[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Geannoteerde agenda Informele JBZ-Raad 18-19 juli 2011

Bijlage

Nummer: 2011D37841, datum: 2011-07-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Geannoteerde agenda van de Informele JBZ-Raad op 18 en 19 juli 2011 (2011D37840)

Preview document (🔗 origineel)


Geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van het 

Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 

18-19 juli 2011 te Sopot (Polen)

Gemeenschappelijk Europees asielstelsel

Onder het huidige Poolse Voorzitterschap (en daaropvolgend het Deens en
Cypriotisch Voorzitterschap) is de inzet om het gemeenschappelijk
Europees asielstelsel (GEAS) uiteindelijk in 2012 te kunnen voltooien.
Het GEAS bestaat uit een pakket van wetgevingsvoorstellen op het gebied
van asiel. Momenteel zijn de Dublin-verordening, de Eurodac-verordening,
de Kwalificatierichtlijn, de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn in
onderhandeling. De verschillende voorstellen zijn zodanig met elkaar
verbonden dat het verstandig is om naast de onderhandelingen over de
individuele voorstellen ook het pakket in zijn geheel te bespreken.
Uiteindelijk moet over het gehele pakket overeenstemming bestaan.

Een geharmoniseerd asielstelsel moet volgens Nederland uiteindelijk
leiden tot een situatie waarin asielaanvragen in de EU op gelijke wijze
worden beoordeeld. Alleen dan kunnen EU-lidstaten volwaardig
samenwerken, worden subsidiaire asielstromen maximaal beperkt en kan
solidariteit worden betracht met de lidstaten met de grootste
asielinstroom. De harmonisering moet zich volgens Nederland daarom met
name erop richten dat iedere lidstaat tot eenzelfde uitkomst van het
beschermingsverzoek en het niveau van bescherming komt, zonder afbreuk
te doen aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. De
Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over de verschillende
voorstellen zal erop gericht zijn dit te bewerkstelligen. Bovendien
vindt Nederland dat een solide EU-hervestigingsprogramma een belangrijk
onderdeel is van het Europees asielstelsel. 

Nederland is daarbij van mening dat er nog flinke winst te boeken valt
bij de praktische samenwerking, mede door een sterke rol voor het
Europees Asiel Ondersteuningsbureau (EASO) dat sinds 19 juni jl.
operationeel is. In dat licht is Nederland geen voorstander van de door
de Commissie voorgestelde nulgroei van het budget van dit jonge
agentschap. 

Tijdens deze informele Raad zal Nederland aangeven dat het belangrijk is
dat de aankomende onderhandelingen alle landen, maar ook het Europees
Parlement, bereidheid moeten tonen om compromissen te sluiten om het
GEAS tot stand te kunnen laten komen. Nederland kan – vanuit
bereidheid om tot compromissen te komen – aangeven bereid te zijn een
urgentiemechanisme in de Dublin-verordening te bespreken, mits dit
alleen kan worden ingeroepen voor lidstaten die volledig voldoen aan het
acquis, enkel als laatste redmiddel, en niet geldt voor asielzoekers van
wie het verzoek reeds door de betrokken lidstaat was behandeld. Wat de
Eurodac-verordening betreft, ziet Nederland graag dat
handhavingsautoriteiten toegang krijgen tot de database van Eurodac,
aangezien dit bijdraagt aan het voorkomen, opsporen en onderzoeken van
terroristische misdrijven en andere ernstige criminaliteit.

Voor wat betreft de Opvangrichtlijn zal Nederland aangeven weliswaar
voorstander te zijn van een verdere harmonisatie van de bepalingen
betreffende de toegang tot de arbeidsmarkt. Het is echter wel van belang
dat lidstaten de nadere voorwaarden voor de toegang tot de arbeidsmarkt
op nationaal niveau kunnen bepalen met het oog op de inpasbaarheid in
het nationale arbeidsmarktbeleid. Ook wil Nederland benadrukken
tegenstander te zijn van het invoeren van een 72-uurs toets voor een
rechterlijke autoriteit in bewaringszaken vanwege de disproportionele
belasting die dit voor de rechtspraak zou betekenen.

Toekomst van het Schengen-gebied

De afgelopen maanden is meermaals gediscussieerd over mogelijke
versterking van Schengen. Deze discussie werd in de JBZ-Raad, maar ook
tijdens de Europese Raad van 24 juni gevoerd. Tijdens deze discussies
werd door alle lidstaten bevestigd dat het principe van vrij verkeer in
de Schengenruimte een van de grootste successen van Europese
samenwerking is en dat hier niet aan getornd mag worden. Wel is
afgesproken dat de samenwerking verder verbeterd kan worden. Hier zal
tijdens deze informele bijeenkomst van ministers van Justitie en
Binnenlandse Zaken verder over worden gesproken.

Nederland zal, net als tijdens de laatste JBZ-Raad en Europese Raad,
aangeven dat het van belang is het wederzijds vertrouwen tussen de
Schengenlanden verder te vergroten door de Schengenevaluaties te
verbeteren en te verdiepen door middel van het betrekken van
rechtsstatelijke aspecten bij het uitvoeren van deze evaluaties.
Belangrijke rechtsstatelijke aspecten zijn onder meer de
onafhankelijkheid en effectiviteit van de rechtspraak en de strijd tegen
corruptie en georganiseerde misdaad. Deze evaluaties zouden moeten
gelden voor alle Schengenlanden en alle landen die willen toetreden tot
de Schengenzone. Hiermee is in het belang van alle lidstaten en de
burger beter gewaarborgd dat binnen Schengen effectief wordt opgetreden
tegen grensoverschrijdende vormen van criminaliteit, waaronder
georganiseerde misdaad, mensenhandel en migratiecriminaliteit.

Mede op Nederlands aandringen concludeerde de Europese Raad van 24 juni
jl. dat de politieke sturing en samenwerking in het Schengengebied
verder moeten worden versterkt om het wederzijdse vertrouwen onder de
lidstaten te vergroten; de Schengenregels moeten effectief worden
gehandhaafd overeenkomstig zowel de gemeenschappelijke technische
standaarden als fundamentele beginselen en normen. Het toekomstige
Schengenevaluatiesysteem zal ervoor zorgen dat de beoordelings-criteria
worden versterkt, aangepast en uitgebreid. Deze criteria worden
gebaseerd op het EU-acquis.

Een andere manier om het vertrouwen tussen de Schengenlanden te
vergroten en zodoende de samenwerking verder te verbeteren, is het
opzetten van een aanvullend mechanisme dat in werking kan treden bij
buitengewone omstandigheden die de samenwerking binnen Schengen kunnen
bedreigen. De Europese Raad van 24 juni heeft besloten dat een dergelijk
mechanisme in de Schengensamenwerking opgenomen dient te worden. Dit
mechanisme zou in werking kunnen treden indien een lidstaat zijn
verplichtingen onder het Schengenregime niet meer kan nakomen.
Allereerst zou via dit mechanisme operationele en financiële steun
kunnen worden gegeven aan de betrokken lidstaat. Hierbij is ook voor
Frontex een belangrijke rol weggelegd. Als alle mogelijkheden zijn
uitgeput zou - als laatste redmiddel - gekozen kunnen worden om
plaatselijk en tijdelijk weer binnengrenscontroles in te voeren. Dit
moet alleen mogelijk zijn indien aan strikte criteria wordt voldaan en
deze beslissing zou alleen gezamenlijk genomen moeten worden. Het
mechanisme zal het beginsel van vrij personenverkeer onverlet moeten
laten. De Europese Raad heeft op 24 juni jl. de Europese Commissie
gevraagd om in september een voorstel voor een dergelijk mechanisme voor
te leggen. De Europese Commissie heeft aangegeven daar gevolg aan te
geven.

Nederland ziet graag dat de focus gelegd wordt op het versterken van de
buitengrenzen. Een belangrijk onderdeel hiervan is dat goed gebruik
gemaakt wordt van de technische mogelijkheden die tot onze beschikking
staan. Nederland investeert de komende jaren extra in het grenstoezicht
om ervoor te zorgen dat er een goede balans is tussen enerzijds het
controle- en veiligheidsbelang en anderzijds het economisch belang van
Nederland bij een vlotte en klantgerichte doorstroming van passagiers en
goederen. Nederland kijkt dan ook uit naar de Commissiemededeling over
‘Smart Borders’. Onderdeel van deze mededeling zijn de mogelijkheden
voor een Europees Entry-Exit systeem en een registered travellers
programme (RTP). Nederland acht het van belang dat in de mededeling van
de Commissie wordt ingegaan op de meerwaarde (kosten-/batenanalyse) en
uitvoerbaarheid van een Europees Entry-Exit systeem. 

Nieuwe uitdagingen in het drugsbeleid

Het Poolse Voorzitterschap heeft het opstellen van een Europees pact
voor synthetische drugs aangekondigd, zoals dat ook reeds bestaat voor
de bestrijding van de illegale drugshandel als het gaat om heroïne en
cocaïne. Het opstellen van dergelijke drugspacten vormt een integraal
onderdeel van de EU drugsstrategie en het bijbehorende actieplan
(2009-2012). Het pact zou gericht moeten zijn op de bestrijding van de
illegale productie van en handel in synthetische drugs en precursoren.
Daarnaast moet het voorzien in een oplossing voor het probleem van
nieuwe synthetische drugs en het harmoniseren van procedures in alle
lidstaten.

Nederland verwelkomt het Poolse voorstel om te komen tot een Europees
pact voor synthetische drugs. Sinds 2001 is er in Nederland sprake van
een intensivering van de aanpak van synthetische drugs die vanaf 2007
structureel is gemaakt en ook deze kabinetsperiode doorloopt. Daarbij
ligt de focus op het aanpakken van de ‘voorkant’ van de
productieketen (verwerven van grondstoffen, de precursoren), de
opsporing en vervolging door middel van multidisciplinaire samenwerking
tussen de betrokken diensten, gebruikmaken van een combinatie van
preventieve, bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen, een krachtig
preventie- en voorlichtingbeleid en intensievere internationale
(operationele) samenwerking.

Nederland werkt momenteel al veel samen met andere landen die met
dezelfde problematiek van synthetische drugs te maken hebben, zoals met
België, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Litouwen, Polen, het Verenigd
Koninkrijk, Zweden, Finland en Italië, en is in dat kader trekker van
het COSPOL-project synthetische drugs gericht op het uitwisselen van
best practices en nauwe operationele samenwerking bij de aanpak van
criminele organisaties.

Onlangs heeft de JBZ-Raad van 9-10 juni 2011 Raadsconclusies aangenomen
voor de EU-prioriteiten georganiseerde criminaliteit (2011-2013),
waarvan de productie van en distributie in de EU van synthetische drugs,
inclusief nieuwe stoffen, er één is. Het komende half jaar wordt deze
prioriteit verder uitgewerkt in strategische doelen en operationele
actieplannen waaraan Nederland actief zijn bijdrage zal leveren.
Nederland is van mening dat beide processen in samenhang dienen te
gebeuren om dubbelingen te voorkomen.

Europees contractenrecht

De Europese Commissie heeft in mei jl. een informeel document
gepubliceerd over Europees contractenrecht. De titel hiervan is: “A
European contract law for consumers and businesses: Publication of the
results of the feasibility study carried out by the Expert Group on
European contract law for stakeholders’ and legal practitioners’
feedback”. Onderdeel van dit haalbaarheidsonderzoek vormen
ontwerp-regels voor de koopovereenkomst die zijn opgesteld door een
groep wetenschappers. Naar verwachting zal de Europese Commissie dit
najaar met een voorstel voor een optioneel Europees contractenrecht
komen. Contractspartijen zouden voor een dergelijk optioneel instrument
kunnen kiezen in plaats van een nationaal contractenrecht. Het gaat dus
niet om een dwingend Europees Burgerlijk Wetboek.

Voordeel van een optioneel Europees contractenrecht is dat op
grensoverschrijdende overeenkomsten steeds hetzelfde recht kan worden
toegepast. In het haalbaarheidsonderzoek wordt iedere geïnteresseerde
uitgenodigd te reageren. De Nederlandse delegatie heeft gereageerd
overeenkomstig de in januari jl. aan de Tweede Kamer voorgelegde
Nederlandse reactie op het Groenboek van de Commissie over beleidsopties
voor de ontwikkeling van een Europees contractenrecht voor consumenten
en ondernemingen COM (2010) 348.

Herhaald is dat Nederland de ontwikkeling van een gereedschapskist voor
de Europese wetgever voor het maken van betere wetgeving steunt. Een
optioneel Europees contractenrecht steunt Nederland onder een aantal
voorwaarden. In de eerste plaats moet eerst een gedegen impact
assessment worden uitgevoerd waarin de gevolgen van het bestaan of
ontbreken van een optioneel Europees contractenrecht voor handelaren en
consumenten worden onderzocht. Bovendien moet er een voldoende
rechtsgrondslag in het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU) bestaan en moet worden voldaan aan de eisen van
proportionaliteit en subsidiariteit. Daarnaast moet de verhouding van
een optioneel instrument tot de regels van internationaal privaatrecht
uit de verordening Rome I worden verduidelijkt. De Europese Commissie
moet duidelijk maken hoe partijen een rechtskeuze voor een optioneel
instrument kunnen maken en wat de gevolgen zijn van een optioneel
instrument voor dwingende regels van nationaal recht. Ook moet worden
verhelderd naar welk recht vragen moeten worden beantwoord waarop een
optioneel instrument geen antwoord geeft. Tenslotte is aandacht gevraagd
voor een goede afstemming van een optioneel instrument met bestaande EU
regels, met name op het terrein van het consumentenrecht.

Bescherming van slachtoffers

Het ondersteunen en beschermen van slachtoffers van misdrijven is één
van de prioriteiten van het Poolse Voorzitterschap. Dit kan daarbij
voortbouwen op de routekaart voor slachtoffers die door het Hongaarse
Voorzitterschap is voorgesteld, analoog aan de routekaart voor
verdachten. 

Op 18 mei jl. heeft de Commissie twee voorstellen voor regelgeving op
het gebied van slachtoffers van misdrijven aangenomen. De Commissie
stelt een richtlijn voor met minimumnormen voor de rechten,
ondersteuning en bescherming van slachtoffers. Het tweede voorstel heeft
betrekking op wederzijdse erkenning van civielrechtelijke
beschermingsmaatregelen als het slachtoffer naar een andere Europese
lidstaat reist of daar gaat wonen. De onderhandelingen over het in 2010
door Spanje als lidstaatinitiatief gepresenteerde voorstel voor een
Europees beschermingsbevel zijn waar het strafrechtelijke
beschermingsmaatregelen betreft nog gaande. Het Poolse Voorzitterschap
wil als eerste het Europees beschermingsbevel voor strafzaken afronden.

Het voorstel van de Commissie voor minimumnormen voor de rechten,
ondersteuning en bescherming van slachtoffers biedt een horizontaal
kader om tegemoet te komen aan de behoeften van alle slachtoffers,
ongeacht het delict waar zij slachtoffer van zijn, de omstandigheden of
de plaats waar het delict is gepleegd. Het voorstel geeft een definitie
van het begrip ‘slachtoffer’ waaronder tevens familieleden van
overleden slachtoffers worden vervat. Het bevat bepalingen over het
verstrekken van informatie en verkrijgen van ondersteuning als het gaat
om vertaling of slachtofferhulp. De rechten van het slachtoffer in het
strafproces worden beschreven zoals het recht op vergoeding van kosten
voor het bijwonen van de zitting. In het voorstel wordt ook een
hoofdstuk gewijd aan kwetsbare slachtoffers en specifieke rechten voor
deze groep. Tot slot bevat de richtlijn bepalingen voor opleiding en
coördinatie van de organisaties in de strafrechtsketen. Met deze nieuwe
richtlijn beoogt de Commissie de positie van slachtoffers in Europa te
verbeteren. De voorgestelde richtlijn is gedetailleerder dan de
verplichtingen uit het bestaande kaderbesluit 2001/220/JBZ over de
positie van slachtoffers in strafprocedures en gaat op onderdelen
verder. De Europese Commissie heeft aangegeven ook met flankerende
maatregelen te komen. Deze zijn van groot belang om de implementatie van
de nieuwe richtlijn in de Europese Unie succesvol te laten verlopen. 

Nederland is voorstander van het versterken van de positie van
slachtoffers, zoals ook het in het regeerakkoord is geformuleerd, en
niet alleen op nationaal niveau, maar ook op Europees niveau.
Regelgeving op EU-niveau kan een belangrijke bijdrage leveren aan het
versterken van de positie van – ook Nederlandse – burgers  die in
andere lidstaten slachtoffer worden. Nederland is positief over de
intentie van de Europese Commissie om de behoeften van slachtoffers een
substantieel onderdeel te laten worden van het strafproces, naast het
vervolgen en berechten van daders. Dit sluit aan bij de afspraken in het
regeerakkoord om de positie van slachtoffers te versterken. Positief is
voorts dat het voorstel van de Europese Commissie uitgaat van de
behoeften van slachtoffers. Ondersteuning van slachtoffers, informatie
verstrekken aan slachtoffers over rechten en de voortgang van de zaak en
een eenvoudige mogelijkheid om schade te verhalen zijn maatregelen die
noodzakelijk zijn voor de erkenning van de positie van slachtoffers.

Nederland vraagt er aandacht voor dat het kaderbesluit uit 2001 niet
goed is geïmplementeerd in de lidstaten. Het is belangrijk dat de
Commissie uitlegt hoe de implementatie van de nieuwe, verdergaande
richtlijn wel gerealiseerd kan worden. Op onderdelen is Nederland
kritisch, bijvoorbeeld daar waar het gaat om het recht op het ontvangen
van schriftelijke informatie in de eigen taal, het uitgebreide recht op
vertaling van stukken, het ongeclausuleerde recht op bescherming en het
grote aantal groepen slachtoffers die als kwetsbaar worden aangemerkt of
waarvoor op grond van het delict speciale regels gelden. Een aantal
groepen slachtoffers wordt per definitie kwetsbaar geacht, vanwege hun
persoonlijke kenmerken of de aard van het misdrijf. De formulering op
dit punt sluit niet aan bij de recente richtlijn inzake de voorkoming en
bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan
(Richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011), noch bij de ontwerp-richtlijn
inzake de bestrijding van seksueel misbruik en van seksuele uitbuiting
van kinderen en van kinderpornografie (voorstel van de Commissie van 29
maart 2010). Het is ongewenst dat de Europese wetgeving op dit
belangrijke punt uiteen gaat lopen. Er wordt voorzien in een
verplichting om alle slachtoffers (die niet behoren tot een gedefineerde
kwetsbare groep) in een vroeg stadium te beoordelen, teneinde na te gaan
of ze kwetsbaar zijn. Nederland vindt deze generieke verplichting te
vergaand. In de Nederlandse aanpak is het belangrijk om maatwerk te
leveren. Ook het onbeperkte recht op bescherming van familieleden en
mensen die afhankelijk zijn van het (overleden) slachtoffer gaat verder
dan volgens Nederland noodzakelijk is.

Een belangrijk punt van discussie tijdens de Informele Raad is de vraag
hoe de hoge ambities op het punt van de bescherming van slachtoffers
kunnen worden uitgevoerd in het huidige financieel-economische klimaat.
De voorgestelde richtlijn heeft immers financiële consequenties doordat
de rechten voor slachtoffers op onderdelen worden uitgebreid. Kosten
zullen voor Nederland vooral samenhangen met de uitbreiding van het
recht op vertolking en vertaling, recht op vergoeding van kosten voor
deelname aan nationale procedures en bijwonen van het proces, recht op
bescherming, de invoering van een individuele beoordeling van
slachtoffers om kwetsbaarheid te bepalen, verplichte opleiding van
medewerkers in de strafrechtsketen, de verzameling van relevante
gegevens en statistieken en de samenwerking tussen lidstaten. Gezien de
financieel-economische situatie in veel lidstaten zullen scherpe keuzes
moeten worden gemaakt zodat met zo min mogelijk financiële middelen een
zo groot mogelijk effect voor slachtoffers wordt bereikt. Ook daarom is
het belangrijk dat lidstaten worden ondersteund door middel van
flankerende maatregelen. Het is gewenst dat de Commissie deze
maatregelen verder uitwerkt in een gedetailleerd plan, dat van een
tijdsschema wordt voorzien.

Het huidige voorstel voor een richtlijn ten aanzien van strafrechtelijke
beschermingsmaatregelen is volgens Nederland nog niet gereed. De relatie
tussen strafrechtelijke en civielrechtelijke maatregelen moet beter
worden uitgewerkt. Voor Nederland is het belangrijk dat het instrument
eenvoudig is, slachtoffers daadwerkelijk helpt en de overheidsdiensten
ermee kunnen werken.