[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Artikelsgewijze toelichting

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2011)

Bijlage

Nummer: 2011D31608, datum: 2011-06-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Memorie van toelichting (2011D31605)

Preview document (🔗 origineel)


II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Artikel I, onderdelen A, C, D, onder 2 en 3, E, F, G, H, I, L, M, S, T
en CC, onder 2 (artikelen 3.13, 3.22, 3.31, tweede en vierde lid, 3.34,
3.36, 3.37, 3.42, 3.42a, 3.52, 3.77, 5.14, 5.15 en 10.10, tweede lid,
van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Deze wijzigingen in de Wet IB 2001 houden verband met de samenvoeging en
nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het
huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel I, onderdeel B (artikel 3.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

In artikel 3.14, eerste lid, onderdeel g, van de Wet IB 2001 worden
kosten die verband houden met bepaalde (categorieën) dieren aangewezen
als kosten die niet in aftrek kunnen worden gebracht bij het bepalen van
de winst. In de huidige wettekst wordt voor deze (categorieën) dieren
verwezen naar de Regeling agressieve dieren. Die regeling is echter per
1 januari 2009 ingetrokken. In verband hiermee wordt de genoemde
bepaling opnieuw geformuleerd, waarbij in algemene zin kosten voor
dieren die krachtens een bestuursrechtelijke of strafrechtelijke
maatregel in verband met agressie niet mogen worden gehouden, van aftrek
worden uitgesloten. Hiermee is qua doel en strekking geen wijziging
beoogd ten opzichte van de oude definitie. De onderhavige wijziging
werkt terug tot en met 1 januari 2009, omdat de Regeling agressieve
dieren per die datum is komen te vervallen.

Artikel I, onderdeel D, onder 1 (artikel 3.31, eerste lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001)

De in onderdeel D, onder 1, opgenomen wijziging van artikel 3.31, eerste
lid, van de Wet IB 2001 bewerkstelligt dat het buiten toepassing
verklaren van de afschrijfbeperking gebouwen van artikel 3.30a, eerste
lid, van de Wet IB 2001 niet slechts ziet op het gedeelte dat
willekeurig kan worden afgeschreven, maar op het milieubedrijfsmiddel
als zodanig.

Artikel I, onderdelen J, K en CC, onder 1 (artikelen 3.45, 3.47 en
10.10, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001)

In de artikelen 3.45, vijfde lid, 3.47, derde lid, en 10.10, eerste lid,
van de Wet IB 2001 is een verwijzing opgenomen naar het derde lid van
artikel 3.45 van de Wet IB 2001. Ingevolge de Fiscale verzamelwet 2010
is dat derde lid met terugwerkende kracht tot en met 1 december 2010
vernummerd tot vierde lid. De in de eerste volzin bedoelde verwijzingen
zijn daarbij abusievelijk niet aangepast. Met de onderhavige wijzigingen
wordt deze omissie hersteld.

Artikel I, onderdeel N (artikel 3.104 van de Wet inkomstenbelasting
2001)

Per 1 januari 2009 is onderdeel o ingevoegd in artikel 3.104 van de Wet
IB 2001. Die invoeging hield verband met het vervallen van de
vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB
1964. De met ingang van 1 januari 2009 in artikel 3.104, onderdeel o,
van de Wet IB 2001 genoemde vergoedingen waren tot 1 januari 2009
vrijgesteld op grond van een in een beleidsbesluit opgenomen
goedkeuring, die was gekoppeld aan het tot 1 januari 2009 geldende
artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB 1964. Bij deze
transitie zijn de voorzieningen voor militaire oorlogs- en
dienstslachtoffers in verband met invaliditeit (neergelegd in de
Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers),
die eveneens op grond van datzelfde beleidsbesluit waren vrijgesteld,
abusievelijk niet (gedelegeerd) in de vrijstelling in de Wet IB 2001
opgenomen. Teneinde deze omissie ongedaan te maken wordt voorgesteld om
met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009 een delegatiebepaling
op te nemen in artikel 3.104, onderdeel o, van de Wet IB 2001. Ter
invulling van die delegatiebepaling zal in de Uitvoeringsregeling
inkomstenbelasting 2001 worden bepaald dat voorzieningen ingevolge de
genoemde Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en
dienstslachtoffers worden aangewezen als voorzieningen als bedoeld in
artikel 3.104, onderdeel o, van de Wet IB 2001, waarmee wordt
bewerkstelligd dat deze voorzieningen niet behoren tot de aangewezen
periodieke uitkeringen en verstrekkingen, bedoeld in artikel 3.100,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.

Artikel I, onderdeel O (artikel 3.112 van de Wet inkomstenbelasting
2001)

In artikel 3.112, zesde lid, tweede volzin, van de Wet IB 2001 is een
onjuiste verwijzing opgenomen. Verwezen wordt naar de tweede volzin van
genoemd artikellid terwijl dit een verwijzing naar de eerste volzin van
genoemd artikellid moet zijn. Met de voorgestelde wijziging wordt deze
omissie hersteld.

Artikel I, onderdeel P (artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting
2001)

In artikel 3.119a, eerste lid, van de Wet IB 2001 is een onjuiste
verwijzing opgenomen naar twee onderdelen van artikel 33 van de
Successiewet 1956. In die verwijzing wordt onder meer verwezen naar het
eerste lid van laatstgenoemd artikel terwijl dat artikel met ingang van
1 januari 2010 niet meer uit leden bestaat. Met de voorgestelde
wijziging wordt deze omissie hersteld.

Artikel I, onderdeel Q (artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met ingang van 1 januari 2010 is in artikel 5.3, derde lid, onderdeel a,
van de Wet IB 2001 geregeld dat verplichtingen die tot uitgaven kunnen
leiden die (geheel of gedeeltelijk) worden aangemerkt als uitgaven voor
onderhoudsverplichtingen als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid,
onderdeel a, van de Wet IB 2001, of als aftrekbare giften als bedoeld in
artikel 6.1, tweede lid, onderdeel h, van de Wet IB 2001, niet langer
als schuld in aanmerking worden genomen in box 3. Daarmee werd beoogd te
voorkomen dat wanneer een uitgave als persoonsgebonden aftrekpost in
aanmerking kan worden genomen, de met deze uitgave corresponderende
verplichting ook invloed heeft op het voordeel uit sparen en beleggen
(box 3). Deze reparatie is destijds beperkt tot de beide hiervoor
genoemde categorieën persoonsgebonden aftrekposten. Voor andere
categorieën persoonsgebonden aftrekposten acht het kabinet het echter
evenzeer onwenselijk dat de met de toekomstige persoonsgebonden
aftrekpost corresponderende verplichting in aanmerking wordt genomen in
box 3. Anders dan voorzien, blijkt dat in de praktijk echter wel te
gebeuren. Daarom wordt thans de wettekst alsnog in overeenstemming
gebracht met het doel van de bepaling en zal de uitsluiting van
persoonsgebonden aftrekposten van het schuldenbegrip van box 3 in
artikel 5.3, derde lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 derhalve gelden
voor alle persoonsgebonden aftrekposten die worden genoemd in artikel
6.1, tweede lid, van de Wet IB 2001.

Artikel I, onderdeel R (artikel 5.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

De in artikel 5.11 van de Wet IB 2001 opgenomen verwijzing naar artikel
31, eerste lid, van de Wet LB 1964 is abusievelijk nog niet aangepast
aan de per 1 januari 2011 in de laatstgenoemde bepaling aangebrachte
wijziging. Bovendien is een verwijzing naar artikel 32 van de Wet LB
1964 in artikel 5.11 van de Wet IB 2001 bij nader inzien logischer dan
een verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van de Wet LB 1964. . Gelet
op het voorgaande wordt voorgesteld genoemde verwijzing met
terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 te vervangen door een
verwijzing naar artikel 32 van de Wet LB 1964. Met deze aanpassing is
geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdelen U en V (artikelen 7.2 en 7.5 van de Wet
inkomstenbelasting 2001)

De verwijzingen in de artikelen 7.2, derde lid, en 7.5, eerste lid, van
de Wet IB 2001 naar artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van die wet
zijn abusievelijk niet aangepast aan de verplaatsing van dat onderdeel
per 1 januari 2011. Met de onderhavige wijziging wordt dit met
terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 alsnog bewerkstelligd.

Artikel I, onderdeel W (artikel 8.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Ingevolge de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 is met ingang van 1
januari 2011 in artikel 8.1, vierde lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001
een verwijzing opgenomen naar de tot 1 januari 2010 als Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten aangeduide Wet werk
en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Abusievelijk is bij de
formulering van die verwijzing nog uitgegaan van de oude citeertitel.
Met de onderhavige wijziging wordt deze omissie ongedaan gemaakt. Deze
wijziging treedt in werking met terugwerkende kracht tot en met 1
januari 2011.

Artikel I, onderdelen X, Z en AA (artikelen 8.11, 10.1 en 10.7 van de
Wet inkomstenbelasting 2001) 

Met ingang van 1 januari 2011 is ingevolge de Fiscale
vereenvoudigingswet 2010 de eerste volzin van artikel 8.11, tweede lid,
van de Wet IB 2001 komen te vervallen. Hierdoor werden de tweede en
derde volzin van dat lid automatisch de eerste en tweede volzin. De
artikelen 8.11, tweede en derde lid, 10.1, eerste lid, en 10.7, eerste
tot en met zesde lid, van de Wet IB 2001 verwijzen naar een of meer van
die beide volzinnen. Abusievelijk zijn in de Fiscale vereenvoudigingswet
2010 deze verwijzingen niet aangepast. Dit vindt alsnog plaats met de
onderhavige wijzigingen. De wijzigingen treden in werking met
terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011, zijnde de datum waarop
de onjuistheid van de verwijzingen is ontstaan. Voorts wordt van de
gelegenheid gebruikgemaakt om een redactionele verbetering aan te
brengen.

Artikel I, onderdeel Y (artikel 9.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met ingang van 1 januari 2010 wordt door het Koninkrijk België niet
langer een bronbelasting ingehouden op grond van richtlijn nr.
2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende
belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van
rentebetalingen. Voorgesteld wordt deze bronbelasting dan ook te laten
vervallen als voorheffing in artikel 9.2, eerste lid, van de Wet IB
2001.

Artikel I, onderdeel BB (artikel 10.8 van de Wet inkomstenbelasting
2001)

In artikel 10.8, eerste lid, van de Wet IB 2001 is bepaald dat bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur administratieplichtigen worden
aangewezen die gehouden zijn bepaalde eveneens bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur vast te stellen gegevens en inlichtingen te
verstrekken aan de Belastingdienst. De uitwerking van deze
delegatiebevoegdheden is opgenomen in artikel 22 van het
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001). Met de thans
voorgestelde aanpassing van artikel 10.8 van de Wet IB 2001 wordt het
mogelijk gemaakt om artikel 22 van het UBIB 2001 aan te vullen met
bepalingen omtrent de wijze en het uiterste moment waarop bedoelde
gegevens en inlichtingen dienen tot worden aangeleverd. Tegelijkertijd
met de invoering van de tweede volzin van artikel 10.8, eerste lid, van
de Wet IB 2001 en artikel 22, vierde lid en vijfde lid, onderdeel b, van
het UBIB 2001, zal artikel 43b van de Uitvoeringsregeling Algemene wet
inzake rijksbelastingen 1994 vervallen. In laatstgenoemd artikel is
momenteel geregeld op welke wijze en op welk moment de
gegevensverstrekking dient plaats te vinden.

Artikel II

Artikel II (artikel 15b van de Wet op de loonbelasting 1964)

De tot 1 januari 2011 in artikel 15b, eerste lid, onderdeel q, van de
Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) genoemde Regeling agressieve
dieren is per 1 januari 2009 ingetrokken. In verband hiermee wordt de
omschrijving van de uitsluiting van vergoedingen voor bepaalde
(categorieën) dieren van de vrije vergoedingen, zoals die omschrijving
in de genoemde bepaling luidde van 1 januari 2009 tot en met 31 december
2010, aangepast. Gekozen is voor een omschrijving waarbij vergoedingen
voor dieren die krachtens een bestuursrechtelijke of strafrechtelijke
maatregel in verband met agressie niet mogen worden gehouden, worden
uitgesloten van de vrije vergoedingen. Hiermee is qua doel en strekking
geen wijziging beoogd ten opzichte van de oude definitie.

Voor inhoudingsplichtigen die gebruikmaken van de keuzeregeling van
artikel 39c van de Wet LB 1964, blijft artikel 15b van de Wet LB 1964,
zoals dat rekening houdend met de thans voorgestelde wijziging luidde op
31 december 2010, van toepassing. De onderhavige wijziging werkt terug
tot en met 1 januari 2009, omdat de Regeling agressieve dieren per die
datum is komen te vervallen.

Artikel III

Artikel III, onderdeel A (artikel 11 van de Wet op de loonbelasting
1964)

De invoeging van artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB 1964
houdt mede verband met de invoeging in artikel 3.104, onderdeel o, van
de Wet IB 2001, zoals elders in dit wetsvoorstel opgenomen (artikel I,
onderdeel N). Deze wijziging werkt terug tot en met 1 januari 2009. Voor
zover voorzieningen op grond van de Voorzieningenregeling voor militaire
oorlogs- of dienstslachtoffers (de Voorzieningenregeling) voortvloeien
uit de dienstbetrekking, zullen deze met toepassing van de
delegatiebepaling in artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB
1964 in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011, en voor de jaren 2009
en 2010 in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, worden aangewezen
als voorzieningen als bedoeld in de laatstgenoemde bepaling, waarmee
wordt bewerkstelligd dat deze voorzieningen niet behoren tot het loon.

Artikel III, onderdeel B (artikel 13a van de Wet op de loonbelasting
1964)

De wijziging in 13a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet LB 1964 betreft
een technische wijziging die deze bepaling in overeenstemming brengt met
de elders in de Wet LB 1964 gebruikte begrippen. De toevoeging van een
zesde lid aan artikel 13a van de Wet LB 1964 geeft nadere invulling aan
het in het vierde lid, onderdeel b, van dat artikel bedoelde vervoer
vanwege de inhoudingsplichtige. De tekst van genoemd zesde lid is
ontleend aan het huidige artikel 31a, zesde lid, van de Wet LB 1964.

Artikel III, onderdelen C, D, E en F (artikelen 26b, 28bis, 28c en 29
van de Wet op de loonbelasting 1964)

De wijzigingen in de artikelen 26b, 28bis, 28c en 29 van de Wet LB 1964
houden verband met een technische aanpassing in artikel 28 van de Wet LB
1964 per 1 januari 2011, waarbij een lid aan laatstgenoemd artikel, dat
tot dan toe niet uit leden bestond, is toegevoegd en de tot die datum
geldende tekst is opgenomen in het eerste lid. De verwijzingen in de
eerstgenoemde wetsartikelen naar onderdelen van artikel 28 van de Wet LB
1964 zijn abusievelijk niet aangepast aan die wijziging. Door de
onderhavige wijzigingen worden deze verwijzingen alsnog
dienovereenkomstig aangepast.

Artikel III, onderdeel G (artikel 31 van de Wet op de loonbelasting
1964)

Met de voorgestelde wijziging van artikel 31, vierde lid, onderdeel g,
van de Wet LB 1964 wordt de formulering van deze bepaling in
overeenstemming gebracht met de ingevolge het onderhavige wetsvoorstel
gewijzigde formulering van artikel 3.14, eerste lid, onderdeel g, van de
Wet IB 2001 en van artikel 15b, eerste lid, onderdeel q, van de Wet LB
1964 zoals deze op 31 december 2010 luidde (zie de toelichting op
artikel I, onderdeel B, en op artikel II). In lijn met de terugwerkende
kracht van de genoemde gewijzigde formuleringen, treedt de onderhavige
maatregel met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 in werking.

Artikel III, onderdeel H (artikel 31a van de Wet op de loonbelasting
1964)

Artikel III, onderdeel H, onder 1, bevat enkele technische wijzigingen
van artikel 31a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964. De eerste
wijziging brengt deze bepaling in overeenstemming met de elders in de
Wet LB 1964 gebruikte begrippen. Ook de tweede wijziging betreft een
redactionele verbetering.

Artikel III, onderdeel H, onder 2, behelst een aanpassing van artikel
31a, tweede lid, onderdeel d, onder 2o, van de Wet LB 1964. Met de
laatstgenoemde bepaling was beoogd om ook voor in het kader van
opleiding of studie als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdeel d,
van de Wet LB 1964 gemaakte reiskosten het in artikel 31a, tweede lid,
onderdeel a, van die wet opgenomen regime te laten gelden. Dat betekent
onder andere dat de kosten van ten behoeve van een studie gemaakte
reizen per openbaar vervoer belastingvrij mogen worden vergoed tegen de
werkelijke kosten ingeval deze meer dan €0,19 per kilometer bedragen.
Op grond van de parlementaire behandeling van artikel 15a, eerste lid,
onderdeel h, van de Wet LB 1964, zoals dat tot 1 januari 2011 luidde,
gold tot 1 januari 2011 een vergelijkbare regeling. In zoverre betreft
het derhalve een codificatie van de reeds bestaande praktijk.

De in artikel III, onderdeel H, onder 3, opgenomen wijziging heeft
betrekking op de onder de werkkostenregeling opgenomen gerichte
vrijstelling voor de vergoeding van extraterritoriale kosten. Op grond
van de in dat kader geldende bewijsregel geldt voor bij algemene
maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers, onder daarbij te
stellen voorwaarden, dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van
verblijf buiten het land van herkomst ten minste worden beschouwd als
vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het
loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden.
De genoemde bepaling is uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit
loonbelasting 1965. In dat uitvoeringsbesluit zijn tevens nadere regels
opgenomen met betrekking tot het voor de toepassing van de bewijsregel
(de 30%-regel) als grondslag in aanmerking te nemen deel van het loon.
Voorgesteld wordt om de bevoegdheid voor het bij algemene maatregel van
bestuur stellen van regels op dat punt expliciet in de tekst van artikel
31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB 1964 tot uitdrukking te
brengen teneinde iedere discussie op dit punt te voorkomen. Met deze
aanpassing is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De wijziging werkt
terug tot en met 1 januari 2011, omdat de grondslag voor de bewijsregel
per die datum in artikel 31a van de Wet LB 1964 is opgenomen.

De in artikel III, onderdeel H, onder 4, opgenomen wijziging is van
technische aard. Nu ingevolge artikel III, onderdeel B, onder 2, in
artikel 13a, zesde lid, van de Wet LB 1964 de definitie van “vervoer
vanwege de inhoudingsplichtige” wordt vastgelegd, volstaat het om in
artikel 31a, zesde lid, van de Wet LB 1964 te verwijzen naar die
bepaling.

Ingevolge artikel III, onderdeel H, onder 5, wordt een nieuw lid in
artikel 31a van de Wet LB 1964 ingevoegd. In dit lid wordt geregeld dat
bij een vaste vergoeding ter zake van vervoer als bedoeld in het slot
van artikel 31a, tweede lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964, zowel het
minimumaantal dagen waarop moet zijn gereisd als het maximumaantal dagen
op basis waarvan de vergoeding mag worden berekend naar rato wordt
verminderd, indien de werknemer minder dan vijf dagen in de week werkt.
Tevens worden de in het slot van artikel 31a, tweede lid, onderdeel a,
van de Wet LB 1964 genoemde aantallen dagen naar tijdsgelang herrekend
ingeval de werknemer in de loop van het kalenderjaar een andere
reisafstand krijgt of ingeval de vergoeding gedurende het kalenderjaar
aanvangt of wordt beëindigd. Dit nieuwe lid is in lijn met artikel 15a,
vierde en vijfde lid, van de Wet LB 1964, zoals dit tot 1 januari 2011
luidde, met dien verstande dat van de gelegenheid gebruik is gemaakt om
in de tekst tot uitdrukking te brengen dat de genoemde tijdsgelange
herrekening eveneens plaatsvindt ingeval de vergoeding eerst in de loop
van het jaar aanvangt. De tot 1 januari 2011 opgenomen specifieke
bepaling voor situaties waarin de dienstbetrekking in de loop van het
jaar aanvangt of eindigt, is in dat geval niet meer nodig.

De wijzigingen in dit onderdeel treden in werking met terugwerkende
kracht tot en met 1 januari 2011.

Artikel III, onderdeel I (artikel 32d van de Wet op de loonbelasting
1964)

De redactie van artikel 32d van de Wet LB 1964 wordt aangepast aan de
invoering van de werkkostenregeling per 1 januari 2011. Is een werknemer
uit hoofde van zijn dienstbetrekking tot een inhoudingsplichtige
werkzaam bij een andere inhoudingsplichtige, dan wordt de eerste
inhoudingsplichtige geacht het loon te verstrekken dat bij de andere
inhoudingsplichtige zou zijn genoten zonder toepassing van artikel 32d
van de Wet LB 1964. Voorwaarde is dat de werknemer verplicht is het bij
die andere inhoudingsplichtige genoten loon aan de eerste
inhoudingsplichtige af te staan en dat die andere inhoudingsplichtige
het loon rechtstreeks afdraagt aan de eerste inhoudingsplichtige. Wat
geldt voor het loon, gold tot 1 januari 2011 ook voor de vrije
vergoedingen. Met de invoering van de werkkostenregeling bestaan er geen
vrije vergoedingen meer. De vergoeding die tot 1 januari 2011 zou
kwalificeren als vrije vergoeding, behoort met ingang van die datum tot
het loon, zodat het niet meer nodig is in artikel 32d van de Wet LB 1964
een afzonderlijke bepaling voor de vrije vergoedingen op te nemen. In
verband hiermee dient artikel 32d van de Wet LB 1964 te worden
aangepast. Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat vergoedingen
en verstrekkingen die de andere inhoudingsplichtige verstrekt aan de
werknemer, geacht worden te zijn verstrekt door de eerste
inhoudingsplichtige en daarom – indien zij door de eerste
inhoudingsplichtige worden aangewezen als eindheffingsbestanddelen als
bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, van de
Wet LB 1964 en niet gericht zijn vrijgesteld – ook ten laste komen van
het algemene forfait van de eerste inhoudingsplichtige, dan wel dat deze
daarover de eindheffing verschuldigd is.

Artikel III, onderdeel J (artikel 33 van de Wet op de loonbelasting
1964)

De toevoeging van een onderdeel e aan het eerste lid van artikel 33 van
de Wet LB 1964 houdt verband met de wijziging van dat artikel per 1
januari 2011 ingevolge de Fiscale verzamelwet 2010. Tot 1 januari 2011
was in artikel 33 van de Wet LB 1964 een algemene delegatiebevoegdheid
opgenomen ten behoeve van onder meer artikel 4 van het
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. In het kader van de motie Jurgens
c.s. is deze algemene delegatiebevoegdheid per 1 januari 2011 vervangen
door enkele specifieke delegaties. Abusievelijk is hierbij geen
delegatie voor artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
opgenomen. Met de onderhavige wijziging wordt deze delegatie daarom met
terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 alsnog toegevoegd.

Artikel III, onderdeel K (artikel 39c van de Wet op de loonbelasting
1964)

De wijziging van artikel 39c van de Wet LB 1964 houdt verband met de in
artikel III, onderdeel I, opgenomen wijziging van artikel 32d van de Wet
LB 1964.

Artikel IV

Artikel IV (artikelen 13aa en 23c van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969)

Het in artikel 13aa, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 genoemde percentage was abusievelijk nog niet aangepast aan de per
1 januari 2011 ingegane verlaging van het hoogste tarief van de
vennootschapsbelasting van 25,5% naar 25%. Met de onderhavige wijziging
van dat lid wordt het in dat lid genoemde percentage voortaan
automatisch aangepast bij een wijziging van het hoogste tarief van de
vennootschapsbelasting, zodat dit bij een toekomstige tariefwijziging
niet meer hoeft te worden aangepast.

Tevens wordt eenzelfde wijziging aangebracht in artikel 23c, vijfde lid,
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, dat overigens wel reeds
was aangepast aan de per 1 januari 2011 ingegane verlaging van het
hoogste tarief van de vennootschapsbelasting van 25,5% naar 25%.

Beide wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2011, zijnde de
datum waarop het hoogste tarief van de vennootschapsbelasting is
verlaagd van 25,5% naar 25%.



Artikel V

Artikel V (artikelen 1, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29 en 30 van de Wet
vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen)

Deze wijzigingen in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie
voor de volksverzekeringen houden verband met de samenvoeging en nieuwe
benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het
huidige kabinet. Voorts wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om de
tekst van artikel 26, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht
loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen nader in
overeenstemming te brengen met de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Inhoudelijk verandert er niets.

Artikel VI

Artikel VI (artikel 11 van de Successiewet 1956)

Artikel 11 van de Successiewet 1956 is een fictiebepaling die vanouds de
verkrijging door een deelgenoot van het aandeel in goederen dat
krachtens een overeenkomst bij het overlijden van een andere deelgenoot
verblijft of wordt toegedeeld aan hem, dan wel kan worden overgenomen
door hem, voor de toepassing van die wet aanmerkt als een verkrijging
krachtens erfrecht. Bij de herziening van de Successiewet 1956 per 1
januari 2010 is dit artikel aangevuld met de situatie waarin het aandeel
van een persoon in de goederen tijdens zijn leven ten gevolge van een
vennootschapsovereenkomst verblijft of wordt toegedeeld aan, dan wel kan
worden overgenomen door de deelgenoten. In dat geval is er sprake van
een fictieve schenking. In het vijfde lid van artikel 11 van de
Successiewet 1956 is bepaald dat deze ficties uitsluitend van toepassing
zijn als de verkrijger de partner is van de erflater of behoort tot
diens kring van verwanten tot en met de vierde graad of hun partners.
Bij de fictieve schenking gaat het echter om de situatie waarin de
verkrijger de partner is van de (fictieve) schenker of behoort tot diens
kring van verwanten tot en met de vierde graad of hun partners. De
onderhavige wijziging strekt ertoe dit in de wettekst tot uitdrukking te
brengen.

Artikel VII

Artikel VII (artikelen 11, 16a en 34 van de Wet op de omzetbelasting
1968)

De wijziging van artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968
voorziet in verwijdering van een asteriskteken dat ten onrechte in de
tekst terecht is gekomen en geen inhoudelijke betekenis heeft. Voorts is
de formulering van de verwijzing naar artikel 2.1, eerste lid, onderdeel
a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangepast. De
wijzigingen in de artikelen 16a en 34 van die wet betreffen in beide
gevallen een correctie van een onjuiste verwijzing. Deze wijzigingen
werken terug tot en met 1 januari 2011 in verband met het voorkomen van
onduidelijkheid voor bedrijfsleven en Belastingdienst bij de toepassing
van die bepalingen nu de bepalingen waarnaar wordt verwezen per januari
2011 zijn gewijzigd.

Artikel VIII

Artikel VIII (artikel 15 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer)

Deze wijziging in de Wet op belastingen van rechtsverkeer houdt verband
met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries
sinds het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er
niets.

Artikel IX

Artikel IX, onderdelen A, B, C, D, E en I (artikelen 2, 3, 28a, 29, 47
en 65 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

Deze wijzigingen in de Wet belastingen op milieugrondslag houden verband
met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries
sinds het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er
niets.

Artikel IX, onderdeel F (artikel 50 van de Wet belastingen op
milieugrondslag)

Met deze wijziging van artikel 50 van de Wet belastingen op
milieugrondslag wordt de verwijzing naar artikel 31c van de
Elektriciteitswet gewijzigd. In de Elektriciteitswet worden de twee
leden van artikel 31c per 1 juli 2011 samengevoegd, waardoor een
foutieve verwijzing zou ontstaan. Met deze wijziging wordt dit
voorkomen.

Artikel IX, onderdeel G (artikel 59 van de Wet belastingen op
milieugrondslag)

Met deze wijziging van artikel 59 van de Wet belastingen op
milieugrondslag wordt de delegatiebepaling verbreed naar het derde lid
van dit artikel. Dit is nodig om nadere regels te kunnen stellen ten
behoeve van de toepassing van het derde lid, bijvoorbeeld wat betreft de
voorwaarde dat grotendeels gebruik gemaakt moet worden van restwarmte in
een installatie voor stadsverwarming.

Artikel IX, onderdeel H (artikel 64 van de Wet belastingen op
milieugrondslag)

Met de wijziging van artikel 64 van de Wet belastingen op
milieugrondslag wordt in dat artikel nader omschreven welke
metallurgische procedés in aanmerking komen voor de vrijstelling van de
energiebelasting op elektriciteit. Er wordt opgesomd welke processen
worden aangemerkt als metallurgische procedés: de vervaardiging van
metalen in primaire vorm, smeden, persen, stampen en profielwalsen van
metaal en oppervlaktebehandeling bestaande uit harden of
warmtebehandeling van metalen. De opsomming van oppervlaktebehandelingen
die onder het begrip metallurgisch procedé vallen, is limitatief. Dat
neemt overigens niet weg, dat de vrijstelling ook van toepassing kan
zijn op oppervlaktebehandelingen die weliswaar niet onder het begrip
metallurgisch procedé vallen, maar zijn aan te merken als
elektrolytische procedés. Dat is bijvoorbeeld het geval bij
galvaniseren, anodiseren, verchromen, vernikkelen, plateren en verzinken
van metalen. 

Daarnaast wordt aangegeven dat alleen bedrijven die volgens de Standaard
Bedrijfsindeling van 21 juli 2008 van het Centraal Bureau voor de
Statistiek behoren tot code 24 (vervaardiging van metalen in primaire
vorm) en code 25 (vervaardiging van producten van metaal (geen machines
en apparaten)) in aanmerking kunnen komen voor de vrijstelling. Dit
houdt in dat bedrijven die tot een andere code behoren – zoals
bijvoorbeeld code 29.1 (de vervaardiging van auto's ) – niet voor de
vrijstelling in aanmerking komen, ongeacht of daarin al dan niet sprake
is van metallurgische procedés. Binnen de bedrijven die onder code 24
of 25 vallen, geldt de vrijstelling alleen voor de opgesomde processen
die worden aangemerkt als metallurgische procedés.

Op grond van artikel 70, tweede lid, van de Wet belastingen op
milieugrondslag gelden deze bepalingen automatisch ook voor de teruggaaf
van energiebelasting met betrekking tot metallurgische procedés.

Artikel X

Artikel X (artikel 16a van de Wet op de belasting van personenauto’s
en motorrijwielen 1992)

Deze wijziging in de Wet op de belasting van personenauto’s en
motorrijwielen 1992 houdt verband met de samenvoeging en nieuwe
benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het
huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel XI

Artikel XI (artikel 23 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994)

Deze wijziging in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 houdt
verband met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal
ministeries sinds het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk
wijzigt er niets.

Artikel XII

Artikel XII (artikelen 11 en 18 van de Wet belasting zware
motorrijtuigen)

De wijziging van artikel 11 van de Wet belasting zware motorrijtuigen
betreft het herstel van een verouderde verwijzing. De wijziging van
artikel 18 van die wet houdt verband met de samenvoeging en nieuwe
benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het
huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel XIII

Artikel XIII (artikelen 1:24, 1:27 en 11:7 van de Algemene douanewet)

Deze wijzigingen in de Algemene douanewet houden verband met de
samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds het
aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel XIV

Artikel XIV, onderdelen A en B (artikelen 37 en 38 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen)

De artikelen 37, eerste en tweede lid, en 38, eerste lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) regelen de bevoegdheid om bij
algemene maatregel van bestuur regels vast te stellen ter voorkoming van
dubbele belasting.

In de genoemde bepalingen is thans niet voorzien in de mogelijkheid van
subdelegatie. Met de onderhavige wijzigingen wordt daar alsnog in
voorzien.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit in beginsel niet nodig is
voor de vaststelling van een regeling ter uitwerking van detailpunten
ten behoeve van de toepassing van de bij algemene maatregel van bestuur
getroffen regeling in de praktijk. De huidige Uitvoeringsregeling
Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 is zo’n regeling. Om
misverstanden in de toekomst te voorkomen verdient het wel de voorkeur
om de mogelijkheid tot subdelegatie expliciet in de wet op te nemen.

Artikel XIV, onderdeel C (artikel 67ca van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen)

De wijziging in artikel 67ca, eerste lid, onderdeel c, van de AWR houdt
verband met een technische aanpassing in artikel 28 van de Wet LB 1964
per 1 januari 2011, waarbij een lid aan laatstgenoemd artikel, dat tot
dan toe niet uit leden bestond, is toegevoegd en de tot die datum
geldende tekst is opgenomen in het eerste lid. De in artikel 67ca van de
AWR opgenomen verwijzing naar deze artikelonderdelen is abusievelijk
niet aangepast aan die wijziging. De wijziging in artikel 67ca, eerste
lid, onderdeel e, van de AWR houdt verband met een aanpassing van
artikel 35 van de Wet op de omzetbelasting 1968 per 1 januari 2004,
waarbij dat artikel in verband met de implementatie van de richtlijn
facturering is gewijzigd. Het artikel is destijds gesplitst in de
artikelen 35, 35a, 35b, 35c en 35d. De in artikel 67ca van de AWR
opgenomen verwijzing naar artikel 35, eerste, tweede en derde lid, van
de Wet op de omzetbelasting 1968 is destijds abusievelijk niet aangepast
aan die wijziging. Door de onderhavige wijziging wordt deze verwijzing
alsnog dienovereenkomstig aangepast.

Tevens is van de gelegenheid gebruikgemaakt enkele redactionele
verbeteringen in artikel 67ca van de AWR aan te brengen.

Artikel XIV, onderdeel D (artikel 84 van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen)

De wijziging van artikel 84 van de AWR houdt verband met de nieuwe
benaming van het tot het aantreden van het huidige kabinet als
Ministerie van Justitie aangeduide Ministerie van Veiligheid en
Justitie. Inhoudelijk verandert er niets.

Artikel XV

Artikel XV, onderdeel A (artikel 3 van de Invorderingswet 1990)

De wijziging van artikel 3, derde lid, van de Invorderingswet 1990 houdt
verband met de nieuwe benaming van het tot het aantreden van het huidige
kabinet als Ministerie van Economische Zaken aangeduide Ministerie van
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Inhoudelijk verandert er
niets.

Artikel XV, onderdeel B (artikel 49 van de Invorderingswet 1990)

De wijziging van artikel 49 van de Invorderingswet 1990 herstelt een
foutieve verwijzing in die bepaling die als gevolg van de Aanpassingswet
vierde tranche Awb per 1 juli 2009 is ontstaan. Het tot die datum
geldende artikel 49, derde lid, van de Invorderingswet 1990 is toen
vernummerd tot vierde lid. De verwijzing in artikel 49, vijfde lid, van
de Invorderingswet 1990 is hier toen abusievelijk niet aan aangepast.
Dat gebeurt met de thans voorgestelde wijziging alsnog. Inhoudelijk
verandert er niets.

Artikel XVI

Artikel XVI (artikel 30 van de Wet waardering onroerende zaken)

Artikel 30, zevende lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet
WOZ) biedt gemeenten de mogelijkheden tot samenwerking op het gebied van
de uitvoering van de Wet WOZ. Het artikel is een equivalent van artikel
232, tweede lid, van de Gemeentewet dat voor de heffing en invordering
van gemeentelijke belastingen een vergelijkbare regeling biedt. In het
vierde lid van artikel 232 Gemeentewet is ook een bepaling opgenomen
voor het geval bij de samenwerking een openbaar lichaam is ingesteld.
Voorgesteld wordt ook van deze bepaling een equivalent op te nemen in
artikel 30 van de Wet WOZ.

Artikel XVII

Artikel XVII (artikelen 7, 34, 38 en 41 van de Wet wederzijdse bijstand
bij de invordering van belastingschulden en enkele andere
schuldvorderingen)

De wijzigingen in de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van
belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen houden verband met
de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds
het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk verandert er niets.

Artikel XVIII

Artikel XVIII, onderdeel A (artikel 4c van de Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In het huidige artikel 4c van de Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) is een
overgangsregeling opgenomen op grond waarvan verhandelbare
schuldinstrumenten die vóór 1 maart 2001 zijn uitgegeven of waarvan
het oorspronkelijke emissieprospectus vóór die datum is goedgekeurd
door de bevoegde autoriteiten, onder voorwaarden niet als
schuldvordering worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat de rente op
deze schuldinstrumenten niet wordt aangemerkt als een rentebetaling
waardoor verplichte renseignering en informatie-uitwisseling op grond
van de spaarrenterichtlijn achterwege blijft. Op grond van artikel 15
van de spaarrenterichtlijn geldt deze overgangsregeling op of na 31
december 2010 alleen nog voor verhandelbare schuldinstrumenten met
enkele specifieke kenmerken en bovendien alleen nog indien er landen
zijn die op of na 31 december 2010 nog bronbelasting inhouden. Nu dat
laatste het geval is, wordt artikel 4c, eerste lid, van de WIB zodanig
aangepast dat de hiervoor genoemde overgangsregeling overeenkomstig de
spaarrenterichtlijn wordt beperkt tot verhandelbare schuldvorderingen
die een clausule inzake gross-up en vroegtijdige aflossing bevatten. Met
de thans opgenomen wijziging kan een eerder voorgestelde wijziging van
artikel 4c van de WIB vervallen. Dit is geregeld in artikel XXIV van het
onderhavige wetsvoorstel.

Artikel XVIII, onderdeel B (artikel 8 van de Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In het huidige artikel 8, derde lid, van de WIB is ten behoeve van de
internationale gegevensuitwisseling bepaald dat bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur administratieplichtigen worden aangewezen
die gehouden zijn bepaalde eveneens bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur vast te stellen gegevens en inlichtingen te verstrekken aan
de Minister van Financiën. Met de wijziging van artikel 8, derde lid,
van de WIB wordt het ook mogelijk om bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur regels te stellen omtrent de wijze en het uiterste moment
waarop gegevens en inlichtingen dienen te worden aangeleverd. Deze
mogelijkheid is opgenomen naar aanleiding van hetgeen is opgemerkt bij
de wijziging van artikel 10.8 van de Wet IB 2001 in artikel I, onderdeel
BB, dat bepalingen bevat omtrent het eigener beweging aanleveren van
gegevens en inlichtingen in binnenlandse situaties.



Artikel XIX

Artikel XIX (artikel IV van de Wet OM-afdoening)

In artikel IV, onderdeel A, van de Wet OM-afdoening is een wijziging
opgenomen van artikel 67o van de AWR. Genoemd artikel 67o is evenwel bij
inwerkingtreding van de Aanpassingswet vierde tranche Awb per 1 juli
2009 vervallen. Artikel IV, onderdeel A, van de Wet OM-afdoening kan
derhalve eveneens vervallen.

Artikel XX

Artikel XX (artikel 1 van de Natuurschoonwet 1928)

De wijzigingen van artikel 1, eerste lid, onderdelen d en e, van de
Natuurschoonwet 1928 houden verband met de nieuwe benaming van het tot
het aantreden van het huidige kabinet als Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit aangeduide Ministerie van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie. Tevens is van de gelegenheid gebruikgemaakt om
een redactionele wijziging aan te brengen. Inhoudelijk verandert er
niets.

Artikel XXI

Artikel XXI (artikel 50 van de Zorgverzekeringswet)

Op grond van het in de Wet uniformering loonbegrip opgenomen artikel 50,
vierde lid, van de Zorgverzekeringswet heeft de inspecteur de
bevoegdheid om ten onrechte verleende voorschotten op de
teruggaafbeschikking van de verzekeringsplichtige terug te vorderen als
blijkt dat de verzekeringsplichtige geen aanspraak kan maken op een
teruggaaf. In het in die wet opgenomen artikel 50, zesde lid, van de
Zorgverzekeringswet is geregeld dat bij de hiervoor genoemde
terugvordering de regels die gelden voor de invordering van
inkomstenbelasting van overeenkomstige toepassing zijn. In genoemd zesde
lid is dat eveneens geregeld voor de situatie dat de verrekening van een
voorschot met het uiteindelijk vastgestelde bedrag leidt tot een terug
te vorderen bedrag. 

Met de in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen wijziging van genoemd
vierde lid wordt de reikwijdte van de bevoegdheid van de inspecteur om
terug te vorderen verduidelijkt: in de wettekst wordt meer expliciet tot
uitdrukking gebracht dat de inspecteur naast ten onrechte of tot een te
hoog bedrag verleende voorschotten ook uitbetalingen op grond van een
teruggaafbeschikking kan terugvorderen die naderhand ten onrechte of tot
een te hoog bedrag blijken te zijn verleend. Met het van overeenkomstige
toepassing verklaren van de regels die gelden voor de heffing van
loonbelasting, zoals opgenomen in artikel 49 van de Zorgverzekeringswet,
was de in de vorige volzin bedoelde bevoegdheid van de inspecteur minder
duidelijk vastgelegd dan wenselijk. De mogelijkheid tot terugvordering
wordt gekoppeld aan een verjaringstermijn van vijf jaar, te rekenen
vanaf 1 januari na afloop van het jaar waar de verleende teruggaaf of
het verleende voorschot betrekking op heeft. Daarmee wordt aangesloten
op de verjaringstermijn zoals die ook geldt in het ambtshalve
herzieningenbeleid. Van de gelegenheid wordt gebruikgemaakt om in dat
vierde lid ook te regelen dat hierbij de regels die gelden met
betrekking tot de invordering van inkomstenbelasting van overeenkomstige
toepassing zijn. Het in de Wet uniformering loonbegrip opgenomen artikel
50, zesde lid, van de Zorgverzekeringswet kan daardoor vervallen.

Artikel XXII

Artikel XXII, onderdeel A (artikel 6.18 van de Belastingwet BES)

Met de wijziging van artikel 6.18 van de Belastingwet BES wordt een
kleine wijziging aangebracht in de regels voor de maatstaf van heffing
van algemene bestedingsbelasting bij de invoer van goederen in een
openbaar lichaam. De algemene bestedingsbelasting wordt bij invoer van
goederen berekend over de douanewaarde. Op grond van het tweede lid van
artikel 6.18 van de Belastingwet BES worden de zogenoemde bijkomende
kosten in de douanewaarde begrepen. Tot die bijkomende kosten behoren
onder meer de kosten van het vervoer van de goederen van de plaats van
invoer tot de plaats van bestemming. In een aantal gevallen wordt het
hiervoor genoemde vervoer verricht door de bestemmeling van de goederen
of in diens opdracht door een andere ondernemer. Het systeem van heffing
van de algemene bestedingsbelasting zou in dit geval tot ongewenste
dubbele heffing leiden. Door in het derde lid dat vervoer uit te
zonderen van de bijkomende kosten wordt dat vermeden. Met deze wijziging
is ook voldaan aan het bij de parlementaire behandeling van de
Belastingwet BES geformuleerde uitgangspunt. 

Artikel XXII, onderdeel B (artikel 8.121 van de Belastingwet BES)

Artikel 8.121 van de Belastingwet BES regelt de bevoegdheid om bij
algemene maatregel van bestuur regels vast te stellen ter voorkoming van
dubbele belasting. In genoemd artikel is thans niet voorzien in de
mogelijkheid van subdelegatie. Met de onderhavige wijziging wordt
daar - in lijn met de in artikel XIV, onderdelen A en B, van het
onderhavige wetsvoorstel opgenomen wijziging van de artikelen 37 en 38
van de AWR - alsnog in voorzien (zie ook de toelichting op de wijziging
van de laatstgenoemde artikelen).

Artikel XXII, onderdeel C (artikel 8.129 van de Belastingwet BES)

In artikel 8.129, derde lid, van de Belastingwet BES is een bepaling
opgenomen op grond waarvan bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur administratieplichtigen worden aangewezen die gehouden zijn
bepaalde eveneens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast
te stellen gegevens en inlichtingen aan de Minister van Financiën te
verstrekken ten behoeve van de wederzijdse bijstand bij de heffing en
invordering van belastingen. Deze bepaling is nagenoeg identiek aan
artikel 8, derde lid, van de WIB. Met de wijziging van artikel 8.129,
derde lid, van de Belastingwet BES wordt beoogd die bepaling in
overeenstemming te brengen met artikel 8, derde lid, van de WIB, zoals
dit in het onderhavige voorstel van wet wordt gewijzigd. Voor een
toelichting op de voorgestelde wijziging wordt dan ook verwezen naar
hetgeen is opgenomen met betrekking tot artikel XVIII, onderdeel B, van
het onderhavige voorstel van wet.

Artikel XXIII

Artikel XXIII, onderdeel A (artikelen 2.50, 2.59, 2.61 en 2.153 van de
Douane- en Accijnswet BES)

De wijzigingen van de artikelen 2.50, 2.59, 2.61 en 2.153 van de Douane-
en Accijnswet BES houden verband met de nieuwe benaming van het tot het
aantreden van het huidige kabinet als Ministerie van Justitie aangeduide
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel XXIII, onderdelen B en C (artikelen 4.7 en 4.11 van de Douane-
en Accijnswet BES)

In deze wijziging van de artikelen 4.7 en 4.11 van de Douane- en
Accijnswet BES worden enkele foutief vermelde goederencodes van
accijnsgoederen hersteld. Deze wijzigingen werken terug tot en met 1
januari 2011.

Artikel XXIII, onderdeel D (artikel 4.50 van de Douane- en Accijnswet
BES)

In een nieuwe titel 5a in hoofdstuk 4 van de Douane- en Accijnswet BES
wordt een teruggaveregeling opgenomen voor goederen die naar het
buitenland worden gebracht. Bij algemene maatregel van bestuur worden
voorwaarden gesteld. Dit gaat vooralsnog om administratieve voorwaarden.
Ook is er de mogelijkheid bij ministeriële regeling nadere regels te
stellen.

Artikel XXIV

Artikel XXIV (artikel IV van de wet van 18 december 2003 tot wijziging
van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen en de Wet inkomstenbelasting 2001 (implementatie
spaarrenterichtlijn) (Stb. 2003, 531))

De in artikel XVIII, onderdeel A, van het onderhavige wetsvoorstel
opgenomen wijziging van artikel 4c van de WIB komt in de plaats van de
in artikel IV, onderdeel A, van de wet van 18 december 2003 tot
wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de
heffing van belastingen en de Wet inkomstenbelasting 2001 (implementatie
spaarrenterichtlijn) (Stb. 2003, 531) opgenomen wijziging van artikel 4c
van de WIB. De laatstgenoemde wijziging kan derhalve vervallen. Dat
laatste geldt eveneens voor artikel V, derde lid, van die wet, waarin de
inwerkingtreding van genoemd artikel IV, onderdeel A, is geregeld.



Artikel XXV

Artikel XXV (overgangsrecht Regeling agressieve dieren)

Ingevolge artikel XXV vinden artikel 3.14, eerste lid, onderdeel g, van
de Wet IB 2001, artikel 15b, eerste lid, onderdeel q, van de Wet LB 1964
zoals dit luidde van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010, en
artikel 31, vierde lid, onderdeel g, van de Wet LB 1964, zoals deze
artikelen ingevolge dit wetsvoorstel komen te luiden, uitsluitend
toepassing indien de in die artikelen bedoelde dieren ook binnen het
bereik van de inmiddels vervallen Regeling agressieve dieren vielen.
Hiermee wordt voorkomen dat de wijziging van de genoemde artikelen met
terugwerkende kracht tot een verzwaring van de belastingheffing leidt.

Artikel XXVI

Artikel XXVI (inwerkingtreding)

Dit wetsvoorstel treedt, nadat het tot wet is verheven, ingevolge
artikel XXVI, eerste lid, in werking met ingang van 1 januari 2012. 

Artikel IX, onderdeel F, werkt ingevolge het tweede lid terug tot en met
1 juli 2011. Dit is de datum van inwerkingtreding van de wijziging in
artikel 31c van de Elektriciteitswet.

Voor artikel I, onderdelen D, R, U, V, W, X, Z en AA, artikel III,
onderdelen B, C, D, E, F, G, H, I, J en K, artikel IV, artikel VII,
artikel XIV, onderdeel C, en artikel XXIII, onderdelen B en C, is in het
derde lid terugwerkende kracht voorzien tot en met 1 januari 2011. Waar
nodig is deze terugwerkende kracht toegelicht in het algemeen deel van
deze memorie of in de toelichting bij de betreffende artikelen.

Ingevolge het vierde lid werkt artikel I, onderdelen J, K en CC, onder
1, terug tot en met 1 december 2010, zijnde de datum vanaf wanneer de
betreffende verwijzingen met terugwerkende kracht onjuist zijn geworden.

Ingevolge het vijfde lid werkt artikel I, onderdelen O en P, terug tot
en met 1 januari 2010, zijnde de datum waarop de omissies zijn ontstaan
die in deze onderdelen worden hersteld.

Artikel XV, onderdeel B, werkt ingevolge het zesde lid terug tot en met
1 juli 2009. Dit is de datum waarop de betreffende foutieve verwijzing
is ontstaan, zijnde de inwerkingtredingsdatum van de Aanpassingswet
vierde tranche Awb.

Artikel I, onderdelen B en N, artikel II en artikel III, onderdeel A,
werken ingevolge het zevende lid terug tot en met 1 januari 2009. Dit is
toegelicht in de toelichting bij de betreffende artikelen.

Bij de formulering van de in artikel XXI opgenomen wijziging van artikel
50 van de Zorgverzekeringswet is uitgegaan van de tekst van dat artikel
zoals deze komt te luiden na de 



inwerkingtreding van de in de Wet uniformering loonbegrip opgenomen
wijziging van dat artikel. 

Omdat die wet op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in
werking treedt, is in het achtste lid bepaald dat ook artikel XXI in
werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

De Staatssecretaris van Financiën,

 Met terugwerkende kracht tot en met 30 december 2009.

 Hoge Raad 11-02-2011, nr. 10/00367, LJN BO0403. 

 Kamerstukken II 1999/00, 26 728, nr. 6, blz. 54.

 Kamerstukken I 2006/07, 26 200 VI nr. 65 en 21 109, nr. D.

 Wet van 17 december 2009 tot wijziging van de Successiewet 1956 en
enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling
en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede
introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de
Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956) (Stb. 2009, 564).

 Handelingen I 2010/11 , nr. 11, blz. 16.

  PAGE   \* MERGEFORMAT  6