[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Aanbiedingsbrief

Bijlage

Nummer: 2011D37618, datum: 2011-07-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties en toezeggingen op het terrein van het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs en de bekostiging per vestiging in het primair onderwijs (2011D37617)

Preview document (šŸ”— origineel)


32500 VIII	Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur 

en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2011

31293		Primair Onderwijs

Nr. 		Verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld d.d. ā€¦

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap enkele
fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over :

de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28
maart 2011 inzake de reactie op moties en toezeggingen op het terrein
primair en voortgezet onderwijs naar aanleiding van de
begrotingsbehandeling Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 32500
VIII, nr. 152);

de reactie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28
mei 2010 inzake over de onderzoeksvraag naar de bekostiging per
vestiging in het primair onderwijs (Kamerstuk 31293, nr. 75).

Bij brief van ... heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

 		De voorzitter van de commissie

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie

		Janssen

Inhoudsopgave

I	Vragen en opmerkingen uit de fracties

	1. Algemeen 

			2. Motie Klaver c.s. over leerling-ratio en onderzoek SP ā€˜Minder
geld, grotere 

			    klassenā€™

	3. Motie Smits en Ƈelik over rechtstreekse rijkssubsidie aan de 

     schoolvestiging

4. Motie Ferrier c.s. over een onderzoek naar de ontwikkeling van de
kosten    

    bij extreme toe- of afname van het aantal leerlingen

5. Motie Voordewind en Ferrier over onderzoek naar de gevolgen van
krimp,  

    kwaliteit en leegstand

6. Overig

II 	Reactie van de minister

I	Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Algemeen 

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reacties op
moties en toezeggingen op het terrein van primair en voortgezet
onderwijs naar aanleiding van de begrotingsbehandeling van het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de reactie van de
minister op het verzoek van de commissie OCW over de onderzoeksvraag
bekostiging per vestiging.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de reacties op moties en toezegging op het terrein van primair en
voortgezet onderwijs naar aanleiding van de begrotingsbehandeling van
het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

2. Motie Klaver c.s. over leerling-ratio en onderzoek SP ā€˜Minder geld,
grotere klassenā€™

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd met de stelling die de
minister inneemt met betrekking tot de moties Klaver c.s. inzake de
leerling-leraarratio en het onderzoek van de SP ā€˜Minder geld, grotere
klassenā€™. Scholen moeten en kunnen zelf een afweging maken over de
besteding van de lumpsumfinanciering, zo menen de leden. Schoolleiders
dragen een eigen verantwoordelijkheid voor het goed besteden van
beschikbare middelen. De leden zijn met de minister van mening dat de
financiƫle deskundigheid versterkt moet worden en zien de resultaten
van de stappen die de minister op dit vlak zet, met vertrouwen tegemoet.
De leden zien aanleiding tot het stellen van de volgende vragen. De
minister stelt terecht dat de onderwijskwaliteit op scholen het meest
gebaat is bij kwalitatief goede en voldoende leraren. Volgens de
minister biedt het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs op de
onderwijskwaliteit een indirecte waarborg voor kwalitatief voldoende
leraren (leerling-leraarratio) op de school. Uit de brief van de
minister blijkt dat de Inspectie van het Onderwijs in bepaalde gevallen
expliciet naar de verhouding tussen het aantal leerlingen en het aantal
leraren kijkt. Graag vernemen de leden in hoeveel en in welke gevallen
de Inspectie van het Onderwijs naar de leerling-leraarratio kijkt.
Verder vragen de leden of de inspectie een omslagpunt of ander ijkpunt
hanteert met betrekking tot de leerling-leraarratio dat aanleiding geeft
tot het vermoeden van risicoā€™s voor de onderwijskwaliteit. Dienst
Uitvoering Onderwijs (DUO) biedt inzicht in de bekostiging per school.
De minister onderzoekt op dit moment hoe de toegang tot de reeds
beschikbare informatie kan worden verbeterd. De leden van de fractie
zijn groot voorstander van transparantie waar het aankomt op de
besteding van onderwijsgeld. Graag vernemen de leden wanneer de minister
het onderzoek denkt af te ronden en aan de Kamer denkt toe te zenden.
Voorts vernemen de leden graag of de minister inmiddels haar voornemen
de PO-Raad, de VO-Raad en diverse schoolbesturen bij het onderzoek te
betrekken, heeft waargemaakt.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de reactie op de motie Klaver c.s. inzake leerling-leraarratio. De leden
hebben enkele vragen inzake het via ā€˜Vensters voor Verantwoordingā€™
openbaar beschikbaar maken van schoolresultaten door alle scholen. Op
welke termijn zullen deze schoolresultaten beschikbaar zijn? Zijn de
scholen verplicht deze gegevens beschikbaar te maken? Zo ja, welke
mogelijke sancties ziet de minister als scholen hier niet aan voldoen,
zo vragen de leden. Via Vensters voor Verantwoording zal ook informatie
over de leerling-leraarratio beschikbaar worden gemaakt. Deze zal
getoond worden voor het totale personeel, maar ook uitgesplitst naar
diverse groepen medewerkers. In met name het mbo komt het voor dat er
zich een grote uitval voordoet tijdens en na het eerste jaar. In sommige
gevallen zullen er dus grote verschillen zijn tussen de ratioā€™s in de
eerstejaarsklassen en latere leerjaren. Sommige docenten geven les aan
zowel eerstejaarsklassen als klassen in een later leerjaar. Indien de
gegevens zich beperken tot een gemiddeld leerling-leraarratio per docent
kan dit een vertekend beeld opleveren. De leden vragen of bij de
verstrekte gegevens met betrekking tot de ratio van onderwijzend
personeel wordt uitgegaan van een opsplitsing per docent per klas. De
leden hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie op het
onderzoek van de SP ā€˜Minder geld, grotere klassenā€™. De leden
betreuren het dat de minister geen onderzoek zal instellen naar een
percentage van het budget van scholen dat maximaal buiten het primaire
proces besteed mag worden.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de reactie op
de motie over leerling-leraarratio. De reactie bevat, naar de mening van
de leden, twee tegenstrijdige elementen. Enerzijds geeft de minister aan
dat de hoeveelheid leraren per leerling door scholen zelf bepaald moet
worden in het kader van de lumpsumgedachte. Anderzijds stelt de minister
dat de Inspectie van het Onderwijs bij scholen waar zij risicoā€™s ziet
wel degelijk op een leerling-leraarratio controleert. Klopt het dat,
ondanks de lumpsumgedachte, scholen wel degelijk gehouden zijn aan een
bepaalde ratio? Zo ja, wat is deze ratio? Welke normen hanteert de
inspectie, in de gevallen dat zij expliciet kijkt naar de indicator
leerlingen per medewerker, zo vragen de leden. Kan de minister aangeven
in hoeveel gevallen de inspectie kijkt naar de ratio? De minister
schrijft dat het aantal leerlingen grotendeels bepalend is voor de
hoeveelheid formatie waarop de personele bekostiging is gebaseerd. Wat
is precies de relatie tussen het aantal leerlingen en de hoeveelheid
formatie waarop de personele bekostiging is gebaseerd, zo vragen de
leden.

3. Motie Smits en Ƈelik over rechtstreekse rijkssubsidie aan de
schoolvestiging

De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie op de motie Smits en
Ƈelik over rechtstreekse rijkssubsidie aan schoolvestigingen dat de
minister een voorbeeld bekend is waarbij scholen een begroting
opstellen, die indienen bij het bestuur en daarover vervolgens in
gesprek gaan met het schoolbestuur. De leden vernemen graag of de
minister meer van deze voorbeelden kan geven van de wijze waarbij op
lokaal niveau op een goede wijze de bekostigingsrelatie wordt
vormgegeven tussen schoolbesturen en de bij hun aangesloten scholen. 

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de reactie op de motie Smits en Ƈelik over rechtstreekse rijkssubsidie
aan de schoolvestiging. De leden betreuren het dat de minister geen
mogelijkheid ziet deze motie uit te voeren.

De leden van de SP-fractie vinden het onacceptabel dat de minister
aangenomen de motie Smits en Celik weigert uit te voeren. Hoe ziet zij
de verhouding tussen kabinet en Tweede Kamer der Staten-Generaal? Wat is
volgens haar de rol van het kabinet wanneer de Tweede Kamer der
Staten-Generaal in meerderheid een motie aanneemt, zo vragen de leden.
In haar brief beschrijft de minister vele praktische problemen. De leden
betreuren het dat de minister vooral op zoek is gegaan naar redenen
waarom zij de motie niet hoeft uit te voeren. Waarom heeft zij voor haar
onderzoek naar de mogelijkheden om de motie uit te voeren niet gekozen
voor een positievere insteek, zo vragen zij. Deelt de minister de mening
van deze leden dat het kijken naar mogelijkheden om een aangenomen motie
uit te voeren beter past bij ons democratische rechtssysteem, dan de
negatieve lijn die zij in haar brief volgt? De leden vragen in hoeverre
is overlegd met scholen, schoolleiders, schoolbesturen en de
sectorvertegenwoordiging over de mogelijkheden tot uitvoering van de
motie. In haar brief somt de minister de redenen op waarom een pilot om
per schoollocatie te bekostigen in plaats van per schoolbestuur leidt
tot uitvoeringslasten, in de eerste plaats voor DUO, maar ook voor
scholen. Hoeveel geld mag een pilot kosten volgens de minister? Maakt
het voor haar verschil of het gaat om een pilot die is bedacht door haar
ministerie of die door een meerderheid in de Tweede Kamer der
Staten-Generaal is aangevraagd? Hoeveel geld is in 2010 door het
ministerie van OCW aan pilots besteed? Het is de leden van de eerder
genoemde fractie onduidelijk waarom de tweede variant in de brief van 28
mei 2010 wordt afgewezen. Waar bij andere varianten strijdigheid wordt
gevonden met de Grondwet, is dit bij variant twee niet aan de orde. In
hoeverre is deze variant, waarbij de bekostiging die een bestuur voor
een school ontvangt, volledig ten behoeve van die school moet worden
besteed, serieus onderzocht naar aanleiding van de aangenomen motie? Is
het mogelijk een pilot uit te voeren op basis van deze variant zonder de
wet te wijzigen? In hoeverre kan, wanneer nodig, gebruik worden gemaakt
van een experimenteerartikel, zo vragen de leden. In hoeverre
verschillen de mogelijkheden tussen openbare en bijzondere scholen? In
hoeverre is overlegd met scholen, schoolleiders, schoolbesturen en de
sectorvertegenwoordiging over deze variant, zo vragen de leden. Het is
de leden tevens onduidelijk waarom de vierde variant in de brief van 28
mei 2010 wordt afgewezen. In deze variant krijgt de medezeggenschapsraad
instemmingsrecht in plaats van adviesrecht over het financieel beleid.
De minister schrijft dat hierdoor een zo grote inbreuk op de bevoegdheid
van het schoolbestuur wordt gemaakt, dat deze de verantwoordelijkheid
voor het onderwijs en het financieel beleid van de rechtspersoon niet
langer waar kan maken. De leden vragen waarop de minister deze stelling
baseert. In hoeverre zijn hier ervaringen mee en hoe zijn deze
ervaringen geƫvalueerd? Of speelt koudwatervrees hier een rol? De
wetgever legt een schoolbestuur verschillende kaders op, waarbinnen deze
moet opereren. Wanneer de redenering van de minister zou worden
doorgevoerd, zijn Ć¼berhaupt geen kaders te stellen aan het financieel
beleid van een schoolbestuur, omdat deze de eigen verantwoordelijkheid
ondermijnt van het schoolbestuur. Welk principieel verschil zit er
tussen kaders die de wetgever stelt en kaders die eventueel worden
opgelegd door een medezeggenschapsraad? Is het mogelijk een pilot uit te
voeren op basis van deze variant zonder de wet te wijzigen? In hoeverre
kan, wanneer nodig, gebruik worden gemaakt van een experimenteerartikel?
In hoeverre verschillen de mogelijkheden tussen openbare en bijzondere
scholen? In hoeverre is overlegd met scholen, schoolleiders,
schoolbesturen en de sectorvertegenwoordiging over deze variant, zo
vragen de leden. Wat is precies het verschil tussen de informatie over
bekostiging per school zoals die via Dienst Uitvoering Onderwijs is op
te vragen en bekostiging op vestigingsniveau? Welke ontbrekende
parameters worden bedoeld in de brief van 28 mei 2010? In hoeverre is
het mogelijk deze parameters wel te berekenen voor een beperkt aantal
scholen in verband met de door een meerderheid van de Kamer gevraagde
pilot? In hoeverre is het mogelijk om een beperkt aantal vestigingen te
verwittigen van de bekostiging die voor hen gereserveerd is binnen de
lumpsum? Zou dit makkelijker zijn wanneer in overleg met de
medezeggenschapsraad is afgesproken welke taken worden uitgevoerd door
een overkoepelend bestuur, zodat alleen voor de rest van de taken een
bekostiging per vestiging hoeft te worden berekend? De leden vragen in
hoeverre deze variant serieus is besproken op het ministerie? Wat was de
uitkomst van deze bespreking? Is het mogelijk om medezeggenschapsraden
de informatie waarop medezeggenschapsraden recht hebben met betrekking
tot de bekostiging per school actief toe te zenden, zo vragen de leden.

4. Motie Ferrier c.s. over een onderzoek naar de ontwikkeling van de
kosten bij extreme toe- of afname van het aantal leerlingen

De leden van de VVD-fractie wachten met belangstelling op de resultaten
van de onderzoeken naar de (financiƫle) gevolgen van demografische
krimp voor het onderwijs. 

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de reactie op de motie Ferrier c.s. over een onderzoek naar de
ontwikkeling van de kosten bij extreme toe- of afname van het aantal
leerlingen. De leden wachten de uitkomsten van het lopende onderzoek met
belangstelling af.

5. Motie Voordewind en Ferrier over onderzoek naar de gevolgen van
krimp, kwaliteit en leegstand

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de reactie op de motie Voordewind en Ferrier over onderzoek naar de
gevolgen van krimp, kwaliteit en leegstand. De leden hebben een vraag
naar aanleiding van het onderzoek van Parkstad Limburg naar
samenwerkingsmogelijkheden tussen regionale vmboā€™s, mboā€™s en
hboā€™s. Worden hierbij ook mogelijkheden tot eventuele fusies, al dan
niet tussen verschillende schoolsoorten onderzocht, zo vragen de leden.

6. Overig

De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze de regering uitvoering
geeft aan motie Dijkgraaf en Van der Ham over de lat hoger leggen voor
het onderdeel spelling. Deze leden constateren dat voor de uitvoering
van deze motie verwezen wordt naar een brief die verstuurd is voordat de
motie is aangenomen. Zij constateren dat ten onrechte de suggestie wordt
gewekt dat door het uitvoeren van deze motie het systeem van de
referentieniveaus op de schop zou gaan. Volgens deze leden is het
referentiekader niet bedoeld als een star en statisch model, maar als
een natuurlijk groeimodel waarin op concrete onderdelen aanpassingen
kunnen worden verricht. De evaluatie van het systeem van
referentieniveaus op zich dient naar hun mening dus los te staan van de
inhoud van concrete onderdelen. Graag ontvangen zij een reactie op deze
constateringen en op de verwachtingen die bij de expertgroep bij het
opstellen van de referentieniveaus daaromtrent bestonden. Het zou naar
de mening van deze leden merkwaardig zijn dat de lat voor een concreet
onderdeel bewust te laag gehouden wordt, omdat de evaluatie van het
systeem als geheel voorlopig nog op zich laat wachten. Zij vragen of het
referentiekader op deze manier niet eerder belemmerend dan stimulerend
werkt voor kwaliteitsverbetering.

II	Reactie van de minister

Hartelijk dank voor de reactie van de fracties van Groenlinks, PVV, VVD,
SGP en de SP op mijn brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 32500 nr. 152).
Ik reageer hierbij op de vragen en opmerkingen met betrekking tot die
brief. Ik volg daarbij het stramien van het verslag.

Reactie op motie Klaver c.s. over leerling-ratio en onderzoek SP
ā€˜Minder geld, grotere klassenā€™

De onderwijsinspectie houdt toezicht op de kwaliteit en de inrichting
van het onderwijs op scholen in Nederland. Een belangrijk uitgangspunt
is het risicogerichte toezicht. Als de inspectie voor een school
risicoā€™s signaleert met betrekking tot de onderwijskwaliteit of in de
naleving van de wet- en regelgeving zal het toezicht op die school of
instelling toenemen. Het signaleren van de risicoā€™s leidt echter niet
tot een oordeel over de kwaliteit maar slechts tot een inschatting van
het risico dat de kwaliteit loopt. Meer risico betekent meer en
intensiever toezicht. De inspectie maakt geen gebruik van de
leerling-leraar ratio om vast te stellen of een school een verhoogd
risico loopt op de onderwijskwaliteit. De ratio kan daarom geen
vertekend beeld geven over deze kwaliteit.

Indien de inspectie een risico op de onderwijskwaliteit heeft
geconstateerd, zal intensiever toezicht worden gehouden. De inspectie
zal dan ook naar de ratio kijken, maar per school dient worden bezien
wat de significantie van deze ratio met betrekking tot  de kwaliteit van
het onderwijs is. De ratio kan verschillende aanwijzingen geven. Zo kan
de ratio een indicatie van de werkdruk van de leraar zijn. Een kleine
leerling-leraar ratio kan er op wijzen dat leraren meer tijd hebben voor
de leerling. Maar een kleine verhouding betekent ook meer leraren.
Daardoor kunnen de personeelskosten zwaarder drukken op de begroting en
mogelijk risicoā€™s toenemen. 

Het aantal leerlingen en leraren dat op de teldatum (t) staat
geregistreerd wordt gebruikt voor het bepalen van de leerling-leraar
ratio. Het aantal leerlingen wordt ook gebruikt voor de vaststelling van
de bekostiging. De bekostiging van een school hangt af van dit aantal
leerlingen. De teldatum die wordt gehanteerd voor de bekostiging is het
aantal leerlingen van het jaar ervoor (t -1). Naarmate er meer
leerlingen zijn, worden er ook meer fteā€™s bekostigd en vice versa. Bij
de formatie wordt onderscheid gemaakt tussen directieleden, leraren en
ondersteunend personeel. Zo heeft bijvoorbeeld elke VO-school, in de
bekostiging, recht op 1 fte ondersteunend personeelslid per 104
leerlingen. 

De lumpsumbekostiging, en de daarmee samenhangende ontschotting van de
bekostigingselementen, is ingevoerd zodat scholen een integrale afweging
van uitgaven en doelen kunnen maken en maatwerk kunnen leveren. Op deze
manier kan onder andere maatwerk voor verbetering van de kwaliteit
zorgen. Hierbij past een overheid die helderheid geeft over ā€˜watā€™
van scholen wordt verwacht en meer ruimte geeft aan scholen om in te
vullen ā€˜hoeā€™ ze aan de verwachtingen voldoen. Invoering van een
maximumbesteding buiten het primaire proces is dan een stap terug. 

Zoals ik eerder heb aangegeven is binnen het voortgezet onderwijs al
veel relevante informatie beschikbaar. Niet alleen door het toezicht van
de inspectie maar ook door het project Vensters voor Verantwoording
(VvV). VvV sluit aan bij de wens meer ruimte te creƫren voor de sector
om te professionaliseren. Het doel met Vensters voor Verantwoording is
dan ook, scholen en de sector als geheel beter in staat te stellen de
eigen verantwoordelijk te nemen, kwaliteit van het onderwijs te borgen
en waar nodig deze te verbeteren; een verplichting om de gegevens
beschikbaar te stellen past niet in deze doelstelling. Om uiteindelijk
alle scholen te laten deelnemen, komt het aan op enthousiasmerende
communicatie waardoor een olievlekwerking zal ontstaan. Het is wel de
bedoeling dat in 2011 alle scholen hun gegevens openbaar beschikbaar
hebben. 

Eerder heb ik in de brief van 28 maart jl. aangegeven dat binnen het
primair onderwijs onderzoek gedaan wordt naar de mogelijkheid om de
diverse relevante informatie die beschikbaar is bij DUO meer
toegankelijk te maken. Met DUO, diverse schoolbesturen en onder andere
de PO-Raad wordt overleg gevoerd om de wensen van het veld te
inventariseren. Ik verwacht de Kamer te zijner tijd op de hoogte te
stellen van de resultaten van dit onderzoek en mijn conclusies daarbij.

Mijn reactie op de motie Smits en Ƈelik over rechtstreekse
rijkssubsidie aan de schoolvestiging

Door een verbetering in de informatievoorziening met betrekking tot het
financiƫle beleid worden besturen gedwongen om de gemaakte keuzes beter
uit te leggen aan zowel de scholen als aan de direct betrokkenen; de
horizontale verantwoording. Naast het al genoemde voorbeeld in mijn
brief van 28 maart jl. zijn er ook scholen die werken met een kaderbrief
en zijn er besturen die met de schoolleiders hebben afgesproken om per
leerling te bekostigen. De huidige wetgeving biedt aan schoolbesturen
alle ruimte om op lokaal niveau de bekostigingsrelatie met de bij hen
aangesloten scholen naar eigen inzicht vorm te geven. 

Uiteraard gaat de regering altijd serieus om met de moties die zijn
aangenomen door de Tweede Kamer. De regering heeft naast het advies van
de Kamer ook haar eigen verantwoordelijkheid. In dit specifieke geval is
gekeken hoe de motie past binnen het beleid van deze regering. Daarnaast
moet de aangenomen motie passen binnen de grenzen van de mogelijkheden
van uitvoerbaarheid en financiƫle haalbaarheid.

In een brief aan de tweede kamer van 28 mei 2010 (Kamerstuk 31 293,
nr.75) heeft mijn ambtsvoorganger reeds vastgesteld dat het weghalen van
de exclusieve verantwoordelijkheid voor het financieel beleid bij het
bevoegd gezag c.q. het schoolbestuur al gauw indruist tegen de vrijheid
van stichting, richting en inrichting. 

Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik dit nog eens herhaald en heb ik
de motie ontraden. Op verzoek van uw Kamer heb ik nogmaals onderzoek
gedaan naar de haalbaarheid van een pilot en ben wederom tot de
conclusie gekomen dat, alles afwegende, ik geen mogelijkheid zie deze
motie uit te voeren gezien dezelfde strijdigheid met de vrijheid van
stichting en inrichting. De motie vraagt een wetswijziging, een
wijziging van de bekostiging en systeemaanpassingen in de uitvoering met
grote gevolgen voor de uitvoeringsorganisatie. 

In voornoemde brief is ook ingegaan op de maatregelen die in het kader
van de versterking van het intern toezicht en de medezeggenschap de
afgelopen jaren zijn genomen; onder andere de inwerkingtreding van de
Wet Medezeggenschap op Scholen (WMS). De gezamenlijke
verantwoordelijkheid van het bestuur de Medezeggenschapsraad (MR) en de
positie van de betrokken partijen binnen de school (ouders, leerlingen
en leraren) is met al de maatregelen voldoende versterkt om invloed op
het financiƫle beleid van het bestuur te kunnen uitoefenen. Ten aanzien
van de bekostiging heeft de MR het recht op informatie over de
berekening die ten grondslag ligt aan de middelen uit ā€™s rijkskas die
worden toegerekend aan het bevoegd gezag. De MR heeft op het gebied van
het meerjarige financiƫle beleid een adviesrecht. Een recht van
inspraak zou betekenen dat het bestuur niet meer het beleid kan
uitzetten. Het bestuur is daar primair wel verantwoordelijk voor. Het
gevolg van het mede neerleggen bij de MR van de verantwoordelijkheid
voor het financieel beleid op schoolniveau is, dat het schoolbestuur
niet langer zelfstandig financiƫle prioriteiten kan stellen. Het
bestuur kan zijn onderwijskundige en financiƫle verantwoordelijkheid
niet langer waarmaken, omdat het niet langer exclusief gaat over de
inzet van middelen. Dit is zowel het geval indien er sprake is van
inspraakrecht in plaats van adviesrecht als in de variant waarbij meer
zeggenschap wordt neergelegd op het niveau van de school.

Los van de wettelijke verplichting die scholen hebben om een
risicoreserve aan te houden zodra ze rechtspersoonlijkheid bezitten,
zullen scholen, indien de bekostiging per school zou zijn, een
risicoreserve willen aanhouden. Deze individuele risicoreserve zal nodig
zijn omdat de reserves die eerst bestuurbreed konden worden aangehouden
nu niet meer breed ingezet kunnen worden. Dit zal leiden tot het onnodig
opbouwen van meer vermogen en meer liquiditeit. Daarnaast zal een
bekostiging per school inhouden dat deze ook apart zal moeten worden
verantwoord. Dit brengt hogere administratieve lasten en controles met
zich mee voor zowel scholen als voor het Rijk.

Verder moet bedacht worden dat elke variant die bekostiging op
schoolniveau beoogd, te maken krijgt met dezelfde bezwaren. Naast de
bezwaren die reeds in voorgaande brieven zijn genoemd zijn er de
grondwettelijke bezwaren te weten: strijdigheid met de vrijheid van
stichting en inrichting.

Een experimenteerartikel zou uitkomst kunnen bieden, ware het niet dat
er op dit gebied nog geen experimenteerartikel voorhanden is. Een
experimenteerartikel kan slechts worden gemaakt indien het past binnen
de grenzen die worden gesteld door de experimenteerwet. De
experimenteerwet acht slechts toelaatbaar die artikelen die een
innovatieve onderwijskundig experiment behelzen. Aangezien het hier een
bekostigingsvraagstuk betreft kan een experimenteerartikel geen uitkomst
bieden. Daarnaast zal een experimenteerartikel, dat de bekostiging op
schoolniveau nastreeft, tegen artikel 23 van de grondwet ingaan. De
overheid mag op grond van regelgeving de bekostiging alleen aan een
rechtspersoon verstrekken. Als de overheid via een experimenteerartikel
voorschrijft dat per school moet worden bekostigd, rijst de vraag of de
overheid een Ć©Ć©n op Ć©Ć©n relatie tussen school en rechtspersoon mag
voorschrijven. Een rechtspersoon zou niet meer dan Ć©Ć©n school in
beheer mogen hebben en geen tweede school mogen stichten wat indruist
tegen artikel 23 van de Grondwet.

Los van de onmogelijkheid om deze pilot uitvoerbaar te maken, zal het
zeer moeilijk zijn om deze te laten starten. Zeer weinig besturen zullen
hier animo voor hebben vanwege het opbouwen van overmatige reserves en
het onvoldoende recht doen aan de positie van kleine scholen. Tevens
doet de pilot afbreuk aan een overheid die meer helderheid wil bieden
over het ā€˜watā€™ en meer ruimte wil geven aan ā€˜hoeā€™ besturen aan
verwachtingen kunnen voldoen. 

Reactie op de motie Voordewind en Ferrier over onderzoek naar de
gevolgen van krimp, kwaliteit en leegstand

Ik heb Platform beta techniek gevraagd om in de drie krimpgebieden een
volledige inventarisatie te maken van de krimpproblemen op
onderwijsgebied inclusief de door de regio gewenste oplossingen. Deze
inventarisatie loopt momenteel. Een van de oplossingen kan een
combinatie po-vmbo-mbo-hbo zijn. Gekeken wordt of de gewenste oplossing
juridisch mogelijk is. Indien dit niet mogelijk blijkt zal worden
gekeken hoeveel tijd, energie en geld het kost om dit alsnog mogelijk te
maken en of dit opweegt tegen de baten. Deze oplossingen zijn echter
voor de regio specifiek waardoor de uitkomsten niet zomaar gebruikt
kunnen worden voor nationale toepassing. De gewenste oplossing sluit aan
bij het voorstel om een experimenteerartikel in de sectorwetten (WPO,
WVO, WEB en WHW) op te nemen. 

Het gaat hier om een aanpak op grond van een algemeen
experimenteerartikel voor alle onderwijswetten dat mede ten behoeve van
de sleutelexperimenten is ontwikkeld. Dit experimenteerartikel vergroot
de bestaande wettelijke ruimte voor innovatie ā€˜op de snijvlakken
tussen onderwijssectorenā€™. Op grond van deze wettelijke basis kunnen
AMvBā€™s voor experimenten worden opgesteld waarmee scholen in
krimpregioā€™s de juridische mogelijkheid wordt geboden om buiten het
huidige regelkader, sectoroverstijgende oplossingen toe te passen. Het
betreft hier duidelijk een innovatief onderwijskundig experiment.
Daarmee wordt meer ruimte gecreƫerd om tot onconventionele oplossingen
te komen om een kwalitatief goed en divers opleidingsaanbod in stand te
houden en tot een betere aansluiting tussen de onderwijssectoren te
komen.



6. Overig

Ik zal uitvoering geven aan de motie van Dijkgraaf en Van der Ham door
nauwlettend de implementatie van de referentieniveaus te volgen. Op het
moment dat onomstreden vaststaat dat, op stelselniveau, de inhoud van de
referentieniveaus (op onderdelen zoals spelling) te hoge of te lage
eisen aan leerlingen stelt, zal ik een aanpassing overwegen. 

De referentieniveaus zijn door de mogelijke aanpassing dus niet
statisch. Wel zijn de niveaus in wet- en regelgeving verankerd om de
nodige rust en continuĆÆteit in het onderwijsveld te brengen. Deze rust
geeft het onderwijs en de educatieve infrastructuur de mogelijkheid de
inhoud van de referentieniveaus in het onderwijs, de toetsen en examens,
leerstof en leerlijnen op te nemen.

Momenteel is echter niet vastgesteld dat de niveaus niet voldoen. De
beschrijvingen en de niveaus zijn in een zeer zorgvuldig traject tot
stand gekomen. Experts hebben, naast nationale en internationale
onderzoeken, gebruik gemaakt van kerndoelen, eindtermen, examens en
toetsen maar ook de leerstof, methoden en leerlijnen. Uit de
veldraadplegingen bleek voorts dat de inhoud van de referentieniveaus
breed wordt gedragen. Er zijn verschillende geluiden te horen over welk
niveau leerlingen beheersen in relatie tot de referentieniveaus. In de
brief aan de Kamer (Kamerstuk 2010-2011, 31 332, nr 15) heb ik al
gereageerd op de eerste kritische artikelen over het referentiekader
door Van der Gein. De conclusies van Van der Gein zijn echter niet
onbetwist. Zie bijvoorbeeld de conclusies van de expertgroep taal en
rekenen, maar ook de conclusies van Van den Bergh, Van Es en Spijker.

Het is een goede zaak dat kritisch gekeken wordt naar de
referentieniveaus en de eisen die we aan de leerlingen stellen. Om te
zorgen dat de referentieniveaus succesvol kunnen worden
geĆÆmplementeerd, is voorzien in een pilotfase. Met o.a. proeftoetsen en
proefexamens zal nagegaan worden hoe leerlingen presteren op de
referentieniveaus. Als uit deze fase blijkt dat aanpassingen van de
inhoud, van de referentieniveaus en/of de beheersniveaus noodzakelijk
zijn, zal ik de referentieniveaus laten heroverwegen.

Zoals reeds is toegezegd, zal de Kamer gedurende het traject
geĆÆnformeerd blijven over de prestaties van leerlingen en de
aanpassingen van sectorale wetgeving waaronder de wijze waarop de
resultaten zullen meetellen voor diplomering.

Ongeacht de eisen op stelselniveau moet het onderwijs ā€˜het beste uit
de leerlingen halenā€™. Als een leerling 3F kan halen, mag deze leerling
niet blijven steken op 2F. Ik stimuleer scholen daarom opbrengstgericht
te werken.

 Kamerstuk 32 500 VII, nr. 31.

 Via de website   HYPERLINK "http://www.ocwduo.nl"  www.ocwduo.nl 

 Kamerstuk 32 500 VII, nr. 19.

 Kamerstuk 31 293, nr. 75.

 Kamerstuk 31 293, nr. 75, pagina 1.

 Kamerstuk 32 500 VII, nr. 21.

 Kamerstuk 32 500 VII, nr. 35.

 Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 39.

 Kamerstuk 31 332, nr. 15.

 Kamerstuk 32 500 VII, nr. 31.

 Kamerstuk 32 500 VII, nr. 19.

 In een kaderbrief wordt op hoofdlijnen een samenhangend beeld
gepresenteerd van bekende en te verwachten ontwikkelingen die voor het
opstellen van de begroting van belang kunnen zijn. Hiermee ondersteunt
de kaderbrief niet alleen de discussie, maar geeft na besluitvorming ook
de bouwstenen bij het opstellen van de ramingen en de begroting.

 Kamerstuk 32 500 VII, nr. 35.

 Huub van de Bergh, Annemieke van Es en Sanne Spijker, ā€˜Spelling op
verschillende niveaus: werkwoordspelling aan het einde van de
basisschool en het einde van het voortgezet onderwijs.ā€™ In: Levende
Talen Tijdschrift 2011(nr. 1), 3-14

	Vervolg



Bladzijde	  PAGE  9