[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Integratie, binding, burgerschap

Bijlage

Nummer: 2011D32256, datum: 2011-06-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Visie op integratie (2011D32252)

Preview document (šŸ”— origineel)


 Integratie, binding, burgerschap

 

Een nieuw perspectief

Integratie is een onderwerp dat vandaag de dag met gemengde gevoelens
wordt aangesneden. Europese landen worden geconfronteerd met de
weerbarstige gevolgen van decennia van migratie naar en binnen Europa
van grote groepen mensen, vaak uit niet-westerse landen. Verschillende
politici in Nederland en regeringsleiders in ons omringende landen
hebben zich recent uitgesproken tegen een samenleving waarin groepen
langs elkaar heen leven. In dat kader wordt in het bijzonder het
perspectief van een multiculturele samenleving ter discussie gesteld.
Geconstateerd wordt dat het multiculturalisme heeft gefaald omdat anders
dan gedacht en verwacht de verschillende etnische en culturele groepen
die deel uitmaken van de Europese samenlevingen in de afgelopen decennia
niet wederzijds tot elkaar zijn gekomen in een nieuwe eenheid. Culturele
verscheidenheid heeft in hun ogen veeleer tot verdeeldheid en op zijn
best tot welwillende wederzijdse veronachtzaming geleid. 

Het kabinet deelt deze onvrede over de multiculturele samenleving. De
hardnekkigheid van integratieproblemen onderstrepen het beeld dat het
model van de multiculturele samenleving geen oplossing heeft kunnen
bieden voor het dilemma van de pluriforme samenleving. Hoewel er
onmiskenbaar sprake is van integratie en vele migranten met succes hun
weg hebben weten te vinden in de economie, de cultuur, de politiek en
het onderwijs, domineert de zorg over dat deel van de migranten dat er
niet in slaagt in Nederland een zelfstandig bestaan op te bouwen. Te
veel kinderen groeien op in slecht functionerende gezinnen in een
omgeving waar werkloosheid, schulden, schooluitval en crimineel gedrag
aan de orde van de dag zijn. Bij dat alles is er een groeiende zorg dat
de integratie op sociaal cultureel terrein achterblijft en
tegenstellingen zich verduurzamen en verharden. Keer op keer blijkt dat
veel Nederlanders de etnische en culturele diversiteit die Nederland
kenmerkt niet als een verrijking ervaren, maar als een bedreiging
ervaren. Al bijna twintig jaar vindt ongeveer de helft van de
Nederlanders dat er te veel mensen van andere nationaliteiten in
Nederland wonen. 

Het integratiebeleid is in de afgelopen jaren ontwikkeld in
wisselwerking met veranderende maatschappelijke en politieke percepties
en met oog voor de zorgen en behoeften van burgers. Het resultaat is een
integratiebeleid waarin meer nadruk is komen te liggen op het belang van
een gemeenschappelijke basis en herkenbaar fundament. In het verlengde
daarvan zijn meer verplichtende elementen voor nieuwkomers
geĆÆntroduceerd, zoals inburgering, toetsing van kennis van de
Nederlandse taal en samenleving bij toelating en afstand van de
niet-Nederlandse nationaliteit bij naturalisatie. Integratie en
maatschappelijke samenhang staan nog altijd onder druk, en verdere
stappen zijn nodig in het belang van de continuĆÆteit en stabiliteit van
de samenleving. 

Dit kabinet staat daarbij een aanpak voor waarbij de instroom van
kansarme migranten wordt teruggedrongen en die van mensen die hier
duurzaam verblijven verwacht dat zij werken, zich aan de regels houden
en zelf inburgeren. Het kabinet heeft oog voor de negatieve effecten van
immigratie en achterblijvende integratie, bestrijdt deze met een palet
aan maatregelen en treedt krachtig op tegen normoverschrijdend gedrag.
Integratiebeleid is echter meer dan handhaving van de vreemdelingenwet
en de strafwet. Het kabinet wil verder gaan dan alleen het aanpakken en
bestrijden van symptomen en uitwassen van dit moment. Maatschappelijke
tegenstellingen verdwijnen niet door enkel de symptomen daarvan tegen te
gaan, maar door ontwikkelingen te bevorderen die mensen in staat stellen
om over de tegenstellingen heen vruchtbaar samen te werken en samen te
leven. Een verplichtend integratiebeleid gericht op de mechanismen van
wonen, werken en onderwijs vloeit voort uit een breder beleid gericht op
onderlinge betrokkenheid en continuĆÆteit in de Nederlandse samenleving
en de waarden waarop deze berust. Vrijheid, gelijkwaardigheid,
verdraagzaamheid en solidariteit zijn waarden die vanouds de Nederlandse
samenleving hebben geschraagd. Van alle burgers verwacht het kabinet
inzet om deze waarden ook in toekomst te waarborgen. Gemeenschappelijke
regels en eisen, betrokkenheid, verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid
vormen het fundament van de solidariteit in de samenleving die tussen
burgers wordt verwacht.

Deze visie, uitgangspunten en implicaties daarvan voor het beleid,
worden in deze notitie nader uitgewerkt. Daarmee geeft het kabinet
gehoor aan het verzoek van de kamer om de uitgangspunten voor het
integratiebeleid te formuleren.  Eerst wordt stil gestaan bij de huidige
stand van integratie. Vervolgens wordt uitgebreider ingegaan op de visie
en uitgangspunten van beleid van dit kabinet en de implicaties hiervan
voor het integratiebeleid. Aangezien het integratiebeleid van dit
kabinet moeten worden begrepen in het licht van een breder beleid
gericht op het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van burgers
voor eigen leven en leefomgeving, zal de visie worden afgesloten met de
implicaties van de uitgangspunten van dit kabinet voor de invulling van
het beleid inzake burgerschap en de herverdeling van taken tussen
overheid en burgers. 

Een weerbarstige werkelijkheid

Aanhoudende immigratie 

Een samenleving zonder invloeden van buitenaf is niet denkbaar. Dat
geldt ook voor Nederland. Al eeuwenlang worden Europese samenlevingen in
zowel economisch als cultureel opzicht bepaald door migratiestromen
binnen Europa, handel met de koloniƫn en emigratiestromen naar elders.
Het einde van de Tweede Wereldoorlog plaatste Europese overheden voor de
enorme opgave om de miljoenen mensen die door de oorlog waren ontworteld
en verplaatst op te vangen en te hervestigen. Die beweging werd gevolgd
door de migratie welke op gang kwam door de ontbinding en dekolonisatie
van de koloniƫn, de werving van grote groepen gastarbeiders uit
Noord-Afrikaanse en Mediterrane landen, en - in de daarop volgende
decennia - door groeiende aantallen asielzoekers vanuit de hele wereld. 

Een halve eeuw migratie betekent dat een aanzienlijk deel van de
Nederlandse bevolking haar wortels elders heeft. Nederland telt 1,5
miljoen westerse allochtonen en 1,8 miljoen personen van niet-westerse
herkomst; dat is achtereenvolgens 9% en 11 % van de totale bevolking.
Tweederde van de laatstgenoemde 1,8 miljoen mensen is van
Turks-Nederlandse, Marokkaans-Nederlandse, Surinaams-Nederlandse of
Caribische herkomst (Antilliaans-en Arubaans-Nederlands). Circa 11% van
mensen met een niet-westerse achtergrond komt uit landen als China,
Afghanistan, Irak, Iran en Somaliƫ. Momenteel ligt het zwaartepunt van
immigratie bij de zogenaamde kenniswerkers en inwoners van de EU die in
het kader van het vrije verkeer van personen en werknemers voor korte of
lange tijd naar Nederland komen. De hoofdstroom wordt gevormd door
arbeidsmigranten uit de EU die naar Nederland komen om arbeid te
verrichten. In 2009 is berekend dat circa 165.000 inwoners afkomstig uit
Midden- en Oost-Europese landen in Nederland verblijven.

Voortdurende problemen

Het aanhoudende debat over immigratie en de kritiek op de multiculturele
samenleving wekken licht de misvatting dat er in het geheel geen sprake
zou zijn van integratie. De werkelijkheid is anders. Cijfers en
statistieken laten vooruitgang zien. Achter dit algemene beeld schuilt
echter een grote diversiteit tussen en binnen groepen. Het verschil in
integratie tussen de eerste en volgende generaties immigranten is
daarbij fundamenteel. De positieve ontwikkelingen en successen die
geboekt worden nemen bovendien niet weg dat er ook nog veel problemen en
schaduwkanten zijn. De vestiging van soms laag opgeleide migranten uit
verschillende delen van de wereld heeft geresulteerd in een zeer diverse
bevolking met gedragingen en opvattingen die soms flinks botsen. 

Vanuit het perspectief van veiligheid is de oververtegenwoordiging van
migranten en hun kinderen in de criminaliteitscijfers aanhoudend een
punt van zorg. In Nederland werd in 2008 1,5% van de bevolking van 12
jaar en ouder verdacht van een misdrijf. Onder Nederlanders van
niet-westerse herkomst lag dit aandeel op 4,3%. Voor specifieke groepen
liggen de percentages echter beduidend hoger: tot 7%. En hoewel daarbij
ongetwijfeld sprake is van een leeftijdseffect, is het zorgwekkend dat
binnen vrijwel alle herkomstgroepen de tweede generatie het op dit punt
slechter doet dan de eerste generatie (met percentages die oplopen tot
10%). Uit cijfers die de Utrechtse criminoloog Bovenkerk in 2009 noemde,
blijkt de ernst van de problematiek nog sterker. Hij constateerde dat in
Rotterdam niet minder dan 54,7% van de jongens met een Marokkaanse
achtergrond ten minste een keer met de politie te maken had gehad. Voor
Antilliaanse en Surinaamse Nederlanders was dat 40%, voor
Turks-Nederlandse jongemannen 36%. Autochtone jongens kwamen op een
percentage van 18,4%.

Hardnekkige en complexe problemen met een forse maatschappelijke impact
doen zich ook voor op de terreinen van schooluitval en werkloosheid. In
het schooljaar 2009-2010 was de uitval onder Marokkaans-Nederlandse en
Antilliaans-Nederlandse jongeren met respectievelijk 5,6% en 6,8%
aanzienlijk hoger dan onder autochtone jongeren (2,4%), een kwart van de
jongeren uit deze groepen heeft geen werk en ongeveer 10% (vijf maal zo
vaak als autochtone jongeren) wordt verdacht van criminaliteit. Ook de
integratie van vluchtelingengroepen ā€“ met name SomaliĆ«rs - verloopt
zeer moeizaam. Deze laatste groep is zeer laag opgeleid. Meer dan de
helft (58%) heeft nooit of hooguit basisonderwijs genoten. Schrikbarend
laag is de netto arbeidsmarktdeelname (aandeel van beroepsbevolking
tussen 15 en 64 jaar met een betaalde baan) van vluchtelingengroepen,
niet alleen in vergelijking met de autochtone Nederlanders (69%), maar
ook in vergelijking met de vier grote niet-westerse groepen. Slechts 29%
van de Somalische Nederlanders heeft betaald werk. Bij de Irakese en
Afghaanse groep gaat het achtereenvolgens om 35% en 36%. Voor de Turkse
en Marokkaanse Nederlandse groep ligt dit percentage op 54% en 50%.

Het algemene beeld is dat migranten en hun kinderen nog steeds zijn
oververtegenwoordigd in de laagste sociaaleconomische klassen. De
arbeidsmarktdeelname van Turkse en Marokkaanse Nederlanders ligt, hoewel
deze in de afgelopen 15 jaar fors is gestegen, bijvoorbeeld 10 tot 12
procent lager dan de arbeidsmarktdeelname van Surinaamse en Antilliaanse
Nederlanders. De afstand in arbeidsmarktdeelname tussen Nederlanders met
een niet-westerse achtergrond en autochtone Nederlanders is nog altijd
groot (69% versus 53% in 2010). Deze lage arbeidsmarktdeelname uit zich
in een hoge uitkeringsafhankelijkheid. Hoewel er sprake is van een
dalende trend, was in 2009 nog altijd 10,7% van de Nederlanders met een
niet-westerse achtergrond afhankelijk van een bijstandsuitkering, 2,9%
van hen ontving een werkloosheidsuitkering (in vergelijking met 1,6 % en
1,9% van de autochtone Nederlanders). De oververtegenwoordiging in
afhankelijkheid van een bijstandsuitkering geldt vooral voor oudere
migranten. In tegenstelling tot bijstand en WW, ontvangen Nederlanders
met een niet-westerse achtergrond minder vaak een
arbeidsongeschiktheidsverzekering dan autochtone Nederlanders (6,4%
versus 7,1%). 

Ook is er zorg over de onderlinge betrokkenheid en maatschappelijke
samenhang. Er is daarin maar weinig vooruitgang te bespeuren en het
draagvlak is broos. Er is sprake van onderling wantrouwen en van
gevoelens van achterstelling. Maar liefst 61% van de Nederlandse
bevolking is van mening dat er tegenstellingen bestaan tussen allochtone
en autochtone Nederlanders, en 41% van de autochtone Nederlanders heeft
het idee dat de westerse levenswijze en een islamitische levenswijze
niet samengaan. In 2009 is tussen de 35% en 40% van de mensen het eens
met de stelling dat Nederland een prettiger land zou zijn als er minder
immigranten zouden wonen. Hier blijkt dat positieve en negatieve
opvattingen over de aanwezigheid van niet-westerse migranten in de
Nederlandse samenleving hand in hand gaan, want in datzelfde jaar is een
vergelijkbaar deel van de Nederlandse bevolking van mening dat de
aanwezigheid van verschillende culturen een winst is voor onze
samenleving. 

Weerstand tegen de aanwezigheid van migranten wordt veel sterker gevoeld
door lager en middelbaar opgeleiden dan door hoger opgeleiden. In
verklaringen van dit opleidingsverschil wordt door onderzoekers erop
gewezen dat negatieve opvattingen over niet-westerse migranten het
gevolg kunnen zijn van concurrentie die met name lager opgeleiden
ervaren op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt. Ook worden lager opgeleiden
vaker in hun omgeving geconfronteerd met problemen die voortkomen uit
een gebrekkige integratie. Tussen 2008 en 2010 vond 49% tot 57% van de
lager opgeleiden dat Nederland een prettiger land zou zijn als er minder
niet-westerse migranten zouden wonen. Onder hoger opleiden was 19% tot
29% deze mening toegedaan. Ook de waardering van verschillende culturen
ligt voor hoger opgeleiden een stuk hoger (56% tot 67%)  dan onder lager
opgeleiden (15% tot 29%). Op hun beurt ervaren hoger opgeleide moslims
het maatschappelijk klimaat ten aanzien van migranten als negatiever dan
lager opgeleide moslims. 

Een bijzonder aspect van de hedendaagse integratieproblematiek wordt
gevormd door ontwikkelingen in de islamitische en Arabische wereld.
Zorgen in Nederland over internationale ontwikkelingen worden verbonden
met zorgen over Nederland. Berichtgeving over aanslagen en andere
gewelddadige acties door organisaties die claimen ā€˜de islamā€™ te
representeren voeden de onzekerheid over het bestaan van culturele
verschillen tussen de westerse en de islamitische wereld, en de zorg dat
niet alleen de culturele eigenheid, maar ook de kernwaarden van de
Nederlandse samenleving in het geding zijn. Zo is 41% van de autochtone
Nederlanders van mening dat een islamitische en westerse levenswijze
niet samengaan. 

Gestage integratie 

Integratie is een proces van de lange termijn, waarbij hardnekkige
problemen en positieve ontwikkelingen hand in hand gaan. Dat blijkt uit
de cijfers en statistieken. Ondanks een ongunstige uitgangspositie en de
voortdurende problemen op het gebied van de criminaliteit, geldt voor
andere terreinen dat vervolggeneraties het beter doen dan hun ouders of
grootouders. Zo is er de laatste jaren sprake van een enorme inhaalslag
door jongeren van de tweede generatie op het terrein van onderwijs.
Steeds meer kinderen met een migrantenachtergrond stromen door naar HAVO
en VWO. Zo gaan Chinese leerlingen vaker naar havo/vwo dan autochtone
leerlingen. Ook de instroom van niet-westerse allochtone vrouwen in het
hoger onderwijs neemt toe. Surinaams-Nederlandse en
Antilliaans-Nederlandse meisjes stromen zelfs vaker dan gemiddeld in het
hoger onderwijs in dan autochtone meisjes (resp. 65%, 80% en 61%). Het
stijgende onderwijsniveau van niet-westerse migranten vertaalt zich in
hogere beroepsniveaus waarop niet-westerse migranten werkzaam zijn. Dit
is vooral zichtbaar onder de tweede generatie. Ook het zelfstandig
ondernemerschap is sterk toegenomen, waarbij de spreiding van
migrantenondernemers over verschillende branches steeds groter wordt. 

Vooruitgang is er eveneens op andere terreinen: hoewel nog een
aanzienlijk deel van de Marokkaans-Nederlandse en Turks-Nederlandse
ouders in de herkomsttaal met hun kinderen praat, wordt in steeds meer
gezinnen Nederlands gesproken. Onder Turkse kinderen is het aandeel dat
in de herkomsttaal met hun ouders praat gedaald van circa 80% tot 60%.
In het bijzonder kinderen van Marokkaanse afkomst praten steeds minder
in de herkomsttaal met hun ouders. In elf jaar tijd is het aandeel
Marokkaans-Nederlandse jongeren dat in de herkomsttaal met hun vader of
moeder spreekt gedaald van bijna 70% tot ruim 30%. Vreemd is dat niet,
want voor bijna alle allochtone jongeren geldt Nederlands als de eerste
taal. Jongeren van de tweede generatie van Marokkaanse en Antilliaanse
herkomst spreken de Nederlandse taal even goed als Nederlanders van
Surinaamse herkomst, voor wie het Nederlands nauwelijks een probleem
vormt. De beheersing van het Nederlands van jongeren van Turkse herkomst
blijft achter. 

Ook op sociaal-cultureel vlak onderscheiden jongeren zich steeds meer
van hun ouders: het gemak waarmee een oriƫntatie op Nederland of
identificatie met stad of wijk, gecombineerd wordt met verbondenheid met
het land van herkomst, is kenmerkend voor deze groep. Met name onder
Turkse en Marokkaanse Nederlanders zijn de verschillen tussen de
generaties groot. Van de eerste generatie Turkse en Marokkaanse
Nederlanders beschouwt achtereenvolgens 15% en circa 20% zich als
Nederlander. Dat aandeel ligt binnen de tweede generatie Turkse en
Marokkaanse Nederlanders beduidend hoger: resp. 45% en 55%. Hoewel dit
een duidelijke vooruitgang is, is het beeld nog steeds zorgelijk: de
helft van de jongere Turkse en Marokkaanse Nederlanders voelt zich
kennelijk niet grotendeels of helemaal Nederlander. 

Veilig, stabiel en betrokken: de Nederlandse samenleving als uitgangpunt
voor integratie en burgerschap

Inzet van het kabinetsbeleid is om in een veranderende wereld,
veiligheid, welvaart en welzijn te waarborgen en te bevorderen. Doel is
een Nederlandse samenleving waarvan ieder die gerechtigd is zich hier
duurzaam te vestigen een thuis kan maken door zijn bijdrage aan die
samenleving. Het kabinet neemt nadrukkelijk afstand van het relativisme
dat besloten ligt in het concept van de multiculturele samenleving en
gaat uit van een samenleving die weliswaar, mede onder invloed van de
migranten die zich hier vestigden, verandert, maar die niet
uitwisselbaar is voor welke andere samenleving dan ook. De grondtonen
die het maatschappelijk leven bepalen in Nederland zijn historisch
gevormd en vormen herkenningspunten die veel Nederlanders delen en die
niet opgegeven kunnen worden. Dat gaat niet alleen om de verworvenheden
en kernwaarden die aan basis staan van de Nederlandse rechtsstaat, maar
ook om meer historisch of cultureel bepaalde herkenningspunten, zoals de
Nederlandse taal, monumenten of bouwkundige kenmerken of de ongeschreven
manieren en gedragscodes die zich in de loop van de geschiedenis hebben
ontwikkeld en die naar gelang van de situatie op de voorgrond treden. 

Bij integratie gaat het om integratie in de Nederlandse samenleving. Een
samenleving zoals die is ontstaan door de inzet, inspanningen,
verwachtingen en overtuigingen van generaties die ons hier voorgingen,
op welke fundamenten zij zich ook verder zal ontwikkelen door de inzet,
inspanningen, verwachtingen en overtuigingen van ieder die onze
samenleving tot een duurzaam thuis wil maken. Bij alle maatschappelijke
verandering en culturele ontwikkeling die er onmiskenbaar ook is, berust
de samenleving op een fundamentele continuĆÆteit van waarden,
opvattingen, instituties en gewoonten die de leidende cultuur vormen in
de Nederlandse samenleving en mede bepalend zijn voor de herkenbaarheid
daarvan. Het heeft zijn neerslag gevonden in de wetgeving en het
maatschappelijk verkeer. Dat impliceert niet een gesloten samenleving en
cultuur. Door ligging, economie, cultuur en traditie is Nederland een
open samenleving. Ook dat is een kenmerkende waarde van de Nederlandse
samenleving.

De Nederlandse samenleving in al haar verscheidenheid is de samenleving
waarin diegenen die zich in Nederland vestigen, moeten leren leven,
waaraan zij zich moeten aanpassen en zich in moeten voegen. Dat mag
lijken op een massieve stellingname richting migranten, maar is het
niet. Wie zijn eigen land verlaat om te gaan wonen in een ander land,
verwacht zaken aan te treffen die men in het land van herkomst zodanig
heeft gemist dat men de fundamentele stap neemt om elders een bestaan op
te bouwen. Met name vluchtelingen hebben aan den lijven ondervonden wat
het betekent wanneer fundamentele rechten van mensen met voeten getreden
worden. De kernwaarden en vrijheden waarop de Nederlandse rechtsstaat is
gebaseerd staan aan de basis van het klimaat van vrijheid en
verantwoordelijkheid waar dit kabinet voor staat. 

Een belangrijk element van dat klimaat van vrijheid en
verantwoordelijkheid vormt vanouds de Godsdienstvrijheid. Die vrijheid
omvat alle godsdiensten en overtuigingen; ook de islam. Dat laat
onverlet dat het kabinet zich bewust is van het feit dat de islam, welke
als geloof van veel immigranten in korte tijd tot Ć©Ć©n van de
omvangrijker religies in Nederland is geworden, bij delen van de
bevolking zorgen oproept vanwege andere tradities, opvattingen en de
associatie met geweld en radicalisme elders in de wereld alsook in
Nederland. De verworvenheden van een democratische rechtsstaat zouden in
hun ogen onder druk kunnen komen te staan. Het kabinet onderkent het
bestaan van die zorgen en ziet het als taak om die waar mogelijk weg te
nemen omdat zij samenhang in de samenleving bedreigt; maar niet door
miskenning van de godsdienstvrijheid jegens de islam of principieel
wantrouwen jegens die godsdienst. De godsdienstvrijheid mag echter geen
bescherming bieden tegen radicalisering en gedrag dat antidemocratisch
is of fundamenteel in strijd met de grondslagen van de Nederlandse
samenleving. Ook de moslimgemeenschap zelf en voorgangers van de islam
hebben daarin een taak door duidelijk te maken dat radicalisering en
anti integratieve en antidemocratische uitingen niet inherent zijn aan
de islam mede door daar afstand van te nemen. De democratische
rechtsstaat is en blijft het enige uitgangspunt voor de Nederlandse
samenleving. 

Van migranten mag gevraagd worden de vaardigheden te verwerven die nodig
zijn om in de Nederlandse samenleving te participeren en naar vermogen
bij te dragen aan de ontwikkeling daarvan. Dat vergt niet alleen
beheersing van de Nederlandse taal of het voorzien in het eigen
levensonderhoud door inkomen uit arbeid, maar evengoed respect voor en
het delen van de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat: vrijheid,
verantwoordelijkheid, gelijkwaardigheid, tolerantie en solidariteit. Die
kernwaarden vloeien voort uit respect voor de waardigheid en
gelijkwaardigheid van ieder mens. Het delen van deze kernwaarden is van
niet minder belang voor de samenhang en eendracht in de samenleving als
kennis van taal en gewoonten. Dat betekent niet dat assimilatie of
uniforme identiteit doel van integratie is. Ruimte voor diversiteit en
pluriformiteit behoren tot de verworvenheden van de Nederlandse
samenleving die hun weg hebben gevonden in de Grondwet. De individuele
vrijheid om naar eigen inzicht te leven binnen gezamenlijk gedefinieerde
grenzen is een groot goed. Mensen die er voor kiezen in Nederland een
bestaan op te bouwen wordt dan ook niet gevraagd hun identiteit of
geloof op te geven, wel om te integreren. Kenmerk van integratie is dat
men de eigen toekomst en identiteit verbonden ziet met die van de
gemeenschap waar men deel van uitmaakt.

Een samenleving waarvan ieder die hier woont of zich duurzaam vestigt
een thuis kan maken gaat niet vanzelf en is niet vanzelfsprekend het
resultaat als ieder zijn eigen gang gaat. Een meer verplichtend
integratiebeleid is nodig en gerechtvaardigd omdat anders de samenleving
geleidelijk uit elkaar groeit, burgers langs elkaar heen gaan leven en
uiteindelijk niemand zich meer thuis voelt in Nederland. Van mensen die
zich in Nederland willen vestigen wordt verwacht dat zij hun bijdrage
leveren aan versterking van de maatschappelijke samenhang en
betrokkenheid en burgerschap tonen. Het stellen van eisen aan
immigranten die zich duurzaam in onze samenleving vestigen is
gerechtvaardigd omdat de samenleving die eisen ook stelt aan de eigen
burgers. Een meer verplichtend integratiebeleid impliceert een meer
algemene inzet op versterking van maatschappelijke samenhang, het
bevorderen van burgerschap en bevestiging van de Nederlandse
samenleving. Integratie, versterking van solidariteit en burgerschap
hangen dan ook nauw samen en vormen gezamenlijk de uitdrukking van de
waarde van een samenleving waarin men zich wil herkennen. Dit
veronderstelt een gemeenschappelijk fundament van gedeelde waarden en
normen.

Bij toenemende pluriformiteit en diversiteit is een gemeenschappelijke
fundament van gedeelde normen evenwel geen vanzelfsprekendheid. Om in
het huidige tijdsgewricht, van voortschrijdende pluriformiteit en
individualisering in harmonie te kunnen blijven samenleven is inzet en
betrokkenheid nodig van wie hier wonen. Gemeenschappelijkheid en
onderlinge verbondenheid vormen daarmee een uitdaging van alle burgers.
Overheid, wetgeving en beleid bieden daarvoor geen substituut, maar
kunnen wel een noodzakelijk kader, steun en houvast bieden. Vertrouwen
in de kracht van de samenleving om de kern en het karakter van de
Nederlandse samenleving in het maatschappelijk verkeer te handhaven, is
het uitgangspunt. Onder omstandigheden waar sociale samenhang en
stabiliteit in het gedrang komen, kan overheidsingrijpen ter
ondersteuning daarvan echter gerechtvaardigd zijn. 

Onderlinge betrokkenheid die zich niet beperkt tot de eigen kring en
sociale stabiliteit vormen wezenlijke kenmerken van de samenleving die
het kabinet nastreeft en waarvoor burgers zelf de verantwoordelijkheid
dragen. Daarbij gaat het om meer dan uitsluitend de positie en
betrokkenheid van migranten. Overheidsbeleid ter bescherming van sociale
stabiliteit en ter bevestiging van het karakter van de Nederlandse
samenleving raakt alle burgers in Nederland. Om als actieve burger in
een in allerlei opzichten pluriforme samenleving te kunnen functioneren
is inzet en betrokkenheid nodig van alle burgers. Van alle burgers in
Nederland verwacht het kabinet participatie, betrokkenheid en binding
aan de Nederlandse samenleving. Van alle burgers verwacht het kabinet
dat zij zich bekwamen om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk
leven en de arbeidsmarkt. Gemeenschappelijke regels en eisen vormen het
fundament van de solidariteit in de samenleving die tussen burgers wordt
verwacht. 

In de hierna volgende hoofdstukken worden de implicaties hiervan
uiteengezet voor het beleid van het kabinet. 

Integratiebeleid

Deze visie en uitgangspunten hebben implicaties voor het vreemdelingen-
en integratiebeleid van het kabinet. Het vreemdelingenbeleid zal in de
komende jaren worden aangepast. Uitgangspunt is dat immigratie van
mensen die geen of weinig kansen en perspectief hebben op een
participatie en zelfredzaam bestaan in de Nederlandse samenleving moet
worden voorkomen. Om die reden worden ook bij toelating eisen gesteld
aan de kennis van de Nederlandse taal en gewoonten. Het toelatingsbeleid
draagt op die wijze bij aan de integratie van vreemdelingen in onze
samenleving en vormt daar een onmisbare voorwaarde voor. Eerder is het
kabinet ingegaan op het vreemdelingen- en immigratiebeleid dat dit
kabinet voor ogen staat. 

Het integratiebeleid betreft migranten die hier zijn toegelaten met het
oog op duurzame vestiging in Nederland. Een eerste uitgangspunt daarbij
is dat integratie niet een verantwoordelijkheid is van de overheid, maar
van degenen die zich hier duurzaam vestigen. Het inburgeren en het
verwerven van de kennis die nodig is om in Nederland een bestaan op te
bouwen is een eigen verantwoordelijkheid. Die vloeit voort uit
burgerschapseisen die aan iedere Nederlandse burger worden gesteld: van
iedere burger mag verwacht worden om ā€“ naar vermogen- een bijdrage te
leveren aan de samenleving en daarin zelfredzaam te zijn. Die norm geldt
gelijkelijk voor wie hier geboren is als voor wie op latere leeftijd
naar Nederland komt. 

Een tweede uitgangspunt is dat ā€˜niet afkomst, maar toekomst teltā€™.
Dit impliceert dat er geen beleid meer wordt gevoerd op basis van
herkomst. Integratie zal dan ook niet meer door specifiek beleid,
gericht op afzonderlijke groepen, worden gerealiseerd, maar door
algemene maatregelen die uitgaan van de verantwoordelijkheid van
betrokkenen en van maatschappelijke instellingen. Normoverschrijdend en
crimineel gedrag wordt bestreden, afkomst speelt daarin geen rol. De
ervaring leert bovendien dat maatregelen die gericht zijn op specifieke
etnische groepen, mensen opsluiten in groepen en de scheidslijnen
daartussen benadrukken. Daarmee staan zij haaks op het streven naar
gezamenlijk burgerschap. 

Integratie komt niet tot stand door misstanden en uitwassen die
voortkomen uit een gebrek aan integratie weg te drukken. Integratie komt
tot stand als migranten zich daarvoor inzetten en ertoe in staat worden
gesteld. Dit wordt bevorderd door mechanismen voor maatschappelijke
integratie. Dit vormt een derde uitgangspunt. Via regulier beleid op het
gebied van arbeidsmarkt, onderwijs en wonen moet elke burger in staat
zijn om naar vermogen een zelfstandig bestaan op te bouwen; zo nodig
ondersteund door familie of naaste omgeving. Beleid moet werken voor
alle groepen in de samenleving. Waar dat niet het geval is, wordt
bijgestuurd op het algemene beleid en wordt niet langer gegrepen naar
specifieke instrumenten.

Kwalificatie en zelfredzaamheid 

Alle mensen hebben de verantwoordelijkheid een zelfstandig bestaan op te
bouwen en deel te nemen aan de samenleving. Dit begint met investeren in
eigen kennis en vaardigheden die daarvoor nodig zijn. Beheersing van de
Nederlandse taal en kennis van de samenleving ziet het kabinet als
wezenlijke voorwaarden om actief deel te kunnen nemen aan de
samenleving. Actieve deelname vereist echter ook dat mensen zich blijven
ontwikkelen, al dan niet met behulp van familie, vrienden, buren,
verenigingen of kerken. Uitgewerkt wordt of het concept van de
leeftijdsonafhankelijke leerplicht breder aan de sociale zekerheid en de
bestrijding van analfabetisme ten grondslag kan worden gelegd. 

Het beroep dat het kabinet doet op burgers om zich te blijven
ontwikkelen is niet vrijblijvend en zal worden gehandhaafd als een
beroep wordt gedaan op de sociale zekerheid. De overheid verwacht bij
een beroep op sociale zekerheid dat mensen actief werken aan
re-integratie op de arbeidsmarkt. Van mensen die de Nederlandse taal
niet of niet voldoende beheersen om betaald werk te kunnen vinden wordt
verwacht dat zij op eigen kosten de taal leren. Het niet nakomen van
deze verplichting zal korting of stopzetting van de bijstandsuitkering
tot gevolg hebben. Om te voorkomen dat sociale zekerheid een
aantrekkingsfactor voor migratie vormt worden diverse maatregelen
genomen om het beroep op de bijstand van migranten te verminderen.

Gemeenten zijn verzocht er met klem op toe te zien dat er streng wordt
opgetreden tegen personen die hun feitelijke kansen op de
arbeidsinschakeling belemmeren door hun gedrag of kleding, door 
korting, intrekking of weigering van een uitkering op grond van de Wet
Werk en Bijstand (WWB). Zo nodig zal het kabinet daartoe met een
voorstel komen.

Nieuwkomers kunnen pas in aanmerking komen voor bijstand nadat de
rechtmatigheid van hun verblijf in Nederland is vastgesteld. Recht op
bijstand wordt gekoppeld aan de algemene voorwaarde dat personen die de
Nederlandse taal niet beheersen zo snel mogelijk een cursus Nederlands
volgen en met succes afronden. 

Bij die landen waar de medewerking van de lokale autoriteiten verbeterd
kan worden bij de controle en handhaving van de vermogenstoets in de
WWB, zal het kabinet dit aan de orde stellen bij de besprekingen over
aanpassing van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag. Als eerste zal
met de Turkse autoriteiten worden gesproken. 

Voor mensen die zich duurzaam in Nederland vestigen is inburgering een
eerste stap naar een zelfstandig bestaan. Het concept van inburgering
berust op de gedachte dat de Nederlandse samenleving niet een
willekeurige verzameling mensen is die hier woont, maar een gemeenschap
van burgers met een gedeelde taal, waarden en opvattingen. Van wie naar
Nederland komt om zich hier te vestigen, mag minimaal verwacht worden
dat hij zich houdt aan de regels, deelneemt aan het maatschappelijk
verkeer en investeert in de vaardigheden die daarvoor nodig zijn. Het
uitgangspunt van zelfredzaamheid krijgt een zodanige vertaling in de
herziene Wet Inburgering, dat migranten zelf verantwoordelijk zijn om
het vereiste niveau van kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse
samenleving te behalen. Als men daar een opleiding bij behoeft, zal de
migrant die zelf moeten betalen. Pas als mensen niet in staat zijn om de
kosten te dragen, kan gebruik worden gemaakt van het vangnet van een
sociaal leenstelsel. 

Bij de herziening van de Wet inburgering wordt rekening gehouden met het
gegeven dat in de huidige samenleving steeds hogere eisen gelden om mee
te kunnen komen. Mensen die daartoe in staat zijn, moeten na binnenkomst
in Nederland direct kunnen kiezen voor een opleiding die recht doet aan
hun mogelijkheden en ambities. Het inburgeringsexamen dat bij toelating
wordt vereist is zowel qua niveau als qua wijze van examineren vooral
geschikt voor laag en niet opgeleide mensen. Daarom benadrukt het
kabinet in de gewijzigde Wet inburgering dat het inburgeringsdiploma
niet de enige route is om te kunnen voldoen aan de inburgeringsplicht en
dat het, gelet op de eisen die de samenleving stelt, wenselijk is dat
mensen die een hoger niveau aan kunnen, die mogelijkheid ook benutten.
Om die reden zullen de inburgeringseisen bij het aanvragen van een
permanente verblijfsvergunning hoger zijn. In aansluiting hierop
hanteert het kabinet als uitgangspunt dat het niet slagen voor het
inburgeringsexamen, behoudens bijzondere omstandigheden, leidt tot
intrekking van de tijdelijke reguliere verblijfsvergunning. Bij de
herziening van de Wet inburgering worden daartoe voorstellen gedaan.
Uiteraard is het intrekken van de verblijfsvergunning niet van
toepassing op asielgerechtigden en in die gevallen dat de intrekking in
strijd is met bepalingen van internationaal recht.

De nieuwe uitgangspunten worden vertaald in een wijziging van de Wet
Inburgering. 

Het niet slagen voor het inburgeringsexamen, behoudens bijzondere
omstandigheden, leidt tot intrekking van de tijdelijke reguliere
verblijfsvergunning.

De jaren 2011 en 2012 zijn overgangsjaren waarin de bijdragen van het
Rijk aan gemeenten in stappen wordt afgebouwd.

In de jaren 2011 en 2012 kunnen gemeenten, naast een aanbod voor
verplichte inburgeraars, ook een aanbod doen aan vrijwillige
inburgeraars, zoals EU-onderdanen (waaronder MOE-landers), voor zover
hiervoor ruimte is in het gemeentelijk budget. 

Uitgangspunt is dat gemeenten uiterlijk eind 2013 hun taak met
betrekking tot de inburgeringsplichtigen hebben afgerond.  

De eigen verantwoordelijkheid van migranten voor het voldoen aan hun
inburgeringsplicht wordt ondersteund met een sociaal leenstelsel. 

De erkenning van diplomaā€™s en elders verworven competenties wordt
bespoedigd. Er wordt ingezet op betere bekendmaking van het nut en de
mogelijkheden van diplomawaardering. Bezien wordt of er mogelijkheden
zijn de procedures voor beroepserkenning van medische beroepen verder in
te korten. De mogelijkheden van een op EVC gelijkend instrument voor
asielgerechtigden worden nader onderzocht.

Zorgwekkend is de positie van een deel van de migranten ā€“ veelal jonge
vrouwen - die in het kader van gezinsvorming of gezinshereniging naar
Nederland komen. De voortdurende toestroom van nieuwe gezinsmigranten
die onvoldoende voorbereid zijn op de komst naar onze samenleving zet
het integratieproces op achterstand. Een deel van de huwelijks- en
gezinsmigranten komt in een zeer afhankelijke positie terecht. Sommigen
van hen krijgen te maken met eergerelateerd geweld, polygamie en
huwelijksdwang; uitwassen die ontoelaatbaar zijn in de democratische
rechtsstaat die Nederland is. Als nieuwe vereisten voor toelating van
gezinsmigranten gaan gelden dat zij moeten beschikken over zelfstandige
huisvesting en een ziektekostenverzekering. Gebrek aan taalkennis, een
laag opleidingsniveau en onbekendheid met de Nederlandse instellingen
vormen risicoā€™s voor zowel het emancipatie- en toekomstperspectief van
deze migranten, als dat van hun kinderen. Ten einde te bevorderen dat
ook deze groep zich zelfredzaam in de Nederlandse samenleving kan
bewegen, worden als uitwerking van de algemene inburgerplicht eisen
gesteld aan onder andere de taalbeheersing van deze groep migranten. Het
basisexamen inburgering in het buitenland draagt bij aan de integratie
van gezinsmigranten die naar Nederland komen. 

De Tweede Kamer is op 2 februari 2011 geĆÆnformeerd over het voornemen
om de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in
te voeren voor geweld in huiselijke kring. Onder de meldcode vallen ook
cultureel bepaalde vormen van geweld zoals eergerelateerd geweld en
vrouwelijke genitale verminking. Het wetsvoorstel wordt voor de zomer
van 2011 aan de Tweede Kamer gezonden. 

Het kabinet komt met een wetsvoorstel strafrechtelijke aanpak
huwelijksdwang. Huwelijksdwang is reeds strafbaar; in het wetsvoorstel
dat ter consultatie ligt bij de Raad van State, staat een aantal
maatregelen om de strafbaarstelling aan te scherpen, waaronder de
verruiming van de extraterritoriale macht (Kamerstukken II, 2010-2011,
32175, nr. 15). 

Per 1 april 2011 is het niveau van het basisexamen inburgering in het
buitenland verhoogd van niveau A1min naar niveau A1 (Europees Raamwerk
voor Moderne Vreemde Talen) en is de toets Geletterdheid en Begrijpend
Lezen ingevoerd. Hiermee wordt verwacht dat de Wet inburgering in het
buitenland verder bijdraagt aan de kansrijke positie van gezinsmigranten
in Nederland. 

Naast de privaat- en strafrechtelijke maatregelen tegen huwelijksdwang,
polygamie en neef-nicht huwelijken (Kamerstukken II, 2010-2011, 32175,
nr. 15) wordt verder ingezetĀ op de preventie van huwelijksdwang. 

Een voorlichtingscampagne gericht op vrije partnerkeuze en het tegengaan
van huwelijksdwang is inmiddels van start gegaan. 

De vereisten van zelfstandige huisvesting en een ziektekostenverzekering
worden ingevoerd als toelatingsvoorwaarden voor gezinsmigranten. 

Migranten uit de Europese Unie vormen een aparte categorie binnen het
integratievraagstuk. Als EU-burgers zijn zij gerechtigd in Nederland te
wonen en te werken. Wel zorgt de stroom tijdelijke migranten uit Midden-
en Oost Europese landen op dit moment voor een overbelasting in bepaalde
oude stadswijken in Rotterdam en Den Haag. Mensen zijn vaak slecht
gehuisvest, spreken de taal niet en verwachten maar kort in Nederland te
blijven. In de praktijk blijft een groeiend aantal van hen uiteindelijk
duurzamer in Nederland. Voorkomen moet daarom worden dat er over een
aantal jaren nieuwe groepen in Nederland zijn ontstaan die op grote
achterstand zijn geraakt. Dit vergt een delicaat evenwicht met het vrij
verkeer van Europese burgers. Het kabinet heeft de Tweede Kamer eerder
een overzicht doen toekomen van maatregelen om de arbeidsmigratie uit
Midden- en Oost Europese landen in goede banen te leiden. De maatregelen
hebben mede betrekking op voorlichting en registratie, werk, sociale
voorzieningen, taal, inburgering en onderwijs, en verblijfsbeƫindiging
en terugkeer. Ook voor arbeidsmigranten geldt dat zij zelf
verantwoordelijkheid dragen voor hun inburgering. Het betreft hier een
problematiek die zich thans breder binnen de Europese Unie voordoet.
Gezien de omvangrijke migratie van binnen de Europese Unie is het
verkrijgen van een goede startpositie ten behoeve van economische en
maatschappelijke zelfredzaamheid in de samenleving niet alleen een
Nederlands belang. Het is ook een Europees belang, juist gelet op het in
Europa geldende vrije verkeer. Het is daarom van belang om in Europa te
komen tot een vergelijkbare aanpak en wijze van omgang bij het
bevorderen van integratie aan migranten van binnen de EU. 

Voor migranten van de eerste generatie die zich in Nederland in een
uitzichtloze uitkeringssituatie bevinden zonder perspectief op
volwaardige deelname en die willen terugkeren naar het land van
herkomst, biedt de Remigratiewet een uitweg. Het kabinet wil vanuit het
belang dat het aan participatie van alle burgers hecht de Remigratiewet
beperken tot de eerste generatie mensen voor wie een dergelijke
voorziening echt nodig is. De wet zal met het oog hierop worden
aangepast en versoberd. 

De inzet voor het verwerven van draagvlak binnen de Europese Unie staat
verwoord in de Roadmap Europese inzet (Tweede Kamer, 2010-2011, 30 573,
nr.61). Deze inzet omvat het voornemen de richtlijn status langdurig
ingezeten te wijzigen ten behoeve van de invoering van het vereiste van
een startkwalificatie, aanpassing van de EU-richtlijn gezinshereniging
(onder andere verhoging van de inkomenseis en leeftijdseis) en de
mogelijkheid om -behoudens uitzonderingen- de tijdelijke
verblijfsvergunning in te trekken bij het niet voldoen aan de in een
lidstaat geldende inburgeringsvoorwaarden. 

Het kabinet hecht aan de integratie van Turkse onderdanen in Nederland
en zal zich, indien de Centrale Raad van Beroep strijdigheid met het
Associatierecht constateert, beraden op nadere stappen, waaronder de
mogelijkheid tot aanpassing van het Associatieakkoord.

Om zelfstudie onder arbeidsmigranten te stimuleren wordt het bestaande
pakket voor zelfstudie dat ontwikkeld is in het kader van de Wib
aangevuld met begeleiding in het Pools, Bulgaars en Roemeens. 

Verkrijging van het Nederlanderschap vormt de bekroning van integratie.
Het kabinet stelt daarom nadere voorwaarden voor het verkrijgen van het
Nederlanderschap. Het Nederlanderschap kan bovendien pas definitief
worden verkregen indien afstand is gedaan van een of meer andere
nationaliteiten waarvan afstand gedaan kan worden. 

Het kabinet komt met een voorstel om personen die binnen vijf jaar na
verkrijging van het Nederlanderschap veroordeeld zijn of veroordeeld
worden voor een misdrijf waar 12 jaar of meer op staat, het
Nederlanderschap te ontnemen. Hiertoe wordt gepoogd binnen het kader van
het Europees Verdrag inzake nationaliteit te komen tot een ruimere
uitleg van artikel 7. 

De Remigratiewet wordt versoberd.

Integratie via generiek beleid 

In een betrokken samenleving is bepalend wat ons bindt, en niet wat ons
scheidt. Het is derhalve van belang geen beleid te voeren op basis van
herkomst, maar binnen het reguliere beleid maatwerk te kunnen bieden
waar nodig. Integratie is een dynamisch proces dat verloopt langs de
lijnen van een aantal strategische grootheden: een goede
schoolopleiding, een wijk waarin het prettig (samen)wonen is, een goede
fysieke en geestelijke gezondheid en duurzaam werk. De inzet van het
kabinet is dat het reguliere beleid op deze terreinen alle groepen in de
Nederlandse samenleving daadwerkelijk bereikt. 

Via reguliere voorzieningen en beleid moet elke burger in staat zijn
zelfstandig een bestaan op te bouwen, eventueel ondersteund door familie
of directe omgeving. Dit betekent dat beleid en uitvoering ook geschikt
moeten zijn om specifieke maatschappelijke problemen effectief aan te
pakken en daarop gericht moeten zijn. Specifieke problemen moeten via
reguliere instanties en reguliere maatregelen worden aangepakt. Of het
nu gaat om vergroting van de arbeidsdeelname, verbetering van de
taalbeheersing of het terugdringen van schooluitval, de overlast en
criminaliteit. 

Dat geldt ook voor de voortdurende problemen op het terrein van
overlast, veiligheid en de aanpak van risicojongeren. Het generieke
beleid voorziet in een palet aan maatregelen waarmee de overheid
optreedt tegen deze problematiek. 

Bestaande specifieke maatregelen gericht op de aanpak van problemen die
zich in sommige groepen versterkt voordoen worden de komende periode
ingebed in regulier beleid. In het verlengde daarvan worden de subsidies
voor de integratie van specifieke groepen beƫindigd. De specifieke
aanpak voor Antilliaans- en Marokkaans-Nederlandse risicojongeren gaat
op in de generieke aanpak van criminele jeugdgroepen en overlastgevende
jongeren. Het kabinet heeft op 18 mei het Actieprogramma criminele
jeugdgroepen naar de Tweede Kamer gestuurd, waarin wordt ingezet om in
de komende twee jaar alle bekende criminele jeugdgroepen aan te pakken
door de politie, het Openbaar Ministerie en de gemeenten. Om jongeren in
Nederland een perspectief op een betere toekomst te bieden zet het
kabinet in op goed initieel beroepsonderwijs voor jongeren en gaat het
kabinet door met de aanval op schooluitval. Het doel is het aantal
nieuwe voortijdig schoolverlaters te halveren tot maximaal 35.000 in
2012 en verder terug te dringen tot maximaal 25.000 in 2016. De
toenemende problemen rond het gebruik en de handel in qat in bepaalde
groepen migranten, met name in de Somalische gemeenschap, vormen
aanleiding om te bezien of qat op de lijst van verboden middelen moet
worden gebracht. Komend half jaar wordt hier onderzoek naar gedaan, ook
naar de omvang van het probleem. Dit najaar beslist het kabinet, in het
licht van de resultaten van het onderzoek, over welke maatregelen er
nodig zijn. Uw kamer is hierover onlangs geĆÆnformeerd. 

Een effectieve werking van het reguliere beleid vergt gedegen kennis
over specifieke problemen en de achtergronden daarvan, over de
uitwerking van het reguliere beleid en eventuele knelpunten daarin, en
over succesvolle interventies en methoden. Om het lokale beleid te
ondersteunen zal het kabinet kennis over de positie van verschillende
groepen in de Nederlandse samenleving ontsluiten en effectieve
interventies ontwikkelen, beschikbaar stellen en het benutten ervan
actief stimuleren bij reguliere instellingen. Kennis en ervaringen,
onder andere opgedaan in het programma Diversiteit van het Jeugdbeleid
en in de aanpak van Marokkaans-Nederlandse en Antilliaans-Nederlandse
jongeren, worden benut om generieke instellingen de kennis en
capaciteiten te geven om op effectieve wijze en als onderdeel van het
reguliere beleid de specifieke problematiek van sommige migranten aan te
pakken. Integratiebeleid wordt grotendeels lokaal vormgegeven. Dit
vereist dat elke gemeente en elke stad in Nederland passende antwoorden
formuleert voor de problemen die het gevolg zijn van een
tekortschietende integratie van haar inwoners. Onderlinge afstemming
tussen gemeenten en betrokkenheid van het rijk is daarbij van groot
belang. 

Voor een effectieve aanpak van integratieproblematiek via regulier
beleid is een nauw contact met sleutelfiguren en organisaties met kennis
over, en een breed netwerk binnen, migrantengemeenschappen van groot
belang. Dit om voeling te houden met wat er in de samenleving leeft en
om te kunnen vaststellen of het reguliere beleid voldoende effectief is.
Deze contacten kunnen tevens worden benut om dit beleid te beĆÆnvloeden.


Het kabinet zal deze kabinetsperiode kennis over de positie van
verschillende groepen in de Nederlandse samenleving, effectieve
interventies en succesvolle methoden ontwikkelen, beschikbaar stellen en
het benutten ervan actief stimuleren bij generieke instellingen. 

De specifieke aanpak voor Antilliaans- en Marokkaans-Nederlandse
risicojongeren wordt afgebouwd en vervangen door de generieke aanpak van
criminele jeugdgroepen en overlastgevende jongeren. In de komende twee
jaar zullen alle bekende criminele jeugdgroepen worden aangepakt door
gemeenten, politie en Openbaar Ministerie. De kennis en expertise die in
de afgelopen jaren is opgedaan met de specifieke aanpak, zal hierbij
worden gebruikt om ervoor te zorgen dat deze nieuwe aanpak de juiste
personen bereikt en tot resultaat leidt.

Het kabinet spreekt stakeholders (collegaā€™s en maatschappelijke
organisaties) aan op hun verantwoordelijkheid, daar waar gebleken is dat
generieke instellingen moeilijke groepen onvoldoende weten te bereiken.
Migrantengemeenschappen vervullen hierin een belangrijke
signaleringsfunctie. 

Gemeenten zullen worden ondersteund bij het borgen van specifieke kennis
en ervaringen in het generieke beleid. 

Het kabinet bekijkt of er onder marktpartijen draagvlak bestaat voor het
inkopen van specialistische kennis van zelforganisaties over moeilijk
bereikbare groepen, en of (en op welke wijze) het kabinet een dergelijke
markt kan faciliteren. 

Er wordt bezuinigd op de subsidies van de rijksoverheid gericht op
integratie, met uitzondering van de subsidie aan Vluchtelingenwerk.
Subsidies gericht op de integratie van specifieke groepen worden in lijn
met de aanpak van integratieproblemen via het reguliere beleid
beƫindigd. Het kabinet zal geen subsidie geven aan organisaties die
activiteiten ondernemen die zich tegen de integratie richten.

In lijn met de beƫindiging van subsidies voor de integratie van
specifieke groepen zullen de subsidies voor de samenwerkingsverbanden
van minderheden worden stopgezet. De Wet Overleg Minderhedenbeleid wordt
ingetrokken.

Om goed zicht te houden op de voortgang van het integratieproces en de
werking van het generieke beleid, blijven de beschikbare middelen voor
het monitoren van het integratieproces, bijvoorbeeld via de
Jaarrapporten integratie, in ieder geval deze kabinetsperiode
gehandhaafd.

Participatie en burgerschap

Samenhang en burgerschap: een vitaal belang

Het integratiebeleid vormt onderdeel van een breder beleid met
betrekking tot de versterking van de samenhang in de samenleving en
burgerschap. In de komende jaren zal Nederland in het kader van
economische machtsverschuivingen in de wereld, een verhevigde
concurrentie om energie grondstoffen, voedsel en water onvermijdelijk
geconfronteerd worden met spanningen. Samenhang en solidariteit in de
samenleving kunnen tegelijk door het steeds intensiever internationaal
maatschappelijk verkeer en de globalisering van markten op de proef
worden gesteld. Parallel daaraan zal de overheid om redenen van
beschikbare middelen en menskracht veel meer dan thans een beroep moeten
doen op betrokkenheid van burgers bij het aanpakken en oplossen van
maatschappelijke vraagstukken. Die ontwikkelingen tezamen vergen de
actieve aandacht van de regering voor samenhang in de samenleving. 

Het borgen van sociale samenhang, onderlinge betrokkenheid en sociale
stabiliteit vergt in de eerste plaats een actieve inzet van burgers. In
een pluriforme samenleving, waarin traditionele bindingskaders aan
belang hebben ingeboet en er - zeker in de steden - vaak sprake is van
grote verschillen in levenswijze en opvattingen tussen burgers, zijn
vertrouwen, solidariteit en onderlinge zorg niet vanzelfsprekend.
Evenmin zijn sociale codes voor samenleven overal gelijk en op alle
plaatsen geldig. Beleid gericht op het bevorderen van betrokkenheid
dient rekening te houden met deze verschillen. De pluriformiteit van de
Nederlandse samenleving vraagt om een grondhouding van burgerschap die
verschillen in afkomst, denkwijzen en religie erkent en respecteert,
maar die tegelijkertijd uitgaat van individuele en gezamenlijke
verantwoordelijkheid, in woord en daad, voor de samenleving als geheel. 

Een grondhouding van eendracht en burgerschap

Burgerschap begint met de participatie van elke burger: door een
zelfstandig bestaan op te bouwen, door zelfredzaam te zijn en door de
spelregels van de Nederlandse samenleving te kennen en toe te passen.
Burgerschap berust daarmee op actieve deelname aan alle relevante
facetten van de samenleving: op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, in de
eigen buurt en leefomgeving, door het beschermen en onderhouden van de
democratische rechtsstaat, door kinderen op te voeden tot
verantwoordelijke burgers, door betrokken te zijn bij medeburgers en hun
rechten te respecteren. 

Het beheersen van de Nederlandse taal is een essentiƫle voorwaarde om
als actief burger deel te kunnen nemen aan de samenleving. Voorwaarde
voor burgerschap is tevens dat de burger zich burger voelt van de
samenleving, zich identificeert met de samenleving, zich daar
verantwoordelijk voor voelt en erbij wil horen. Nederland is een
samenleving op basis van solidariteit. Het vertrouwen dat hiervoor nodig
is ontstaat echter niet vanzelf. Het impliceert dat fundamentele waarden
van de samenleving worden gedeeld. Kernwaarden die voortvloeien uit
respect voor de waardigheid en gelijkwaardigheid van ieder individu,
besef van gemeenschap en eerbiediging van de eisen die het samenleven in
diversiteit stelt. Het gaat daarbij niet om abstracties, maar om waarden
die hun beslag krijgen in omgangsvormen, in leefregels, in de doelen en
manier van werken van organisaties, zoals bedrijven, scholen, gezinnen,
openbaar bestuur enz. Dat impliceert ook dat mensen aangesproken worden
op hun gedrag, verantwoordelijk zijn voor hun handelingen, en er vanuit
kunnen gaan dat dit gelijk geldt voor ieder ander; dat mensen de ruimte
krijgen om eigen Ć©n maatschappelijke verantwoordelijkheden waar te
maken. Waar de identificatie met die kernwaarden en de concretisering
daarvan in het dagelijks leven ontbreekt, heeft dat ook gevolgen voor de
participatie en samenhang in de samenleving. 

Samenhang is in eerste instantie een zaak van burgers onderling. Dat
laat onverlet dat de overheid dit door voorzieningen, prikkels en soms
door normen kan ondersteunen, bijvoorbeeld via onderwijs. Essentie van
burgerschap is dat het om een gevoel van verantwoordelijkheid voor de
samenleving en de oplossing van collectieve vraagstukken betreft, niet
het naleven van wettelijke verplichtingen. Het kabinet kan hier aan
bijdragen door mensen en maatschappelijke organisaties, onder andere ook
de kerken, hierop aan te spreken. Waar gedrag van burgers de grondslagen
van het samenleven in het gedrang brengt en niet meer kan worden
volstaan met een beroep op hun verantwoordelijkheid, kan er behoefte
zijn aan wettelijke voorschriften. De rechtsstaat dient in gelijke mate
veiligheid en rechtszekerheid te bieden aan burgers; dat vormt het
fundament voor interactie tussen zowel burger en overheid als burgers
onderling. De overheid zal de wet handhaven wanneer de grenzen van de
rechtsstaat worden overschreden. 

In de huidige tijd dient de zorg van de staat echter verder te gaan. In
een wereld van onderling betrekkelijk afgesloten nationale staten zoals
vroeger het geval, zal de overheid binnenslands een hoge mate van
relativiteit en neutraliteit in acht nemen met betrekking tot
opvattingen en maatschappelijk gedrag, en tegelijk naar buiten selectief
nationale belangen en opvattingen behartigen en beschermen. In een
wereld zoals de tegenwoordige, waarin binnenland en buitenwereld in
toenemende mate verweven zijn, zal de overheid ook binnenslands stelling
moeten nemen voor de belangen van samenleven en de waarden waar dit op
berust. De overheid zal burgers moeten confronteren met gedrag dat in
strijd is met de opvattingen over cohesie en burgerschap, en dit zo
nodig met wettelijke verplichtingen moeten versterken. 

In het bijzonder vormen uitsluiting en discriminatie bedreigingen voor
het vertrouwen in en de betrokkenheid bij de samenleving. Discriminatie
raakt mensen in hart en staat betrokkenheid bij de samenleving in de
weg. In een democratische rechtsstaat moet worden opgekomen voor ieders
menselijke waardigheid, zonder onderscheid des persoons. Elke
discriminatoire handeling of bejegening dient met kracht te worden
bestreden. Het kabinet blijft daarom strijden voor de bescherming van
het gelijkheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 1 van onze Grondwet
en komt met een aangevuld actieprogramma bestrijding discriminatie.

Uitsluiting en discriminatie zijn tegelijk belangrijke ingrediƫnten
voor maatschappelijk onbehagen. Dat kan met zich meebrengen dat de
wetgever op dat terrein normerend optreedt. Dit doet zich naar het
oordeel van het kabinet met name voor met betrekking tot het dragen van
gelaatsbedekkende kleding. Een samenleving als de Nederlandse berust op
de openheid van het onderling maatschappelijk verkeer; wie zich daaraan
ontrekt door zijn identiteit in het openbaar verkeer te verhullen,
behoudens bijzondere situaties zoals carnaval of een schaatswedstrijd,
roept gevoelens van onveiligheid en agressie op omdat het betrokkenheid
en de communicatie tussen burgers in de weg staat. Het gaat daarbij om
beginselen van publieke orde die zo nodig wettelijke bescherming
behoeven als ze niet langer vanzelfsprekend zijn. Een vergelijkbaar
beginsel van publieke orde is het uitgangspunt dat we in Nederland niet
discrimineren naar etnische afkomst, nationaliteit, godsdienst of andere
gronden die de gelijkwaardigheid van mensen aantasten. 

Het kabinet komt met een wetsvoorstel komen om gelaatsbedekkende kleding
in de openbare ruimte te verbieden. Het streven is de wet per 1 januari
2013 in werking te laten treden. 

Het kabinet identificeert die elementen in het actieprogramma
bestrijding discriminatie die verbetering, dan wel aanscherping behoeven
(Kamerstukken II, 2010-2011, 32123 VII, nr. 74). De uitkomsten van het
Algemeen Overleg over antisemitisme op 2 februari jl. worden hierin
betrokken. 

Versterking en verruiming betrokken burgerschap

Het kabinet zet de komende jaren in op het versterken en verruimen van
betrokken burgerschap.  Oogmerk is een trendbreuk in de maatschappelijke
ontwikkeling waarbij in de afgelopen decennia in het kader van de
verzorgingsstaat de burger, professionals en maatschappelijke
organisaties steeds meer verantwoordelijkheden uit handen zijn genomen,
om door overheidsdiensten te worden uitgevoerd en te worden behartigd.
Die ontwikkeling loopt in de huidige tijd op tegen de grenzen van
middelen en menskracht waarover de overheid beschikt en in de
voorzienbare toekomst kan beschikken. Ook los daarvan moet worden
vastgesteld dat deze ontwikkeling er toe bijdraagt dat burgers steeds
meer in de positie van consument en cliƫnt van publieke diensten en
zorg worden gebracht, en steeds minder in de positie van betrokken en
verantwoordelijk burger. Het draagt bij aan een klimaat waar voor de
oplossing van ieder probleem naar de overheid wordt gekeken en
creativiteit, betrokkenheid en oplossingsvermogen van mensen verloren
gaat of zich slechts in kritiek op de overheid uit. Die situatie is niet
houdbaar. 

Tenminste drie verschillende beleidsterreinen van het kabinet komen
samen op het punt van het versterken en verruimen van betrokken
burgerschap, te weten: 1) het streven naar een compacte overheid, 2)
mobiliseren van betrokkenheid en verantwoordelijkheid van burgers bij de
inrichting en leefbaarheid van hun omgeving en 3) het zoeken naar behoud
van kleinschalige betrokkenheid in processen van schaalvergroting. Bij
ieder van de beleidsontwikkelingen gaat het om een zoeken naar nieuwe
vormen van betrokkenheid en verantwoordelijkheid van burgers en
maatschappelijke organisaties voor hun omgeving die wezenlijk verder
gaan dan de traditionele vormen van inspraak, horen en maatschappelijk
debat. Bij het realiseren van een compacte overheid gaat het niet zozeer
om de klassieke terugtred van de overheid als wel om het vinden van
structuren en oplossingen waarbij algemene belangen en publieke taken
kunnen worden gerealiseerd, zonder inschakeling van ambtelijke diensten
en bestuurlijke besluitvorming. Bij het mobiliseren van burgers en
maatschappelijke organisaties gaat het om vormen van zelfbeheer in
wijken en dorpen van publieke voorzieningen of zelfbestuur bij het
inrichten van de openbare ruimte. Daarbij zal ook gekeken worden naar de
bruikbaarheid van voorbeelden uit onder meer het Verenigd Koninkrijk,
zoals de parish councils, voor de Nederlandse situatie. In het bijzonder
kan gewezen worden op de plannen van de regering Cameron voor wat heet
een Big Society in welke kader een ā€˜Localism Billā€™ wordt voorbereid.


Nederlanders hebben reeds een grote betrokkenheid bij het aanpakken van
vraagstukken in hun omgeving. Velen zijn maatschappelijk actief,
bijvoorbeeld in verenigingen, stichtingen en religieuze organisaties.
Ervaringen in buurten in verschillende steden laten zien dat veel
bewoners heel wel in staat zijn om op eigen kracht verbeteringen in hun
directe omgeving te realiseren. Zij weten wat er speelt in hun omgeving
en willen er ook aan bijdragen. Wat dit betekent voor beleid en optreden
van overheden, wordt vaak nog onvoldoende gerealiseerd. De opstelling
van bestuurders, ambtenaren en lokale professionals die de bewoners
faciliteren of met hen samenwerken is hierin essentieel. De uitdaging
voor bestuurders, ambtenaren en professionals is om burgers in staat te
stellen om verantwoordelijkheid en initiatief te nemen. Dit geldt in het
bijzonder voor situaties waarbij de afstand tussen gemeente en burger
wordt vergroot als gevolg van wijzigingen in het bestuurlijke stelsel
zoals herindelingen en processen van schaalvergroting. Het vereist
effectieve terugtred en de aanvaarding van de uitkomst van de
besluitvorming door betrokkenen, ook wanneer men vreest dat verkeerde
keuzen worden gemaakt. De overheid dient zich te beperken tot wat haar
taak is: zorg voor de publieke zaak, onderwijs, veiligheid en openbare
orde, maar zal voor het overige meer vertrouwen moeten geven en
verantwoordelijkheden laten aan betrokken burgers. Het belang van
vrijwilligers wordt erkend door het kabinet. Het kabinet ondersteunt en
faciliteert vrijwilligerswerk door scholing en coaching en via fiscale
regelgeving (vrijwilligersaftrek). 

Binnenkort rapporteert de visitatiecommissie Wijkenaanpak. De
eindrapportage zal mogelijk belangrijke aangrijpingspunten bevatten voor
een agenda voor hedendaags burgerschap. Het gaat daarbij primair om een
verzamelagenda. Deze zal vooral gevuld moeten worden met projecten,
voornemens en afspraken van gemeenten, maatschappelijke organisaties en
burgers.  Ook geloofsinstellingen kunnen een waardevolle bijdrage
leveren. De ervaringen uit de wijkenaanpak en de Wet Maatschappelijke
Ondersteuning worden benut bij deze agenda. 

De Kamer wordt voor de zomer geĆÆnformeerd over de gezamenlijke agenda
voor hedendaags burgerschap. Deze agenda wordt met gemeenten,
maatschappelijke organisaties en burgers opgesteld. 

In samenwerking met gemeenten zal bekeken worden of er mogelijkheden
zijn de betrokkenheid van burgers bij de planvorming over en uitvoering
van de aanpak van hun woon- en leefomgeving te vergroten. 

Het Rijk zal gemeenten faciliteren en stimuleren om de vergrote
financiƫle zeggenschap van bewoners, onder andere via
bewonersbudgetten, te borgen. 

Onderzoek wordt verricht naar bredere toepassingsmogelijkheden van het
concept van ā€˜Eigen Kracht Centralesā€™ waarin bewoners gezamenlijk een
plan van aanpak maken voor de toekomst van hun wijk. Tevens onderzoekt
het kabinet welke juridische instrumenten de zeggenschap van burgers in
hun leefomgeving kunnen vergroten. 

Slot

Het integratiebeleid komt in een nieuwe fase en het kabinet wil een
koers volgen op basis van 

wat bindt. Een sociaal stabiele samenleving staat daarbij voorop: een
samenleving waarin mensen in vrijheid en verantwoordelijkheid kunnen
samenleven en waarin niet de afkomst, maar de toekomst telt. Het kabinet
gaat daarbij voort in een verandering, waarvan de eerdere stappen al in
vorige perioden zijn gezet. De kernbegrippen zijn burgerschap,
betrokkenheid en zelfredzaamheid. 

Het gaat erom dat elke burger zijn steentje bijdraagt aan de Nederlandse
samenleving door verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen bestaan,
voor zijn omgeving en de samenleving als geheel. Door inburgering moeten
mensen die zich hier duurzaam willen en mogen vestigen hun plaats in de
Nederlandse samenleving kunnen innemen. Degenen die zich vestigen zullen
zelf een grote eigen verantwoordelijkheid moeten nemen in dat proces.
Het kabinet draagt hiermee bij aan een Nederlandse samenleving die een
ieder die zich hier duurzaam vestigt tot zijn thuis kan maken door er
actief aan deel te nemen. Met deze koerswijziging bevestigt het kabinet
de maatschappelijke norm dat zelfredzaamheid en eigen
verantwoordelijkheid vooropstaan, dat de historisch-culturele basis van
Nederland en de kernwaarden van de rechtsstaat het kader vormen voor
integratie en dat het versterken van binding en sociale cohesie
behulpzaam kunnen zijn bij integratie. 

  Jaarrapport Integratie 2009 (SCP, Den Haag).

  Herwaardering van het belang van samenhorigheid en gemeenschap in de
samenleving leidde in 1998 tot de Wet Inburgering Nieuwkomers. In 2003
werd met het ā€œIntegratiebeleid Nieuwe Stijlā€ het belang van een
gemeenschappelijke basis en herkenbaar fundament aan het
integratiebeleid ten grondslag gelegd (Brief integratiebeleid Nieuwe
Stijl, Kamerstukken II, 2003-2004, 29203, nr.1).

 	Toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling BZK/WWI 2011 (TK
vergaderjaar 2010-2011, 32.500 VII, nr.83).

 	Jaarrapport Integratie 2010 (CBS, Den Haag).

 	A.Weltevrede, J. de Boom, S.Rezai, L.Zuiderwijk, G.Engbersen (2009)
Arbeidsmigranten  uit Midden- en Oost-Europa; een profielschets van
recente arbeidsmigranten  uit de MOE-landen. Rotterdam: Risbo. Zie ook
MOE-lander brief , Maatregelen arbeidsmigratie uit Midden- en 
Oosteuropa (TK 2010-2011), 29407, nr. 118).

 	Voor recente cijfers, zie Jaarrapport Integratie 2010 (CBS) en
Vluchtelingengroepen in Nederland (SCP, 2010). 

 Voorlopige cijfers 2009-2010, Uit: VSV-brief 2010 ā€œAanval op
Uitvalā€ (TK vergaderjaar 2010-2011, nr. 32356 20). 

  SCP, Vluchtelingengroepen in Nederland, 2011, Den Haag.

  CBS (EnquĆŖte beroepsbevolking).

  Jaarrapport Integratie 2010.

  COB kwartaal bericht 1010/1 (SCP); Jaarrapport 2009. 

  COB, Stemming onbestemd, 2011, SCP, Den Haag; Jaarrapport 2009;
Koster, W. de, Achterberg, P., Houtman, D. & Waal, J. van der, ā€œVan
God Los. Post-Christelijk cultureel conflict in Nederlandā€, 2010,
Sociologie, 6(3). 

  COB, Stemming onbestemd, 2011.. 

  Jaarrapport Integratie 2009. 

  Jaarrapport Integratie 2010 .

  Jaarrapport Integratie 2009. 

  Jaarrapport Integratie 2009.  

  Jaarrapport Integratie 2010 (CBS, Den Haag).

 Tweede Kamer, 2010-2011, 30 573, nr.61. 

  Zie MOE-landerbrief TK 2010-2011, 29407, nr. 118

  Uit de meest recente Monitor Inburgeringsexamen buitenland (MIEB) (zie
bijlage) blijkt dat  2010  90% van de 8850 kandidaten is geslaagd voor
het eerste examen en dat mannen en vrouwen vergelijkbare
slagingspercentages hebben. Dit is een stijging van 3 % ten opzichte van
2009. Het verschil in slagingspercentages tussen mannen en vrouwen is
afgenomen. Lager opgeleiden hebben hogere slagingspercentages behaald
(81%) waardoor de verschillen tussen opleidingsniveaus afgenomen zijn. 

  Voor de verschillende maatregelen wordt verwezen naar de brief
Maatregelen arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa, (TK 2010-2011,
29407, nr. 118). 

 De wetsaanpassingen zijn geĆÆnitieerd door de motie Van Toorenburg,
Tweede Kamer 2008-2009, 31700 XVIII, nr.20 en de  motie Dibi, Tweede
Kamer 2010-2011, 32500 VII, nr. 39.

   Zie Leefbaarheidsbrief, 28 januari 2011, Kamerstukken II, 2010-2011,
30995, nr. 87.

 PAGE   15 

 PAGE   15