare energie: De opwekking van hernieuwbare
energie is onvoorspelbaar. Er zijn investeringen nodig om de wisselende
productie op te vangen en te transporteren binnen de Europese markt.

Meer grensoverschrijdend transport: Er is geen nationale markt voor
energie meer. Gas en elektriciteit worden over steeds grotere afstand
getransporteerd. Hiervoor is intensieve samenwerking tussen landelijke
netbeheerders, toezichthouders en overheden nodig. Nederland zal in de
toekomst steeds vaker exporteur van elektriciteit zijn.

Toename aandeel decentraal opgewekte energie: De opwekking van energie
vindt steeds vaker op een lokaal niveau. Dit leidt tot een andere
functionaliteit van netten. De netten moeten bijvoorbeeld geschikt zijn
voor ā€˜tweerichtingsverkeerā€™.

Om deze ontwikkelingen te ondersteunen zet het kabinet in op een goed
werkende Noordwest-Europese markt, door grensoverschrijdende
energiestromen te bevorderen. Het kabinet zet in dit verband de
samenwerking in het pentalaterale energie forum voort om de
marktkoppeling met de ons omringende landen te verbeteren en
grensoverschrijdende investeringen in netten af te stemmen. Daarnaast
verruimt het kabinet de mogelijkheden om te participeren in landelijk
netbeheerders met als doel de Noordwest-Europese integratie te
bevorderen. Het kabinet maakt hiermee ook de weg vrij voor private
financieringen in landelijk netbeheerders en verruimt daarmee de toegang
tot de kapitaalmarkt. 

De regulering wordt op een aantal punten aangepast. Netbeheerders
krijgen extra ruimte om te investeren in netten ten behoeve van de
voorzieningszekerheid en het inpassen van hernieuwbare energie. Tevens
wordt een redelijk rendement als uitdrukkelijk criterium voor de
vaststelling van de regulering benoemd. Deze aanpassingen beogen de
netbeheerder zekerheid te geven voor het behalen van een redelijk ā€“
marktconform ā€“ rendement op gereguleerde investeringen. Het kabinet
bepleit in Europees verband een evenwichtigere verdeling van kosten en
baten van infrastructuur en verkent de mogelijkheden om een evenredige
kostenverdeling in Nederland tussen afnemers en producenten op korte
termijn in te voeren. Een evenwichtige kostenverdeling is van belang,
omdat Nederland in de toekomst ook voor elektriciteit vaker exporteur
zal zijn. 

Het kabinet wil het investeringsklimaat in de sector verbeteren door de
regeldruk te verminderen en efficiƫnter toezicht mogelijk te maken. Het
beeld is dat de bestaande wetgeving tot hoge bestuurlijke, toezichts,-
en administratieve lasten leidt. Om dit beter inzichtelijk te maken
voert de NMa een evaluatie uit van de Elektriciteitswet 1998 en de
Gaswet. De focus ligt hierbij op de mogelijkheden voor deregulering,
vermindering van toezichtlasten en vermindering van de administratieve
lasten en inhoudelijke nalevingskosten.

Tot slot is het nodig om vroegtijdig ruimtelijke keuzes te maken om
straks voldoende ruimte te hebben voor energieproductie en om de
beschikbare ruimte snel en efficiƫnt te kunnen benutten als de markt
daarom vraagt. Daartoe stelt het kabinet rijksstructuurvisies op voor
windenergie op land, de ondergrond en buisleidingen, en evalueert het
kabinet bestaande rijksstructuurvisies SEV III (2012) en Nationaal
Waterplan (2015).

Inhoud

  TOC \o "1-3" \h \z \u    HYPERLINK \l "_Toc295384039"  Executive
Summary	  PAGEREF _Toc295384039 \h  2  

  HYPERLINK \l "_Toc295384040"  1. Ambitie	  PAGEREF _Toc295384040 \h  9
 

  HYPERLINK \l "_Toc295384041"  2. Trends en Ontwikkelingen	  PAGEREF
_Toc295384041 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc295384042"  3. Energie is economie	  PAGEREF
_Toc295384042 \h  15  

  HYPERLINK \l "_Toc295384043"  3.1. Energie: economisch belang en
perspectief	  PAGEREF _Toc295384043 \h  15  

  HYPERLINK \l "_Toc295384044"  3.2. Modern industriebeleid voor de
topsector energie	  PAGEREF _Toc295384044 \h  16  

  HYPERLINK \l "_Toc295384045"  4. Ruimte voor alle energie-opties op
weg naar 2050	  PAGEREF _Toc295384045 \h  20  

  HYPERLINK \l "_Toc295384046"  4.1. Uitbouwen aandeel hernieuwbare
energie en stimuleren CO2-afvang en opslag	  PAGEREF _Toc295384046 \h 
22  

  HYPERLINK \l "_Toc295384050"  4.2. Consistente randvoorwaarden bij
conventionele energiebronnen	  PAGEREF _Toc295384050 \h  30  

  HYPERLINK \l "_Toc295384055"  4.3. Gelijk speelveld tussen grijs en
groen	  PAGEREF _Toc295384055 \h  36  

  HYPERLINK \l "_Toc295384059"  4.4. Actieve energiediplomatie	  PAGEREF
_Toc295384059 \h  40  

  HYPERLINK \l "_Toc295384060"  5. Verbeteren van de
energie-efficiƫntie	  PAGEREF _Toc295384060 \h  42  

  HYPERLINK \l "_Toc295384061"  5.1. Europees perspectief	  PAGEREF
_Toc295384061 \h  43  

  HYPERLINK \l "_Toc295384062"  5.2. Green deal	  PAGEREF _Toc295384062
\h  44  

  HYPERLINK \l "_Toc295384063"  5.3. Energie-efficiƫntie in de
industrie	  PAGEREF _Toc295384063 \h  45  

  HYPERLINK \l "_Toc295384064"  5.4. Transportsector	  PAGEREF
_Toc295384064 \h  47  

  HYPERLINK \l "_Toc295384065"  5.5. Gebouwde omgeving	  PAGEREF
_Toc295384065 \h  48  

  HYPERLINK \l "_Toc295384066"  5.6. Agrarische sector	  PAGEREF
_Toc295384066 \h  49  

  HYPERLINK \l "_Toc295384067"  6. Adequate infrastructuur en versterken
markten	  PAGEREF _Toc295384067 \h  51  

  HYPERLINK \l "_Toc295384068"  6.1. Perspectief	  PAGEREF _Toc295384068
\h  51  

  HYPERLINK \l "_Toc295384069"  6.2. Faciliteren Europese
marktintegratie	  PAGEREF _Toc295384069 \h  52  

  HYPERLINK \l "_Toc295384073"  6.3. Extra investeringen in
transportcapaciteit	  PAGEREF _Toc295384073 \h  55  

  HYPERLINK \l "_Toc295384077"  6.4. Stimuleren ontwikkeling van slimme
netten	  PAGEREF _Toc295384077 \h  57  

  HYPERLINK \l "_Toc295384078"  6.5. Minder lasten voor overheid en
sector	  PAGEREF _Toc295384078 \h  58  

  HYPERLINK \l "_Toc295384079"  6.6. Professionaliseren van het
aandeelhouderschap voor de regionale netbeheerders	  PAGEREF
_Toc295384079 \h  59  

  HYPERLINK \l "_Toc295384080"  6.7. Realisatie en ruimtelijke inpassing
van infrastructuur en productiecapaciteit	  PAGEREF _Toc295384080 \h  59
 

 1. Ambitie 

De afgelopen 10 jaar is de structuur van de energievoorziening
fundamenteel veranderd. De energiemarkt is geliberaliseerd en niet
langer nationaal. Buitenlandse partijen spelen een prominente rol in de
Nederlandse energievoorziening. Dit heeft geleid tot een efficiƫnte en
betrouwbare energievoorziening. Burgers en bedrijven profiteren van een
concurrerende energieprijs en een grote leveringszekerheid. Om dit te
behouden is actie nodig. De economische crisis heeft grote invloed op
investeringsbeslissingen en beleidskeuzes. Overheid en bedrijfsleven
beschikken over minder financiƫle middelen. De ontwikkelingen in Japan
en het Midden Oosten tonen nog eens het belang om te blijven investeren
in een betrouwbare en veilige energievoorziening. 

De ambitie van het kabinet is om de energiehuishouding duurzamer te
maken en minder afhankelijk te worden van steeds schaarser wordende
fossiele brandstoffen. Daarbij moeten we profiteren van onze sterke
energiesector. 

In de EU is de ambitie afgesproken om in 2050 80 tot 95% CO2 reductie
ten opzichte van 1990 te bereiken. Verschillende scenarioā€™s geven
uiteenlopende beelden over de weg naar 2050 toe. Dat heeft te maken met
de ā€˜fundamenteleā€™ onzekerheid over de ontwikkeling van nieuwe
technologieƫn en toekomstige marktprijzen. Binnen deze onzekerheid is
wel een aantal robuuste ontwikkelingen te onderkennen. Er is wereldwijd
voldoende aanbod van fossiele brandstoffen. De mondiale vraag naar
energie stijgt. Tegelijkertijd blijft de vraag in Europa constant,
voornamelijk als gevolg van de verwachte energiebesparingen. Het aandeel
hernieuwbare energie in de Europese energiemix neemt toe. Dit toenemend
aandeel hernieuwbare energie en de daaruit voortvloeiende benodigde
investeringen in de netwerken leiden tot stijgende kosten voor de
afnemers. 

In het licht van deze ontwikkelingen baseert het kabinet het
energiebeleid op twee pijlers:

Energiebeleid is internationaal beleid.

De energiemarkt is een mondiale en Europese markt. Omdat de eigen
energievoorraden afnemen wordt Europa steeds afhankelijker van fossiele
brandstoffen uit soms instabiele regioĀ“s. Daar komt bij dat de mondiale
vraag naar fossiele brandstoffen toeneemt door opkomende economieƫn,
terwijl de kosten en risicoā€™s van met name oliewinning stijgen. Dit
blijkt bijvoorbeeld uit de olieramp in de Golf van Mexico en de
ontwikkelingen in het Midden Oosten. Deze ontwikkelingen leiden ook tot
onzekerheid over de prijs. De uitdaging is om de afhankelijkheid van
fossiele brandstoffen en prijsschommelingen te verminderen. Het kabinet
kiest voor het verder versterken van de Europese markt in combinatie met
gerichte energiediplomatie. Ook kernenergie maakt onderdeel uit van de
Europese markt. Deze aanpak zorgt bij uitstek voor stabiele prijzen en
een betrouwbare energievoorziening. 

Energiebeleid is economisch beleid.

Een effectief energiebeleid vereist economische rationaliteit. Het is
duidelijk dat hernieuwbare energie een belangrijk onderdeel is van de
toekomstige energievoorziening. Er is evenwel behoefte aan een goede
balans tussen groen en groei. Overhaaste inzet van hernieuwbare energie
leidt tot onnodig hoge maatschappelijke kosten. Om het energiebeleid ook
op de lange termijn betaalbaar te houden, kiest het kabinet ervoor om zo
efficiƫnt mogelijk de Europese doelen op het gebied van klimaat en
duurzaamheid te bereiken. Tegelijkertijd kiest het kabinet voor het
stimuleren van innovatie om hernieuwbare energie op termijn rendabel te
maken. Energie is als topsector een essentieel onderdeel van de
Nederlandse economie. Nederland beschikt over een hoogwaardige
energiesector die op onderdelen tot de wereldtop behoort. De sector
levert een substantiƫle bijdrage aan het nationaal inkomen, de export
en de werkgelegenheid. Daarom kiest het kabinet voor modern
industriebeleid gericht op het beter benutten van economische kansen
voor zowel groene als grijze energie. 

De ambitie van het kabinet vergt een omvangrijke inspanning van zowel
bedrijfsleven als de overheid. Daarbij moet Nederland kansen benutten.
Het kabinet kiest daarom oor een internationale en economische aanpak.
Dit betekent concreet: 

Een modern industriebeleid ter versterking van de concurrentiekracht van
de Nederlandse energiesector. Daarbij stimuleert en ondersteunt het
kabinet bedrijven en kennisinstellingen om samen te werken aan het
ontwikkelen van energietechnieken (zowel voor groeneĀ als grijze
energie) waarin Nederland uitĀ kanĀ blinken op de internationale
markt.Ā Dit is goed voor het rendabel maken van hernieuwbare energie en
onze economie.Ā 

Uitbreiden van het aandeel hernieuwbare energie om de Europese
doelstellingen zo goedkoop mogelijk te realiseren. Via de SDE+
stimuleert het kabinet de productie van de meest efficiƫnte
hernieuwbare energieopties. In aanvulling op de SDE+ moet verplicht bij-
en meestook van biomassa in kolencentrales gaan plaatsvinden. Over de
vormgeving vindt overleg plaats met de energiesector. Daarbij wordt
tevens eventuele invoering en vormgeving van een
leveranciersverplichting voor hernieuwbare energie meegenomen.

Ruimte bieden aan alle energieopties voor een betrouwbare
energievoorziening. Zo ontstaat een evenwichtige energiemix van grijs en
groen. Kernenergie is daarbij een belangrijke overbrugging is naar een
duurzame energiehuishouding.

Stimuleren van energiebesparing en decentrale duurzame
energieopwekkingĀ door een Green Deal voor energie met de samenleving af
te sluiten. De Green Deal voor energie maakt onderdeel uit van een
bredere Green Deal met de samenleving.

Investeren in een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate
infrastructuur. Zorg dragen voor een zorgvuldige ruimtelijke inpassing.
Het kabinet maakt grensoverschrijdende participatie van de landelijk
netbeheerders mogelijk.

2. Trends en Ontwikkelingen

In de EU is de ambitie afgesproken om in 2050 80 ā€“ 95% CO2 reductie
ten opzichte van 1990 te bereiken. Dat is een gezamenlijke uitdaging
voor overheden en bedrijven. Op de Europese energiemarkt investeren
marktpartijen in (hernieuwbare) energie, productiecentrales of de
exploitatie van gasvelden. Daarmee bepalen zij de energiemix. De markt
is immers het beste in staat om een inschatting te maken van verwachte
prijzen van grondstoffen en de ontwikkeling van nieuwe technologieƫn.
De overheid stelt via wet- en regelgeving duidelijke randvoorwaarden op
het gebied van veiligheid en milieu en stimuleert inzet en innovatie van
hernieuwbare energie. Hoe de energiemix er in 2050 uitziet is
onduidelijk. Verschillende scenarioā€™s over de toekomst van de
energiehuishouding schetsen zeer uiteenlopende beelden. Dat komt door de
fundamentele onzekerheid over de ontwikkeling van nieuwe technologieƫn
en toekomstige marktprijzen. Een aantal rode lijnen komt echter uit alle
scenarioā€™s naar voren. Die vormen de basis van het beleid van het
kabinet. 

Mondiaal stijgt de energievraag sterk. In Europa blijft de energievraag
ongeveer gelijk. 

Wereldwijd stijgt de energievraag. Dat komt vooral door de economische
ontwikkelingen in China en India. Door efficiƫnter gebruik van energie
blijft de vraag in Europa vrij stabiel. De vraagontwikkeling is
vanzelfsprekend afhankelijk van het tempo waarin energiebesparingen in
de praktijk uitgevoerd kunnen worden. Burgers en bedrijven moeten zich
daar actief voor inzetten. De verwachting is dat het aandeel
elektriciteit binnen het energieverbruik zal toenemen. Dat komt doordat
de vraag naar elektriciteit voor transport (elektrische auto) en warmte
(elektrische warmtepompen) naar verwachting zal stijgen.

Tabel 1: Verwachte primaire energievraag per regio

Bron: WEO 2010 

Mondiaal zijn er nog ruim voldoende energiebronnen aanwezig. Alleen bij
olie treedt schaarste op. De Nederlandse gasreserves nemen af.

Mondiaal zijn er ā€“ met uitzondering van olie ā€“ ruim voldoende
fossiele energiebronnen aanwezig om de komende decennia te voldoen aan
de energievraag. Zo zijn de bewezen reserves van gas bij de huidige
productie nog voldoende om 58 jaar in de vraag te voorzien. De onbewezen
reserves zijn naar verwachting zelfs voldoende voor de komende 250 jaar.
Ook kolen en uranium zijn nog ruim voorradig. De beschikbaarheid van
(conventionele) oliereserves neemt de komende decennia af. Daardoor zal
de prijs naar verwachting hoog blijven. Zeker ook omdat olie niet alleen
energiebron is, maar ook op grote schaal wordt gebruikt in andere
industriƫle processen.

De Europese en Nederlandse importafhankelijkheid neemt de komende
decennia toe. De EU beschikt immers over beperkte olie- en gasvoorraden.
Ook nemen de Nederlandse gasreserves af. De Nederlandse gasproductie kan
volgens de nu bekende gegevens tot ca. 2030 op het huidige niveau
blijven, en zal daarna dalen. De geografische spreiding van met name
olie- en gasvoorraden is mondiaal beperkt. De bronnen bevinden zich vaak
in gebieden die zich kenmerken door politieke en/of economische
instabiliteit. 

Hernieuwbare energie zal, naast fossiele en nucleaire energie, een
groter onderdeel uitmaken van de Europese energiemix. 

Verschillende scenarioā€™s laten zien dat de productie van hernieuwbare
energie in de EU tot 2020 sterk groeit. Dat vloeit vooral voort uit de
EU-doelstellingen op het gebied van hernieuwbare energie. De
ontwikkelingen na 2020 zijn echter minder eenduidig. Het aandeel
hernieuwbare energie tussen 2020 en 2050 loopt in de verschillende
studies zeer sterk uiteen. De komende decennia zal de energiemix blijven
bestaan uit een combinatie van grijze en groene energie. 

Afhankelijk van de toename en samenstelling van hernieuwbare
elektriciteitsopwekking neemt de behoefte aan flexibiliteit na 2020 toe.
Met name voor windenergie en zonne-energie schommelt de
elektriciteitsproductie sterk. Bovendien is de productie door de
weersomstandigheden vaak onvoorspelbaar. Om de schommelingen op te
vangen is een combinatie nodig van extra reservecapaciteit en voldoende
netwerkcapaciteit om tekorten te compenseren met overschotten elders in
Europa (en vice versa). Gas en waterkracht zullen voorzien in de
benodigde reservecapaciteit. Met het toenemende aandeel hernieuwbaar
neemt naar verwachting ook de opwekking op lokaal niveau toe.
Tegelijkertijd zijn, als gevolg van het toenemende aandeel hernieuwbare
energie, investeringen in de netwerken nodig om de wisselende productie
op te vangen en over lange afstanden te transporteren binnen de Europese
markt.

De kosten voor hernieuwbare energie dalen. Hernieuwbare energie zal
echter pas op lange termijn rendabel zijn.

De ontwikkeling van hernieuwbare energie hangt met name af van vier
factoren:

de prijsontwikkeling van fossiele brandstoffen en CO2-uitstoot; 

kostenreductie in hernieuwbare energietechnologie; 

kostenreductie in alternatieve technologie zoals afvang en opslag van
CO2 (Carbon Capture and Storage ā€“ CCS);

het gevoerde stimuleringsbeleid.

De investeringskosten voor hernieuwbare energie zijn op dit moment te
hoog om zonder overheidssteun terugverdiend te worden. Marktpartijen
hebben dus ā€“ zonder subsidie ā€“ geen prikkel om bij de huidige
elektriciteitsprijzen te investeren in hernieuwbare energie. Bij een
hoge prijs van fossiele brandstoffen en CO2-uitstoot zijn investeringen
in hernieuwbare energie sneller rendabel. Hernieuwbare energie is dan
immers een goedkoper alternatief voor fossiele brandstof. Dat maakt het
voor marktpartijen aantrekkelijk om te investeren in alternatieve
technologieƫn. De verwachting is dat de kosten van hernieuwbare energie
door technologische ontwikkeling de komende decennia geleidelijk zullen
dalen. 

Kosten voor energie stijgen

De mondiale energieprijzen zullen naar verwachting stijgen. Dat is het
gevolg van de combinatie van een toenemende wereldwijde vraag naar
energie, CO2-reductie, stijging van het aandeel hernieuwbaar in de
energiemix en de daaruit voortvloeiende investeringen in de
infrastructuur. Het tempo en de omvang van de stijging hangen af van de
ontwikkeling van nieuwe bronnen, goedkope nieuwe technieken en extra
energiebesparing. 

De energierekening in Nederland zal op de korte termijn stijgen. Dit is
ondermeer het gevolg van het stimuleren van hernieuwbare energie, de
extra investeringen in infrastructuur die daarmee gepaard gaan en het
vervangen van verouderde elektriciteitsnetten. Ook hier is de exacte
omvang van de stijging moeilijk te voorspellen. Die is immers
afhankelijk uiteenlopende factoren zoals de ontwikkeling van
grondstofprijzen, CO2-prijzen en de kosten voor het stimuleren van
hernieuwbare energie. De energierekening voor afnemers stijgt op de
korte termijn in ieder geval door investeringen in infrastructuur,
subsidies van duurzame energie (SDE+), voorrang voor duurzame
elektriciteit en elektrisch vervoer. Dit is reden temeer voor het
kabinet om behoedzaam om te gaan met het stimuleren van hernieuwbare
energie.

Kortom, het kabinet signaleert een aantal robuuste ontwikkelingen:

De mondiale vraag naar energie stijgt.Ā In de Verenigde Staten en Europa
blijft de vraag naar energie constant, met name door extra
energiebesparing. Binnen de energievraag neemt het aandeel elektriciteit
toe.

Er zijn wereldwijd voldoende energiebronnen aanwezig, maar de
importafhankelijkheid van Nederland en Europa neemt toe.

Hernieuwbare energie zal een steeds groter onderdeel gaan uitmaken van
de energiemix, echter grijze energie blijft in de komende decennia
nodig.

Hernieuwbare energie is nog niet rendabel, en zal pas op de lange
termijn concurrerend zijn met conventionele energiebronnen.

De kosten voor energie stijgen, mede als gevolg van het stimuleren van
hernieuwbare energie en benodigde investeringen in de
energie-infrastructuur.

Deze ontwikkelingen zijn voor het kabinet aanleiding om te kiezen voor
economische en internationale aanpak met vijf speerpunten. Deze
speerpunten worden in de navolgende hoofdstukken uitgewerkt. 

3. Energie is economie

3.1. Energie: economisch belang en perspectief

In korte tijd zijn de energiemarkten veel dynamischer geworden. Markten
zijn geliberaliseerd, de internationale verwevenheid is sterk toegenomen
en de verduurzaming van de energiehuishouding vraagt om de inzet van
(deels nog te ontwikkelen) nieuwe technologieƫn. Zulke turbulente
omstandigheden stellen hoge eisen aan bedrijven, maar bieden ook grote
kansen voor groei en export.

Nederland beschikt over een sterke en omvangrijke energie-industrie met
een output van zoā€™n 36 mrd euro - ruim 6% van het BBP - (zie
onderstaande tabel) en een arbeidsvolume van meer dan 100.000
arbeidsjaren. In specifieke sectoren behoort Nederland tot de wereldtop.
Zo heeft Nederland een innovatieve en krachtige gasindustrie en hebben
de Nederlandse zeehavens een sterke positie in de overslag van fossiele
brandstoffen en daaraan gerelateerde industriƫle activiteiten
(raffinage, chemie, elektriciteitsproductie). Ook op het gebied van
duurzame energietechnologie heeft Nederland specifieke sterktes.
Nederland beschikt bijvoorbeeld in omzet gemeten over een bovengemiddeld
aandeel in de Europese markt in de bioketen, offshore wind en zon-pv,
onder andere door de aanwezigheid van traditioneel sterk aanpalende
markten zoals de halfgeleiderindustrie (zon-pv), de agrosector
(bioketen) en de offshore sector (wind). Verder heeft Nederland sterke
industriƫle clusters, bijvoorbeeld Energy Valley in Groningen. 

Tabel: Indicatieve output* gas-, elektriciteits-, aardolie- en
warmtesector in 2008

Het kabinet wil de concurrentiekracht van deze sectoren versterken en de
bedrijven in staat stellen de economische kansen te verzilveren. Daarom
heeft het kabinet energie, grijs ĆØn groen, aangemerkt als een van de
negen topsectoren voor de Nederlandse economie. Deze topsectoren
kenmerken zich door een sterke markt- en exportpositie, een hoge
kennisintensiteit, intensieve samenwerking tussen ondernemers en
kennisinstellingen en de potentie een innovatieve bijdrage aan
maatschappelijke uitdagingen te leveren. 

3.2. Modern industriebeleid voor de topsector energie

Om de genoemde ambities te bereiken kiest het kabinet voor een
langetermijnstrategie gericht op die sectoren waar Nederland bij de
wereldtop behoort en die goed passen bij de Nederlandse sterktes.
Onderdeel van die strategie is het zo goed mogelijk in spelen op de
specifieke knelpunten en kansen in de betrokken markten en veel aandacht
te besteden aan het versterken van de innovatie- en concurrentiekracht. 

Voor elke sector is een topteam samengesteld. Dit topteam adviseert het
kabinet over de ambities en speerpunten en zal op hoofdlijnen een
sectoragenda opstellen. Het topteam energie staat onder leiding van dhr.
van der Veer en brengt in juni advies uit aan het kabinet over de
invulling van de topsectorenaanpak. Het kabinet vindt een aantal
elementen van modern industriebeleid van belang voor de energiesector:

opstellen van een gezamenlijke innovatieagenda van bedrijfsleven,
onderzoeksinstellingen en overheid

inzetten van specifiek innovatie-middelen 

versterken van de gasrotonde

actieve energiediplomatie

Gezamenlijke innovatieagenda 

Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen voeren op veel gebieden
excellent onderzoek uit. Toch blijft de omzetting van dit onderzoek in
innovatieve producten en maatschappelijke diensten door
kennisinstellingen en bedrijven achter bij de mogelijkheden. Ook is meer
samenwerking, bundeling en specialisatie van onderzoeksinspanningen
gewenst, omdat toponderzoek vaak een zekere schaal vereist. Het kabinet
richt zich daarom op meer vraagsturing en het per topsector opstellen
van een gezamenlijke kennis- en onderzoeksagenda door bedrijfsleven,
kennisinstellingen en overheid. 

Innovatiemiddelen hernieuwbare energie

Het kabinet kiest voor een grondige herziening van het
stimuleringsbeleid voor hernieuwbare energie. Daarbij maken we een
helder onderscheid tussen de korte en de lange termijn. 

Op de korte termijn is de Europese doelstelling voor hernieuwbare
energie leidend. De Nederlandse doelstelling is 14% hernieuwbare energie
in 2020. Het kabinet wil deze doelstelling zo kosteneffectief mogelijk
bereiken. 

De grote uitdagingen Ć©n kansen liggen in het langetermijnperspectief
voor hernieuwbare energie. De meeste vormen van hernieuwbare energie
zijn nu nog niet rendabel. Om hernieuwbare energie concurrerend te maken
is dan ook innovatie nodig. Met de aanpak van de topsectoren wil het
kabinet de concurrentiekracht en het innovatievermogen van de sectoren
waar Nederland sterk in is, verder versterken. De nadruk ligt hierbij op
het opdoen van leerervaringen, het creƫren van proeftuinen en het
bieden van kansen aan innovatieve bedrijven op internationale markten,
wat ook weer kan bijdragen aan het verlagen van de kostprijs van
hernieuwbare energie. 

Interessante voorbeelden kunnen onder andere gevonden worden in de
ā€˜biobased economyā€™. Door het efficiĆ«nt gebruiken van biomassa voor
zowel energie als andere toepassingen, kan er een economisch optimale
inzet plaatsvinden in verschillende sectoren en voorĀ verschillende
producten. Zo zijn er op dit moment bedrijven bezig met het ontwikkelen
van technologieĆ«n die bijvoorbeeld maĆÆs kunnen inzetten voor de
productie van eiwitten voor voedseltoepassingen, ethanol en gas voor
transportbrandstoffen en elektriciteit. Een ander voorbeeld is een
bedrijf dat reststromen kan omzetten in grondstoffen die zowel als
energiebron als voor chemicaliƫn ingezet kunnen worden. Deze innovaties
kunnen ertoe leiden dat in de toekomst kosteneffectief zowel energie als
materialen/chemicaliƫn gemaakt kunnen worden op basis van biomassa.

Actie: Energie als economische topsector

Om de innovatie- en concurrentiekracht van Nederlandse energiesector te
versterken is energie aangemerkt als economisch topsector. Het topteam
energie onder leiding van de heer Van der Veer brengt in juni advies
uit.



Versterken gasrotonde

Als grootste gasproducent binnen de Europese Unie verdient Nederland
veel geld met een sterke en innovatieve gassector. De komende decennia
zal de gasproductie echter geleidelijk afnemen. Rond 2025 zal Nederland
de omslag maken van netto-exporteur naar netto-importeur. Daarom wil het
kabinet de rol van de Nederlandse gassector verbreden van vooral
productie naar een Europese gasrotonde met een belangrijke positie bij
zowel productie als doorvoer, opslag, handel en kennisontwikkeling.
Nederland heeft daarbij een uitstekende uitgangspositie voor deze rol
vanwege de gunstige geografische ligging aan zee, de structuur van de
ondergrond, de al aanwezige hoogwaardige infrastructuur en verbindingen
met de Europese gasmarkten en de bestaande kennis en ervaring. De
Brattle Group concludeert in een recent onderzoek dat de gasrotonde een
aanzienlijke bijdrage aan de Nederlandse economie kan leveren. Het
kabinet gaat de volgende stappen nemen om de gasrotonde te versterken:

Handhaven productieniveau kleine velden

Het kabinet wil, in lijn met het Overlegplatform Gasrotonde, het
volledige economische potentieel van de kleine velden benutten. EBN
heeft in dit verband de ambitie geformuleerd om het huidige
productieniveau van circa 30 bcm per jaar tot minstens 2030 te
handhaven. Daarvoor is het nodig de productie van bestaande velden te
vergroten, moeilijke velden te ontsluiten en nieuwe conventionele en
onconventionele bronnen te ontwikkelen. Een werkgroep van
vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, wetenschap en overheid
ontwikkelt voorstellen op dit gebied. Die zullen in het najaar van 2011
beschikbaar komen. Onderstaande tabel illustreert de verwachte
Nederlandse aardgasproductie tot 2040, zonder extra maatregelen. Ter
vergelijking, de huidige Nederlandse consumptie van aardgas bedraagt ca.
45 miljard kubieke meter.

Tabel: Verwachte Nederlandse aardgasproductie (mln kubieke meter)

Faciliteren gasopslag

De Nederlandse bodem is geschikt voor gasopslag. Gasopslag is belangrijk
om de teruglopende flexibiliteit in de gasproductie op te vangen en te
kunnen blijven voorzien in de over de dag en de seizoenen wisselende
vraag naar gas. Via de rijkscoƶrdinatieregeling maakt de overheid een
snelle, zorgvuldige vergunningsprocedure mogelijk. 

Beter benutten en vergroten transportcapaciteit

Het kabinet zal op korte termijn een regeling aan de Tweede Kamer
voorleggen om de beschikbaarheid van grensoverschrijdende
transportcapaciteit op de kortere termijn te verbeteren. Verder worden
binnen Europa en met de ons omringende landen afspraken gemaakt over
betere benutting van transportcapaciteit, het afstemmen van de
regulering, gecoƶrdineerde procedures voor investeringen in de
infrastructuur en betere samenwerking tussen netbeheerders. 

Versterken kennisontwikkeling

Nederland beschikt over veel hoogwaardige kennis, expertise en ervaring
op gasgebied (o.a. op het terrein van gasexploratie, gaswinning,
gasopslag, gastransport, gashandel en inpassing van groen gas). Het
kabinet maakt zich sterk voor het verder uitbouwen van deze
kennispositie. Dat leidt direct tot hoogwaardige werkgelegenheid betreft
en zal indirect de gasrotonde versterken. Concreet gaat het hier om het
blijven ondersteunen van kennisinstituten zoals het Energy Delta
Institute (EDI), het Clingendael International Energy Programme (CIEP),
het Energy Delta Research Centre (EDReC), TNO en het Energy Delta Gas
Research (EDGaR) voor innovatief gasonderzoek.

Ondersteuning van de gasrotonde door de rol van GasTerra als handelshuis

In het Energierapport 2008 was aangekondigd dat over de toekomst van
GasTerra verkennende gesprekken zouden worden gevoerd met alle betrokken
partijen. In de zogenoemde gasrotondebrief van 23 oktober 2009 is
vervolgens aangegeven dat de toekomst van GasTerra vooral moet worden
bezien in het belang van de aanwezigheid van een sterk handelshuis voor
de verdere ontwikkeling van de gasrotonde. De afgelopen jaren heeft
GasTerra zich ontwikkeld als een actief handelshuis, met een vernieuwd
en breder dienstenpakket. Weliswaar zal het einde van de gaswinning uit
het Groningenveld steeds meer in zicht komen, tegelijkertijd is er de
ambitie om de winning uit kleine velden op het niveau te handhaven.
Volgens de huidige inzichten zal gas bovendien een blijvende rol in de
Noordwest-Europese brandstofmix blijven spelen. Binnen de
gasrotonde-ambitie zou een blijvende rol van een actieve Europese speler
als GasTerra daarom mogelijk kunnen zijn. GasTerra zal in overleg met
zijn aandeelhouders die toekomstige rol nader uitwerken. De bijdrage aan
voorzieningszekerheid en de Nederlandse economische belangen is hierbij
van doorslaggevende betekenis.

Actie: Versterken van de gasrotonde.

Het kabinet versterkt de gasrotonde door:

In overleg met vertegenwoordigers van bedrijfsleven, wetenschap en
overheid te kijken hoe het productieniveau van de kleine velden kan
worden gehandhaafd. Een werkgroep ontwikkelt voorstellen die in het
najaar van 2011 beschikbaar komen.

De vergunningverlening van gasopslag via de rijkscoƶrdinatieregeling
faciliteren. 

Het beter benutten en vergroten van de transportcapaciteit.

De kennisontwikkeling versterken.

Uitwerken toekomstige rol van GasTerra.

Ruimte reserveren in structuurvisie buisleidingen.



Actieve economische diplomatie

Actieve ondersteuning van Nederlandse bedrijven in het buitenland,
bijvoorbeeld bij de toetreding tot buitenlandse markten, is onderdeel
van modern industriebeleid. De economische diplomatie die hiervoor nodig
is, wordt ingebed in de bredere energiediplomatie, waarvan ook zaken als
energievoorzieningszekerheid deel uitmaken. In hoofdstuk 4 wordt de
energiediplomatie van het kabinet verder uitgewerkt. 

4. Ruimte voor alle energie-opties op weg naar 2050

De ontwikkeling van de energievoorziening vindt plaats tegen de
achtergrond van het Europese streven naar een CO2-arme economie in 2050.
Dat is een grote uitdaging. De belangrijkste les uit de vele
scenarioā€™s en onderzoeken over de toekomstige energievoorziening (zie
hoofdstuk 2) is dat Europa zich de luxe niet kan permitteren om bepaalde
opties op voorhand uit te sluiten, juist vanwege de beoogde CO2-reductie
in 2050. Het kabinet biedt dan ook ruimte aan alle energie-opties, mits
deze voldoen aan de veiligheids- en milieueisen en ruimtelijk ingepast
kunnen worden.

De Europese doelen voor ontwikkeling van de energievoorziening in 2020
zijn:

20% CO2-reductie in 2020 ten opzichte van 1990 om klimaatverandering
tegen te gaan. De EU vult deze doelstelling in met een Europees
emissieplafond voor de sectoren die onder het emissiehandelssysteem
(ETS). Voor de emissie die niet onder ETS valt, zoals de transportsector
en de gebouwde omgeving, geldt voor iedere lidstaat een aparte
doelstelling. 

20% van de primaire energieconsumptie in de EU moet in 2020 afkomstig
zijn uit hernieuwbare energiebronnen. Deze doelstelling is vertaald naar
specifieke doelen per lidstaat; voor Nederland 14% in 2020. Dit draagt
bij aan het scheppen van groene banen en bedrijvigheid in Nederland. Het
belangrijkste instrument om dit doel te bereiken is in Nederland de SDE+
(zie paragraaf 4.1.2).

20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van ā€˜business as usualā€™.
Deze doelstelling is indicatief en niet bindend vastgelegd. Er zijn
grote verschillen tussen lidstaten op het gebied van energiebesparing.
Daarom ziet het kabinet het stimuleren ervan primair als een nationale
aangelegenheid. Het kabinet stimuleert energiebesparing onder andere
door belastingmaatregelen, normering en het maken van afspraken met het
bedrijfsleven (zie hoofdstuk 5).

Om meer inzicht te krijgen in de inspanningen die nodig zijn om te komen
tot een CO2-arme economie in 2050 heeft de Europese Commissie een
routekaart gepubliceerd. De Commissie heeft de lidstaten gevraagd om ook
op nationaal niveau een routekaart te formuleren. Het doel hiervan is om
te analyseren welke scenarioā€™s mogelijk zijn, wat de onderlinge
afhankelijkheden zijn en wat er nu al gedaan kan worden. Het kabinet
stuurt in november 2011 een nationale klimaatroutekaart naar de Kamer.

Het verduurzamen van de energiehuishouding is een van de belangrijkste
uitdagingen Ć©n kansen van het energiebeleid. Dat geldt voor alle
terreinen van de energiehuishouding: elektriciteitsproductie, transport
en warmte (zie kader). Verduurzaming vermindert de importafhankelijkheid
van fossiele brandstoffen en is nodig op weg naar een CO2-arme economie
in 2050. Daarnaast liggen er grote economische kansen op het gebied van
energiebesparing, hernieuwbare energie en duurzame toepassingen.

Energie wordt gebruikt in de hele samenleving. Het verbruik van energie
is in te delen in drie sectoren: elektriciteit, transport en warmte en
koeling. Onderstaande figuur geeft de verhouding tussen deze drie
sectoren in het totale energieverbruik weer. 

 

Bron: Nationaal actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen, 2010

Energie wordt opgewekt uit verschillende bronnen. Vooral voor de
productie van elektriciteit zijn verschillende bronnen beschikbaar:
conventionele als kolen, gas en uranium en hernieuwbare bronnen zoals
wind, zon, water en biomassa. In de transportsector is olie de
voornaamste energiebron. Benzine, diesel en kerosine worden van olie
gemaakt. Ook in het transport zijn er echter mogelijkheden om over te
schakelen naar meer duurzame energiebronnen, bijvoorbeeld door middel
van biobrandstoffen. Voor de warmtevoorziening is in Nederland gas de
dominante energiebron. Belangrijkste alternatieven zijn het gebruik van
warmte en koude uit de diepe ondergrond, gebruik van restwarmte en het
gebruik van biogas uit biomassa.



In het streven naar een duurzame energiehuishouding is een heldere
rolverdeling tussen markt en overheid cruciaal. De visie van het kabinet
is duidelijk: marktpartijen investeren in de winning, productie en
verkoop van energie, binnen de randvoorwaarden die de overheid stelt. De
energiemarkt is immers geliberaliseerd. Het kabinet stelt strenge
randvoorwaarden op het gebied van CO2-reductie, veiligheid en
milieubeheer en geeft binnen die voorwaarden ruimte aan bedrijven en
ondernemers om te investeren en projecten te realiseren. Naast een
betrouwbare en betaalbare energievoorziening levert dat banen en
economische groei op. 

Om te zorgen voor een betaalbare en betrouwbare energievoorziening neemt
het kabinet beleidsmaatregelen langs vier sporen:

Het uitbouwen van het aandeel hernieuwbare energie en het stimuleren van
afvang en opslag van CO2 (CCS);

Het stellen van randvoorwaarden aan conventionele energiebronnen.

Het scheppen van een gelijk speelveld voor grijze en groene energie.

Het voeren van actieve energiediplomatie.

4.1. Uitbouwen aandeel hernieuwbare energie en stimuleren CO2-afvang en
opslag

Investeren in een duurzame energiehuishouding loont, omdat de
uiteindelijke maatschappelijke baten groter zijn dan de maatschappelijke
kosten. Maar het verduurzamen van de energiehuishouding moet wel op een
economisch verstandige manier gebeuren. De hoogte van de kosten is onder
andere afhankelijk van het tempo waarin investeringen plaatsvinden. Een
juiste balans tussen het goedkoper maken van technologieƫn en het
grootschalig produceren van hernieuwbare energie is van groot belang. 

Daarom maakt het kabinet een onderscheid tussen de korte en de lange
termijn. Op de korte termijn kiest het kabinet voor het zo efficiƫnt
mogelijk toewerken naar de Europese doelstelling van 14% hernieuwbare
energie in 2020. De grote uitdagingen Ć©n kansen liggen echter in het
langetermijnperspectief voor hernieuwbare energie. Het kabinet kiest
voor het bevorderen van innovatie om hernieuwbare energieproductie op de
langere termijn concurrerend te maken. De focus ligt op die sectoren en
technieken waar Nederland een sterke positie inneemt. De topsector
energie vormt het verband waarbinnen de activiteiten plaatsvinden.

4.1.1. Europees perspectief voor het stimuleren van hernieuwbare energie

Op grond van de Europese richtlijn voor hernieuwbare energie heeft elke
lidstaat een aparte doelstelling voor hernieuwbare energie. Via
nationaal stimuleringsbeleid probeert elke lidstaat dit doel te
bereiken. De energiemarkt is echter een Europese markt met
internationale spelers. Verschillende nationale stimuleringsregimes
leiden tot ongewenste ā€˜subsidieconcurrentieā€™ tussen lidstaten.
Internationaal opererende bedrijven laten bij hun investeringsbeslissing
(de aantrekkelijkheid van) het stimuleringssysteem van een bepaald land
immers meewegen. Het resultaat is dat lidstaten ā€˜tegen elkaar
opbiedenā€™ om de doelstelling voor hernieuwbare energie te halen. Dit
verstoort het level playing field.

Het kabinet vindt dat hernieuwbare energie vanuit een Europees
perspectief moet plaatsvinden. Lidstaten moeten niet concurreren via
subsidies, maar juist gebruikmaken van elkaars comparatieve voordelen.
Vanuit Europees perspectief zou het logisch zijn dat windenergie wordt
toegepast op plekken waar het veel en constant waait, zonne-energie op
die plaatsen met veel zonuren, et cetera. Het kabinet zet zich in de EU
dan ook in voor het toewerken naar Europese harmonisatie voor de
stimulering van hernieuwbare energie. Vanzelfsprekend geldt ook hier dat
een Europees systeem kosteneffectief moet zijn. 

Actie: samenwerking en harmonisatie stimulering hernieuwbare energie in
Europa

Subsidieconcurrentie tussen lidstaten op het gebied van hernieuwbare
energie moet worden weggenomen. Een Europees perspectief op
kosteneffectieve stimulering van hernieuwbare energie is nodig.
Nederland zal dit standpunt actief uitdragen in Europese
onderhandelingen en gesprekken met de Europese Commissie, het Europees
parlement en andere lidstaten. Daarnaast gaat het kabinet in gesprek met
de ons omringende landen om te onderzoeken of er in Noordwest-Europees
verband al stappen in deze richting kunnen worden gezet.

4.1.2. 14% hernieuwbare energie in 2020

De Europese richtlijn voor hernieuwbare energie verplicht Nederland om
in 2020 14% van het bruto eindverbruik in Nederland te produceren met
hernieuwbare energiebronnen. Het kabinet wil in deze periode een forse
bijdrage aan die doelstelling leveren. Daarom stimuleert het kabinet de
komende jaren de productie van hernieuwbare energie aan de hand van vier
instrumenten: 

Stimuleringsregeling Duurzame Energie plus (SDE+);

Bijmengverplichting voor biobrandstoffen in de transportsector;

Bij- en meestook van biomassa in kolencentrales; 

Import van hernieuwbare energie.

SDE+

Het kabinet stimuleert de productie van hernieuwbare energie via de
SDE+, een verbeterde versie van de SDE-regeling. De SDE+ verdeelt het
jaarlijks beschikbare budget niet meer vooraf over de verschillende
technologieƫn, maar laat technologieƫn concurreren onder ƩƩn
budgetplafond. De goedkoopste technologieƫn komen het eerst in
aanmerking voor budget. Zo draagt de SDE+ bij aan het zo kosteneffectief
mogelijk bereiken van de 2020-doelstelling. De SDE+ is niet alleen
beschikbaar voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, maar ook
voor hernieuwbare warmte en groen gas. Juist deze opties leveren immers
ook een effectieve bijdrage aan de 14%-doelstelling. In november 2010 en
april 2011 is de Tweede Kamer geĆÆnformeerd over vormgeving en werking
van de SDE+. 

Actie: Invoeren SDE+ 

Het kabinet stelt de SDE+ per 1 juli 2011 open. Doel is het zo
kosteneffectief mogelijk bereiken van de Europese doelstelling van 14%
hernieuwbare energie in 2020. Vanaf 2012 wordt naast hernieuwbare
elektriciteit ook hernieuwbare warmte als aparte categorie opgenomen in
de SDE+.



Belangrijkste hernieuwbare energieopties in Nederland: bio-energie, wind
op land en wind op zee

Er zijn verschillende energieopties om de hernieuwbare
energiedoelstelling te bereiken. In Nederland zijn de belangrijkste
opties bio-energie en windenergie op land en op zee. 

Bio-energie heeft een groot groeipotentieel en biedt talloze
gebruiksopties. Van de productie van hernieuwbare elektriciteit, groen
gas, hernieuwbare warmte tot biobrandstof voor de transportsector. Bij
het gebruik van biomassa voor de productie van bio-energie staat voorop
dat het om duurzame biomassa gaat die noch de biodiversiteit noch de
primaire voedselproductie aantast. Daarnaast moet er over de gehele
keten genomen daadwerkelijk vermindering van broeikasgasreductie
plaatsvinden. De overheid houdt hier toezicht op door alleen
gecertificeerde biomassastromen te ondersteunen, die daarmee voldoen aan
de noodzakelijke duurzaamheidseisen. 

Biogas wordt geproduceerd door het vergassen of vergisten van
biomassastromen. Tot voor kort werd het geproduceerde methaan vooral
gebruikt voor hernieuwbare elektriciteitsproductie. De SDE+ maakt het
aantrekkelijker om het biogas op te werken tot groen gas. Het
totaalpotentieel voor groen gas bedraagt in 2020 ongeveer 56 PJ (2,6
procentpunt). Om ook de ontwikkeling van de productie van
biobrandstoffen te stimuleren, heeft het kabinet in het kader van het
NER300-programma een subsidie aangevraagd bij de Europese Commissie voor
een biomassa- en brandstoffenproject in Groningen. Hier zal jaarlijks
516 miljoen liter biobrandstof kunnen worden geproduceerd door het
drogen, torrificeren en vergassen van hout.

Duurzame warmte kan worden geproduceerd door het vervangen van fossiele
brandstoffen door biogas of door het inzetten van biomassa als brandstof
voor WKK of warmteketels. Een alternatief is om duurzame warmte uit de
omgeving direct te benutten. Het gaat hierbij om warmte-koude opslag,
geothermie, zonneboilers en warmtepompen. Het totaalpotentieel van
directe benutting bedraagt in 2020 ongeveer 91 PJ (4,3 procentpunt).
Warmte-koude opslag kan al rendabel worden toegepast in de
nieuwbouw-utiliteitsbouw en sommige teelten in de glastuinbouw. Het
kabinet ondersteunt andere technologieƫn financieel, zoals via de
garantieregeling voor geothermie.Ā Het kabinet vindt het niet wenselijk
om de subsidiebepaling uit de huidige warmtewet te handhaven. Mocht in
de toekomst alsnog de wens ontstaan om warmte apart te subsidiƫren, dan
kan dat beter ingepast worden in de bestaande reguliere
subsidiesystematiek die is gebaseerd op de algemene subsidiekaderwet.

Wind op land blijft de komende jaren een van de goedkoopste manieren om
hernieuwbare energie te produceren. Deze energieoptie heeft een potentie
van ongeveer 48 PJ in 2020 (2,3 procentpunt). Dit komt overeen met de
productie vanuit ongeveer 6000 MW opgesteld vermogen. Dat potentieel
moet de komende jaren goed worden benut. Daarom onderneemt het kabinet
concrete acties voor een goede ruimtelijke inpassing van windvermogen.
In de Structuurvisie Wind op Land zal het kabinet, in samenwerking met
de provincies, voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie op land
aanwijzen. Provinciale reserveringen voor windenergie, binnen de
kansrijke gebieden in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vormen
hiervoor de basis. 

Windenergie op zee behoort op korte termijn niet tot de meest
kosteneffectieve opties, maar heeft wel de potentie om op langere
termijn een belangrijk deel van de elektriciteitsproductie te verzorgen.
De verwachting is dat de kostprijs in de toekomst sterk kan dalen. Omdat
de kosten van wind op zee nog hoog zijn, richt het kabinet zich bij wind
op zee niet op grootschalige productie, maar op verdere ontwikkeling van
de technologie. Daartoe neemt het kabinet de volgende maatregelen:

Stimuleren van de ontwikkeling van de technologie via innovatie- en
demonstratie-programmaā€™s met kostenreductie als doel. Het kabinet
heeft in het kader van het programma NER300 bij de Europese Commissie
een subsidieaanvraag ingediend voor een innovatief windpark op zee, dat
moet dienen als testlocatie. Een ander voorbeeld is het FLOW-programma,
waarbij onder andere innovatieve fundatie en installatietechnieken
getest worden. Verdere innovatietrajecten vinden plaats in het kader van
de topsector energie. 

Voorbereiden van de ruimtelijke inpassing van wind op zee. Het kabinet
komt deze kabinetsperiode met een toekomstgericht uitgiftebeleid, onder
andere op basis van de adviezen van de Taskforce windenergie op zee.

Scheppen van duidelijkheid over de rol van landelijk netbeheerder TenneT
bij de aanleg van elektriciteitsinfrastructuur op zee.

Actie: Faciliteren hernieuwbare energie aanvullend op SDE+

Om de verdere ontwikkeling van hernieuwbare energie in Nederland te
faciliteren, neemt het kabinet ā€“ naast de financiĆ«le stimulans van de
SDE+ ā€“ de volgende maatregelen:

Opstellen ruimtelijke structuurvisie voor 6000 MW wind op land.

Uitvoeren demonstratieprojecten voor wind op zee en voorbereiden van de
ruimtelijke inpassing en elektriciteitsinfrastructuur voor wind op zee.

Wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving voor lokale duurzame
energie-opwekking.

 

Financiering SDE+

In totaal gaat het kabinet deze kabinetsperiode voor de SDE+
committeringen aan die leiden tot uitgaven (inclusief MEP en SDE) vanaf
2015 van maximaal 1,4 miljard euro per jaar. Voor de financiering van de
SDE+ voert het kabinet stapsgewijs een opslag op de energierekening in.
Die opslag leidt tot een meer directe financiering van de SDE+. De
opslag op de energierekening maakt duidelijk zichtbaar welk bedrag
burgers en bedrijven betalen voor de stimulering van duurzame energie.

De opslag sluit aan op de regels die voor de energiebelasting van kracht
zijn. De belastingdienst zal de opslag heffen en invorderen. De
energieleveranciers zullen belastingplichtig zijn. Dat leidt tot zo min
mogelijk administratieve lasten en uitvoeringskosten. Het kabinet biedt
op korte termijn een wetsvoorstel opslag duurzame energie aan de Tweede
Kamer aan. 

Actie: invoeren opslag voor duurzame energie op de energierekening

Het kabinet komt voor het zomerreces met een wetsvoorstel opslag
duurzame energie om de SDE+ te financieren. Daarmee maakt het kabinet de
kosten verbonden aan hernieuwbare energie transparant en koppelt het
deze aan het energieverbruik. De opslag zal in 2013 ingaan.

 

Bijmengverplichting biobrandstoffen in transport

In de transportsector liggen kansen voor hernieuwbare energie vooral in
het vervangen van fossiele brandstoffen door bio-energie. In Nederland
geldt een bijmengverplichting van biobrandstoffen. Die loopt op tot 10%
in 2020. Een groot deel van de ingezette biobrandstoffen komt nu nog uit
specifieke energieteelt (de zogenaamde 1e generatie biobrandstoffen).
Deze energieteelt kan concurreren met voedselproductie. Dat is
onwenselijk. Bovendien is het CO2-effect relatief laag (volgens de
richtlijn minimaal 35% en later oplopend tot 65%). Het kabinet wil zo
snel mogelijk de inzet van 1e generatie biobrandstoffen vervangen door
geavanceerde biobrandstoffen. Daarom start het kabinet
innovatietrajecten met als doel een spoedige overstap op biobrandstoffen
afkomstig uit afval, residuen of lignocellulose (houtachtige bronnen).
Deze brandstoffen concurreren niet met voedsel en hebben potentieel een
veel groter CO2-effect. De 10% bijmening van biobrandstoffen kan
ongeveer 38 PJ (1,8 procentpunt) opleveren in 2020. 

Actie: Bijmengen biobrandstoffen

Geleidelijke toename bijmengverplichting tot 10% in 2020.

Innovatietraject voor de ontwikkeling van geavanceerde biobrandstoffen. 



Aanvullend of alternatief instrumentarium: bij- en meestook van
biomassa, verplichtingensysteem en import van hernieuwbare energie

Het stimuleringsbeleid voor hernieuwbare energie in Nederland is de
afgelopen jaren onderwerp geweest van veelvuldige aanpassingen en
verbeteringen. Deze aanpassingen hebben geleid tot systeemwijzigingen.
In 1996-2004 kende de Regulerende Energiebelasting (REB) een aantal
stimuleringsregelingen voor hernieuwbare energie, die in 2004 vervangen
zijn door de regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP). De
MEP is op haar beurt in 2008 opgevolgd door de Stimuleringsregeling
Duurzame Energie (SDE). Zoals hierboven beschreven heeft het kabinet de
SDE omgevormd tot een efficiƫntere SDE+. 

Bij- en meestook van biomassa in kolencentrales

Een van de goedkoopste opties voor hernieuwbare energie in Nederland is
het bij- en meestoken van biomassa in kolencentrales. De huidige bij- en
meestook vindt voornamelijk plaats met MEP-subsidies. De MEP-subidies
lopen de komende jaren af. In de SDE en SDE+ komt bij- en meestook niet
in aanmerking voor subsidie. Ook na het aflopen van de MEP-subsidies
moet bij- en meestook van biomassa in kolencentrales blijven
plaatsvinden. Het verstrekken van nieuwe subsidies aan kolencentrales is
voor het kabinet geen optie. Daarom wil het kabinet bij- en meestook van
biomassa in kolencentrales verplicht gaan stellen. Over de manier waarop
vindt overleg plaats met de energiesector, waarbij ook het op termijn
invoeren van een leveranciersverplichting wordt betrokken. 

Verplichtingensysteem voor hernieuwbare energie

Een alternatief systeem voor de stimulering van hernieuwbare energie is
de invoering van een leveranciersverplichting. Dit systeem houdt in dat
energieleveranciers wettelijk verplicht zijn een bepaald percentage
hernieuwbare energie te leveren aan hun klanten. Hierbij ontvangen
producenten van hernieuwbare energie een verhandelbaar certificaat per
geproduceerde megawattuur hernieuwbare energie. Leveranciers kopen deze
certificaten in om aan hun verplichting te voldoen. De kosten van de
certificaten worden in rekening gebracht aan de eindgebruikers
(bedrijven en burgers). Indien leveranciers niet voldoen aan de
opgelegde verplichting, moeten zij een boete betalen. 

Een voordeel van een leveranciersverplichting is dat dit systeem, mits
goed opgezet, past in een marktgeoriƫnteerde aanpak zonder
exploitatiesubsidies. Bedrijven gaan zelf op zoek naar de goedkoopste
vorm van hernieuwbare energie om te voldoen aan de verplichting. Dit
leidt tot concurrentie tussen verschillende technologieƫn. Door deze
concurrentie hebben producenten een prikkel om hernieuwbare energie
goedkoper te maken en is er geen subsidie meer nodig. Het systeem kent
echter ook nadelen. Zo bestaat er een risico op overwinsten (ā€˜windfall
profitsā€™). In een geliberaliseerde markt komt er een marktprijs tot
stand voor het verhandelbare certificaat. De hoogte van de prijs wordt
bepaald door de duurste technologie. Doordat in Nederland waarschijnlijk
duurdere technologieƫn nodig zijn om de doelstelling te halen, is er
een risico dat goedkope technologieƫn een bovengemiddeld rendement
behalen. Een tweede nadeel is het risico op marktmacht. Het is van
belang dat er voldoende aanbieders van hernieuwbare energie zijn om te
voorkomen dat producenten teveel invloed hebben op de prijsontwikkeling.

De invoering van een leveranciersverplichting vergt een zorgvuldige
afweging. Er zijn extra maatregelen nodig om de genoemde risicoā€™s te
ondervangen. Het kabinet onderzoekt, in samenspraak met de
energiesector, of invoering van een leveranciersverplichting een goed
alternatief kan zijn voor de SDE+. Het kabinet is bereid uitzicht te
bieden op de invoering van een leveranciersverplichting onder een aantal
stringente voorwaarden:

Er moet voldoende hernieuwbare energie in Nederland geproduceerd worden
voor een liquide markt. Dat betekent o.a. dat bij- en meestook van
biomassa in kolencentrales moet plaatsvinden.

Een verplichting moet efficiƫnter en effectiever zijn dan SDE+, bekeken
vanuit de totale maatschappelijke kosten.

De positie van de Nederlandse consument mag er niet op achteruit gaan.

De invoering moet passen in de Europese ontwikkelingen, mede tegen de
achtergrond van het streven van het kabinet om een einde te maken aan de
subsidieconcurrentie tussen lidstaten, en de ambitie om exploitatiesteun
voor hernieuwbare energie op termijn uit te faseren.

Negatieve effecten zoals ā€˜windfallā€™ profits en marktmacht moeten
worden ondervangen.

In samenspraak met de energiesector werkt het kabinet eventuele
invoering en vormgeving van een leveranciersverplichting nader uit. Het
ontwerpen van het systeem en ā€“ mits voldaan wordt aan bovengenoemde
criteria ā€“ aanpassen van wet- en regelgeving zal enkele jaren in
beslag nemen. Vooruitlopend daarop zullen kolencentrales verplicht
biomassa moeten bij- en meestoken. 

Actie: Verplichte bij- en meestook van biomassa in kolencentrales en
onderzoek naar eventuele invoering leveranciersverplichting

In aanvulling op de SDE+ moet verplicht bij- en meestook van biomassa in
kolencentrales gaan plaatsvinden. Over de vormgeving vindt overleg
plaats met de energiesector. Daarbij wordt tevens eventuele invoering en
vormgeving van een leveranciersverplichting voor hernieuwbare energie
meegenomen.



Import van hernieuwbare energie 

Vooruitlopend op een Europees stimuleringssysteem voor hernieuwbare
energie onderzoekt het kabinet hoe Nederland kan samenwerken met andere
landen binnen en buiten de EU om het aandeel hernieuwbare energie te
vergroten. De Europese richtlijn biedt lidstaten hiertoe een aantal
mogelijkheden (de zogenaamde ā€˜flexibele mechanismenā€™), zoals
statistische overdracht, concrete gezamenlijke projecten en
gemeenschappelijke stimuleringsregimes.

Via deze flexibele mechanismen kunnen lidstaten elkaars geografische
voordelen beter benutten. Dit kan substantiƫle kostenbesparingen
opleveren. Het kabinet zal de komende tijd onderzoeken hoe
internationale samenwerkingsvormen kunnen bijdragen aan het behalen van
het 2020-doel voor hernieuwbare energie.

Actie: Onderzoek naar import van hernieuwbare energie 

Het kabinet onderzoekt hoe de import van hernieuwbare energie kan
bijdragen aan het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie
in 2020. Het kabinet zal de Tweede Kamer eind 2011 informeren over de
uitkomsten.



Het realiseren van de doelstelling: goed op koers

In 2010 was het aandeel hernieuwbare energie in Nederland ongeveer 4%.
Er is dus een forse investering nodig om de komende jaren de
doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 te halen. De SDE+ is
daarbij het instrument om de 2020-doelstelling dichterbij te brengen. In
een eerste analyse van het regeerakkoord van het Planbureau voor de
Leefomgeving en ECN wordt aangegeven dat bij inzet van de beschikbare
kabinetsmiddelen het aandeel hernieuwbare energie kan stijgen tot ruim
7% in 2015. Dit percentage loopt vervolgens op naar 9% in 2020 (doordat
productie niet direct van start gaat). Het kabinet zet in deze
kabinetsperiode dus een flinke stap en ligt daarmee op koers met het
groeipad uit het nationaal actieplan voor hernieuwbare energie. In deze
eerste analyse van het Planbureau voor de Leefomgeving is nog uitgegaan
van de plannen uit het programma Schoon en Zuinig. De kabinetskeuze met
de focus op een meer kosteneffectieve uitrol zal door PBL dit jaar
worden doorberekend en voor Prinsjesdag worden gepresenteerd. 

Het is duidelijk dat er tussen nu en 2020 meer nodig is om de
doelstelling te halen. Daarom wil het kabinet het bij- en meestoken van
biomassa in kolencentrales verplichten. Afhankelijk van het percentage
bij- en meestook is 33-50 PJ in 2020 mogelijk. Dit levert een bijdrage
aan de doelstelling van rond de 2 procentpunt. De resterende 3
procentpunt kan komen uit een mix van import en/of uitbreiden van
productie van hernieuwbare energie op nationale bodem in de volgende
kabinetsperiode. 

In 2014 evalueert het kabinet de kosten en baten van het
stimuleringsbeleid voor hernieuwbare energie. Onderdeel van die
evaluatie is een onderzoek naar welk instrument of combinatie van
instrumenten op termijn de beste bijdrage levert aan de
2020-doelstelling en de stimulering van hernieuwbare energie op de lange
termijn. 

4.1.3. Stimuleren van CO2-afvang en opslag 

Op de lange termijn lijkt de inzet van CO2-afvang en opslag (Carbon
Capture and Storage, CCS) onontkoombaar. Daarom stimuleert het kabinet
de ontwikkeling van CCS om ervoor te zorgen dat CCS ā€“ indien nodig ā€“
tijdig industriebreed kan worden ingezet door de energieproductiesector
en industriƫle sectoren die grote hoeveelheden CO2 uitstoten. 

Nederland behoort, samen met enkele andere landen Europees en wereldwijd
tot de koplopers op het gebied van CCS. Het kabinet wil die
koploperspositie behouden. Nederlandse onderzoeksinstellingen en
bedrijven die betrokken zijn geweest bij de voorbereiding of uitvoering
van grootschalige CCS-projecten, kunnen die kennis en ervaring
wereldwijd benutten. Dat is goed voor onze economie en het klimaat.
Daarom gaat het kabinet ā€“ onder voorwaarden ā€“ de ontwikkeling van
het afvangen en opslaan van CO2 in Nederland stimuleren en versnellen,
onder andere via grootschalige demonstratieprojecten. 

Het kabinet geeft uitsluitend toestemming voor demonstratieprojecten met
opslag onder zee. Op grond van de huidige ramingen kan hiermee, zeker
voor de middellange termijn, worden volstaan. Vanzelfsprekend staat
veiligheid daarbij voorop. Het kabinet treft geen ruimtelijke
reservering voor een CCS-demonstratieproject op land. 

CCS is in Nederland volop in ontwikkeling. In de regio Rijnmond wordt
momenteel een CCS-demonstratieproject voorbereid met CO2-opslag onder
zee, het zogenaamde ROAD-project. Daarnaast heeft het kabinet in het
kader van het NER300-programma een subsidieaanvraag bij de Europese
Commissie ingediend voor een nieuwe waterstoffabriek met
afvanginstallatie voor CO2. De afgevangen CO2 zal per pijpleiding naar
de Tweede Maasvlakte worden getransporteerd, waar het vloeibaar wordt
gemaakt en per schip naar Denemarken gestuurd, waar het in een offshore
olieveld kan worden gepompt.

Actie: Demonstratieprojecten CCS voor het realiseren van kostenreductie

Het stimuleren van verdere kostenreductie in CCS-technologie via
grootschalige demonstratieprojecten met opslag onder zee. Daarbij wordt
de gehele CCS-keten integraal gedemonstreerd. Het kabinet zet in op het
verkrijgen van Europese financiering.



4.2. Consistente randvoorwaarden bij conventionele energiebronnen

De energiemarkt is een mondiale en Europese markt. Een geĆÆntegreerde
energiemarkt leidt tot een efficiƫnte energiemix tegen concurrerende
prijzen en grote leveringzekerheid. Voor een betrouwbare
energievoorziening streeft het kabinet een evenwichtige mix tussen
groene en grijze energie na. Conventionele energiebronnen zullen
voorlopig nog voorzien in het merendeel van de energievraag. 

Een goed werkende Europese markt draagt bij aan de leveringzekerheid.
Energietekorten op de ene plaats kunnen immers gecompenseerd worden met
overschotten elders. In dit verband is het recente besluit van de Duitse
regering om in 2022 af te stappen van kernenergie van belang. Dit
besluit heeft geen directe gevolgen voor de leveringszekerheid.Ā TenneT
monitort jaarlijks de leveringszekerheid enĀ die is goed.Ā Het uitvallen
van de productie van elektriciteit met kerncentrales in Duitsland
betekent welĀ dat extra productiecapaciteit op termijn noodzakelijk is
in de geĆÆntegreerde markt. Dat kan zijn in Duitsland, maar ook elders
in de EU. 

Voor het goed functioneren van de geĆÆntegreerde Europese energiemarkt
zijn twee zaken van belang:

Er moet een stabiel investeringsklimaat zijn, gericht op de lange
termijn. Onderdeel daarvan is een gelijk speelveld tussen landen en een
goed werkend Europees emissiehandelssysteem (ETS). Het kabinet zet dan
ook in op het verbeteren van ETS, zie paragraaf 4.4.1.

Adequate infrastructuur. Consequentie van de geĆÆntegreerde energiemarkt
is dat er meer grensoverschrijdend transport van elektriciteit en gas
plaatsvindt. De landelijk netbeheerders moeten die stromen op elkaar
afstemmen. Voor integratie van de markt is het tevens van belang dat
netbeheerders grensoverschrijdend kunnen integreren. In hoofdstuk 6 zijn
de maatregelen die het kabinet neemt voor verbetering van de
infrastructuur en de interne markt uitgewerkt.

In het streven naar een CO2-arme economie zijn naar verwachting alle
energie-opties hard nodig. Het kabinet biedt dan ook ruimte aan alle
energie-opties in Nederland, voor zover ze voldoen aan de
randvoorwaarden op het gebied van CO2-reductie, veiligheid en milieu.
Per energiebron verschillen het toekomstperspectief en de specifieke
randvoorwaarden. 

4.2.1. Gas 

Gas blijft de komende decennia belangrijk voor de Europese
energievoorziening. Hoofdstuk 3 geeft aan dat het kabinet maatregelen
neemt om Nederland als gasrotonde van Europa te positioneren. Dat is
goed voor leveringszekerheid en economische groei. Deze ambitie is ook
gebaseerd op de verwachte rol van gas in de brandstofmix. Zeker op
middellange termijn (tot 2030) blijft gas een belangrijke energiebron: 

Er is mondiaal nog genoeg gas voor vele decennia aanwezig, onder andere
door de opkomst van onconventioneel gas. Bij de huidige productie kunnen
de bewezen reserves nog 58 jaar in de vraag voorzien. De onbewezen
reserves zijn naar verwachting voldoende voor de komende 250 jaar.
Daarbij is nog geen rekening gehouden met de ontwikkeling van
onconventioneel gas. Gas is tevens relatief goedkoop. Het gebruik van
gas is dan ook goed voor de voorzieningszekerheid en de betaalbaarheid. 

Gascentrales vormen een natuurlijke combinatie met hernieuwbare energie
omdat ze flexibel inzetbaar zijn. Gascentrales kunnen bij uitstek
voorzien in reservecapaciteit voor elektriciteitsopwekking uit wind en
zon, omdat gascentrales relatief gemakkelijk en goedkoop kunnen op- en
afregelen. 

Gas is de schoonste fossiele brandstof. Een gascentrale stoot per
geproduceerde kWh veel minder CO2 uit dan een kolencentrale. Bij een
stijgende CO2-prijs zijn gascentrales dan ook rendabeler dan
kolencentrales. 

Op de lange termijn (2030-2050) is de positie van gas niet eenduidig.
Twee factoren zijn bepalend voor de rol van gas in de toekomstige
energiemix:

De ontwikkeling van CCS voor gascentrales en de ontwikkeling van groen
gas. In een CO2-arme energievoorziening kunnen uiteindelijk ook
gascentrales geen CO2 meer uitstoten. Gascentrales hebben twee opties om
CO2-neutraal te zijn: via toepassing van CCS-technologie of door middel
van de input van groen gas. Deze twee opties zijn op dit moment nog niet
rendabel. Daarom stimuleert het kabinet beide technologieƫn: groen gas
via de SDE+ en CCS via demonstratieprojecten. 

De ontwikkeling van efficiƫnte opslagtechnieken voor elektriciteit en
warmte. Grootschalige opslag van elektriciteit en warmte vermindert de
vraag naar flexibele opwekcapaciteit en daarmee ook de vraag naar gas. 

Onconventioneel gas

Het succes van onconventionele gasproductie in de VS heeft wereldwijd
tot veel onderzoek geleid naar onconventioneel gas. De ontwikkeling van
onconventioneel gas in Nederland kan een belangrijke bijdrage leveren in
de ambitie van het kabinet om de Nederlandse gasvoorraden ten volle te
benutten. 

Op het ogenblik vindt er in Nederland geen productie van gas uit
onconventionele bronnen plaats. Er zijn wel vier vergunningen voor het
opsporen van onconventioneel gas uitgegeven. De onconventionele bronnen
waarnaar in Nederland in eerste instantie specifiek gekeken wordt, zijn
koolbedmethaan en schaliegas. In andere definities worden ook
ā€˜tightā€™ gas en ā€˜ondiepā€™ gas als onconventionele bronnen
aangeduid. Deze laatste twee worden in Nederland op kleine schaal al
ontwikkeld. 

De schattingen over de hoeveelheden onconventioneel gas zijn
veelbelovend. De potentiƫle winning moet echter nog bewezen worden. Een
eerste stap in het proces is te komen tot een inzicht in waar en hoeveel
volume er mogelijk aanwezig is in Nederland. In de laatste twee jaar
zijn hierover verschillende publicaties verschenen met sterk
uiteenlopende schattingen. Dat komt vooral doordat er verschillende
uitgangspunten worden gehanteerd in termen van theoretisch aanwezige
voorraden, technische winbaarheid, milieurandvoorwaarden en
inpasbaarheid boven- en ondergronds.

Om meer duidelijkheid te krijgen over de hoeveelheid en locatie van
onconventioneel gas in Nederland moeten de onconventionele bronnen
verkend worden via proefboringen en testen. De feitelijke kennis die dit
oplevert, is nodig om de voorraden van onconventioneel gas meer
onderbouwd te kunnen inschatten. De proefboringen zijn ook nodig om een
goed idee te krijgen van de winbaarheid van het gas en de technieken die
daarvoor nodig zijn. Op basis daarvan is het mogelijk om een goed beeld
te vormen over de mogelijke impact van het winnen van onconventioneel
gas op natuur, milieu en landschap. Marktpartijen nemen primair het
initiatief tot proefboringen en testen. De overheid moet zorgen dat
veiligheid voor mens en milieu is gewaarborgd. Er is in het kader van de
gasrotondestrategie een werkgroep Mijnbouwklimaat opgericht. Deze
werkgroep verkent momenteel welke innovaties nodig zijn voor een
optimale winning van onconventioneel gas. Daarbij wordt ook gekeken naar
de rol van de overheid Na de zomer komt de werkgroep met concrete
voorstellen. 

Zoals bij alle energieprojecten, vindt het kabinet zorgvuldige
procedures, belangenafweging en inpassing ook bij proefboringen en
testen belangrijk. In paragraaf 6.7 wordt nader ingegaan op dit thema.

Actie: Potentie en milieueffecten onconventioneel gas in Nederland nader
onderzoeken

Het kabinet heeft vergunningen verleend voor een beperkt aantal
proefboringen. De werkgroep Mijnbouwklimaat komt na de zomer met
voorstellen over de mogelijkheden van onconventioneel gas in Nederland.
Daarbij worden de effecten op natuur, milieu en landschap uitdrukkelijk
betrokken. 



Samenstelling van gas: een transitievraagstuk

Naarmate de Nederlandse gasvoorraden opraken en er meer gas uit andere
regioā€™s via Nederland verhandeld wordt, verandert de samenstelling van
gas in het Nederlandse netwerk. Dit heeft consequenties voor alle
gebruikers van gas, grote industriƫle spelers als huishoudens. Het
kabinet neemt maatregelen om de transitie naar een nieuwe
gassamenstelling te faciliteren. De Tweede Kamer is op 28 maart 2011
hierover geĆÆnformeerd.

Actie: Nederland klaar maken voor veranderende gassamenstelling 

Om de transitie naar een veranderende gassamenstelling in goede banen te
leiden, neemt het kabinet de volgende maatregelen:

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet wordt verantwoordelijk
voor de samenstelling van door hem geleverd gas. Hiermee gepaard gaande
kosten krijgt GTS vergoed. Hiertoe past het kabinet de Gaswet aan.

Tijdens de transitieperiode treffen door de landelijk netbeheerders en
de invoeders maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat er
onbruikbaar gas geleverd wordt.

Vastleggen van de huidige gassamenstelling op het laagcalorisch net via
een ministeriƫle regeling in de technische codes van de NMa.

Vastleggen wat de gassamenstelling na de transitieperiode zal zijn
(periode na 2021), waarop gebruikers zich moeten voorbereiden.

Inrichting van het transitieproces op het L-gasnet. Op basis van de
vastgelegde toekomstige gassamenstelling wordt verplicht dat nieuw in de
handel te brengen toestellen deze samenstelling moeten aankunnen.

Inrichting van een overgangsperiode voor de grootgebruikers via een mix
van maatregelen (extreme gassamenstellingen weren, afwobben en
signaliseringssysteem) zodat ze de installaties waar nodig kunnen
aanpassen. 

Oprichting projectbureau Nieuw Gas om de transitie op het H-gasnet te
begeleiden en te monitoren.

4.2.2. Kernenergie

Het kabinet ziet kernenergie als een belangrijk onderdeel van de
Europese energiemix. Een kerncentrale stoot vrijwel geen CO2 uit en is
daarmee een belangrijke overbrugging op weg naar een duurzame
energiehuishouding. Nieuwe kerncentrales dragen ook bij aan de
energievoorzieningszekerheid, door grotere spreiding in technologie,
grondstof en aanvoerroutes. Daarnaast levert de bouw en exploitatie van
een nieuwe kerncentrale hoogwaardige banen en kennis op, en biedt het
een stimulans voor het nucleaire onderzoek en onderwijs in Nederland,
vooral bij onderzoeksinstituten en universiteiten.

Kernenergie kent echter ook forse nadelen, zoals de recente ramp in
Japan heeft aangetoond. Ook al waren de omstandigheden uniek, een zeer
zware aardbeving en een hoge vloedgolf: dergelijke ongevallen met
kernreactoren moeten te allen tijde worden voorkomen. Daarom heeft het
kabinet in de EU gepleit voor de ā€˜stresstestā€™ voor alle
kerncentrales in de EU. De EU heeft ook landen grenzend aan de EU
opgeroepen soortgelijke stresstests uit te voeren.

Bij de toepassing van kernenergie staat de veiligheid voorop. De Tweede
Kamer is op 11 februari 2011 geĆÆnformeerd over de randvoorwaarden die
het kabinet stelt aan kernenergie in Nederland. Een vergunningaanvraag
voor de bouw en exploitatie van een nieuwe kerncentrale in Nederland zal
aan zeer strikte veiligheidseisen moeten voldoen. Zowel het
Internationaal Atoomenergie Agentschap van de Verenigde Naties als de EU
evalueren de gebeurtenissen in Japan. Bij het vaststellen van de
veiligheidseisen neemt het kabinet de uitkomsten van evaluaties van de
gebeurtenissen in Japan en de stresstests mee. Alleen als aan deze
randvoorwaarden is voldaan, verleent het kabinet een vergunning voor de
bouw van een of meer nieuwe kerncentrale(s) in Nederland.

Ook voor radioactief afval stelt het kabinet strenge eisen. Daarbij
geldt het principe de vervuiler betaalt. De vergunninghouder van de
kerncentrale is verantwoordelijk voor het dragen van de kosten van het
afvalbeheer en voor het treffen van een voorziening voor de opslag. Dat
betekent in de praktijk onder andere dat de vergunninghouder afspraken
moet maken met de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA)
over de opslagcapaciteit. Tevens dragen vergunninghouders van
kerncentrales, vanaf het in werking brengen van een centrale, bij aan de
financiering van een fonds om de eindbestemming van radioactief afval te
onderzoeken. Het kabinet rondt uiterlijk in 2014 een programma dat
ingaat op de te nemen stappen om te komen tot een eindbestemming voor
het radioactief afval.

Kortom: het kabinet biedt ruimte aan nieuwe kerncentrales in Nederland,
onder strikte voorwaarden op het gebied van veiligheid en milieu. Het
besluit van de Duitse regering om volledig af te stappen van kernenergie
doet hier niets aan af. Met dit standpunt bevindt Nederland zich in de
EU in goed gezelschap: ook landen als het Verenigd Koninkrijk,
Frankrijk, Zweden en Finland zien voor kernenergie een belangrijke rol
in de Europese energievoorziening.

Actie: Mogelijk maken van nieuwe kerncentrales in Nederland

Het kabinet neemt de volgende maatregelen om ruimte te bieden aan
initiatieven uit de markt voor nieuwe kerncentrales, veiligheid en
milieu te waarborgen en vergunningverlening zo snel mogelijk te laten
plaatsvinden:

Aanpassen van aan de Kernenergiewet onderhavige regelgeving om te zorgen
dat nieuwe kerncentrales overeenkomen met de laatste stand der techniek.

Voortzetten van het beleid voor radioactief afval. Het principe ā€˜de
vervuiler betaaltā€™ blijft onverkort van toepassing. Het kabinet komt
uiterlijk in 2014 met een stappenplan voor de eindberging van
radioactief afval.

Mogelijk maken van de ruimtelijke inpassing van een nieuwe kerncentrale
in Borssele.

Voortvarend ter hand nemen van de vergunningprocedure en de
rijkscoƶrdinatieregeling voor een of meer nieuwe kerncentrales. Ervan
uitgaande dat een vergunningsaanvraag tijdig wordt ingediend, zal de
vergunning nog in deze kabinetsperiode worden verleend.

In aanvulling daarop zal het kabinet de uitkomsten van de
ā€˜stresstestsā€™ van kerncentrales in de EU en van de evaluaties van
het ongeval in Japan grondig bestuderen. Als hieruit blijkt dat de eisen
aan nieuwe kerncentrales moeten worden herzien, zal het kabinet de
benodigde wijzigingen doorvoeren en de Tweede Kamer informeren.

4.2.3. Kolen

Voorlopig zal een fors deel van de Europese elektriciteitsvoorziening
afkomstig zijn van kolencentrales. Kolen zijn mondiaal ook nog ruim
voorradig. De rol van kolencentrales in de toekomstige
energievoorziening is afhankelijk van een rendabele toepassing van CCS.
Op termijn zal de business case voor kolencentrales waarschijnijk
verslechteren als gevolg van de verwachte stijging van de CO2-prijs en
de extra behoefte aan flexibiliteit vanwege een groter aandeel
hernieuwbare energie. Signalen uit de markt wijzen erop dat het onder de
huidige en toekomstige marktomstandigheden niet aantrekkelijk lijkt om
te investeren in kolencentrales. 

Om kolencentrales duurzamer te maken zet het kabinet in op het bij- en
meestoken van van biomassa in kolencentrales. Dit draagt ook bij aan het
behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie. In paragraaf
4.2.1 is dit verder uitgewerkt.

4.2.4. Aardolie

Olie is de energiebron waarvan de voorzieningszekerheid het meest in het
gedrang is. Het aanbod van ruwe olie zal het steeds lastiger krijgen de
stijgende vraag, met name in de opkomende economieƫn, bij te houden.
Nieuw aanbod komt steeds meer uit moeilijker bereikbare reservoirs.
Bovendien nemen de winningmogelijkheden in Westerse landen af en neemt
de afhankelijkheid van een beperkt aantal olieproducerende landen toe.
Als gevolg van al deze ontwikkelingen verwacht het IEA een blijvend hoge
olieprijs, prijsvolatiliteit, grotere technische risicoā€™s en
toenemende afhankelijkheid van politieke ontwikkelingen. De recente
ontwikkelingen in het Midden-Oosten en de olieramp in de Golf van Mexico
zijn hier dramatische voorbeelden van. De transportsector is het meest
afhankelijk van olie als energiebron. Hoge olieprijzen hebben daarnaast
een remmend effect op de economische groei. Daarom zet het kabinet in op
het verbeteren van de energie-efficiƫntie in de transportsector en het
verminderen van de olie-afhankelijkheid door een groter aandeel
biobrandstoffen en elektrisch vervoer.

Vanwege het belang van olieproducten voor economie en samenleving wordt
er alles aan gedaan om verstoringen in de olieaanvoer te voorkomen.
Hiertoe wordt al decennialang in IEA- en Europees verband samengewerkt.
Een belangrijk onderdeel van die samenwerking is het aanhouden van een
strategische olievoorraad. Het Nederlandse gemixte systeem, vastgelegd
in de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001 (Wva 2001), krijgt
internationaal veel waardering. Toch ziet het kabinet nog kansen om het
huidige systeem op enkele punten te verbeteren, met name door aan te
sluiten bij de reeds bij het bedrijfsleven aanwezige werkvoorraden. Het
systeem zal zorgen voor een balans tussen voorzieningszekerheid en de
daaraan verbonden kosten. Daarnaast wordt de voorraadplicht voor
niet-producenten, waaronder de handelaren, heroverwogen.
Niet-producenten beschikken vaak niet over voldoende bedrijfsvoorraden
en zouden extra kosten moeten maken om de voorraadplicht af te dekken.

Actie: Aanpassen Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001

Richtlijn 2009/119/EG wordt geĆÆmplementeerd in een nieuw wetsvoorstel
om de toegankelijkheid en beschikbaarheid van de strategische voorraden
vergroten en zorgen voor een balans tussen olievoorzieningszekerheid en
de daaraan verbonden kosten. 



4.3. Gelijk speelveld tussen grijs en groen

In de toekomstige energievoorziening zijn alle energie-opties, grijs en
groen, hard nodig. Om verschillende technologieƫn op gelijkwaardige
basis met elkaar te laten concurreren, is een gelijk speelveld tussen
grijze en groene energie nodig. Het kabinet zet in op het creƫren van
een gelijk speelveld langs drie lijnen:

Het internaliseren van externe effecten van conventionele vormen van
energieopwekking door middel van het Europese emissiehandelssysteem
(ETS);

Het zorgen voor een goede marktwerking zodat grijze en groene energie op
een gelijkwaardige basis kunnen concurreren;

Handhaving van het huidige beleid, waarbij geen financiƫle maatregelen
ten gunste van fossiele brandstoffen worden overwogen.

4.3.1. Robuust ETS-systeem

Om klimaatverandering tegen te gaan, hebben de Europese regeringsleiders
de ambitie uitgesproken om minimaal 80-95% CO2-reductie te realiseren in
2050 ten opzichte van 1990. Deze ambitie staat in de context van de
noodzakelijke reducties van ontwikkelde landen als groep en adequate
acties van ontwikkelingslanden ten behoeve van de
tweegradendoelstelling. De CO2-reductieambities moeten dus bezien worden
in het licht van de mondiale klimaatonderhandelingen: klimaatverandering
is immers een mondiaal probleem. Een effectieve aanpak van het
klimaatprobleem vereist wereldwijde inzet van alle landen. Het kabinet
maakt zich dan ook sterk voor een mondiaal klimaatakkoord. Dat is ook
van belang om de concurrentiepositie van Europese en Nederlandse
bedrijven te behouden. 

Om te komen tot reductie van CO2-uitstoot is het de taak van de overheid
om te zorgen voor heldere randvoorwaarden, waaronder de markt de meest
efficiƫnte technologie kan kiezen om te zorgen dat de reductie van
CO2-uitstoot wordt bereikt tegen zo laag mogelijke maatschappelijke
kosten. Daartoe heeft de EU het ā€˜EU Emissions Trading Systemā€™ (ETS)
opgezet. Het ETS-systeem stelt een Europees plafond aan de toegestane
CO2-uitstoot. Dit plafond bepaalt hoeveel emissierechten er maximaal in
omloop mogen zijn binnen de EU en dus hoeveel de gezamenlijke uitstoot
van alle deelnemers mag zijn. De deelnemende bedrijven kunnen zelf
kiezen tussen emissierechten kopen of reductiemaatregelen nemen.
Zodoende kunnen deelnemende bedrijven op de economisch meest efficiƫnte
manier voldoen aan de doelstelling. Dat zal een combinatie zijn van een
toenemend aandeel hernieuwbare energie, energiebesparing, kernenergie en
CO2-afvang en -opslag. De (geografische) verdeling van de feitelijke
uitstoot is binnen dit systeem niet relevant. Deelnemers aan het ETS
zijn de energiesector en de grote industrie. Daarmee dekt ETS ruim 40%
van de Europese emissies. Vanaf 2013 worden de emissierechten voor de
energiesector door de overheden geveild. De overige rechten (voor de
industrie) worden op basis van Europese benchmarks toegewezen.
Toewijzing op basis van de benchmark leidt er toe dat het meest
CO2-efficiƫnte bedrijf relatief de meeste rechten ontvangt. Voor
emissies die niet onder de ETS-sector vallen zijn aparte doelstellingen
vastgelegd. Voor Nederland geldt een verplichte doelstelling van 16%
broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990. Het kabinet ligt goed op
koers om deze doelstelling te realiseren.

De komende periode worden delen van de transportsector, zoals het
vliegverkeer, ondergebracht in het ETS-systeem. ETS beĆÆnvloedt indirect
ook het elektrisch vervoer, aangezien de elektriciteitsproductie onder
ETS valt. Personenvervoer valt vooralsnog niet onder ETS. In Europees
verband onderzoekt het kabinet wel de optie om het emissiehandelssysteem
te verbreden, bijvoorbeeld via een emissiehandelssysteem met een apart
CO2-plafond voor het verkeer en vervoer over de weg.

De Europese doelstelling van ETS is momenteel gericht op het realiseren
van 21% CO2-reductie in 2020 t.o.v. ten opzichte van 2005. Via ETS wordt
dit doel zo kosteneffectief mogelijk gehaald. Er is nog geen lange
termijn doel na 2020 vastgelegd in wet- en regelgeving. Wel is het
systeem zo vormgegeven dat het plafond ook na 2020 met 1,74% per jaar
blijft dalen. Dit jaarlijkse reductiepercentage leidt zonder aanpassing
tot een CO2-reductie van circa 70% in 2050 voor de ETS-sector. Dat is
lager dan de Europese ambitie van minimaal 80% CO2-reductie in 2050. Het
ontbreken van expliciete wet- en regelgeving voor de periode na 2020
leidt tot onzekerheid bij marktpartijen over het ETS-systeem na 2020.
Het is van belang marktpartijen zekerheid te bieden voor de periode na
2020, omdat investeringen in nieuwe, CO2-arme technologieƫn vaak een
langere terugverdientijd hebben.

Het kabinet pleit daarom in Europees verband voor het vastleggen van
heldere doelen voor CO2-reductie op de lange termijn. Bij het
vaststellen van deze doelen is het vanzelfsprekend van belang om te
voorkomen dat CO2-intensieve installaties wegtrekken uit Europa en zich
vestigen in andere delen van de wereld (ā€˜carbon leakageā€™). Daarom
blijft het kabinet ook inzetten op een mondiaal klimaatakkoord en het
waarborgen van de concurrentiepositie van mondiaal concurrerende
bedrijven.

In de Nationale Routekaart Klimaat 2050, die in november 2011 naar de
Tweede kamer wordt gestuurd, verkent het kabinet de routes waarmee
Nederland in 2050 80% CO2-reductie zou kunnen realiseren. De Nationale
Routekaart verschaft meer inzicht en zal ā€“ mede door de dialoog met
het bedrijfsleven ā€“ bijdragen aan een stabieler investeringsklimaat.

Actie: Verbeteren werking ETS-systeem 

ETS is het aangewezen instrument om CO2-reductie te bereiken. Om het
investeringsklimaat in CO2-arme technologie te verbeteren, zet het
kabinet in Europees verband in op het vastleggen van CO2-doelen na 2020,
doorvertaald naar ETS en non-ETS. Daarnaast zet het kabinet in op het
uitbreiden van emissiehandelĀ naar andere sectoren.Ā Het is daarbij van
belang dat de concurrentiepositie van Europese bedrijven die mondiaal
concurreren gewaarborgd blijft. De hoogte van CO2-doelenĀ na 2020
isĀ dan ook mede afhankelijk van de uitkomst van
mondialeĀ klimaatonderhandelingen, de kosten van emissiereducties en
mogelijke maatregelen om ā€˜carbon leakageā€™ te voorkomen.

4.3.2. Werking van de elektriciteitsmarkt: grijs en groen gaan prima
samen

De markt voor elektriciteitsproductie is geliberaliseerd. Ondernemingen
investeren in productiecapaciteit en bepalen daarmee uiteindelijk de
Europese energiemix. De overheid stelt daarbij randvoorwaarden. Een goed
geĆÆntegreerde, Europese interne energiemarkt zorgt ervoor dat de
opwekking van elektriciteit plaatsvindt op de meest kosteneffectieve
plekken in de EU. Elektriciteitsopwekking gebeurt dan met optimale
benutting van de unieke voordelen van verschillende lidstaten:
zonne-energie op de plekken waar de zon veel schijnt, windenergie daar
waar het vaak en hard waait, etc. Onder ETS maakt het niet uit waar in
Europa duurzame en conventionele elektriciteitsopwekking plaatsvindt: de
normen voor CO2-uitstoot zijn immers Europees en niet nationaal bepaald.

De unieke voordelen van Nederland zijn gunstig voor windenergie en voor
conventionele, grootschalige elektriciteitscentrales. Nederland is
aantrekkelijk voor windenergie door grootschalige vlakke open
landschappen aan de kust, de ligging aan de relatief ondiepe Noordzee,
in combinatie met de Nederlandse off-shore expertise. Nederland beschikt
daarnaast over koelwater, een goede energie-infrastructuur en goede
havens voor de aanvoer van brandstoffen. Vandaar dat nu al zichtbaar is
dat marktpartijen Nederland zien als een goede vestigingsplaats voor
kolen-, gas- en kerncentrales. Als deze ontwikkeling doorzet, wordt
Nederland netto-exporteur van elektriciteit. 

Uit verschillende toekomstscenarioā€™s blijkt dat het aandeel groene
energie in de energiemix weliswaar toeneemt, maar dat grijze energie de
komende decennia nodig zal blijven. Grijze energie gaat goed samen met
de groeiambities voor duurzame energie. Fossiele brandstoffen bieden
immers noodzakelijke reservecapaciteit, bijvoorbeeld op momenten wanneer
het niet waait. Investeringen in fossiele brandstoffen gaan niet ten
koste van investeringen in hernieuwbare energie. In een competitieve
elektriciteitsmarkt met voldoende productiecapaciteit concurreren
elektriciteitsproducenten met elkaar op basis van marginale
productiekosten. Dit zijn de additionele kosten die een producent moet
maken voor het produceren van Ć©Ć©n MWh extra elektriciteit. Het gaat
dan om extra brandstofkosten, beheers- en onderhoudskosten en de kosten
voor CO2-emissiecertificaten. De marginale kosten voor hernieuwbare
opwekkingscapaciteit als wind- en zonne-energie zijn nihil, aangezien
hiermee geen kosten voor brandstof en CO2-uitstoot gepaard gaan. Bij
bio-energie zijn de marginale kosten hoger, aangezien er betaald moet
worden voor de benodigde biomassa. Ook hierbij worden er echter geen
kosten gemaakt voor CO2-uitstoot.

Niet alle centrales zijn continu nodig: de elektriciteitsvraag is elk
uur anders; ā€™s nachts laag en overdag hoog. Afhankelijk van de vraag
zal opwekkingscapaciteit dus aan- of uitgezet worden. Zolang de
weersomstandigheden gunstig zijn, zal hernieuwbare opwekkingscapaciteit
altijd draaien. Centrales met hogere marginale kosten (zoals
kolencentrales en zeker gascentrales) zullen bij een lage vraag uitgezet
worden als er voldoende hernieuwbare energie wordt geproduceerd. 

De keerzijde van CO2-arme elektriciteitsopwekking is dat de
investeringskosten hoog zijn. Voor een investeerder zit het overgrote
deel van de kosten in de bouw van de opwekkingscapaciteit. Bij de
huidige elektriciteitsprijs duurt het lang voordat deze kosten zijn
terugverdiend. Bij centrales met relatief lage investeringskosten en
hoge marginale kosten, zoals gascentrales, zijn de kosten over de
levensduur van de centrale uitgesmeerd. Daardoor zijn deze investeringen
minder gevoelig voor onzekerheid over de elektriciteitsprijs en
CO2-prijs op de lange termijn. 

4.3.3. Handhaving huidig beleid: geen financiƫle stimulering van
fossiele brandstoffen

Subsidies op fossiele brandstoffen vormen een belemmering voor een
gelijk speelveld tussen grijze en groene energie. In de World Energy
Outlook 2010 heeft het IEA speciale aandacht besteed aan het
subsidiƫren van brandstof onder de kostprijs in met name
ontwikkelingslanden. In Nederland gebeurt dit overigens niet. 

In dit verband is van belang dat de G20 in september 2009 heeft
opgeroepen tot het rationaliseren en op de middellange termijn
uitfaseren van inefficiƫnte subsidies, waaronder fiscale, op fossiele
brandstoffen die bijdragen aan een schadelijke consumptie. Nederland en
de meeste andere Europese landen passen onder meer financiƫle en
fiscale regelingen toe voor bepaalde gebruikersgroepen. Beleidsmatige,
economische of juridische argumenten liggen ten grondslag aan deze
fiscale regelingen. Die argumenten hebben niet te maken met het
stimuleren van fossiele brandstoffen. Zoals in de fiscale agenda van het
kabinet is aangegeven, is een deel van de fiscale regelingen
rechtstreeks gevolg van communautair recht of van door Nederland
gesloten verdragen. 

Een voorbeeld is de accijnsvrijstelling voor de luchtvaart en
scheepvaart, die op internationaal niveau is vastgelegd. Daarnaast is in
de energiebelasting en de kolenbelasting een vrijstelling van kracht
voor de gas- en koleninzet in centrales voor elektriciteitsproductie. De
achtergrond daarbij is dat de opgewekte elektriciteit wordt belast met
energiebelasting. Er zou sprake zijn van dubbele heffing indien zowel de
input (aardgas of kolen) als de output (de elektriciteit) zouden worden
belast. Dezelfde regeling is opgenomen in de Wet op de accijns met
betrekking tot minerale oliƫn. Verder zijn met het ETS de voornaamste
externe effecten van kolen- en gasgebruik bij elektriciteitsproductie al
beprijsd. 

Bij het overwegen van nationale belastingmaatregelen is behoud van het
gelijke speelveld in de Europese markt voor het kabinet essentieel.
Zoals in de fiscale agenda is aangegeven, wordt nader onderzoek gedaan
naar de belastingen op energieproducten en CO2 in de lidstaten om ons
heen. Daarbij wordt ook de positie van het bedrijfsleven onderzocht,
omdat het niet duidelijk is wat de precieze hoogte is van de
energiebelastingdruk op bedrijven in andere lidstaten. Naar aanleiding
van de resultaten van dit onderzoek kan beter worden ingeschat wat de
effecten zijn van verdere vergroening van het belastingstelsel op de
concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven.

4.4. Actieve energiediplomatie

Het kabinet voert een actieve energiediplomatie om de
voorzieningszekerheid te waarborgen en internationale handel te
bevorderen om kansen voor het bedrijfsleven en mogelijkheden voor
kennisuitwisseling te benutten.

Energievoorzieningszekerheid is in eerste instantie een Europese
aangelegenheid. Binnen de EU is een goed werkende interne markt de beste
garantie voor een betrouwbare energievoorziening. Daarom moeten
barriĆØres voor een goede interne markt worden weggenomen. Ook de
voorzieningszekerheid is daarbij gebaat.

De EU zal als geheel afhankelijker worden van import. Daarom is het
kabinet voorstander van een krachtig Europees extern energiebeleid, dat
leidt tot een goede marktwerking tussen Europese en derde landen. Zo wil
Nederland optimaal gebruik maken van de marktmacht en (geo)politieke
invloed van de EU. De gascrisis tussen Rusland en de OekraĆÆne heeft de
meerwaarde van gezamenlijke Europese actie ā€“ spreken met Ć©Ć©n stem
ā€“ duidelijk aangetoond. Vanzelfsprekend is het, naast een krachtig EU
extern energiebeleid, van belang om zelfstandig economische en politieke
relaties met landen buiten de EU te onderhouden. Nederland richt zich
daarbij vooral op grote energiespelers als de Verenigde Staten, China,
Rusland en BraziliĆ«. In grote producerende regioā€™s als de Arabische
Golf, waaronder met name Saoedi-Arabiƫ, en het Kaspische Zeegebied zet
Nederland zich actief in voor Europese en bilaterale initiatieven,
evenals voor kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.

Actie: Actieve energiediplomatie om de voorzieningszekerheid te
waarborgen

Het kabinet voert een actieve energiediplomatie en neemt de volgende
acties: 

BeĆÆnvloeding Europese regelgeving op alle energiedossiers, waarbij de
Nederlandse inzet gericht is op goede werking van de interne markt en
het creƫren van een gelijk speelveld tussen EU-lidstaten onderling en
tussen de EU en derde landen. Dat betekent dat Nederland zich pro-actief
opstelt bij de vorming en uitvoering van nieuwe regelgeving richting de
Commissie, het Europees parlement en de Raad. Waar mogelijk werkt
Nederland samen met gelijkgestemde lidstaten. 

Onderhouden van goede relaties met onze buurlanden. Enerzijds met als
doel om te zorgen voor een goede marktwerking, onder andere via
interconnectie, harmoniseren van het reguleringskader en afstemming van
vergunningprocedures bij grensoverschrijdende projecten. Anderzijds wil
het kabinet ook Nederland en Nederlandse bedrijven een goede positie
bieden op de Noordwest-Europese energiemarkt. Daar ligt een duidelijke
relatie met de topsector energie. 

Samenwerking met de grote energiespelers: Rusland, China, Braziliƫ en
de Verenigde Staten. Doel is om de energierelatie verder uit te bouwen
via (bestaande) ā€˜Memoranda of Understandingā€™ en bredere economische
en/of wetenschappelijke samenwerking.

Samenwerking met belangrijke energieproducerende regioā€™s als de
Arabische Golf en het Kaspische Zeegebied, waar naast de Europese
belangen ook de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven moeten worden
benut.

Voortzetten van de Nederlandse inzet in internationale
energieorganisaties en ā€“fora, waarbij met name het International
Energy Agency (IEA) en het International Energy Forum (IEF) van belang
zijn. Actieve betrokkenheid in het IEA levert Nederland kennis op, en
daarnaast beĆÆnvloedingsmogelijkheden op het gebied van mondiale energie
governance. Het IEA is bijvoorbeeld een belangrijke adviseur van de G8,
G20 en Verenigde Naties. Via deelname in het IEF blijft Nederland goed
op de hoogte van wereldwijde energieontwikkelingen en onderhoudt
Nederland goede (bilaterale) relaties met andere landen. Daarnaast zijn
diverse nucleaire fora zoals het Nuclear Energy Agency van belang voor
de Nederlandse kennispositie op het gebied van kernenergie.

5. Verbeteren van de energie-efficiƫntie

Het verbeteren van de energie-efficiƫntie is een van de meest
kosteneffectieve opties om minder afhankelijk te worden van fossiele
brandstoffen. Efficiƫnt energiegebruik verbetert de concurrentiepositie
van bedrijven en leidt tot lagere energiekosten voor de burger. In alle
scenarioā€™s op weg naar een CO2-arme economie blijkt dat
energiebesparing een grote bijdrage kan leveren aan het reduceren van
broeikasgassen. Daarnaast leidt minder gebruik van energie tot lagere
uitgaven om de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 te
realiseren.

Dit kabinet heeft geen overall doelstelling voor energie-efficiƫntie.
Wel spant het kabinet zich de komende jaren in voor verbetering van de
energie-efficiƫntie. In eerste instantie voert het kabinet een generiek
besparingsbeleid. De energiebelasting, accijnzen en het
emissiehandelssysteem bieden prijsprikkels om energieconsumptie te
ontmoedigen. Daarnaast is er de energie-investeringsaftrek (EIA). Deze
generieke fiscale faciliteit stimuleert onder andere investeringen in
energie-efficiƫnte bedrijfsmiddelen. Het budget van de EIA is van 2011
tot en met 2013 151 miljoen euro per jaar. Dit lokt jaarlijks
investeringen uit ter grootte van circa 1,4 miljard euro. Na 2013 zal
het budget verder stijgen tot 161 miljoen euro per jaar.

Generieke prijsprikkels zijn echter niet toereikend. Er zijn
verschillende redenen waarom er maatschappelijk en privaat niet genoeg
geĆÆnvesteerd wordt in verbetering van de energie-efficiĆ«ntie. Zo
hebben marktpartijen soms onvoldoende informatie over besparingsopties.
Ook kan het zijn dat degene die de investeringen moet doen niet dezelfde
is als degene die er de vruchten van plukt. Dat is bijvoorbeeld het
geval bij de huiseigenaar die investeert in het isoleren van een huis
terwijl de huurder ervan profiteert door een lagere energierekening.
Sommige verbeteringen moeten tot stand komen in onderlinge samenwerking
van verschillende partijen, zoals het verbeteren van
energie-efficiƫntie in een bedrijfsketen of nuttig gebruik van
restwarmte. Dit komt niet vanzelfsprekend door de markt van de grond.
Daarom voert het kabinet naast het generieke instrumentarium ook
sectorspecifiek beleid. 

Bovenstaand diagram geeft een overzicht van het energieverbruik per
doelgroep. Het specifieke besparingsbeleid richt zich deels op deze
afzonderlijke doelgroepen, maar kan voor verschillende doelgroepen
tegelijk gelden. Beleid gericht op de gebouwde omgeving is bijvoorbeeld
zowel van toepassing op huishoudens als op bedrijven en
overheidsgebouwen. 

5.1. Europees perspectief

Sommige besparingsmaatregelen leveren meer op als ze op Europees niveau
worden aangepakt in plaats van nationaal. Dan ligt een Europese aanpak
voor de hand. Het gaat dan vooral om het vaststellen van normen voor
energie-efficiĆ«ntie. Voorbeelden zijn maatregelen aan de ā€˜bronā€™
waardoor een gelijk speelveld tot stand komt, zoals normstelling aan
autoā€™s en energielabels voor apparaten. Voor besparingsmogelijkheden
in specifieke sectoren, zoals de industrie, landbouw of gebouwde
omgeving, is het voeren van nationaal beleid beter. Lidstaten zijn wat
dat betreft immers niet met elkaar te vergelijken. Het kabinet maakt
zich in Europees verband dan ook sterk voor dit onderscheid.

De Europese Energiedienstenrichtlijn is in Nederland in de
Energiebesparingswet geĆÆmplementeerd. Die wet is het raamwerk voor
nationaal besparingsbeleid en regelt een groot aantal zaken op het
gebied van energie-efficiƫntie, zoals: 

Monitoring van energie-efficiƫntie.

Opstellen van een energieactieplan.

Betere informatievoorziening ten aanzien van energieverbruik.

Eisen op het gebied van energiebesparing aan toestellen en apparaten; en


Uitrol van slimme energiemeters bij nieuwbouw, renovatie, reguliere
vervanging van energiemeters of op verzoek van de eindafnemer. 

Het kabinet ziet de Energiebesparingswet als het kader voor toekomstig
beleid. Daarbij zet het kabinet het Europese raamwerk voor
energiebesparing in als ā€˜stok achter de deurā€™ om resultaatsafspraken
te maken met verschillende sectoren. Als de afspraken niet genoeg
opleveren, vormt dat de aanleiding om alternatief beleid te ontwikkelen.
In dat verband breidt het kabinet het besparingsbeleid uit met de
ā€˜Green Dealā€™ en de lokale klimaatagenda.

5.2. Green deal

Kansen benutten op het gebied van energiebesparing en lokale duurzame
energieopwekking is niet alleen een financieel vraagstuk. In de praktijk
blijkt dat er vaak andere knelpunten zijn, waardoor er onvoldoende wordt
geĆÆnvesteerd in verbetering van energie-efficiĆ«ntie en de lokale
opwekking van hernieuwbare energie. Door een Green Deal met de
samenleving aan te gaan, zal het kabinet deze knelpunten oplossen en
samen met ambitieuze partijen laten zien dat verduurzaming van energie
mogelijk Ć©n economisch aantrekkelijk is. Het gaat om concrete
initiatieven, die als voorbeeld kunnen dienen voor andere partijen en
daarmee de totale markt in beweging zetten. Doel van de Green Deal is
laten zien dat groen en groei hand in hand gaan. De Green Deal beperkt
zich niet alleen tot energie, maar omvat duurzaamheid in den brede.
Naast energie zijn ook duurzaam ondernemen, mobiliteit, duurzaam
inkopen, afval en de lokale klimaat agenda pijlers binnen de Green Deal.


Initiatieven voor de Green Deal moeten vanuit de samenleving komen. Het
kabinet heeft bedrijven, burgers, maatschappelijke organisaties en
decentrale overheden gevraagd aan te geven welke groene projecten nu net
niet van de grond komen. Deze benadering sluit optimaal aan bij lopende
en nieuwe initiatieven in de maatschappij, zoals de eigen energie- en
klimaatambities en programmaā€™s van gemeenten, provincies,
waterschappen en het bedrijfsleven.

Het kabinet beziet of de aangedragen projecten aansluiten bij de Green
Deal en zal vervolgens concrete afspraken maken om ze samen met de
initiatiefnemers van de grond te trekken. Hoe de Rijksoverheid de
projecten concreet verder helpt is afhankelijk van de behoefte van
initiatiefnemers. Mogelijkheden zijn het leveren van adviserend vermogen
van de overheid (kennis en kunde), het leveren van organiserend vermogen
van de overheid (partijen in contact brengen, regiefunctie), het
wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving en tot stand brengen
van publiekprivate financieringsvormen. 

Als eerste stap heeft het kabinet een brede consultatie uitgevoerd.
Daarbij zijn concrete en kansrijke groene projecten verzameld die om wat
voor reden dan ook net niet van de grond komen. De consultatie heeft via
twee sporen plaatsgevonden: 

Directe benadering van bestaande en bekende contacten, met het verzoek
initiatieven voor de Green Deal aan te dragen. 

Daarnaast heeft het kabinet een speciaal internetportaal opgericht om de
maatschappijĀ te vragen met initiatieven te komen.Ā Dit portaal is van
april tot juni 2011 open geweest. 

Inmiddels zijn er ca. 200 projecten binnengekomen. Het kabinet bekijkt
momenteel of deze projecten passen in de filosofie van de Green Deal.
Indien dat het geval is, zullen ze vervolgens samen met de
initiatiefnemers worden uitgewerkt tot concrete deals. Daarbij wordt een
onderscheid gemaakt in vijf categorieƫn, te weten energieproductie,
industrie (inclusief de agrarische sector), het midden- en kleinbedrijf,
decentrale overheden en burgers.

De Green Deal is gericht op snel resultaat in de komende jaren. Het
streven is een breed scala aan deals. Enkele deals in het kader van de
eerste ronde worden op korte termijn afgesloten. Zo is er een deal met
MKB-Nederland om in de komende 1,5 jaar bij 480 bedrijven 20% energie te
besparen en 20% duurzame energie door eigen opwekking bij 20
MKB-bedrijven te realiseren. Met de Unie van Waterschappen is een deal
over de uitwerking van het concept van de ā€˜Energiefabriekā€™. Dit
concept betreft de realisatie van tenminste 12
rioolwaterzuiveringsinstallaties die biogas, groene stroom en groene
warmte produceren. Met de Stichting Natuur & Milieu wordt een project
opgezet om slimme meters te koppelen aan een online platform en sociale
media. Een dergelijke ā€˜Smart Communityā€™ stimuleert energiebesparing
bij woningeigenaren en huurders en kan ook een interessante speler
worden op de energiemarkt.

De Green Deal combineert groen en groei bij concrete projecten en biedt
daarmee een fundament voor het op langere termijn betrouwbaar, schoon en
betaalbaar houden van de energievoorziening en voor een duurzame
economie. Op basis van opgedane praktijkervaring uit de eerste ronde zal
gekeken worden hoe goede initiatieven in de hele markt navolging kunnen
krijgen. Daarnaast zal jaarlijks worden bekeken welke nieuwe deals
afgesloten kunnen worden.

Actie: Green Deal met burgers en bedrijven

De eerste fase van de Green Deal is in de zomer gereed. Na de zomer
wordt een kamerbrief over de Green Deal gepubliceerd, met daarin o.a. de
oogst van de eerste ronde en de concrete stappen die op basis daarvan in
2012 gezet zullen worden.



5.3. Energie-efficiƫntie in de industrie

De industrie is met 1252 PJ de grootste gebruiker van energie. Naast het
generieke beleid voert de overheid op twee manieren sectorspecifiek
beleid: via meerjarenafspraken (MJA) en restwarmtebenutting.

Meerjarenafspraken energie-efficiƫntie 

In convenanten met het overgrote deel van de industrie (een kleine 1200
bedrijven), is afgesproken dat zij hun energie-efficiƫntie verbeteren
waar dit economisch rendabel kan. Het gaat hierbij om investeringen met
een terugverdientijd van maximaal 5 jaar. Daarnaast werken ca. vijftien
sectoren met ondersteuning van de overheid in ā€˜routekaartenā€™ aan
studies om in 2030 concurrerend Ʃn 50% energie-efficiƫnter te kunnen
zijn. 

De routekaarten geven inzicht in de kansen voor de energiesector en de
belemmeringen, bijvoorbeeld in wet- en regelgeving, om die kansen te
benutten. Via het afsluiten van een Green Deal kan de overheid helpen om
deze knelpunten weg te nemen. Deze voorbeeldprojecten kunnen inspiratie
bieden aan andere bedrijven om vergelijkbare projecten uit te voeren. 

Actie: Ondersteunen van sectoren bij het maken van routekaarten. 

Eind 2011 zijn de routekaarten voltooid voor de niet-ETS sectoren.
Ondernemingen die onder het ETS-systeem vallen zullen medio 2012 hun
routekaarten afronden.

Met behulp van voorbeeldprojecten in de Green Deal zoeken naar
knelpunten en deze waar mogelijk wegnemen. 



Restwarmtebenutting 

Uit productieprocessen van met name industrie, energiesector en ook de
agrosector komt restwarmte vrij. Voor een deel wordt deze warmte
hergebruikt. Zo zijn er aansluitingen op stads- en wijkverwarming en
vindt er warmte-uitwisseling tussen de industrie plaats. Er is volgens
ECN door benutting van restwarmte een additionele energiebesparing van
10-25 PJ mogelijk. De Tweede Kamer heeft herhaaldelijk gevraagd om meer
verplichtende maatregelen om dit potentieel te benutten, zoals een
verbod of een heffing op warmtelozing. Zulke generieke maatregelen gaan
het kabinet te ver. Inzet van restwarmte moet ook economisch
aantrekkelijk en verantwoord zijn. Het bij elkaar brengen van
(rest-)warmteproductie en -gebruik vereist maatwerk, met name op lokaal
niveau. Een generieke maatregel houdt onvoldoende rekening met de
technische mogelijkheden en beperkingen om vraag en aanbod van warmte
bij elkaar te brengen. In veel gevallen zou een verplichting slechts een
prijsverhoging tot gevolg hebben zonder dat de restwarmte benut wordt.
Het kabinet zal, via de Green Deal, de speelruimte van lokale overheden
verruimen om meer restwarmteprojecten mogelijk te maken: 

Aanwijzen van voorkeursgebieden voor warmte-infrastructuur en met
betrokken belanghebbenden (bouw, energiesector, consumenten) formuleren
van randvoorwaarden waaraan warmtelevering in de gebouwde omgeving moet
voldoen (ā€™warmte, tenzijā€™).

Deelname aan publiekprivate samenwerking tussen aanbieders en gebruikers
van warmte.

Wederzijds benutten van restwarmte door bedrijven via MJA-3.

Het zichtbaar maken van kansen voor restwarmtebenutting door het gebruik
van warmtekaarten.

Actie: lokale overheden meer ruimte geven om lokale warmteprojecten
mogelijk te maken



5.4. Transportsector 

Behalve een vitale economische sector die door zijn grote
olieafhankelijkheid kwetsbaar is, is het transport ook een belangrijke
bron van CO2-emissies: 33 miljoen ton uit het wegverkeer in 2009. De
olieafhankelijkheid en de relatief omvangrijke CO2-emissies zijn redenen
om maatregelen te nemen. 

Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door zuiniger motoren,
zuiniger rijgedrag en ICT-toepassingen op de wegen. Cruciaal is de
Europese normstelling voor autoā€™s. Voor personenautoā€™s en
bestelautoā€™s zijn normen voor 2020 vastgelegd. Voor vrachtwagens en
bussen is Europees CO2-beleid in ontwikkeling. Het kabinet pleit in de
EU actief voor ambitieus CO2-beleid voor nieuwe vrachtwagens en bussen
en tijdige totstandkoming van CO2-normen voor na 2020.
DaarnaastĀ kondigt het kabinet in de fiscale autobrief, die onlangs aan
de Tweede Kamer is gestuurd, maatregelen aan om de aanschaf van zuinige
en schone autoā€™s in aangescherpte vorm voort te zetten. 

De inzet van ICT in de transportsector staat nog in de kinderschoenen.
Intelligente transportsystemen kunnen het rijden van onnodige kilometers
voorkomen en zo het energieverbruik verminderen. Met het programma
ā€˜Beter Benuttenā€™ zet het kabinet in op de versnelde ontwikkeling en
concrete toepassing van intelligente transportsystemen.

Actie: Publicatie beleidskader ā€˜beter benuttenā€™ in 2011 

Het beleidskader kondigt maatregelen aan om de ontwikkeling en
toepassing van intelligente transportsystemen te stimuleren. 



Elektrisch vervoer en rijden op waterstof

Elektrificatie van het (personen)vervoer is een belangrijke manier om de
transportsector efficiƫnter en duurzamer te maken. Vanaf 2011 komen er
diverse typenĀ elektrische autoā€™s (volledig elektrisch, plug-in
hybride, auto's met range-extender)Ā op de markt en naar verwachting
vanaf 2015 ook brandstofcel-elektrische voertuigen. Daardoor vermindert
de afhankelijkheid van olie, terwijl het bijdraagt aan energiebesparing
en een betere luchtkwaliteit in de binnensteden. Het kabinet zet in op
20.000 elektrische autoĀ“s in 2015 oplopend tot 200.000 in 2020. Voor
het zomerreces stuurt het kabinet hiervoor een plan van aanpak naar de
Kamer.Ā Met 200.000 elektrische autoā€™s in 2020 bespaart Nederland
jaarlijks circa 1 miljoen vaten ruwe olie. DitĀ heeft positieve gevolgen
voor de luchtkwaliteit (reductie van 10 ton fijn stof en 50 ton NOx).
Daarnaast wordt bij het halen van deze ambitie 0,5 PJ energie bespaard.

De verwachting is dat de kostprijs van de benodigde accuā€™s de komende
jaren fors zal dalen als gevolg van de wereldwijde innovatie-inspanning
op dit gebied. Om de uitrol van elektrische autoā€™s in Nederland te
stimuleren, zet het kabinet samen met marktpartijen en netbeheerders in
op een adequate voorzieningenstructuur (laadpunten) voor elektrisch
vervoer. Daartoe wordt een marktmodel voor laaddienstverlening
ontwikkeld. Ook wordt een laadinfrastructuur in concentratiegebieden
uitgerold en worden verschillende innovatieve laadvormen gestimuleerd
(snelladen, inductie en batterijwisselstations). 

De duurzame ontwikkeling op het terrein van transport heeft ook aandacht
in de Green Deal. Daarbij moet gedacht worden aan ondermeer initiatieven
van openbaar vervoer- en busbedrijven om in samenwerking met
fabrikanten, financiers, regionale overheden en kennisinstellingen de
openbaar vervoersector te verduurzamen. DeĀ wijze waaropĀ het plan van
aanpak elektrisch vervoer wordt uitgevoerd, vertoont grote overeenkomst
met de aanpak van deĀ Green Deal: bottom-up, inĀ nauwe samenwerking met
andere overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties wordt
gericht gewerkt aan het uit de weg ruimen van hindernissen en het
stimuleren van elektrisch rijden. 

Acties: Stimuleren Elektrisch vervoer

Ontwikkelen adequate voorzieningenstructuur met laadpunten voor
elektrisch vervoer.

Plan van Aanpak stimuleren elektrische autoā€™s voorjaar 2011 naar
Kamer.



Elektrisch vervoer is, behalve voor de transportsector zelf, ook een
interessante optie voor de elektriciteitssector. De accuā€™s van de
elektrische autoā€™s kunnen dienen als opslag in tijden van overvloedig
aanbod van (bijvoorbeeld wind-) energie. 

5.5. Gebouwde omgeving

De gebouwde omgeving is goed voor 30% van het totale energiegebruik en
heeft een groot besparingspotentieel. Maatschappelijk gezien investeert
de markt onvoldoende in energiebesparing in de gebouwde omgeving.
Belangrijkste oorzaken hiervoor zijn de beperkte informatie die
gebruikers hebben en de ā€˜split incentiveā€™ in de huursector.
Verhuurders hebben onvoldoende prikkel om in energie-efficiƫntie te
investeren als de baten vooral bij de huurder komen te liggen in de vorm
van een lagere energierekening. 

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 25
februari 2011 een plan van aanpak energiebesparing gebouwde omgeving aan
de Tweede Kamer gestuurd. Zoals voorgesteld in dit plan richt het
kabinet zich vooral op gedragsverandering en op verbetering van de
energetische kwaliteit van gebouwen. Om effectieve programmaā€™s voor
gedragsverandering op te zetten, zoekt de overheid naar
samenwerkingsverbanden met relevante partijen uit onderwijs, onderzoek
en bedrijfsleven. Daarnaast zullen de slimme meters breed uitgerold
worden. Dit zijn energiemeters die directe terugkoppeling geven over het
daadwerkelijke verbruik van de consument, wat een belangrijk hulpmiddel
is om te komen tot betere informatievoorziening en daarmee
gedragsverandering. Het kabinet onderzoekt daarnaast in hoeverre
niet-fiscale prijsprikkels energiebesparing aantrekkelijker kunnen
maken.

Om de energetische kwaliteit van gebouwen te verbeteren, neemt het
kabinet een aantal maatregelen. Onder de noemer ā€˜blok-voor-blokā€™
onderzoekt het kabinet een grootschalige aanpak van de bestaande
gebouwen. Vanwege het lokale karakter ligt de regierol ook op lokaal
niveau. Met inbreng van externe financiers worden huizenblokken
geĆÆsoleerd. De komende periode zullen vijf pilotprojecten van start
gaan. 

Met de implementatie van de Europese Richtlijn Energieprestatie van
Gebouwen (EPBD) verscherpt het kabinet het nationale
energiebesparingsbeleid voor bestaande bouw en nieuwbouw. Elementen in
de aanscherping zijn een energielabel bij oplevering van een gebouw,
rendementseisen voor installatiesystemen en een kostenoptimale eis aan
de isolatie van de gebouwschil bij renovatie. De herziene EPBD 2010 is
uiterlijk 1 januari 2013 omgezet in nationale wet- en regelgeving.

Het kabinet wil de energieprestatie van nieuwbouwwoningen stapsgewijs
verbeteren door tot 2020 de Energie Prestatie Coƫfficiƫnt (EPC) aan te
scherpen, met als uiteindelijk doel dat nieuwbouw vanaf 2020
energieneutraal is. De Rijksoverheid wil daarbij een voorbeeldrol
vervullen bij

zowel nieuw te bouwen als bestaande of te renoveren rijksgebouwen, daar
waar de investeringen rendabel zijn. 

Ten slotte ontwikkelt het kabinet diverse innovatieprogrammaā€™s met als
doel het stimuleren van ketenintegratie en het betrekken van
gebruikersaspecten en gebruikersvriendelijkheid in het ontwerp van
energiezuinige gebouwen. Voorbeelden zijn de programmaā€™s Energiesprong
en Gebieden Energie Neutraal. 

De gebouwde omgeving is een sector die bij uitstek past in de Green
Deal. Een initiatief dat is aangemeld is bijvoorbeeld het beter benutten
van informatie die voortkomt uit de slimme meters, door het gebruik van
online platforms en sociale media.

5.6. Agrarische sector

Om de sterke concurrentiepositie van het agrocomplex te handhaven en uit
te breiden is verbetering van de energie-efficiƫntie in de agrarische
sector noodzakelijk. De glastuinbouw is veruit de grootste
energiegebruiker in de primaire agrarische sector en gebruikt vooral
aardgas voor de verwarming van kassen en de productie van elektriciteit.
De elektriciteitsproductie door de glastuinbouw omvat 10% van de
nationale consumptie.

Met het innovatieprogramma ā€˜Kas als energiebronā€™ wil het kabinet
samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen (publiekprivate
samenwerking), bereiken dat nieuwe kassen in 2020 vrijwel onafhankelijk
zijn van fossiele energie. Fundament hieronder is een forse verbetering
van de energie-efficiƫntie. Onder andere door efficiƫntere
teeltmethoden zijn besparingen mogelijk van 20% tot 30%. Het programma
ā€˜Het Nieuwe Telenā€™ zet hier actief op in. 

Deze initiatieven passen goed in de filosofie van de Green Deal. Vanuit
de agrosector zijn veel mogelijke initiatieven aangedragen. Een paar
initiatieven zullen verder onderzocht en uitgewerkt worden. Waaronder de
energieneutrale stal en diepe geothermie. 

De doelstellingen voor de glastuinbouw zijn 2% verbetering van de
energie-efficiƫntie per jaar en 20% hernieuwbare energie in 2020. Dit
betekent dat in 2020 57% minder primaire brandstof per eenheid product
gebruikt zal worden dan in 1990. Ook met de overige landbouwsectoren,
zoals de veehouderij, open teelten, bloembollen en bos- en houtsector
zijn meerjarenafspraken gemaakt om gemiddeld 2%
energie-efficiƫntieverbetering per jaar te realiseren tot 2020 en een
aandeel in de productie van hernieuwbare energie in 2020 te realiseren.
Met behulp van jaarwerkprogrammaā€™s wordt de voortgang gemonitord en
wordt waar nodig bijgestuurd.

6. Adequate infrastructuur en versterken markten

6.1. Perspectief

De integratie van de Europese energiemarkt heeft belangrijke voordelen
voor de afnemer. Zij zijn op die manier verzekerd van een betrouwbare
energievoorziening tegen concurrerende prijzen. Een geĆÆntegreerde markt
maakt grensoverschrijdende handel en transport van energie eenvoudiger
en de leveringszekerheid groter. Gas en elektriciteit kunnen immers vrij
stromen en verhandeld worden in Europa om te voorzien in de vraag. Op
het gebied van gas komt daar bij dat Europa op de lange termijn
afhankelijker wordt van import. Goede verbindingen met andere landen
verzekeren de levering van gas binnen de EU. 

Een goede onafhankelijk beheerde infrastructuur is van cruciaal belang
voor de totstandkoming van een geĆÆntegreerde markt. Kerntaak van de
netbeheerder is om op tijd te zorgen voor voldoende netwerkcapaciteit
van blijvend goede kwaliteit. De toekomstige infrastructuur moet in het
bijzonder de volgende ontwikkelingen steunen:

Groter aandeel hernieuwbare energie 

Het groeiende aandeel hernieuwbare elektriciteitsopwekking in de
Europese energiemarkt leidt tot extra uitdagingen. Met name bij
windenergie en zonne-energie wisselt de elektriciteitsproductie sterk
als gevolg van de weersomstandigheden. Dat betekent dat investeringen
nodig zijn in de netten om deze wisselende productie op te vangen en om
elektriciteit te transporteren binnen de Europese markt. Dit vraagt om
uitbreiding en verzwaring van de bestaande netten. 

Meer grensoverschrijdend transport

De markten in (Noordwest) Europa zijn meer en meer met elkaar verbonden.
Gas en elektriciteit worden daardoor over grotere afstand
getransporteerd. In combinatie met de onvoorspelbare pieken en dalen van
de productie van hernieuwbare energie is internationale samenwerking
nodig tussen regulators, landelijke netbeheerders en overheden voor een
goede benutting van (interconnectie-) infrastructuur. Verdergaande
integratie van landelijke netbeheerders kan ook de Europese markt
versterken. 

Binnen de geĆÆntegreerde Noordwest-Europese markt verandert de rol van
Nederland. Nederland gaat naast gas ook meer en meer elektriciteit
exporteren. Dit betekent dat netbeheerders verwachten dat de komende
jaren extra investeringen nodig zijn om de (nationale) netten uit te
breiden. Voor elektriciteit is uitbreiding van de infrastructuur nodig
om de geplande extra productiecapaciteit in Nederland te faciliteren.
Dit speelt met name in de Eemshaven, op de Maasvlakte en Borssele.
Daarnaast is aanpassing van het landelijk gastransportnet nodig, mede
gezien de ambitie van Nederland als gasrotonde van Noordwest Europa.

Toename aandeel decentraal opgewekte energie

De toename van het aandeel decentraal opgewekte energie vraagt om nieuwe
functies van de netten. Netten moeten bijvoorbeeld geschikt zijn voor
tweerichtingsverkeer te faciliteren. De afnemer zal in de toekomst niet
alleen verbruiker, maar ook opwekker van energie worden, bijvoorbeeld
voor de teruglevering van elektriciteit (denk aan zonnepanelen op het
dak van woonhuizen en aan warmtekrachtkoppeling in de glastuinbouw). Een
consequentie daarvan is dat de netten ā€˜slimmerā€™ moeten worden. 

De bovenstaande ontwikkelingen brengen omvangrijke
uitbreidingsinvesteringen met zich mee. Deze investeringen moeten onder
meer worden verricht door de netwerkbeheerders die een wettelijke taak
hebben om te zorgen voor een efficiƫnte en betrouwbare infrastructuur
is. Daarvoor is een stabiel reguleringsregime noodzakelijk, dat de
netbeheerders een redelijk marktconform rendement biedt. Dit kanĀ ertoe
leidenĀ dat deĀ tarieven dieĀ consumenten en bedrijven de komende jaren
voor netwerken hoger worden. Het isĀ daarom belangrijk en
vanzelfsprekend dat nut en noodzaak en de financiƫle gevolgen van
individuele investeringen worden gewogen.

Met het oog op deze ontwikkelingen neemt het kabinet de hierna volgende
maatregelen. 

6.2. Faciliteren Europese marktintegratie

6.2.1. Noordwest-Europese samenwerking

De Noordwest-Europese energiemarkt functioneert goed. Op het gebied van
elektriciteit heeft Nederland de afgelopen jaren intensief samengewerkt
in het Pentalateraal Energie Forum (Benelux, Duitsland, Frankrijk). Een
belangrijk resultaat is de marktkoppeling met onze buurlanden. Sinds
november 2010 zijn de elektriciteitsmarkten van de Benelux, Frankrijk en
Duitsland gekoppeld. Kort daarna is de marktkoppeling ingevoerd met de
Scandinavische landen en met de ingebruikname van de BritNedkabel in
april 2011 is ook het Verenigd Koninkrijk toegevoegd. De samenwerking
met de Noordwest-Europese landen wordt voortgezet. Nederland heeft in
dit verband de volgende prioriteiten. 

Verbeteren van de huidige marktkoppeling. De marktkoppeling heeft
bijgedragen aan prijsstabiliteit en leveringszekerheid op de
Noordwest-Europese markt. Daardoor kunnen marktpartijen eenvoudiger
grensoverschrijdend stroom te verhandelen. Via de marktkoppeling kopen
marktpartijen stroom en transportcapaciteit in Ć©Ć©n handeling. Doel is
om de huidige marktkoppeling te verbeteren door de capaciteit van de
huidige interconnectoren efficiƫnter te benutten. 

Betere afstemming van investeringen in netwerken tussen verschillende
lidstaten en het wegnemen van belemmeringen op dit gebied (onder andere
in de regelgeving). Als gevolg van de verwevenheid van Europese
netwerken is de noodzaak om investeringen grensoverschrijdend af te
stemmen in belang toegenomen. 

Vanuit het Pentalateraal Energie Forum is het ā€˜North Sea
Gridā€™-initiatief gestart. In dit samenwerkingsverband werkt Nederland
met negen andere lidstaten aan het oplossen van EU-
reguleringsvraagstukken op het gebied van grensoverschrijdende
elektriciteitsinfrastructuur op zee. Op 3 december 2010 hebben de
energieministers van de tien Noordzeelanden een ā€˜Memorandum of
Understandingā€™ (MoU) ondertekend over de activiteiten die zij tot eind
2012 gaan ondernemen. 

Betere afstemming en coƶrdinatie van nationale besluiten ten aanzien
van de energievoorziening. In een geĆÆntegreerde energiemarkt kunnen
nationale veranderingen in de energievoorziening gevolgen hebben voor de
stabiliteit en betaalbaarheid van de energievoorziening in omringende
landen. Concreet voorbeeld is het Duitse besluit om binnen afzienbare
tijd volledig af te stappen van kernenergie, hetgeen consequenties kan
hebben voor zowel de elektriciteits- en CO2-prijzen als de verhouding
tussen import en export van elektriciteit in omringende landen. In dit
kader zet het kabinet in op betere afstemming in Noordwest-Europees
verband.

Zoals aangegeven in hoofdstuk 3 wordt ook op het gebied van
gasinfrastructuur de samenwerking met onze buurlanden geĆÆntensiveerd
via het Pentalateraal Gas Platform. De samenwerking is gericht op het
verminderen van contractuele en fysieke congestie, het harmoniseren van
de regulering met buurlanden en het maken van afspraken over
investeringen in infrastructuur die ten bate komen van de gehele regio
of meerdere landen. Het streven is dat de Noordwest-Europese landen rond
de zomerĀ verdergaande afspraken maken over samenwerking op deze
terreinen in een af te sluiten Memorandum of Understanding. Dit sluit
aan bij onze gasrotonde ambities. 

Actie: Intensiveren internationale samenwerking (het pentalateral
energyforum) ter bevordering van de Noordwest-Europese marktintegratie.

6.2.2. Verruimen mogelijkheden participatie landelijk netbeheerders 

De integratie van de Noordwest-Europese energiemarkt vergt zowel voor
elektriciteit als voor gas intensieve samenwerking tussen landelijke
netbeheerders. Zowel TenneT als Gasunie hebben op dit punt al stappen
ondernomen. Een volgende stap is een grensoverschrijdende participatie
tussen TSOā€™s. Het kabinet staat hier in beginsel positief tegenover.
Participatie vereenvoudigt grensoverschrijdende handel en maakt het voor
landelijke netbeheerders mogelijk om een integrale afweging te maken
voor investeringen in netwerken. Het kabinet is voornemens om
grensoverschrijdende participatie mogelijk te maken met het oog op de
ontwikkeling van de Noordwest-Europese markt. Dit vergt een
wetswijziging. Dit is ook in lijn met het derde energiepakket. De
Commissie vindt Europese samenwerking een van de belangrijkste elementen
voor de totstandkoming van een Noordwest-Europese markt. Voor het
kabinet is deelname in TenneT of Gasunie door andere netbeheerders pas
aan de orde op het moment dat netbeheerders volledig onafhankelijk zijn
van handel, levering en productie van energie. De TSOā€™s zijn in
Nederland al sinds 2005 structureel gescheiden van handel, levering en
productie van energie. Op Europees niveau is de onafhankelijkheid van de
landelijke netbeheerders onlangs in het derde energiepakket vastgelegd.
Vanzelfsprekend moet ook de business case van grensoverschrijdende
participaties worden beoordeeld.

Het kabinet maakt met deze wetswijziging ook de weg vrij voor private
financieringen in landelijk netbeheerders en verruimt daarmee de toegang
tot de kapitaalmarkt. De landelijk netbeheerders hebben daarmee ook de
mogelijkheid om extra financiƫle middelen aan te trekken, zonder dat
dit ten laste komt van de Rijksbegroting. 

Het kabinet vindt behoud van publieke invloed en zeggenschap van groot
belang. Daartoe zal het kabinet een wetswijziging voorbereiden. Om
publieke invloed en zeggenschap te behouden, zal slechts een
minderheidsprivatisering worden toegestaan en behoudt de Staat de
meerderheid van de aandelen en de zeggenschap in overeenstemming met de
normale vennootschapsrechtelijke regels.

Actie: Minderheidsheidsprivatisering voor de landelijke netbeheerders
mogelijk maken

Aanpassen van de Gas- en Elektriciteitswet 1998. Om publieke invloed en
zeggenschap te behouden, zal slechts een minderheidsprivatisering worden
toegestaan en behoudt de Staat de meerderheid van de aandelen en de
zeggenschap.

6.2.3. Implementatie en vormgeving Europese regelgeving

Nederland werkt momenteel aan implementatie van het derde energiepakket.
Belangrijkste elementen daarbij zijn het versterken van de
onafhankelijkheid van de nationale toezichthouders en het waarborgen van
de onafhankelijkheid van het netbeheer. Het derde energiepakket heeft
verder tot gevolg dat er gedetailleerde afspraken moeten komen over het
grensoverschrijdende transport van elektriciteit en gas. Deze afspraken
zullen in kaderrichtsnoeren, richtsnoeren en netwerkcodes op het niveau
van de EU worden vastgesteld. Hierbij zijn in eerste instantie de
toezichthouders en de netbeheerders aan zet via hun Europese
organisaties, maar de lidstaten stellen de uiteindelijke spelregels
vast. De inzet van het kabinet is daarbij gericht op het verder koppelen
en integreren van markten en op het wegnemen van grensoverschrijdende
belemmeringen voor de handel in en het transport van elektriciteit en
gas. 

Voor het versterken en uitbreiden van infrastructuur op Europees niveau
hecht het kabinet belang aan het EU infrastructuurpakket. De Commissie
heeft recent een mededeling gepubliceerd over dit pakket. Hierover is de
Tweede Kamer per brief geĆÆnformeerd (Kamerstukken II 2010/11,
21Ā 501-33, nr. 299). De Commissie presenteert een nieuwe strategische
benadering. Deze bestaat uit het identificeren van een
energie-infrastructuurplan voor een Europees slim netwerk en het
benoemen van een beperkt aantal Europese prioriteiten die in 2020 moeten
zijn geĆÆmplementeerd. De uitvoering van deze projecten moet worden
ondersteund door een aantal nieuwe instrumenten, zoals stroomlijning van
vergunningprocedures, betere kostenallocatie, regionale samenwerking,
betere informatie voor besluitvorming en Europese financiering. De
Commissie presenteert hierover in het najaar van 2011 verder uitgewerkte
voorstellen. 

Nederland onderschrijft het belang van een adequate Europese
infrastructuur. Het kabinet vindt dat hiervoor een aantal maatregelen
nodig is. 

Implementatie interne marktregels door alle lidstaten. Zoals aangegeven
is Nederland momenteel bezig met de implementatie van het derde
energiepakket. 

Versnelling van vergunningprocedures. Een snelle en zorgvuldige
besluitvormingsprocedure voor infrastructuurprojecten is van belang. In
Nederland gebeurt dat via de rijkscoƶrdinatieregeling. Het kabinet
vindt het belangrijk dat andere lidstaten werk maken van de
besluitvormingsprocedures. Nederland vindt het daarom goed dat de
Europese Commissie voorstellen doet om vergunningsprocedures te
stroomlijnen, maar dan wel met behoud van nationale bevoegdheden.
Nederland zal de ervaringen met de rijkscoƶrdinatieregeling delen met
de Commissie en met andere lidstaten. 

Betere mogelijkheden voor kostenverdeling van investeringen in
grensoverschrijdende energie-infrastructuur. In paragraaf 6.3. gaat hier
verder op in. 

Nederland is kritisch over Europese financiering van
energie-infrastructuur. Hiermee beoogt de Commissie investeringen in
netwerken op gang te brengen. Het kabinet vindt dat kosten van
infrastructuur in beginsel gedekt moeten worden uit de tarieven.
Europese financiering kan marktverstorend werken. Daarom is Europese
financiering van infrastructuurprojecten pas aan de orde als de eerder
genoemde maatregelen zijn genomen. 

Actie: Het kabinet zet in op een adequaat Europees kader voor
infrastructuur. Het kabinet steunt de voorstellen van de Commissie om de
vergunningprocedures te versnellen. Nederland is vooralsnog terughoudend
over Europese financiering van infrastructuur. Voordat dit aan de orde
komt moeten alle lidstaten het derde energiepakket hebben
geĆÆmplementeerd en is een betere verdeling van grensoverschrijdende
kosten noodzakelijk. 



6.3. Extra investeringen in transportcapaciteit 

6.3.1. Meer nadruk op voorzieningszekerheid en duurzaamheid in
regulering

Uit verschillende analyses van de huidige regulering zoals neergelegd in
de Gas- en Elektriciteitswet komt naar voren dat de regulering heeft
bijgedragen aan een efficiƫnt beheer van de elektriciteits- en
gasnetten en daarmee aan concurrerende tarieven. Er is echter aanleiding
om de wet- en regelgeving aan te passen. De regulering is in Nederland
vrijwel geheel gericht op kostenefficiƫntie terwijl er gezien de
ontwikkelingen op dit moment ook behoefte is aan extra ruimte voor
investeringen in voorzieningszekerheid en de inpassing van duurzame
energie. Deze investeringen vormen een belangrijke opgave voor
netwerkbeheerders. Het is dus uitermate belangrijk dat de beheerders
deze investeringen met een redelijk rendement terug kunnen verdienen, om
financiƫle problemen netwerkbeheerders voor te blijven. Dit is ook van
belang voor de aandeelhouder. Het kabinet zal daarom een door de
beheerders van gas- en elektriciteitsnetten te realiseren redelijk
rendement als uitdrukkelijk criterium voor de vaststelling van de
regulering te benoemen. Dit is in lijn met de Europese regels, die niet
alleen de betaalbaarheid benadrukken, maar bijvoorbeeld ook een redelijk
rendement op investeringen als element noemen. Het kabinet past de Gas-
en Elektriciteitswet daartoe aan. Deze aanpassing zal de netbeheerders
in lijn met de toepasselijke Europese voorschriften zekerheid bieden op
een redelijk, marktconform rendement op gereguleerde investeringen. Dit
wil niet zeggen dat het Kabinet de onafhankelijkheid van de NMa wenst in
te perken, maar wel dat het kabinet noodzaak van het behalen van
redelijke rendementen door de beheerders van gas- en
elektriciteitsnetten in de wet en regelgeving wenst te borgen. 

Actie: Verruimen mogelijkheden netbeheerders om te investeren in netten
ten behoeve van de voorzieningszekerheid en het inpassen van
hernieuwbare energie.

Er vindt een aanpassing van de regulering plaats om netbeheerders de
ruimte te geven om te investeren in netten ten behoeve van de
voorzieningszekerheid en het inpassen van hernieuwbare energie. Tevens
wordt een redelijk rendement als uitdrukkelijk criterium voor de
vaststelling van de regulering benoemd. Dit vergt een wetswijziging.

6.3.2. Europese en nationale kostenverdeling voor elektriciteit

Internationale energiebedrijven maken gebruik van de gunstige ligging en
het goede vestigingsklimaat van Nederland om hier nieuwe
productiecapaciteit voor elektriciteit te installeren. Dat versterkt het
verdienpotentieel van de sector in een integrerende Europese markt. Wel
heeft dit tot gevolg dat netbeheerders de komende jaren moet investeren
in uitbreiding van infrastructuur. 

Op dit moment worden de kosten voor investeringen in infrastructuur
gesocialiseerd. Dat wil zeggen dat de Nederlandse afnemer de kosten voor
de uitbreidingen draagt via de nettarieven. Een steeds groter deel van
de nieuwe productiecapaciteit voor elektriciteit is bestemd voor export
naar andere Europese landen. Dit is tot op zekere hoogte acceptabel, we
zijn immers jarenlang netto-importeur geweest. Toch is het niet gewenst
dat nationale afnemers opdraaien voor alle investeringskosten. Het
kabinet vindt dat hierover op Europees niveau afspraken gemaakt moeten
worden. Het uitgangspunt daarbij moet zijn een evenredige verdeling
tussen producent en afnemer of tussen Europese afnemers onderling op
basis van het profijtbeginsel. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een
producententarief, waarbij de netkosten voor een deel worden toegerekend
aan de producenten. Zij profiteren immers van investeringen in extra
infrastructuur. Een betere kostenverdeling zorgt ook voor een
efficiƫntere netplanning. Producenten zullen bij het nemen van
investeringsbeslissingen rekening houden met extra investeringskosten in
de netten. Om een level playing field te behouden moet de besluitvorming
hierover op Europees niveau plaatsvinden. In de Europese discussies,
onder andere over het infrastructuurpakket, zal Nederland dit standpunt
actief uitdragen. Het kabinet verkent verder de mogelijkheden om in
Nederland de kosten op een meer evenredige manier te verdelen tussen
producenten en afnemers. Vanzelfsprekend moet dit gebeuren binnen de
kaders van het Europese recht, zonder dat daarbij de Europese
marktwerking wordt verstoord of het vestigingsklimaat noemenswaardig
verslechtert. 

Actie: Verbeteren van de kostenverdeling tussen producent en
netbeheerder voor extra infrastructuur

Het kabinet kiest voor een adequate kostenverdeling van investeringen in
netwerken. Het kabinet bepleit in Europees verband een evenwichtigere
verdeling van kosten en baten van infrastructuur.

Het kabinet verkent de mogelijkheden om in Nederland op korte termijn
een evenredige kostenverdeling tussen afnemers en producenten in te
voeren.

6.3.3. Investeringszekerheid netbeheerder 

De netbeheerder is verplicht om een producent aan te sluiten. Daar is in
het algemeen uitbreiding of verzwaring van het net voor nodig. Dat kost
in de regel meer tijd dan het realiseren van nieuwe productiecapaciteit.
In de praktijk kan dat betekenen dat de netbeheerder, om op tijd klaar
te zijn, een investeringsbeslissing moeten nemen op een moment dat de
definitieve investeringsbeslissing voor extra productiecapaciteit nog
niet is genomen. Andersom is het voor producenten van groot belang dat
netbeheerders tijdig in hun netten investeren. Er is een aantal opties
om de investeringszekerheid voor de netbeheerder te vergroten:

De netbeheerder mag de (papieren) voorbereidingskosten in rekening
brengen bij de initiatiefnemer/producent. 

De netbeheerder mag de initiatiefnemer/producent vooraf laten meebetalen
aan de aanleg van de voor hem noodzakelijke infrastructuur. Deze
bijdrage zal de netbeheerder later met de aansluitbijdrage en eventueel
te betalen transporttarieven verrekenen met de producent. 

In ruil hiervoor moet de netbeheerder afspraken maken met de
initiatiefnemer/producent over de aanleg van infrastructuur (mijlpalen
in het proces vastleggen). Het doel is tweeledig. Aan de ene kant het
wegnemen van onzekerheid bij de netbeheerder over de daadwerkelijke
uitvoering van de plannen van de producent. Aan de andere kant het
beschermen van de energieproducent tegen het te laat beschikbaar komen
van de benodigde infrastructuur. De financiering van hernieuwbare
energie kan hier extra nadeel van ondervinden. Nieuwe innovatieve
bedrijven zijn vaak minder kapitaalkrachtig. Het kabinet onderzoekt of,
en zo ja hoe deze effecten voorkomen kunnen worden.

Actie: Vergroten van de investeringszekerheid van netbeheerders voor
nieuwe infrastructuur. 

Het kabinet werkt maatregelen uit om de netbeheerder voldoende zekerheid
te geven voor het aanleggen van nieuwe infrastructuur om te voorkomen
dat onnodige kosten worden gemaakt. Ongewenste effecten worden
onderzocht. 

6.4. Stimuleren ontwikkeling van slimme netten

De energievoorziening vraagt om netwerken met meer variƫteit en meer
flexibiliteit dan nu. Van netbeheerders wordt verlangd dat zij een
actieve rol spelen in deze systeeminnovatie. De nieuwe netten moeten de
wisselingen in het stroomaanbod uit duurzame energie aankunnen en ze
moeten allerlei nieuwe gebruikspatronen ondersteunen (warmtepompen,
elektrische autoā€™s). Bovendien moeten de netten
ā€˜tweerichtingsverkeerā€™ mogelijk maken, zodat consumenten hun eigen
energie kunnen produceren en hun overschotten van tijd tot tijd kunnen
ā€˜terugleverenā€™. Kortom: elektriciteitsnetten moeten worden omgebouwd
tot een ā€˜intelligent netwerkā€™. 

Sinds het vorige Energierapport heeft een Taskforce de mogelijkheden
daartoe voor Nederland verkend. De Taskforce geeft aan dat deze
kabinetsperiode nodig is voor het uittesten van de nodige technologie,
het invoeren van nieuwe marktconcepten en het beoordelen van de effecten
op energiegebruik en ā€“beheer. Voor die testfase (in zogeheten
ā€˜proeftuinenā€™) heeft het kabinet 22,5 miljoen euro beschikbaar
gesteld. Het kan wenselijk zijn in de proeftuinen te werken met een
rolverdeling tussen marktpartijen die niet volledig past binnen de
huidige wet- en regelgeving. In die gevallen zullen uitzonderingen op de
elektriciteits- en gaswet toegestaan worden voor de duur van de
proeftuin. Dit gebeurt in overleg met de NMa en waar nodig met de
Europese Commissie. Het kabinet zal een publiekprivate regiegroep
instellen voor een gecoƶrdineerde aanpak van proeftuinen en de uitrol
van intelligente netten. 

Voor investeringen in de infrastructuur die nodig zijn voor
(bijvoorbeeld) slimme netten treedt per 1 juli 2011 een nieuwe
wettelijke procedure in werking. Deze procedure verplicht netbeheerders
om investeringen in uitbreiding van de netten, waaronder uitbreiding van
functionaliteit, vooraf te melden bij de NMa. De NMa stelt vervolgens de
noodzaak van de investering vast en geeft daarmee vooraf zekerheid aan
de netbeheerder dat hij de investering kan terugverdienen in de
tarieven. Het is aan de NMa om vast te stellen of hiervoor extra
tariefruimte nodig is of dat de investering bekostigd kan worden uit de
bestaande tarieven.

Actie: Stimuleren proeftuinen slimme netten

Het kabinet heeft 22,5 mln. euro beschikbaar gesteld voor de stimulering
van proeftuinen voor de ontwikkeling van slimme netten. 

Per 1 juli treedt een nieuwe wettelijke procedure in werking die
netbeheerders vooraf zekerheid biedt voor investeringen in nieuwe
toepassing van netten.

6.5. Minder lasten voor overheid en sector

Het kabinet wil het investeringsklimaat in de sector verbeteren door de
regeldruk te verminderen en efficiƫnter toezicht mogelijk te maken. Het
beeld is dat de bestaande wetgeving tot hoge bestuurlijke, toezichts,-
en administratieve lasten leidt. Om dit beter inzichtelijk te maken
voert de NMa een evaluatie uit van de Elektriciteitswet 1998 en de
Gaswet. Daarbij ligt de focus vooral op mogelijkheden voor deregulering
en op vermindering van toezichtlasten, administratieve lasten en
inhoudelijke nalevingskosten. 

 

Vermindering van de regeldruk in combinatie met de in dit hoofdstuk
genoemde vereiste aanpassingen in de regulering leiden ertoe dat het
kabinet een wetstraject inzet met als doel teĀ komen tot eenvoudige en
heldere wetgeving, met minder lasten voor overheid en sector. Dit
project wordt gefaseerd uitgevoerd en in delen aan de Staten-Generaal
aangeboden. Over deĀ aanpak en planningĀ wordt de Kamer inĀ het najaar
geĆÆnformeerd.

Actie: Moderniseren en stroomlijnen van de energiewetgeving om de
regeldruk te verminderen en het investeringsklimaat te verbeteren. 

Het kabinet bereidt een wetswijziging voor, die gefaseerd wordt
uitgevoerd. De eerste fase is gericht op de in dit energierapport
aangekondigde wetswijzigingen. De tweede fase beoogt te komen tot
eenvoudige en heldere wetgeving met minder lasten voor overheid en
sector.



6.6. Professionaliseren van het aandeelhouderschap voor de regionale
netbeheerders

Door de genoemde ontwikkelingen verandert het speelveld van de regionale
netbeheerders. Dit stelt hoge eisen aan het aandeelhouderschap. Om
hierover na te denken is ā€“ onder andere naar aanleiding van de
aanbevelingen van de Commissie publiek aandeelhouderschap
energiebedrijven - in juni 2010 de Stuurgroep visie netbeheer opgericht.
Die bestaat uit aandeelhouders van alle netbeheerders. De stuurgroep
heeft in april zijn visie aangeboden aan de minister van Economische
Zaken, Landbouw en Innovatie. 

De stuurgroep geeft aan dat binnen het veranderende speelveld
netwerkbedrijven steeds vaker op projectbasis met elkaar samenwerken.
Dit kan bijdragen aan de efficiƫntie en het innovatievermogen. Fusies
en overnames kunnen eveneens een rol spelen. Het kabinet staat hier
positief tegenover als dit leidt tot verbetering van de efficiƫntie en
van de dienstverlening aan de klant. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn
als fusies en overnames leiden tot aaneengesloten gebieden in het
netbeheer of als het doel is dat er per gebied Ć©Ć©n netbeheerder komt
voor zowel stroom als gas. Participatie van het Rijk in regionale
netbeheerders past niet in de visie van het Rijk op regionaal netbeheer.
Verdere vergroting van de groep van mogelijke aandeelhouders is niet
mogelijk binnen de kaders van de Wet onafhankelijk netbeheer.

Er zijn verschillen in de manier waarop het aandeelhouderschap wordt
uitgevoerd. Toch constateert de stuurgroep dat men over het algemeen
tevreden is over de betrokkenheid van de aandeelhouder en vertrouwen
heeft in de organisatie van de netbeheerder. De wet- en regelgeving
stelt heldere eisen aan de financiƫle gezondheid van netbeheerders.
Daarmee wordt de ruimte voor investeringen goed geborgd. De
netbeheerders zijn financieel en organisatorisch op orde en in staat de
noodzakelijke investeringen te doen. Het kabinet waardeert de
betrokkenheid van de aandeelhouders en verwacht dat zij ook in de
toekomst toezien op de financiƫle en organisatorische gezondheid van de
netwerkbedrijven. Het kabinet zal indien nodig acties ondersteunen die
kunnen bijdragen aan verdere professionalisering van het
aandeelhouderschap.

6.7. Realisatie en ruimtelijke inpassing van infrastructuur en
productiecapaciteit

Snelle totstandkoming van energie-infrastructuur en productiecapaciteit
draagt bij aan de voorzieningszekerheid, werkgelegenheid en
concurrentiepositie van Nederland. Bij energie-infrastructuurprojecten
van nationaal belang is vaak sprake van complexe
besluitvormingstrajecten met meerdere belanghebbenden en veel bezwaar en
beroepsprocedures. Sinds 1 maart 2009 is de rijkscoƶrdinatieregeling
uit de Wet ruimtelijke ordening (hierna RCR) bij wet van toepassing op
energie-infrastructuurprojecten van nationaal belang. Hierdoor kunnen
grote projecten op het gebied van energie-infrastructuur sneller worden
uitgevoerd. 

Met behoud van de rechtsbescherming verkort de RCR de doorlooptijden
aanzienlijk door de planologische besluitvorming op centraal niveau te
leggen en door de coƶrdinatie van alle voor het project benodigde
vergunningen. Dit is nog sneller en effectiever te realiseren wanneer
voor dat onderwerp een rijksstructuurvisie beschikbaar is, die als een
belangrijk uitgangspunt kan dienen voor de onderbouwing van het
nationaal belang in het rijksinpassingsplan, dat een belangrijk
onderdeel van de RCR vormt. Door procedures niet serieel, maar parallel
te schakelen en alles in samenhang voor te bereiden en te behandelen
vindt door de bundeling van procedures een zorgvuldige integrale
afweging plaats en is sprake van een betere afstemming met de
verschillende overheden. Ook is slechts sprake van Ć©Ć©n beroepsmoment
bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit geldt ook
voor de overige gecoƶrdineerde besluiten. In de praktijk is dit ook
gebleken. Er is nu een aantal jaren ervaring opgedaan met de RCR en het
blijkt dat de regeling daadwerkelijk leidt tot versnelling en
vereenvoudiging van procedures. Inmiddels is de besluitvorming van de
hoogspanningsverbinding in een deel van de Randstad afgerond, net als
die voor twee elektriciteitscentrales, de stikstofbuffer Heiligerlee, de
gasinfrastructuur Bornerbroekā€“Epe en het windpark Zuidlob. Het
buitenland en de Europese Commissie tonen belangstelling voor de
Nederlandse aanpak van dit soort projecten. 

Voor windenergie op land zijn de laatste jaren enkele ruimtelijke
knelpunten gebleken in wet- en regelgeving. Het kabinet pakt deze
knelpunten aan. Daarnaast wordt verkend of ook voor andere (nieuwe)
energiefuncties dergelijke knelpunten bestaan of in de toekomst kunnen
ontstaan en of deze opgelost kunnen worden. 

In dit proces is naast snelheid ook zorgvuldigheid van groot belang. De
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is
eerstverantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van nationale
energieinfrastructuur op het land en is ook eerstverantwoordelijk voor
de coƶrdinatie van de overige besluiten. Zo kan een zorgvuldige
integrale afweging plaatsvinden van de verschillende publieke belangen,
zoals voorzieningszekerheid, goede ruimtelijke ordening, natuurwaarden,
gezondheid en leefomgeving. 

Een transparante aanpak, betrokkenheid van de omgeving in een vroeg
stadium en heldere communicatie zijn hierbij essentieel gebleken. De
minister van Infrastructuur en Milieu is mede bevoegd gezag voor de
ruimtelijke inpassing van nationale energieinfrastructuur op land en is
eerstverantwoordelijk voor het nationaal ruimtelijk beleid op land. De
staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor
het nationaal ruimtelijk beleid op zee.

Het kabinet zal zich de komende jaren blijven inzetten om met behulp van
de rijkscoƶrdinatieregeling energie-infrastructuurprojecten van
nationaal belang tijdig te realiseren zodat voldoende infrastructuur,
(productie)capaciteit en interconnecties beschikbaar zijn in Nederland,
inclusief de benodigde regelgeving en randvoorwaarden. Er is nog ruimte
voor verbetering. Daarom blijft het kabinet werken aan optimale
randvoorwaarden voor de realisatie van energie-infrastructuurprojecten. 

Door middel van ruimtelijk rijksbeleid in de vorm van
rijksstructuurvisies. Hierin kan op nationaal niveau een integrale
ruimtelijke afweging gemaakt worden, die resulteert in concrete
ruimtelijke reserveringen voor energiefuncties. Tijdige reservering van
ruimte voorkomt dat die ruimte in de toekomst voor andere doeleinden
gebruikt wordt en dat de energiefunctie daar niet meer mogelijk is of
alleen tegen hogere kosten. Vooral bij lijninfrastructuur is dat van
groot belang. Tevens wordt duidelijk welke grenzen er zijn aan de
ruimtelijke mogelijkheden voor de verschillende energiefuncties. Door
middel van nieuw op te stellen rijksstructuurvisies zal een nationale
afweging worden gemaakt voor buisleidingen, locaties voor opslag, wind
op land en verder gebruik van de diepe ondergrond. Met het oog op
genoemde doelstelling van het kabinet ten aanzien van
voorzieningszekerheid zal het opstellen van de structuurvisies geen
invloed hebben op de snelheid van realisatie van lopende projecten en
projecten die gedurende dat proces worden gemeld bij de projectminister.

Daarnaast wordt in 2012 het Derde Structuurschema
Elektriciteitsvoorziening geƫvalueerd. Met het Nationaal Waterplan
wordt 6000 MW windenergie op zee ruimtelijk mogelijk gemaakt . In 2015
wordt verkend of aanvullend ruimtelijk beleid nodig is voor wind op zee
(Nationaal Waterplan).

De regelgeving is vaak gebaseerd op Europese richtlijnen. De afgelopen
jaren is reeds een start gemaakt met de evaluatie en een eventueel
daaruit volgende herziening van geĆÆmplementeerde regelgeving die verder
ging dan de Europese richtlijnen. Deze zogenaamde ā€˜nationale kopā€™ is
onnodig belastend voor de Nederlandse markt en slecht voor de
concurrentiepositie. 

Het beter op elkaar afstemmen van verschillende sectorale regelgeving op
gebied van bijvoorbeeld natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Daar
waar regelgeving tegenstrijdig of onnodig belastend is dient deze te
worden herzien. 

Optimaliseren aanpak publieksparticipatie bij de realisatie van
energieprojecten om de dialoog met betrokkenen, rond besluitvorming
verder te verbeteren. 

Actie: Verbeteren randvoorwaarden voor een snelle totstandkoming van
energie-infrastructuurprojecten van nationaal belang.



 

 

 O.a. de World Energy Outlook 2010 (WEO) van het International Energy
Agency (IEA), de roadmap 2050 naar een CO2-neutrale energievoorziening
van de European Climate Foundation (ECF), EU Roadmap low carbon economy
2050.

 Zie International Energy Agency, World Energy Outlook 2010, p. 187 en
verder.

 ā€œEconomic impact of the Dutch Gas Hub Strategy on The Netherlandsā€,
onderzoek van The Brattle Group in opdracht van het ministerie van
Economische Zaklen, Landbouw en Innovatie. Brattle concludeert dat een
succesvolle gasrotonde tot 2020 ā‚¬ 21,4 mld. aan extra economische
activiteiten kan opleveren en 136.000 banenjaren Een baanjaar staat voor
de werkgelegenheid van Ć©Ć©n persoon gedurende Ć©Ć©n jaar.

 ā€˜Bcmā€™ staat voor billion cubic metres (miljarden kubieke meters) en
is de standaardeenheid waarin gashoeveelheden worden gemeten.

 Toezegging uit het Wetgevingsoverleg op 6 december 2010 naar aanleiding
van vragen over de langetermijnvisie op gas en het winningstempo
daarvan. Zie ook paragraaf 4.2.1. 

 Brief van de Minister van Economische Zaken van 23 oktober 2009,
kamerstukken II 2009/10, 29 023, nr. 73

 Het ā€˜Gasgebouwā€™ is het publiek-private samenwerkingsverband waarin
de Staat sinds 1963 samen met Shell en ExxonMobil werkt aan de winning
en afzet van het aardgas uit het Groningenveld.

 Europese Commissie, A roadmap for moving to a competitive low carbon
economy in 2050, 8 maart 2011, COM(2011) 112 final.

 Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit
hernieuwbare bronnen. Zie bijlage 1 van de richtlijn voor de
doelstellingen per lidstaat.

 Richtlijn 2009/28/EG, bijlage 1. Verwacht bruto eindverbruik in 2020 is
in Nederland ongeveer 2100 PJ. Voor 14% is ongeveer 300 PJ hernieuwbare
energie nodig (Nationaal actieplan voor energie uit hernieuwbare
bronnen, 2010).

 Bij hernieuwbare warmte gaat het naast het inzetten van biomassa of
groen gas voor de warmtevoorziening 

 Zie Kamerbrieven SDE+, 30 november 2010 en 22 april 2011 (31239 nr 103
en 114).

 Zie ookĀ het SER-advies "Meer chemie tussen groen en groei: De kansen
en dilemma's van een biobased economy"

 Zie het ā€˜Actieplan Aardwarmteā€™ dat op 21 april 2011 naar de Tweede
Kamer is gestuurd.

 Eindrapport Taskforce Windenergie op zee, 2010

 MEP en SDE zijn stimuleringsregelingen van vorige kabinetten waarvan de
uitgaven nog doorlopen. 

 Nederland volgt hier met het Besluit Biobrandstoffen 2007 de Europese
richtlijn 2003/30/EG. Naast het bijmengen, mag de inzet van elektrisch
vervoer ook bij deze verplichting worden meegerekend. 

 Naast kleinschalige subsidieprogrammaā€™s is er binnen de EU-richtlijn
een verplichting deze geavanceerde soorten biobrandstoffen dubbel te
tellen als het gaat om de doelstelling.

 Toezegging uit het wetgevingsoverleg van 6 december 2010. 

 De Algemene Energieraad stelt dat de consument in de SDE+ beter af is
dan in een leveranciersverplichting. Het kabinet vindt dat invoering van
een leveranciersverplichting niet te koste mag gaan van de Nederlandse
consument. In het onderzoek zal hier dan ook uitdrukkelijk rekening mee
worden gehouden. Zie: Algemene Energieraad, Briefadvies
beleidsinstrumenten hernieuwbare elektriciteit, 6 april 2011, p. 4.

 Uit ervaringen in o.a. het Verenigd Koninkrijk en Belgiƫ blijkt dat
een leveranciersverplichting kan leiden tot grote overwinsten
(ā€˜windfall profitsā€™) voor producenten die beschikken over goedkope
opties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, zoals bij- en
meestook van biomassa in kolencentrales. Daarnaast kan een
leveranciersverplichting leiden tot marktmacht van een kleine groep
producenten. Deze situatie acht het kabinet ongewenst. In het onderzoek
wordt dan ook ingegaan op de wijze waarop overwinsten en marktmacht
kunnen worden voorkomen, waarbij o.a. gebruik wordt gemaakt van
ervaringen in het buitenland.

 Richtlijn 2009/28/EG, art. 6-11.

 Zie onder andere Europese Commissie (januari 2011), Renewable Energy:
Progressing Towards the 2020 Target, p. 11; ECN (maart 2010), What is
the scope for the Dutch government to use the flexible mechanisms of the
Renewables Directive cost-effectively? A preliminary assessment.

 Eerste analyse van het regeerakkoord, Planbureau voor de leefomgeving,
20 oktober 2010.

 Nationaal actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen, 2010

 Onconventioneel gas is gas dat zich bevindt in poreuze steen- en
kleilagen. De winning van dit gas staat nog in de kinderschoenen, maar
de wereldwijde potentie is groot. De afgelopen 10 jaar zijn met name in
de VS technologieƫn voor de winning van onconventioneel gas ontwikkeld
en succesvol toegepast.

 Zie International Energy Agency, World Energy Outlook 2010, p. 187 en
verder.

 Energy Networks Association, Gas Future Scenarios Project, november
2010.

 Zie de brief aan de Tweede Kamer ā€˜Rapport over de
gassamenstellingā€™, 29 maart 2011.

 Bij de bestaande kerncentrale in Borssele is de eis gesteld dat deze
tot de 25% veiligste kerncentrales van dit type in de EU, de VS en
Canada moet behoren. Dit is afgesproken tussen de exploitant en
aandeelhouders van de kerncentrale en de Rijksoverheid in het convenant
Borssele (2006). Naast de veiligheidseisen is in dit convenant ondermeer
afgesproken dat de twee aandeelhouders beide ā‚¬ 125 miljoen moeten
investeren in de transitie naar een duurzame energiehuishouding. 

 Kamerbrief ā€˜Randvoorwaarden voor de bouw van nieuwe kerncentralesā€™,
11 februari 2011.

 Zie Kamerbrief ā€˜Lessen uit recente gebeurtenissen Japan voor het
beleid inzake kernenergie en te nemen procedurele stappen ten aanzien
van nieuwe kerncentralesā€™, 13 april 2011.

 Volgens het International Energy Agency zijn bij het huidige
productieniveau de wereldwijde kolenvoorraden voldoende om de komende
150 jaar in de vraag te voorzien. Zie IEA World Energy Outlook 2010, p.
206-207.

 Het ā€˜new policies scenarioā€™ uit de World Energy Outlook 2010
voorziet een stijging van de gemiddelde olieprijs (crude oil import) van
60 $/barrel in 2009 naar 113 $/barrel in 2035. Zie IEA World Energy
Outlook 2010, p. 101 en verder.

 Deze ambitie is uitgesproken in oktober 2009 en recentelijk opnieuw
bevestigd door de Europese regeringsleiders. Zie de conclusies van de
Europese Raad op 4 februari 2011, EUCO 2/1/11 REV 1.

 In de onderhandelingen over een mondiaal klimaatakkoord streeft men een
maximale temperatuurstijging van 2Ā° Celsius na.

 Zie voor een nadere uitwerking van het realiseren van de
CO2-reductiedoelen de Kamerbrief over klimaatbeleid, juni 2011.

 Zie ook de kabinetsreactie op het advies ā€˜Een prijs voor elke
reisā€™, 15 oktober 2008, Kamerbrief 31305, nr. 77.

 De marktprijs voor CO2-rechten bevindt zich op het moment van schrijven
vrij stabiel rond ā‚¬ 16 per ton CO2-uitstoot.

 Onderzoek van Kema en Decision (in opdracht van voormalig Economische
Zaken) naar de invloed van bouw van nieuwe productie op fossiele
brandstoffen op het marktpotentieel van duurzame energie. Kamerbrief
31209 nr 116. 

 Door voor een bepaald uur alle eenheden die elektriciteit kunnen
produceren in de volgorde van hun marginale kosten te ordenen, te
beginnen met de goedkoopste en eindigend bij de duurste ontstaat een
ā€˜aanbodcurveā€™, die ook wel merit order wordt genoemd. Die merit
order kan voor elk uur anders zijn.

 Zie Kamerbrief en bijlage ā€˜De Fiscale agenda. Naar een eenvoudiger,
meer solide en fraudebestendig belastingstelselā€™, paragraaf 3.5, 14
april 2011.

 Zie: www.rijksoverheid.nl/greendeal

 ECN 2011: Quickscan restwarmtebenutting (nog niet afgerond)

 De gebouwde omgeving omvat niet alleen woningen van huishoudens, maar
ook gebouwen van het MKB en publieke gebouwen.

 Bijlage bij TK 2010-2011, 30196, nr 131.

 Energiemonitor van de Nederlandse glastuinbouw 2009, LEI 2010-091

 Als uitvoeringsprogramma onder het Agroconvenant Energie en Klimaat

 Toezegging naar aanleiding van het spoeddebat over Gasunie op 21 april
2010 over de werking van de Noordwest Europese markt en de rol van
buitenlandse overnames. 

 Netbeheerders moeten op basis van de artikelen 9 en 10 van 2009/72/EG
en 2009/73/EG gecertificeerd zijn. 

 PAGE    

 PAGE   1 

Bruto finaal eindverbruik in sectoren in Nederland

transport

verwaming en koeling

elektriciteit