[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Advies “Naar de Top, het bedrijvenbeleid in actie(s)”

Bijlage

Nummer: 2011D43310, datum: 2011-09-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsreactie op de adviezen: “Naar de Top, het bedrijvenbeleid in actie(s)” en de "Visie op de Noordvleugel" (2011D43309)

Preview document (🔗 origineel)


NAAR DE TOP

Het bedrijvenbeleid in actie(s)

NAAR DE TOP

Het bedrijvenbeleid in actie(s)

Inhoudsopgave

Samenvatting

1. Inleiding: het bedrijvenbeleid

2. In actie voor ondernemers en topsectoren

	2.1 Nederland innovatieland

	2.2 Ruim baan voor ondernemers

	2.3 Talent voor het bedrijfsleven

	2.4 Groene groei 

	2.5 Internationaal profiel

3. Acties per topsector

	- Chemie

	- Creatieve Industrie

	- Energie

	- High Tech Systemen en Materialen

	- Life Sciences & Health

	- Agro&Food 

	- Logistiek

	- Tuinbouw en Uitgangsmaterialen

	- Water

	- Hoofdkantoren  

4. Verder aan de slag

4.1 Veld blijft aan het stuur

	4.2 Bijdrage van decentrale overheden

 	4.3 Monitoring en effectmeting

4.4 Financiën

Bijlagen

Visie op de Noordvleugel 

Kabinetsreactie Brainport 2020

Overzicht bijdragen decentrale overheden

Financiering voor ondernemers

Kabinetsreactie op SER-advies over biobased economy

Samenvatting 

Nederland is een welvarend land. Welvaart die we voor een groot deel te
danken hebben aan onze  ondernemerszin, handelsgeest en ons vermogen om
te innoveren. Deze voorspoed is niet vanzelfsprekend. Maatschappelijke
en (financieel-)economische uitdagingen op nationaal en internationaal
niveau vragen beleid dat onze vernieuwingskracht en ondernemerszin ruim
baan geeft.

Daarom heeft het kabinet in februari van dit jaar een nieuw
bedrijvenbeleid ingezet. Uitgangspunt is dat de overheid niet stuurt met
regels en subsidies, maar Nederlandse bedrijven de ruimte krijgen om te
ondernemen, te investeren, te innoveren en te exporteren. Want niet de
overheid maar ondernemers benutten economische kansen en creëren
daarmee economische groei, werkgelegenheid en welvaart. Het nieuwe
beleid betekent (i) minder subsidies in ruil voor lagere belastingen,
(ii) minder en eenvoudiger regels, (iii) ruimere toegang tot
bedrijfsfinanciering, (iv) betere benutting van de kennisinfrastructuur
door het bedrijfsleven, en (v) betere aansluiting van fiscaliteit,
onderwijs en diplomatie op de behoefte van het bedrijfsleven. 

Het kabinet heeft ondernemers en onderzoekers uit negen topsectoren van
de Nederlandse economie gevraagd om concrete voorstellen te doen die de
Nederlandse concurrentiekracht versterken. Het kabinet is enthousiast
over de ideeën en voorstellen. Deze brief is een antwoord op de
voorstellen van de topteams en tegelijkertijd een aanbod en uitnodiging
aan de topsectoren om - samen met het kabinet - de ingezette koers naar
de top krachtig en met ambitie voort te zetten. 

En die ambitie is:

Nederland in de top 5 van kenniseconomieën in de wereld (in 2020);

Stijging van de Nederlandse R&D-inspanningen naar 2,5% van het BBP (in
2020); 

Topconsortia voor Kennis en Innovatie waarin publieke en private
partijen participeren voor meer dan € 500 miljoen waarvan tenminste
40% gefinancierd door het bedrijfsleven (in 2015).

Maatschappelijke uitdagingen zijn een motor voor groei…

Maatschappelijke uitdagingen - vergrijzing, voedselzekerheid,
grondstoffenschaarste, verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering
- worden vaak gezien als bedreigingen voor economische groei. Het
omgekeerde is vaak het geval. Immers, de maatschappelijke uitdagingen
van vandaag zijn de groeimarkten van morgen. Vergrijzing schept vraag
naar meer en betere gezondheidszorg. Voedselzekerheid vraagt nieuwe en
duurzame productiemethodes. En ook de overgang naar een biobased economy
biedt tal van kansen voor innovatie en groei. Nederland heeft een
uitstekende internationale uitgangspositie op gebieden als life
sciences, agrofood, chemie en water waarmee  kan worden geprofiteerd van
deze groeimarkten.  

…vragen om een excellente kennisinfrastructuur…

Het verzilveren en internationaal uitbouwen van deze uitstekende
uitgangspositie vereist dat Nederlandse bedrijven voortdurend blijven
innoveren. De Nederlandse kennisbasis is van wereldklasse. Het kabinet
verbindt bedrijven en kennisinstellingen om de kansen te benutten die de
economische en maatschappelijke opgaven creëren. Het bedrijfsleven
heeft de ambitie om zijn uitgaven aan kennis en innovatie substantieel
te verhogen; en kennisinstellingen om onderzoek beter te laten
aansluiten op de topsectoren. 

…sterke regionale clusters…

Sterke regionale clusters leveren een grote bijdrage aan de welvaart van
Nederland en oefenen een sterke aantrekkingskracht uit op buitenlandse
bedrijven om zich in Nederland te vestigen. Rijk en regio kunnen het
effect van de topsectorenaanpak vergroten door hun krachten te
bundelen. 

Decentrale overheden kunnen beter dan het Rijk beoordelen wat regionale
clusters nodig hebben voor een concurrerend bedrijfsleven. Blijvende
betrokkenheid van decentrale overheden bij de topsectoren is daarom
noodzakelijk om het bedrijfsleven maximaal te faciliteren. 

Het kabinet is blij met de bijdrage die regio’s leveren aan het nieuwe
bedrijvenbeleid. Gelderland (€ 100 miljoen), Limburg (€ 55 miljoen),
Overijssel (€ 250 miljoen) en Zuid-Holland (€ 40 miljoen) stellen
extra middelen beschikbaar voor de topsectoren. Ook de beleidsagenda’s
van Zuid-Oost Nederland (Brainport 2020) en de Noordvleugel van de
Randstad zorgen voor verdere versterking van het concurrentievermogen. 

…aansluiting bij de Europese agenda…

Nederland haalt zijn welvaart voor het overgrote deel uit het
buitenland. De EU is en blijft hierbij een zeer belangrijke afzetmarkt.
Dat betekent dat onze topsectoren juist ook binnen de EU over
uitstekende randvoorwaarden moeten kunnen beschikken. Het gaat hierbij
om het wegnemen van onnodige belemmeringen in de interne markt
(bijvoorbeeld bij aanbestedingsregels of octrooien), slimme regelgeving
en het terugdringen van overtollige lasten. Belangrijke randvoorwaarden
zijn verder een gelijk speelveld voor bedrijven binnen en buiten de EU
en een goede toegang tot financiering. Ook moeten we onze topsectoren
verbinden met internationale kennis en innovatieclusters. Inhoudelijke
aansluiting bij de Europese programma’s voor onderzoek en innovatie,
zoals het 7e Kaderprogramma en de opvolger hiervan “Horizon 2020” is
noodzakelijk. Nederland doet goed mee in de huidige Europese
programma’s (€ 900 miljoen voor topsector gerelateerd onderzoek in
2007-2010), maar de bedrijfsdeelname moet verder omhoog. Het kabinet zet
zich ervoor in dat in Horizon 2020 extra geïnvesteerd wordt in
instrumenten om private investeringen in R&D te bevorderen en zet
eveneens in op vereenvoudiging en stroomlijning van de instrumenten. 

…en een overheid die levert

De topsectoren hebben op verzoek van het kabinet een groot aantal
maatregelen voorgesteld die de concurrentiekracht en de
kennisinfrastructuur versterken, en die het bedrijfsleven en de
kennisinstellingen gezamenlijk zullen uitvoeren. Zij blijven richting
geven aan de uitbouw van het bedrijvenbeleid. Onder leiding van een
boegbeeld vormt elke topsector een topteam 2.0 om met de uitvoering van
de agenda aan de slag te gaan. De topsectoren hebben op 17 juni jl.
aangegeven dat er op een groot aantal terreinen een andere aanpak van de
overheid nodig is. Het kabinet kondigde direct daarop al enkele
maatregelen aan en neemt nu een groot deel van de voorstellen van de
topteams over:

Van kennis naar kunde naar kassa

Het kabinet introduceert per 1 januari 2012 een fiscale aftrek voor
investeringen in R&D (RDA). Deze aftrek heeft een budget van € 250
miljoen in 2012 dat zal oplopen naar € 500 miljoen in 2015. 

Het kabinet verschuift stapsgewijs onderzoeksbudgetten richting
topsectoren, rekening houdend met de private bijdrage. Onder leiding van
de boegbeelden sluiten bedrijven, kennisinstellingen en overheid vóór
31 december a.s. innovatiecontracten af per topsector. Naast het
bedrijfsleven participeren NWO, KNAW en de toegepaste kennisinstituten
in 2015 voor tenminste € 600 miljoen. Overheid en kennisinstellingen
staan klaar om de ambities van de topsectoren te faciliteren; het komt
nu aan op concrete investeringen van bedrijven. 

Initiatieven voor publiek-private samenwerking worden zoveel mogelijk
gebundeld in Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s). Het
kabinet komt in 2013 met een aanvullend fiscaal innovatiepakket van €
100 miljoen. Ongeveer de helft daarvan wordt ingezet voor een fiscale
aftrek om de bijdrage van bedrijven aan deze TKI’s te stimuleren
(RDA+, indicatieve aftrek 25%). Het resterende budget wordt deels
ingezet voor bevordering van de mobiliteit van kenniswerkers
(kenniswerkersregeling) en deels voor een mogelijke ophoging van de
WBSO. Ook continueert het kabinet in 2012 eenmalig het plafond van de
WBSO op het niveau van de crisismaatregelen (€ 14 miljoen). 

Betere bedrijfsfinanciering voor MKB en innovatief ondernemerschap

Naast het reeds aangekondigde innovatiefonds MKB+ (start 1 januari 2012)
wordt de garantieregeling voor ondernemingsfinanciering (GO) voor
leningen tot maximaal € 50 miljoen verlengd. 

Het garantiebudget van het borgstellingskrediet MKB wordt verhoogd van
ruim € 750 miljoen naar € 1 miljard.  

Het plafond voor microkredieten wordt verhoogd van maximaal € 35.000
naar € 50.000.

Minder en eenvoudiger regels

Het kabinet schaft per 1 januari 2013 de ruim 2 miljoen jaarlijkse
heffingen voor de Kamers van Koophandel af.

Het kabinet maakt de crisis- en herstelwet permanent (2012) en reduceert
tientallen regels, wetten en regelingen op het gebied van de fysieke
leefomgeving door  vereenvoudiging van het omgevingsrecht (2013). 

Het kabinet verkort de doorlooptijden bij medisch-ethische toetsing en
vergoedingsbeslissingen.

Bedrijven krijgen de mogelijkheid alternatieven voor bestaande wet- en
regelgeving aan te dragen (right to challenge; start met 10-15
experimenten).

Talent voor het bedrijfsleven

Het kabinet zet in op publiek–private samenwerking in de topsectoren
via o.a. de Centra voor Innovatief Vakmanschap (mbo, € 16,4 miljoen
beschikbaar) en de Centers of Expertise (hbo, een bedrag in dezelfde
orde van grootte als voor de Centra in het mbo).

De vraag vanuit het bedrijfsleven wordt belangrijker bij zowel toelating
van nieuwe opleidingen als herordening van het bestaande
opleidingenaanbod. Voor een kwaliteitsimpuls in het gehele hoger
onderwijs is vanuit de Strategische Agenda Hoger Onderwijs een bedrag
beschikbaar oplopend tot € 310 miljoen in 2015.  

Stimulans (bèta)techniek: het kabinet vraagt de topsectoren om een
ambitieus plan op te stellen voor het aanpakken van de tekorten aan
(bèta)technici en vraagt het Platform Bètatechniek om hierbij
ondersteuning te verlenen. 

Het kabinet roept de topsectoren op om in navolging van de topsectoren
high tech en life sciences & health met concrete voorstellen te komen
voor private beurzen. Ook onderzoekt het kabinet op welke manier vanuit
de overheid (financiële) stimulansen mogelijk zijn om de keuze voor
bètastudies te bevorderen. 

Het kabinet start nog dit jaar een pilot om de toelating van
kortverblijvende kennismigranten te vereenvoudigen. De fiscale
30%-regeling voor expats wordt beter gericht en aangepast zodat een
buitenlandse promovendus die na zijn/haar promotie in Nederland gaat
werken er ook voor in aanmerking komt. 

BV Nederland internationaal positioneren en profileren

Het kabinet vraagt de topteams om met voorstellen te komen hoe optimaal
gebruik kan worden gemaakt van internationale kansen, binnen Europa en
daarbuiten. Het kabinet maakt zich sterk voor deze ambities in Brussel,
in internationale fora en via het postennet. Bedrijvenmissies van het
kabinet zullen op basis van de strategische reisagenda via IPO en VNG
worden afgestemd met decentrale overheden.  

In de werving van buitenlandse investeringen komt de nadruk te liggen op
het aantrekken van hoogwaardige, strategische investeringen in de
topsectoren. De ambitie voor 2012 is minstens 150 investeringsprojecten
ter waarde van € 625 miljoen (3.000 directe banen).

Het kabinet zal internationaal vooraanstaande (voormalige) CEO’s,
politici, wetenschappers en bestuurders betrekken bij de versterking van
de economische diplomatie en het aantrekken van buitenlandse
ondernemingen. Omgekeerd worden buitenlandse CEO’s van in Nederlandse
gevestigde bedrijven uitgenodigd (als ambassadeur) beschikbaar te zijn
voor CEO’s van buitenlandse bedrijven die vestiging in Nederland
overwegen.

Initiatieven vanuit de topsectoren die de economie en maatschappij in
ontwikkelingslanden versterken, worden ondersteund door programma’s
voor ontwikkelingssamenwerking (OS). De inzet loopt daarbij op van €
200 miljoen in 2012 naar € 300 miljoen in 2015, waarvan circa € 55
miljoen is gereserveerd voor publiek–private partnerschappen (€ 25
miljoen voor voedselzekerheid/ private sector en € 30 miljoen voor
water).

1. Inleiding: het bedrijvenbeleid

Het nieuwe bedrijvenbeleid

Nederland is een welvarend land. Welvaart die we voor een groot deel te
danken hebben aan onze ondernemerszin, handelsgeest en ons vermogen om
te innoveren. Deze voorspoed is niet vanzelfsprekend. Opkomende
economieën en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van energie,
klimaat, vergrijzing, voedsel en biodiversiteit, stellen Nederlandse
bedrijven, kennisinstellingen en de overheid voor uitdagingen.
Tegelijkertijd bieden deze uitdagingen ook kansen: opkomende economieën
betekenen immers ook een groeiende afzetmarkt voor het Nederlandse
bedrijfsleven, de vergrijzing leidt tot een toenemende vraag naar
zorggerelateerde producten en diensten en schaarste aan voedsel en
energie gaan gepaard met nieuwe markten voor alternatieve producten en
slimmere productiemethoden. De aanhoudende onrust in de wereldeconomie
brengt onzekerheden met zich mee. Dit maakt het extra belangrijk te
investeren in de concurrentiekracht en daarmee het groeivermogen van de
Nederlandse economie. Het benutten van deze kansen en het daarmee veilig
stellen van onze toekomstige welvaart vraagt om een sterk en ambitieus
bedrijvenbeleid waarin ondernemers en onderzoekers de ruimte krijgen om
te doen waar ze goed in zijn. Met het nieuwe bedrijvenbeleid wil dit
kabinet bedrijven en kennisinstellingen mobiliseren om aan te haken op
bovengenoemde kansen. 

De overheid creëert excellente randvoorwaarden, verbindt partijen en
borgt publieke belangen. Door de snel toenemende internationale
concurrentie uit onder andere opkomende economieën, neemt het belang
van goede randvoorwaarden alleen maar toe. Het nieuwe bedrijvenbeleid
zet ondernemers en onderzoekers nadrukkelijk aan het stuur.
Kernbegrippen in de benadering van het kabinet zijn vraaggestuurd,
sectoraal en integraal. Vraaggestuurd betekent dat de overheid niet
eerst zelf met voorstellen komt, maar bedrijfsleven en wetenschap heeft
gevraagd een agenda op te stellen om kansen en knelpunten te
identificeren; ondernemers en onderzoekers weten immers zelf het beste
waar de kansen en knelpunten in hun sector zitten. Op deze manier kan de
overheid randvoorwaarden doeltreffender en efficiënter inrichten en
beleidsinspanningen koppelen aan door de sector benoemde prioriteiten,
wat het rendement op overheidsinspanningen ten goede komt. 

Daarbij is gekozen voor een sectorale en integrale aanpak, omdat kansen
en knelpunten veelal sectorspecifiek van aard zijn en aangrijpen op een
breed scala aan vestigingsklimaatfactoren. Dit geldt bijvoorbeeld voor
knelpunten op het gebied van kennis en innovatie, (sectorspecifieke)
regelgeving, fiscaliteit, financiering van nieuwe producten, aansluiting
van onderwijs op de arbeidsmarkt en het betreden van buitenlandse
markten. De precieze aard en omvang van deze knelpunten verschilt erg
per sector. Een gedegen sectorspecifieke analyse is daarom nodig om de
juiste knelpunten en kansen te adresseren, met daarbij de sector zelf
aan tafel. Integraal betekent ook dat in het nieuwe bedrijvenbeleid niet
Haagse beleidsthema’s maar economische sectoren centraal worden
gesteld, zodat de beleidsthema’s in samenhang worden behandeld.

De sectorale aanpak staat ook open voor nieuwe ontwikkelingen, deze
ontstaan vaak op het grensvlak van meerdere sectoren. De topteams hebben
een groot aantal intersectorale raakvlakken geïdentificeerd die
gezamenlijk door hen zijn opgepakt. Meest in het oog springend voorbeeld
is het thema biobased economy, waarvoor een gezamenlijk advies is
opgesteld door zes van de negen topsectoren. Niet alleen goede
verbindingen tussen de topsectoren onderling zijn van belang maar ook
die met andere sectoren zoals de bouwsector, de zakelijke
dienstverlening en de groothandel die sterk faciliterend zijn. Ook
worden jonge innovatieve ondernemers actief bij de aanpak betrokken
getuige hun deelname in de topteams. 

Binnen het nieuwe bedrijvenbeleid hebben bedrijven en kennisinstellingen
hun eigen verantwoordelijkheid, zoals het meer investeren in private R&D
en het beter op elkaar afstemmen van vraag en aanbod van kennis en
talent. En uiteraard heeft ook de overheid een eigen rol vanuit haar
publieke verantwoordelijkheid. 

Bovenstaande is de kern van de topsectorenaanpak die dit kabinet met het
nieuwe bedrijvenbeleid heeft neergezet. Mede vanwege de noodzaak de
overheidsfinanciën op orde te brengen, gaat het hierbij niet zozeer om
de inzet van meer publiek geld, maar vooral om overheidsinspanningen
over de gehele linie meer te richten op het versterken van het
Nederlandse verdienvermogen. 

De adviezen van de topteams zijn daarbij het uitgangspunt. De aanpak is
gericht op het benutten van de energie en creativiteit in de
samenleving; bedrijven, kennisinstellingen, maar ook regio’s en
maatschappelijke organisaties. Niet langer schrijft Den Haag zaken voor,
maar wordt ruimte aan de samenleving gelaten om met oplossingen te
komen. Deze aanpak is recent ook door PBL bepleit als kansrijk model
voor het benutten van economische en maatschappelijke uitdagingen. Met
het nieuwe bedrijvenbeleid geeft het kabinet hier invulling aan. 

Ambitie

Door het bundelen en beter op elkaar afstemmen van de inspanningen van
betrokken partijen, kunnen we de concurrentiekracht van de BV Nederland
versterken. Daarbij past een gezamenlijke ambitie:  

Nederland in de top 5 van kenniseconomieën in de wereld (in 2020);

Stijging van de Nederlandse R&D-inspanningen naar 2,5% van het BBP (in
2020); 

Topconsortia voor Kennis en Innovatie waarin publieke en private
partijen participeren voor meer dan € 500 miljoen waarvan tenminste
40% gefinancierd door het bedrijfsleven (in 2015).

Topsectoren

Het nieuwe bedrijvenbeleid heeft bijzondere aandacht voor negen
topsectoren van de Nederlandse economie: High Tech Systemen en
Materialen, Energie, Creatieve Industrie, Logistiek, Agro&Food, Tuinbouw
en Uitgangsmaterialen, Life Sciences & Health, Water en Chemie.
Hoofdkantoren is als aandachtspunt hieraan toegevoegd omdat het
belangrijk is dat Nederland zijn positie als aantrekkelijk hoofdkwartier
van internationaal opererende bedrijven verder uitbouwt. 

De keuze van de negen sectoren is bepaald door vier factoren. Het zijn
sectoren die (1) kennisintensief zijn, (2) export-georiënteerd, met (3)
veelal (sector)specifieke wet- en regelgeving die (4) een belangrijke
bijdrage (kunnen) leveren aan het oplossen van maatschappelijke
vraagstukken: 

Voor sectoren met  een hoge kennisintensiteit is een goede, structurele
verbinding tussen publiek gefinancierde kennisinstellingen en privaat
gefinancierd industrieel onderzoek van levensbelang. Dit zorgt ervoor
dat onderzoeksprioriteiten daar worden gelegd waar het economisch
rendement het hoogst is. Ook versterkt een goede wisselwerking tussen
bedrijven en onderwijsinstellingen de aansluiting tussen onderwijs en
arbeidsmarkt. 

Voor internationaal georiënteerde sectoren liggen grote kansen op
markten in opkomende landen. Het zijn markten waar de invloed van
(buitenlandse) overheden groot is en waar gerichte inzet van economische
missies en diplomatie noodzakelijk is om internationale kansen te
verzilveren. 

Sectorspecifieke wet- en regelgeving kan van doorslaggevend belang zijn
voor de concurrentiekracht van een sector. Denk aan netwerkregulering in
het geval van (duurzame) energie, wetgeving op het gebied van
voedselveiligheid en dierenwelzijn in het geval van de sector agro&food,
regels rondom vergoeding van geneesmiddelen en medisch-ethische toetsing
in het geval van de sector life sciences & health en de voorwaarden
waaronder buitenlandse markten mogen worden betreden (water).

Maatschappelijke vraagstukken als klimaatverandering en schaarste
(water, voedsel, energie), vergrijzing (high tech, life sciences &
health) bieden kansen aan het Nederlandse bedrijfsleven. Tegelijkertijd
heeft de overheid bij deze vraagstukken een eigen verantwoordelijk,
omdat publieke belangen in het spel zijn. In de topsectoren is veel
aandacht voor de koppeling van economische kansen aan maatschappelijke
uitdagingen in de vorm van publiek-private samenwerking. Overheid,
kennisinstellingen en bedrijfsleven trekken daarbij steeds meer als
partners op.

Bovenstaande vier factoren en de genoemde voorbeelden illustreren dat
een (macro-economisch georiënteerde) aanpak gericht op generieke
randvoorwaarden weliswaar noodzakelijk, maar niet voldoende is voor een
ambitieus en internationaal concurrerend bedrijvenbeleid. De erkenning
van dit inzicht kan worden beschouwd als een principiële breuk met het
economische beleid zoals dat sinds de jaren ’90 is gevoerd. 

Box 1: Topsectorenbeleid in historisch economisch beleidsperspectief

1973-1981: sterke overheidsbemoeienis

Oliecrisis

Uitdijende overheid, sterk geloof in maakbaarheid van samenleving en
economie

Actief sectorstructuurbeleid

Overeind houden ‘nationale kampioenen’ (individuele bedrijfssteun)

1981-1994: overheid plaatst zich bewust op meer afstand bedrijfsleven

Budgettaire consolidatie

Commissie Wagner, Akkoord van Wassenaar, Centrale Akkoorden

Aanbodzijde economie meer centraal.

Inzet op gunstige vestigingsplaatscondities en generiek
technologiebeleid. 

Mede als gevolg van de RSV-enquête: stop steun aan individuele
bedrijven

Toenemende Europese eenwording (Europa 1992, EMU)

1994-2002: focus op marktwerking en liberalisering

Economische groei, doorbraak ICT

Grootschalige MDW-operatie: meer markt, minder regels

Uitbouw generiek technologiebeleid (WBSO) en eerste stappen op weg naar
publiek-private samenwerking (technologische topinstituten)

2002-2010: focus op hervormingen en subsidies

Verdere internationalisering en Europese integratie, invoering chartale
euro

Grote stelselhervormingen: sociale zekerheid (WW, WAO, VUT) en zorg

Sterke overheid die randvoorwaarden schept (o.a. lagere lasten, FES,
WBSO)

Subsidies voor innovatie, regio’s en sleutelgebieden

Innovatieplatform 

2010-heden: het topsectorenbeleid

Internationaal verschuivende machtsverhoudingen, financiële en
schuldencrisis

Nieuw bedrijvenbeleid: een vraaggestuurde, sectorale en integrale
aanpak, gerichte inzet van overheidsinspanningen voor versterking van
concurrentiekracht topsectoren

Gouden driehoek: bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid, sterke
inzet op publiek-private samenwerking



Samenwerking in de gouden driehoek: lessons learned

Uitgangspunt van de topsectorenaanpak is dat knelpunten en kansen
effectiever kunnen worden opgepakt wanneer een goede wisselwerking
bestaat tussen bedrijven, kennisinstellingen en de overheid (de gouden
driehoek). Daarom zijn in februari van dit jaar 10 topteams ingesteld om
voor hun sector een actieagenda op te stellen. Deze teams zijn het land
in getrokken en hebben met alle belangrijke stakeholders uit hun sector
gesprekken gevoerd om kansen en knelpunten te identificeren en hieraan
acties te koppelen. De topteams hebben veel enthousiasme en dynamiek
losgemaakt, ook in de regio. Het kabinet wil deze positieve energie
vasthouden en met een pakket maatregelen verder stimuleren. Daarbij
omarmt het kabinet belangrijke lessen uit de agenda’s van de topteams:
 

Innovatie is essentieel voor de versterking van concurrentiekracht en
het inspelen op maatschappelijke uitdagingen. Naast een goed
innovatieklimaat is een structurele verbinding tussen bedrijven en
kennisinstellingen via publiek–private samenwerking nodig.

De overheid moet blijven werken aan een excellent algemeen
ondernemersklimaat met aandacht voor alle relevante
vestigingsklimaatfactoren. Dit is van belang voor alle bedrijven, ook
bedrijven buiten de topsectoren. Belangrijke thema’s die de
topsectoren meegeven, zijn financiering, regeldruk en de aansluiting
tussen onderwijs en arbeidsmarkt. 

De slag die het kabinet heeft ingezet van het vervangen van subsidies
door kredieten en fiscale maatregelen wordt ondersteund.

Het gaat niet alleen om het versterken van het ‘product’ Nederland
(ondernemersklimaat en topsectoren) maar ook van het ‘merk’
Nederland, door een krachtige profilering en positionering in het
buitenland.

Goede, structurele verbindingen in de gouden driehoek van bedrijven,
kennisinstellingen en overheid zijn van groot belang voor de
concurrentiepositie van de topsectoren.

Regio’s leveren een vitale bijdrage aan de topsectoren aanpak. Sterke
clusters staan mede aan de basis van het succes van de topsectoren. Een
goed samenspel tussen bestuurslagen op centraal en decentraal niveau,
ieder uit zijn eigen verantwoordelijkheid, is cruciaal om ondernemers te
laten excelleren en de Nederlandse economie te laten floreren. 

Voortbouwen op succes 

De boegbeelden en hun teams uit de gouden driehoek zullen ook bij de
uitvoering van de topsectoragenda’s een cruciale rol spelen. Het veld
blijft aan het stuur, waarbij ruimte is voor maatwerk per topsector. 

Het kabinet hecht aan een goede relatie en continue dialoog met het
bedrijfsleven in Nederland. Via samenwerking in de gouden driehoek, maar
ook via de opzet van een uitwisselingsprogramma wordt de relatie tussen
overheid en bedrijfsleven verstevigd. Door over en weer in elkaars
keuken te kijken, ontstaat wederzijdse kennisdeling en versteviging van
het netwerk. Samen met 

VNO-NCW en MKB Nederland wordt dit uitwisselingsprogramma verder
uitgewerkt. 

Deze brief staat voor een belangrijk deel in het teken van de
overheidsacties. Verschillende departementen en decentrale overheden
werken daarbij nauw samen om het bedrijfsleven maximaal te faciliteren.
Deze brief moet daarom in samenhang worden gezien met een aantal
strategische kabinetsbrieven en adviezen die eerder zijn verschenen. 

Leeswijzer

In het vervolg van deze brief wordt eerst ingegaan op de acties die het
kabinet gaat ondernemen ter versterking van het ondernemersklimaat in
het algemeen en de topsectoren in het bijzonder (deel 2). De acties zijn
onderverdeeld naar vijf thema’s: Nederland innovatieland, ruim baan
voor ondernemers, talent voor het bedrijfsleven, groene economie en
internationaal profiel. Deel 3 bevat een overzicht van de acties per
topsector. In het slotdeel komt een aantal zaken aan de orde die van
belang zijn voor een goede uitvoering van de agenda’s en de in deze
brief gepresenteerde maatregelen: doorgaan met de gouden driehoek, de
bijdrage van de decentrale overheden, de monitoring en effectmeting van
het beleid en het financiële kader. 

2. In actie voor ondernemers en topsectoren

Een excellent ondernemers- en vestigingsklimaat vormt voor alle
ondernemers de basis van succes. Uitgangspunt daarbij is ruimte voor het
bedrijfsleven: om te ondernemen, te innoveren, te investeren en te
exporteren. Ook de kennisinstellingen krijgen met het nieuwe beleid
volop kansen. In de adviezen van de topteams wordt een aantal knelpunten
genoemd en worden suggesties gedaan voor verbetering van het
ondernemers- en vestigingsklimaat. Het kabinet maakt hier werk van met
een pakket aan maatregelen. De maatregelen zijn onderverdeeld naar de
volgende vijf onderwerpen: Nederland innovatieland, ruim baan voor
ondernemers, talent voor het bedrijfsleven, groene groei en
internationaal profiel.     

2.1 Nederland innovatieland 

Een nieuw innovatiebeleid...

Om de genoemde innovatiedoelen te bereiken en van Nederland dé plek te
maken om te innoveren, moeten we onze sterke posities uitbouwen, een
pleisterplaats worden voor bedrijven en talent en ons kennispotentieel
beter benutten in de markt. Onze publieke kennisbasis is van
wereldklasse en vormt het fundament voor innovatie. De uitdaging is het
innovatief vermogen van het bedrijfsleven te versterken door meer
private R&D-investeringen en een betere wisselwerking tussen
kennisinstellingen en bedrijven. 

Het kabinet slaat een nieuwe weg in met het innovatiebeleid. De
agenda’s van de topsectoren geven hiervoor de richting aan. De
filosofie van dit kabinet is dat ondernemers geen complexe subsidies
nodig hebben om te innoveren, maar uitstekende randvoorwaarden. En dat
er geen buitenboordmotoren nodig zijn om bedrijven en kennisinstellingen
te verbinden, maar vraagsturing en samenwerking in de
kennisinfrastructuur zelf. Het kabinet is zich bewust van de precaire
budgettaire situatie van de publieke kennisinstellingen. Juist in de
komende jaren waarin de publieke middelen schaars zijn, zijn keuzes
nodig om het beleid effectiever te maken. Door in te zetten op
speerpunten van de topsectoren zijn kennisinstellingen beter in staat
Europese en private fondsen te werven. Dit sluit aan bij de ambitie van
de bedrijven om hun innovatie investeringen substantieel te verhogen. 

Vanuit deze filosofie bouwt het kabinet aan een excellent
innovatieklimaat met minder subsidies, meer kredieten, een aantrekkelijk
fiscaal pakket en een kennisinfrastructuur die ten dienste staat van
economie en maatschappij. Door werk te maken van valorisatie en
vraagsturing krijgt het excellente onderzoek meer impact. De
topsectorenaanpak heeft veel dynamiek en momentum teweeg gebracht in
zowel bedrijfsleven als kenniswereld. Dit moet worden verzilverd via een
vervolgaanpak waarmee de keten van kennis naar kunde naar kassa
structureel wordt gesloten.

…met een sterk fiscaal pakket voor ondernemers...

Het kabinet creëert een excellent innovatieklimaat dat
R&D-investeringen van nationale en internationale bedrijven in Nederland
aanjaagt. R&D loonkosten worden al via de WBSO fiscaal gestimuleerd.
Veel andere landen kennen ook een fiscale stimulans voor andere
R&D-kosten. De topteams hebben voorgesteld om een R&D-aftrek te
introduceren gericht op andere R&D-kosten, 

in plaats van generieke verlaging van het Vpb-tarief. Dit duidt op een
positief klimaat voor innovatie bij het gehele bedrijfsleven. Het
kabinet heeft in juni aangekondigd dit voorstel over te nemen en een
aftrek voor R&D-kosten in de winstbelasting te introduceren (de RDA). De
regeling heeft een budget oplopend van € 250 miljoen in 2012 tot €
500 miljoen in 2015. De regeling gaat van start in 2012 en wordt via een
nota van wijziging opgenomen in het Belastingplan 2012. En het kabinet
doet meer: 

Het kabinet komt in 2013 met een aanvullend fiscaal innovatiepakket van
€ 100 miljoen. Ongeveer de helft daarvan wordt ingezet voor een
fiscale aftrek voor de bijdrage van bedrijven aan publiek-private
samenwerkingsverbanden voor kennis en innovatie. Het resterende budget
wordt deels ingezet voor bevordering van de mobiliteit van kenniswerkers
tussen bedrijven en kennisinstellingen (kenniswerkersregeling) en deels
voor een mogelijke ophoging van de WBSO. Ook continueert het kabinet in
2012 eenmalig het plafond van de WBSO op het niveau van de
crisismaatregelen (€ 14 miljoen). 

Bij de vormgeving van deze fiscale maatregelen gelden de uitgangspunten
van de Fiscale agenda, waarbij aandacht wordt besteed aan de eenvoud van
regelgeving, de effectiviteit, de uitvoeringskosten en de
Europeesrechtelijke en budgettaire aspecten. Naast het fiscale pakket
voor innovatie ondersteunt het kabinet innovatie investeringen van
bedrijven via het Innovatiefonds MKB+ (zie 2.2).

…en Innovatiecontracten voor topsectoren...

Bovenop het generieke innovatiebeleid maakt het kabinet zich sterk voor
innovatie in de topsectoren. De dynamiek die de afgelopen maanden in het
veld is losgemaakt, moet worden verzilverd. Daarom stellen de partners
uit de gouden driehoek vóór 31 december innovatiecontracten op die
partijen uit de hele kennisketen inhoudelijk en financieel committeren.
Want de topsectorenaanpak is niet vrijblijvend: pas als het
bedrijfsleven meer investeert in onderzoek, de kennisinstellingen
aansluiten op de behoeften uit markt en maatschappij, en de overheid
consistent beleid voert, kan de aanpak slagen.

Het gaat erom voor iedere topsector te komen tot een evenwichtige, op de
behoeften van de markt toegesneden mix van fundamenteel onderzoek,
toegepast onderzoek en valorisatie die aansluit op de Europese agenda
(zie box). Ook de maatschappelijke kennisvragen en doorsnijdende
thema’s krijgen een plaats in de contracten. Het kabinet legt de
verantwoordelijkheid hiervoor in het veld door relevante partijen onder
regie van de boegbeelden aan tafel te brengen. Zo krijgen de partijen
een gemeenschappelijk doel: iedere sector zal een zo goed mogelijk plan
willen neerleggen dat wordt gedragen door hun achterban en organisaties.
Het opstellen van contracten is een open proces met ruimte voor alle
bloedgroepen, inclusief het MKB. Het zijn uiteindelijk individuele
bedrijven en kennisinstellingen die de contracten tekenen en dus de
inhoud bepalen waaraan zij zich financieel committeren.  

Het kabinet neemt in het voorjaar van 2012 conform de
innovatiecontracten een besluit over de inzet van de publieke
kennismiddelen (zie tabel in 4.4), die vervolgens via de reguliere
begrotingsprocedures worden gereserveerd en ingezet. Voor de uitvoering
van de contracten maken de partijen afspraken die worden geaccordeerd
door de boegbeelden en hun teams. Uitgangspunt hierbij is stroomlijning
en vereenvoudiging van procedures, bij voorkeur via één loket per
topsector en zoveel mogelijk open competitie. 

De activiteiten in de innovatiecontracten worden in verschillende vormen
van publiek-private samenwerking (PPS) georganiseerd. De topsectoren
wijzen op het belang van PPS-verbanden zoals Technologische
Topinstituten (TTI’s), omdat zij zorgen voor een goede aansluiting
tussen kennisvraag en kennisaanbod, internationale profilering en meer
private R&D. 

Daarom heeft het kabinet de financiering van TTI’s in 2012 zeker
gesteld. Voor de toekomst wil het kabinet af van PPS-programma’s met
onzekere financieringsbasis en initiatieven meer bundelen en verankeren
in het reguliere systeem. Het kabinet vraagt partijen nu om in de
innovatiecontracten voorstellen te ontwikkelen voor Topconsortia voor
Kennis en Innovatie (TKI’s) waarin, voortbouwend op succesvolle
initiatieven, meerdere partijen vraaggestuurd samenwerken aan onderzoek
en valorisatie op innovatiethema’s over de gehele keten. De exacte
omvang en vorm van de TKI’s kan per sector verschillen en hangt dus af
van de voorstellen van de sectoren. Het beeld dat het kabinet voor ogen
heeft, is dat in 2015 meer dan € 500 miljoen omgaat in de TKI’s,
waarvan tenminste 40% gefinancierd door het bedrijfsleven. Het publieke
deel komt voor rekening van NWO (richting € 100 miljoen), TNO, GTI’s
en DLO (richting € 75 miljoen), aangevuld met de bijdragen van andere
kennisinstellingen en overheden. De deelnemende partijen bepalen met
elkaar de voorwaarden waarbij de resultaten van huidige PPS-en
richtinggevend zijn.  

Acties:

Om bedrijven te stimuleren om in publiek-private samenwerkingsverbanden
deel te nemen, ontwikkelt het kabinet een fiscale maatregel waarmee
bedrijven hun bijdragen aan Topconsortia voor Kennis en Innovatie
(TKI’s) in mindering kunnen brengen op de winstbelasting (RDA+, aftrek
indicatief 25%).

Om het MKB te betrekken wordt de IPC regeling
(InnovatiePrestatieContracten) mede ingezet op de TKI’s.

Holst Centre, open innovatie in de High Tech industrie

Het Holst Centre is een voorbeeld van een publiek-privaat
samenwerkingsverband  rondom gedeelde technology-roadmaps
en onderzoeksprogramma's op het gebied van draadloze
sensortechnologie en flexibele elektronica. Het is opgericht als joint
venture van TNO en het Vlaamse IMEC. Het is een uitstekend voorbeeld van
open innovatie waarbij de focus ligt op het concreet toepassen en
vermarkten van ‘state of the art’ technologie. Op basis van een goed
business model slaagt het Holst Centre erin een steeds meer bedrijven,
zowel nationaal als internationaal, aan zich te binden, en nemen de
private partijen een steeds hoger aandeel in de financiering voor hun
rekening. Het Holst Centre vormt daarmee een uitstekend voorbeeld voor
andere publiek-private samenwerking verbanden.

…die de hele keten verbinden....

De Innovatiecontracten en TKI’s beslaan de hele keten van fundamenteel
onderzoek, toegepast onderzoek en valorisatie. De topsectoren
benadrukken het belang van fundamenteel onderzoek voor het innovatief
vermogen op de lange termijn. Daarom zullen NWO (inclusief STW) en
KNAW een groot deel van hun activiteiten richten op topsectoren,
oplopend van € 90 miljoen in 2012 tot € 350 miljoen in 2015. De
inhoudelijke bestemming van deze middelen wordt door NWO en KNAW
vraaggestuurd in de innovatiecontracten gedefinieerd en richt zich op
het fundamentele deel van de contracten en Topconsortia. 

NWO en KNAW zetten deze middelen in op basis van wetenschappelijke
excellentie, impact en privaat commitment. NWO hanteert hierbij een
vernieuwde werkwijze, met meer samenwerking met het bedrijfsleven, focus
op valorisatie en efficiënte procedures (“topsectorenluik”). De
werkwijze van STW is hiervoor een goed voorbeeld. Hiernaast onderkent
het kabinet het 

belang van ongebonden excellent onderzoek.

De toegepaste kennisinstituten (TNO, GTI’s, DLO) hebben een sleutelrol
omdat zij een belangrijke schakel vormen tussen kennisontwikkeling en
toepassing bij het bedrijfsleven. Zij geven hun activiteiten voor
topsectoren vraaggestuurd vorm in de innovatiecontracten. Het bedrag dat
de instituten inzetten op topsectoren loopt op van € 200 miljoen in
2012 tot € 250 miljoen in 2015, waarvan een flink aandeel (richting
€ 75 miljoen) in langjarige deelname in de TKI’s. 

Ook universiteiten en hogescholen zijn belangrijke partners in de
innovatiecontracten. Naast onderzoek voor topsectoren zorgen ze voor een
goede aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt (zie 2.3). Het
kabinet werkt aan structurele verankering van valorisatie bij
universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstituten. In lijn met de
Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap zullen
universiteiten en hogescholen zich sterker profileren en richten op de
vraag uit het bedrijfsleven. Dit biedt universiteiten en hogescholen ook
kansen op meer private financiering en fondsen uit Europa.  

Tot en met 2012 loopt het Valorisatieprogramma dat zich onder meer richt
op ondernemerschapsonderwijs, Intellectueel Eigendom beleid en incubatie
van nieuwe bedrijven. Uiterlijk 2016 dient tenminste 2,5% van de
publieke onderzoeksmiddelen te worden ingezet voor het omzetten van
kennis in innovaties en nieuwe bedrijvigheid. 

Acties:

NWO reserveert voor 2012 al een vrije impuls van € 70 miljoen voor
topsectoren. Het STW budget wordt structureel verhoogd met € 10
miljoen voor topsectoren.

In 2012 wordt bij TNO een schuif van € 10 miljoen van niet-topsectoren
naar topsectoren doorgevoerd. Voor meer samenwerking met het MKB wordt
het huidige budget van € 24 miljoen voor TNO co-financieringsprojecten
verhoogd tot minstens € 40 miljoen in 2015 en wordt de TNO SBIR ook
bij een aantal andere toegepaste kennisinstituten ingevoerd. 

In het hoofdlijnenakkoord dat de staatssecretaris van OCW met de VSNU
zal sluiten, worden onder meer afspraken gemaakt over het stimuleren en
belonen van valorisatie-inspanningen van onderzoekers. 

Universiteiten en toegepaste kennisinstituten maken werk van de verdere
professionalisering van technology transfer, door betere samenwerking en
taakverdeling,  een uniform beleid voor intellectueel eigendom en
heldere loketten voor bedrijven.

Het kabinet stelt in samenwerking met de Landelijke Commissie
Valorisatie indicatoren vast om de valorisatie-inspanningen te kunnen
monitoren.

 

…en een overheid die slim investeert

Het kabinet zet conform de wensen van de topsectoren en de eigen
ambities uit het Regeerakkoord in op een slim inkopende overheid en
vergroot het budget voor innovatiegerichte inkopen. 

Het kabinet wil als lead customer ondernemers die aan baanbrekende
innovaties voor maatschappelijke vraagstukken werken een duwtje in de
rug geven. Hierbij richt het kabinet zich vanaf 2012 op vijf à tien
concrete boegbeeldprojecten op thema’s die aansluiten op de
innovatievraag van de overheid. Het gaat hierbij in ieder geval om
elektrische mobiliteit, vermindering van grondstoffenschaarste,
dynamisch verkeersmanagement, energiezuinige gebouwen en openbare
ruimte, onderhoud van gebouwen, management watersystemen. In deze
boegbeeldprojecten realiseren we inkooptrajecten vanuit de overheid die
door hun omvang het innovatie- en exportpotentieel van met name het MKB
vergroten.

Het kabinet zet er op in om 2,5% van het overheidsbrede inkoopbudget te
besteden aan innovatiegerichte inkopen. Ook alternatieven die
structurele verankering van innovatiegericht inkopen als doel hebben,
worden verkend. 

Acties:

EL&I, BZK en I&M brengen overheidsopdrachtgevers en bedrijfsleven in de
topsectoren bij elkaar in zogenaamde sectorgerichte tafels. EL&I, BZK en
I&M komen aan deze tafels tot prestatieafspraken binnen hun eigen
organisatie en met andere overheden. Begin 2012 worden de eerste
prestatieafspraken gemaakt, waarbij aansluiting wordt gezocht op de
kennis en- innovatiecontracten van de topsectoren en de vragen van de
overheid. 

Via marktontmoetingen en een samen met het ministerie van IenM te
ontwikkelen digitaal “meeting point” voor vraag en aanbod worden
bedrijven snel geïnformeerd over andere behoeften voor duurzame en
innovatieve inkopen van rijk en regio. Het meeting point zal begin 2012
gereed komen. 

De TNO SBIR wordt bij zoveel mogelijk andere toegepaste kennisinstituten
(DLO, GTI’s) ingevoerd.

2.2 Ruim baan voor ondernemers

Een overheid die ruimte biedt aan ondernemers…

Ondernemerschap is een speerpunt in de agenda’s van alle topsectoren.
Breed wordt aandacht gevraagd voor het belang van het MKB, innovatieve
starters en doorgroeiende bedrijven. En voor knelpunten waar ondernemers
tegenaan lopen. Zoals te veel regels op nationaal en Europees niveau.
Regeldruk wordt niet alleen als kostbaar en irritant ervaren, maar is
bovendien vaak onnodig belemmerend voor vernieuwend ondernemerschap.
Onvoldoende toegang tot ondernemings- en projectfinanciering is een
ander knelpunt. In de afgelopen jaren is het aantal ondernemers in
Nederland spectaculair gegroeid. Uit de in augustus jl. uitgekomen
Global Entrepreneurship Monitor blijkt zelfs dat Nederland het meest
ondernemende land is van de EU: ruim 7% van de Nederlanders tussen 18-64
jaar heeft een startend bedrijf of bedrijf in oprichting. 

Internationale vergelijkingen laten echter ook zien dat Nederland
achterblijft op het terrein van jong innovatief ondernemerschap en
snelgroeiende bedrijven. Het beleid richt zich, conform het advies van
de topteams, op ambitieuze ondernemers en snelgroeiende bedrijven. De in
het najaar van 2011 te verschijnen MKB-groeibarometer helpt om de juiste
accenten te plaatsen in het beleid. Deze barometer - een initiatief van
MKB-Nederland - is een graadmeter van het ondernemingsklimaat in
Nederland voor het MKB. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de
toezegging tijdens de begrotingsbehandeling 2010 van EL&I aan de Tweede
Kamer om een MKB-indicator te ontwikkelen.

…met minder en eenvoudiger regels…

Alle topsectoren vragen aandacht voor een merkbare vermindering van
regeldruk. Het gaat hierbij zowel om minder regels (verlaging
administratieve lasten en nalevingskosten, schrappen van vergunningen)
als om meer gemak met regels (o.a. snelle vergunningverlening, betere
dienstverlening, meer gebruik maken van ICT en beter toezicht). Ook zal
het kabinet de effecten van regelgeving voor de concurrentiekracht van
bedrijven zwaarder laten wegen. De concrete plannen voor vermindering
van regeldruk worden op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer gestuurd. 

Regeldruk aspecten die in meerdere topsectoren spelen, hebben betrekking
op zaken als vergunningen, invoeren Lex Silencio principe, invoeren
experimenteerruimte, vertrouwen sterker inbouwen bij
controle/handhavingsbeleid, vermindering van nalevingskosten, beter
toezicht en betere dienstverlening, aanpassen kennismigrantenregeling,
versoepeling van intellectueel eigendom - overdracht door
kennisinstellingen aan bedrijven en het permanent maken van de crisis en
herstelwet. Per sector zal er door het kabinet een regeldruk agenda
worden bijgehouden, waar deze knelpunten in worden opgenomen, gemonitord
en zo nodig worden aangevuld met nieuwe knelpunten. In aanvulling op de
algemene regeldruk agenda, pakt het kabinet gericht de knelpunten aan
die er bij de topsectoren zijn (zie onderstaande box). 

Regeldruk knelpunten uit de Topsectoragenda’s die door het kabinet
worden opgepakt

Knelpunten in de vervoers- en aansprakelijkheidswetgeving bij de inzet
van flexibele vervoerswijzen worden aangepakt, met maximale harmonisatie
tussen de diverse vervoersmodaliteiten. 

Knelpunten in het omgevingsrecht en het vergunningenstelsel voor de bouw
en duurzame inrichting van (multimodale) overslagpunten en
bedrijfsterreinen worden aangepakt. 

De termijn voor het bijeenroepen van een aandeelhoudersvergadering zal
worden verkort en in lijn worden gebracht met wat in vergelijkbare
Europese landen gebruikelijk is. 

Vergunningverlening op het gebied van ruimtelijke ordening wordt
vereenvoudigd en verduidelijkt zodat er snel zekerheid kan worden
geboden over de realisatiemogelijkheden van investeringen op het gebied
van duurzame energie, zoals windenergie op zee.  

Uitvoeren van een pilot-progamma ‘Natuur als kans’, gericht op
innovatieve oplossingen die bevorderen dat uitbreiding van bedrijven
samengaat met de implementatie van internationale (Natura 2000) en
nationale (EHS-) doelen voor natuur en biodiversiteit. 

De toetsing door de verschillende reguleringsinstanties in de zorg wordt
gestroomlijnd.

Voertuigeisen en andere beperkingen aan vrachtverkeer in binnensteden
kunnen via afspraken tussen bedrijfsleven en gemeenten worden aangepast.


Harmonisatie van de Nederlandse wetgeving met de Europese wetgeving
i.h.k.v. REACH/CLP. Hierbij wordt gestreefd naar mondiale harmonisatie
op VN-niveau (VN-GHS). 

Experimenteerruimte voor innovatieve waterprojecten wordt vergroot. 

Internationale regelgeving inzake grondstoffenwinning op zee wordt
verduidelijkt. 

Internationale maritieme regelgeving voor schone en slimme schepen. 

De crisis- en herstelwet wordt permanent gemaakt.

De heffingen voor de Kamers van Koophandel worden afgeschaft.

Zeven kleinere fiscale heffingen worden afgeschaft waardoor de
administratieve lasten met circa € 24 miljoen dalen en onnodige
irritatie bij bedrijven over de veelheid aan belastingen wordt
weggenomen.



…dat een gezonde ondernemersdynamiek ondersteunt…

Alle topsectoren wijzen op het belang van een gezonde ondernemerdynamiek
voor de concurrentiekracht van de economie. Het kabinet neemt daarom een
aantal maatregelen om het starten en doorgroeien, maar ook overdragen en
beëindigen van een bedrijf te vergemakkelijken. Acties:

Het is van belang dat de reeds lang lopende wetswijziging van het
BV-recht voortvarend wordt afgerond. Met deze wetswijziging wordt onder
meer de afschaffing van het verplichte minimumkapitaal voor BV´s
gerealiseerd. Dit betekent een aanzienlijke vermindering van
administratieve lasten voor het bedrijfsleven. In een vervolgtraject
wordt een verdere reductie van lasten uitgewerkt in het bijzonder in de
situatie dat BV´s met gebruikmaking van standaardstatuten worden
opgericht. Veel kleine BV´s kunnen hiermee volstaan, wat een
aanzienlijke verdere lastenverlichting mogelijk maakt. Notariële
tussenkomst lijkt alleen noodzakelijk wanneer de aandeelhouders kiezen
voor niet-standaardstatuten. In dat geval moeten de machtsverhoudingen
binnen de vennootschap goed worden vastgelegd in het belang van
aandeelhouders en derden en worden getoetst of de gemaakte afspraken in
lijn zijn met de wet.  

De doorlooptijd van een faillissement naar een ‘schone lei’ moet
worden versneld. Dit kan helpen om het risico van een investering voor
ondernemers te verlagen. Daarom zal in samenspraak met stakeholders
worden bezien hoe door mogelijke aanpassingen in de huidige
faillissementswetgeving het doorstarten en reorganiserend vermogen van
bedrijven kan worden verbeterd. 

Rigide vertrekclausules die verhinderen dat een werknemer zich op korte
termijn als zelfstandige kan vestigen binnen dezelfde branche of een
vlotte overstap naar een productievere baan bij een concurrent in de weg
staan, zijn niet wenselijk. Daarom zal het kabinet het
concurrentiebeding zodanig aanpassen dat het leidt tot meer
proportioneel en subsidiair gebruik van het concurrentiebeding. 

Sociale innovatie voor ondernemers

Sociale innovatie draagt bij aan het groei- en innovatievermogen van
bedrijven, door verhoging van de arbeidsproductiviteit en het rendement
uit R&D. Het kabinet zet in op het vergroten van de bewustwording
hierover, met name in het MKB. 

Vanuit het Europees Sociaal Fonds (ESF) is € 24 miljoen beschikbaar
gekomen om via een voucherregeling ondernemers te stimuleren hun
bedrijfsprocessen te verbeteren en duurzame inzetbaarheid te vergroten.
De economische waarde van eerdere ESF-inzet op sociale innovatie is
gebleken uit evaluaties.

De financiering van het NCSI zal stoppen na 2012. De door NCSI
opgebouwde databases en het NCSI voorlichtingmateriaal zullen
beschikbaar blijven. Via Syntens en KvK’s/Ondernemerspleinen zullen
bedrijven bewust gemaakt worden van het belang van sociale innovatie. 

De opgebouwde kennisinfrastructuur rond sociale innovatie wordt
voortgezet via TNO, hogescholen, universiteiten en Syntens. 

Het belang van sociale innovatie voor het innovatievevermogen wordt in
de agenda´s van diverse topsectoren onderschreven. Naar verwachting zal
de noodzakelijke wisselwerking tussen sociale en technologische
innovatie worden meegenomen in de uitwerking van de innovatiecontracten
voor de topsectoren. TNO en NWO zullen de topsectoren hierbij
ondersteunen. 

Met deze reactie geeft het kabinet invulling aan de motie Verhoeven c.s.
en aan de motie Dijkgraaf/Rouvoet. 



…met een betere dienstverlening aan ondernemers…

Ondernemers moeten makkelijk toegang hebben tot de overheid voor
informatie en advies. Besluitvorming over vergunningen moet tijdig,
professioneel en klantgericht zijn. Het kabinet gaat de informatie-,
voorlichtings- en ondersteuningsinfrastructuur op het gebied van
ondernemerschap en innovatie grondig moderniseren en stroomlijnen.  

Acties:

De huidige Kamers van Koophandel en Syntens worden de komende jaren
samengevoegd tot een centraal bestuurde ZBO. De dienstverlening zal
samen met die van AgentschapNL worden geïntegreerd tot een samenhangend
pakket, waaronder begeleiding van (startende) ondernemers en het
faciliteren van netwerken. 

De heffingen voor de Kamers voor Koophandel worden per 2013 afgeschaft.
De nieuwe organisatie zal voortaan begrotingsgefinancierd worden.
Hiermee ontstaat de basis voor de in het Regeerakkoord aangekondigde
Ondernemerspleinen. Nog vóór de begrotingsbehandeling van EL&I zal de
Tweede Kamer hierover nader worden geïnformeerd.

Het kabinet stimuleert de mede-overheden om hun dienstverlening aan
ondernemers te verbeteren op basis van concrete kwaliteitsnormen voor
dienstverlening aan bedrijven die zijn vastgelegd in het 'Bewijs van
Goede Dienst'. 

…en betere financiering van (innovatief) ondernemerschap…

De adviezen van de topsectoren en andere partijen laten zien dat het met
name voor startende, innovatieve en snelgroeiende MKB-ondernemingen
lastig is om voldoende financiering (zowel risicokapitaal als bancair)
te verkrijgen. Daarom worden de bestaande garantie- en
financieringsinstrumenten gemoderniseerd (zie ook bijlage 4). 

Daarnaast start het kabinet een fonds voor het MKB en bedrijven die net
iets groter zijn om in deze leemte te voorzien. Investeringen uit dit
fonds moeten bij succes weer worden terugbetaald, zodat het geld weer in
nieuwe innovaties kan worden geïnvesteerd. 

Acties:

Per 1 januari 2012 gaat het innovatiefonds MKB+ van start. Dit fonds
bestaat uit twee onderdelen: (1) innovatiekredieten, die rechtstreeks
aan ondernemingen worden verstrekt; (2) risicokapitaal (seed capital en
later-stage capital) dat via investeringsfondsen bij ondernemingen
terecht komt. Het kabinet trekt hiervoor tot en met 2015 ruim € 500
miljoen uit. EL&I werkt bij de inrichting van het innovatiefonds MKB+
nauw samen met belanghebbenden en financiers uit het bedrijfsleven. Het
innovatiefonds is een instrument voor en door het bedrijfsleven en zal
eenvoudig en laagdrempelig worden ingericht. Risicodeling en matching
van private financiële middelen zijn belangrijke condities voor het
verkrijgen van financiering uit dit fonds.

Het budget van het Innovatiekrediet wordt (conform AWT-advies) in 2012
verdubbeld tot   € 95 miljoen en de doelgroep wordt uitgebreid naar
ondernemingen groter dan het MKB, de midkap-ondernemingen. 

De huidige innovatie- en risicokapitaalregeling Seed Capital wordt
gecontinueerd en er wordt gewerkt aan een initiatief voor de later-stage
risicokapitaalmarkt. Deze acties betekenen voor het bedrijfsleven dat er
via deze fund-of-funds constructies voor vaak sectorspecifieke private
investeringsfondsen meer risicokapitaal beschikbaar komt. 

In samenwerking met provincies worden verschillende initiatieven
ontwikkeld om gezamenlijk in private investeringsfondsen te
co-financieren. 

Met betrekking tot het verstrekken van risicokapitaal aan het
innovatieve bedrijfsleven spelen de participatiebedrijven van de
Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) een belangrijke rol die
complementair is ten opzichte van het innovatiefonds MKB+. Aangezien de
participatiebedrijven van de ROM’s niet landsdekkend opereren, wordt
de behoefte aan risicokapitaal in de Randstad onderzocht.   

Sectorspecifieke fondsen 

Investeringsfondsen voor jonge innovatieve en snelgroeiende
ondernemingen hebben vaak een sectorspecifieke focus in hun
investeringsstrategie. Bij de fondsen met een cofinanciering vanuit het
innovatiefonds MKB+ is dit ook aan de orde. Hierdoor zal door een goede
match ontstaan tussen het innovatiefonds MKB+ en de initiatieven vanuit
de topsectoren. Onderstaande fondsinitiatieven illustreren dit. 

E2 Cleantech: seed capital duurzaamheidsfonds.

E2 is opgezet door professionele risicokapitaalverstrekkers (waaronder
informal investors) en clean-tech-experts die een bijdrage willen
leveren aan de duurzaamheidsdoelstelling en een goed economisch
rendement willen behalen. De seed capital regeling verstrekt een
cofinanciering aan dit fonds. E2 investeert risicodragend kapitaal en
richt zich met name op energiebesparing en schone (decentrale) energie
opwekking. Citaat: 

‘De kracht van E2 is dat we techniek, financiering en relevante
marktpartijen bij elkaar brengen en zelf risicodragend mee
ondernemen’. 

Agro&Food fonds

In de Nederlandse Agro&Food sector liggen grote kansen voor economische
groei door innovaties in duurzame voedselsystemen. Daarnaast zijn er
goede investeringsmogelijkheden in de ontwikkeling van nieuwe producten
met meer toegevoegde waarde gericht op gezondheid, duurzaamheid, smaak
en gemak. De Provincie Gelderland en EL&I verkennen de mogelijkheden om
samen te investeren in een specifiek publiek-privaat Agro&Food fonds. De
financiering vanuit EL&I zal dan verlopen via het Innovatiefonds MKB. 

Het budget voor de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) is voor 2011
inmiddels verhoogd van € 765 miljoen naar € 1 miljard. Dit
vooruitlopend op de honorering van de aanvraag ingediend bij het
Europees Investeringsfonds (EIF) voor ondersteuning op de BMKB voor de
jaren 2011-2013. De BMKB wordt beleidsmatig versoberd om tot een betere
kostenbeheersing te komen, met als doel dat meer bedrijven van de
regeling gebruik kunnen blijven maken, terwijl een premieverhoging zo
mogelijk achterwege dan wel beperkt kan blijven.

Voortzetting van de crisismaatregel Garantie Ondernemingsfinanciering
(GO) in 2012. De nog onbenutte garantieruimte onder de € 1,5 miljard
wordt opnieuw opengesteld voor leningen tot maximaal € 50 miljoen;

De Groeifaciliteit wordt in het licht van de veranderende verhoudingen
op de kapitaalmarkt aangepast om de effectiviteit te vergroten en met
het bestaande garantiebudget het MKB+ beter te kunnen faciliteren bij
het aantrekken van buffervermogen. Het kabinet is hierbij van zins het
huidige individuele garantieplafond neerwaarts bij te stellen;

Om een bredere groep (potentiële) kleinere ondernemers te kunnen
bereiken met microfinanciering zal Qredits via een pilot in 2012 de
mogelijkheid krijgen om leningen tot € 50.000 te verstrekken (was €
35.000);

In het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering wordt geschetst
dat er behoefte is aan nieuwe aanbieders van financiering voor het MKB.
Het creëren van nieuwe aanbieders is in beginsel een zaak voor de
markt, waarbij het wel denkbaar is dat de overheid een stimulans geeft
in de opstartfase. Een dergelijke stimulans is echter gebonden aan
stringente voorwaarden, met name waar het de budgettaire ruimte betreft
die het kabinet heeft en Brusselse voorschriften inzake staatssteun.
Binnen deze kaders is het kabinet bereid de mogelijkheden te onderzoeken
van een garantieregeling, die financiers waaronder institutionele
beleggers ondersteunt bij initiatieven gericht op het verbreden en
verdiepen van MKB financiering en daarover in het voorjaar 2012 te
beslissen.

…een goed fiscaal klimaat…

Fiscaliteit is een van de cruciale vestigingsplaatsfactoren. Het huidige
fiscale instrumentarium is divers, complex en nog te weinig gericht op
doorgroei en winstgevend ondernemerschap. Het kabinet wil de
belemmerende marginale druk uit de zelfstandigenaftrek verwijderen en
toegroeien naar een geïntegreerde ondernemersfaciliteit die winstgevend
ondernemerschap bevordert.

Acties:

In 2012 komt het kabinet met een verkennende nota over de winstbox als
mogelijk instrument om het fiscale instrumentarium te vereenvoudigen. In
het Belastingplan 2012 wordt de zelfstandigenaftrek al vormgegeven als
een vaste basisaftrek. Hierdoor verdwijnt de belemmerende marginale druk
uit de zelfstandigenaftrek. 

…gunstige ruimtelijke condities…

Het creëren van een aantrekkelijk, internationaal concurrerend
vestigingsklimaat betekent ook in fysieke zin zorgen voor ruimte voor
ondernemerschap. Zo is de verdere ontwikkeling van mainport Schiphol als
internationaal knooppunt met een uitgebreid bestemmingennetwerk en een
sterk luchtvaartcluster van groot belang voor het vestigingsklimaat, zo
blijkt ook uit de adviezen van de topteams. Dat vraagt om een
internationaal level playing field (zie 2.5). Ruimtelijke versterking
vraagt daarnaast om versnelling van infrastructuurprocedures en reductie
van het aantal regels, wetten en regelingen op het terrein van de
fysieke leefomgeving. Een goed voorbeeld daarvan is de beoogde
koepelvergunning voor de inrichting van de Tweede Maasvlakte bij de
Rotterdamse haven. Zo’n aanpak sluit aan bij de wens van de
topsectoren om meer fysieke ruimte voor experimenten mogelijk te maken
en tijdig vergunningen te krijgen voor investeringen. Nu zijn
infrastructuurprocedures vaak complex, waardoor vergunningen voor
ruimtelijke projecten van ondernemers te veel kosten en tijd met zich
meebrengen. Dit belemmert de gewenste flexibiliteit om snel in te spelen
op nieuwe marktkansen. Acties:

Met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet in 2012 levert het
kabinet op korte termijn een bijdrage aan vereenvoudiging van de
regelgeving waardoor versoepeling optreedt bij uitvoering van
ruimtelijke projecten. Ook treedt in 2012 de vierde tranche experimenten
in het kader van de Crisis- en herstelwet in werking.

Het kabinet vernieuwt het omgevingsrecht en reduceert daarmee de
tientallen regels, wetten en regelingen op het terrein van de fysieke
leefomgeving. Dit zal leiden tot 10% plankostenreductie. In het voorjaar
van 2012 wordt het voorstel voor de Omgevingswet ingediend bij de Tweede
Kamer. Inwerkingtreding van de wet is beoogd in 2013. Het nieuwe
omgevingsrecht gaat gepaard met een nieuwe Wet natuur die voorziet in
een integraal, transparant stelsel van regels ter bescherming van de
natuur, die nationale koppen op Europese wetgeving afschaft, optimaal
aansluit op het omgevingsrecht en die ruimte biedt voor een
programmatische aanpak. 

De Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 3
augustus 2011 ter visie is gelegd, biedt een nieuw, integraal kader voor
het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is een
nadrukkelijke koppeling gelegd met de ontwikkeling van de topsectoren.
Gezien de concentratie van de topsectoren in de stedelijke regio’s
rond de mainports, brainport en greenports zet het kabinet extra in op
het versterken van de ruimtelijk economische structuur en
mobiliteitsinvesteringen in deze regio’s. Bij de definitieve
vaststelling van de SVIR (eind 2011) en bij de actualisatie van de
MIRT-gebiedsagenda’s zal het kabinet rekening houden met de
ruimtelijke en infrastructurele opgaven uit de agenda’s voor de
topsectoren, voor zover deze opgaven door het kabinet worden herkend als
van Rijksbelang en deze zo worden bekrachtigd.

Het kabinet gaat dit najaar samen met de Alliantie Olympisch Vuur en met
nauwe betrokkenheid van het bedrijfsleven aan de slag om de
(investerings)opgaven van eventuele Olympische en Paralympische Spelen
verder uit te werken gericht op een internationaal onderscheidend en
innovatief plan. Daarbij wordt nadrukkelijk de verbinding gelegd met de
ideeën van de topsectoren.    

…en een betere benutting van ICT

De toepassing van Informatie- en communicatietechnologie (ICT) is
belangrijk voor economische groei. Daarom vraagt de motie
Schaart/Verburg het kabinet aandacht te besteden aan het optimaal
benutten van ICT. 

ICT en de wetenschappelijke uitdagingen op ICT-gebied zijn integraal
onderdeel van de agenda van de sector High Tech Systemen en Materialen,
maar ook de andere topteamagenda's laten zien dat sleutelinnovaties -
van internationale ketenregie in de logistieke sector, gaming in de
creatieve sector, smart grids in de energiesector tot geavanceerde
vormen van precisielandbouw en bioinformatica - een zware ICT-component
kennen. ICT is dus een key driver voor het realiseren van de ambities
van product, - proces, - en businessmodelinnovatie in de verschillende
topsectoren. Uit de agenda’s van de topteams komen daarnaast andere
belangrijke uitdagingen naar voren op het vlak van ICT. 

Dit betreft met name de beschikbaarheid van open standaarden en
van open data voor hergebruik door het bedrijfsleven en de borging van
veiligheid en privacy in ICT voorzieningen van de overheid voor
bedrijven (inclusief de bestrijding van cybercrime). Veiligheid van
ICT-voorzieningen is dusdanig belangrijk in de communicatie tussen
overheid en bedrijven dat hierover in het kader van de Digitale
Implementatieagenda.nl een nadere analyse zal worden gemaakt. Slim
gebruik van ICT door het bedrijfsleven vraagt daarnaast om een
ICT-vaardige beroepsbevolking. 

Bovenstaande uitdagingen worden uitgewerkt in de Digitale
Implementatieagenda.nl. De Tweede Kamer zal hierover in het najaar
worden geïnformeerd. 

2.3 Talent voor het bedrijfsleven

Een onderwijsbeleid dat talenten kweekt voor het bedrijfsleven… 

De topsectoren wijzen op het belang om al het beschikbare talent in
Nederland te benutten om (toekomstige) tekorten - zeker ook de
technische vakkrachten - op de arbeidsmarkt te voorkomen. Een goede
aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is hiervoor cruciaal. Dit
vereist meer en ook structurele verbinding tussen bedrijven en
onderwijsinstellingen. Ook wijzen de topteams op het versterken van de
employability van werknemers en het belang van een nog eenvoudiger
toelating van internationale kenniswerkers.

Wat betreft de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt heeft het
kabinet al een aantal ambitieuze maatregelen genomen om het middelbaar
beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho) toekomstbestendig te
maken. Deze maatregelen sluiten goed aan bij veel van de voorstellen uit
de agenda’s van de topteams. Binnen het mbo worden instellingen
gestimuleerd om samen met het bedrijfsleven keuzes te maken voor een
heldere profilering en het aanbod aan opleidingen. Ook wordt de
samenwerking tussen het bedrijfsleven en de mbo-instellingen verstevigd
door de oprichting van de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Door
deze stichting wordt de betrokkenheid van het bedrijfsleven op het
gebied van o.a. examineren en inhoud van de opleidingen groter. Verder
wordt geïnvesteerd in een betere loopbaanoriëntatie via onder meer
skills-wedstrijden.

In het hoger onderwijs gaat het roer om: intensiever onderwijs, een
strenger studieklimaat, meer selectie van studenten, meer profilering en
differentiatie in het onderwijsaanbod en studievoorlichting met meer
aandacht voor beroepsprofiel en arbeidsmarktperspectieven. De agenda’s
van de topsectoren worden meegenomen bij de herordening van het
bestaande aanbod en worden medebepalend voor het profiel van de
onderwijsinstellingen. Dit vraagt actie van het onderwijs, maar ook van
de werkgevers zelf. Het is aan brancheorganisaties om hun vraag naar
hoger opgeleiden en hun opleidingsbehoefte duidelijk richting het
onderwijs te articuleren. Ook kan het bedrijfsleven aangeven op welke
wijze het kan bijdragen door het bieden van stageplaatsen, beurzen voor
studenten, validatie van diploma’s, detachering van vakdocenten en
aanstelling van lectoren. Voor deze en andere maatregelen die leiden tot
een hogere kwaliteit en een scherper profiel van onderwijsinstellingen
is vanuit de Strategische Agenda Hoger Onderwijs een bedrag oplopend tot
€ 310 miljoen in 2015 beschikbaar voor het gehele hoger onderwijs.
Over de besteding van het grootste deel hiervan (€ 260 miljoen) maakt
OCW - en betreffende het groene onderwijs EL&I - prestatieafspraken met
de individuele universiteiten en hogescholen, waarop de instellingen met
een bonus-malus worden afgerekend. Daarnaast wordt € 50 miljoen (op
jaarbasis, in de periode 2013-2016) selectief toegewezen om
zwaartepuntvorming en profilering in het hoger onderwijs te stimuleren. 

…met human capital agenda’s per topsector…

De topsectoren gaan een human capital agenda (onderwijs en scholing)
voor de langere termijn opstellen en zullen onderwijsinstellingen en de
onderwijsdeelnemers hierbij betrekken. De agenda’s bevatten o.a. een
analyse van de behoefte aan human capital in de topsector, een
gezamenlijke visie op het onderwijs (van vmbo tot wo en scholing) dat
daarvoor nodig is en afspraken over bijdragen van onderwijs en
bedrijfsleven aan de uitvoering van de agenda. Tevens staat in de agenda
het ‘Leven lang leren’ centraal. Ook gedurende de loopbaan is het
noodzakelijk dat werkenden hun ‘menselijk kapitaal’ via scholing op
peil houden en verder door ontwikkelen. Daarbij kunnen, als het gaat om
scholing, vanuit werkgevers- en werknemerskant ook de O&O-fondsen
betrokken worden. De agenda’s kunnen ook afspraken bevatten over
publiek-private sectorplannen en samenwerkingsverbanden tussen
werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen, zoals de centers of
expertise (hbo) en centra voor innovatief vakmanschap (mbo). 

Verder kan het bedrijfsleven afspraken maken over een aantrekkelijk
beroepsperspectief in de sector, onder meer door private investeringen
in imago en scholing van werkenden. De agenda legt ook een verbinding
met de innovatiecontracten. De human capital agenda’s bieden hoger
onderwijsinstellingen mede een basis voor profielkeuzes in hun
instellingsplannen en kunnen jongeren helpen bij hun studiekeuzes. 

Omdat de instellingsplannen vóór de zomer van 2012 bij de
Staatssecretaris van OCW en betreffende het groen onderwijs bij de
Minister van EL&I moeten worden ingediend, is het wenselijk dat de human
capital agenda’s eind 2011 gereed zijn. Bij het opstellen van de
agenda’s kan worden voortgebouwd op bestaande samenwerkingsverbanden
en structuren. Als bij het opstellen van de human capital agenda’s
blijkt dat er behoefte is aan nieuwe professionele masteropleidingen in
het hbo, heeft OCW hiervoor in de komende jaren € 7 miljoen per jaar
beschikbaar. Aanvragen moeten gebaseerd zijn op een duidelijke
arbeidsmarktvraag (bijvoorbeeld geïdentificeerd in de
topsectoragenda’s). Om deze masteropleidingen te kunnen realiseren,
zal ook het bedrijfsleven een substantiële bijdrage moeten leveren via
co-financiering en/of bijdragen in natura. 

…een offensief voor bètatechniek…

Uit de analyses van de topsectoren is duidelijk naar voren gekomen dat
er grote zorgen bestaan over de toekomstige beschikbaarheid van
voldoende technisch geschoold personeel, juist ook op mbo-niveau. In dat
verband zijn er ook groeiende zorgen over de dalende instroom voor
techniek in het vmbo en daardoor de doorstroom naar het mbo. Het kabinet
heeft al een aantal maatregelen genomen om bètatechniek over de hele
onderwijskolom te stimuleren. Zo is er in het primair en voortgezet
onderwijs € 19,5 miljoen per jaar beschikbaar voor het stimuleren van
bèta/techniek. OCW heeft daarbovenop voor de jaren 2011-2014 in totaal
€ 3 miljoen gereserveerd om meer meisjes te stimuleren een
bèta-technische opleiding te kiezen. Ook binnen het Sectorplan Natuur-
en Scheikunde is € 2 miljoen per jaar beschikbaar voor het versterken
van het onderwijs en het vergroten van de in- en uitstroom. Verder trekt
OCW tot en met 2013 € 33 miljoen uit voor versterking van het
techniekonderwijs aan de drie TU’s. 

Expedition Chemistry

Stichting C3 promoot de opleidingen en de beroepen in de chemie, life
sciences en procestechniek onder jongeren. Met de promotiematerialen en
activiteiten van het C3-project ‘Expedition Chemistry’ maken
kinderen op een speelse manier kennis met chemie en toepassingen van
chemie in het dagelijks leven. Leerkrachten worden gestimuleerd om een
succesvolle les met chemie te geven. Door aan de slag te gaan met de
materialen uit dit project ervaren leerkrachten dat hoe leuk en
eenvoudig het is om aan chemie en science te doen met kinderen! Chemici
zetten de beschikbare materialen en activiteiten van het project
‘Expedition Chemistry’ in tijdens een open dag of een
techniekevenement. Zij promoten op deze manier niet alleen chemie onder
kinderen, maar ook hun eigen bedrijf of organisatie. In 2010 vroegen 234
kinderen het spreekbeurtpakket over chemie aan, 2.000 leerkrachten
ontvingen de chemiesurvivalgids voor het basisonderwijs en 21.292
kinderen ontdekten in het kinderlab hoe leuk chemie is. 

Acties:

Het kabinet vraagt de topsectoren om een Masterplan Bètatechiek op te
stellen waarmee de tekorten aan bètatechnici worden aangepakt. Met het
masterplan worden die activiteiten uit de human capital agenda’s op
elkaar afgestemd waar brede samenwerking tussen sectoren waardevol is
(zoals acties gericht op imago, instroom, basisonderwijs). Het 
Masterplan verbindt de bestaande en nieuwe activiteiten om bèta en
techniek te stimuleren en te versterken. De sector chemie neemt hierbij
het voortouw; het Platform Bèta Techniek en de Groene Kenniscoöperatie
zorgen voor ondersteuning. 

Het kabinet stelt specifiek voor de topsectoren geld ter beschikking
voor het oprichten van Centra voor Innovatief Vakmanschap (mbo) en
Centers of Expertise (hbo). Deze centra stimuleren de samenwerking
tussen bedrijfsleven en onderwijs. EL&I en OCW hebben €16,4 miljoen
vrijgemaakt om in het mbo per topsector één à twee Centra voor
Innovatief Vakmanschap te realiseren. Gezien het belang van
ICT-vaardigheden voor de topsectoren, wordt onderzocht of
ICT-vaardigheden kunnen worden meegenomen in het curriculum van de
centra. Voor hbo-instellingen geldt dat de plannen voor Centers of
Expertise kunnen passen in de profielkeuzes die zij maken in hun
instellingsplannen. Met die plannen kunnen ze dingen naar extra
bekostiging voor de Centers (zie daarvoor de Strategische Agenda Hoger
Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap). Voor de Centers in het hbo is een
totaalbudget in dezelfde orde van grootte beschikbaar als voor de Centra
in het mbo. 

Het kabinet roept de topsectoren op om in navolging van de topsectoren
high tech en life sciences met voorstellen te komen voor private
beurzen. Ook onderzoekt het kabinet op welke manier vanuit de overheid
(financiële) stimulansen mogelijk zijn om de keuze voor bètastudies te
bevorderen. 

…een betere functionerende arbeidsmarkt… 

Voor een dynamische economie is een goed opgeleide beroepsbevolking, die
in staat is zich aan te passen aan veranderende omstandigheden een
vereiste. Door toenemende internationale concurrentie en snelle
technologische veranderingen nemen de eisen aan het kennisniveau en
aanpassingsvermogen van de beroepsbevolking toe. Daarnaast zal door de
vergrijzing de krapte op de arbeidsmarkt weer toenemen. Nederland staat
voor een urgente opdracht: extra participatie en een beter
functionerende arbeidsmarkt.

Acties:

Werkgevers kunnen werknemers thans na een kort tijdelijk contract van
bijvoorbeeld 1 jaar geen langjarig tijdelijk contract aanbieden van
bijvoorbeeld 7 of 10 jaar, zonder dat een contract voor onbepaalde tijd
ontstaat. Het is of weer hetzelfde korte tijdelijk contract of een vast
contract. Een tussenvorm ontbreekt. Dat sluit niet aan bij de huidige
arbeidspraktijk waarin mensen geen baan voor het leven hebben.
Werknemers zullen moeten blijven investeren in duurzame inzetbaarheid om
zo hun talent in elke fase van de carrière optimaal te ontplooien.
Langjarige, tijdelijke contracten maken het voor werknemers
aantrekkelijk om te blijven investeren in hun eigen inzetbaarheid, in
tegenstelling tot de situatie waarin vaak sprake is van een
opeenstapeling van eenjaarscontracten. Langjarige tijdelijke contracten
vergroten daarmee de wendbaarheid van personen op de
arbeidsmarkt. Tegelijkertijd vormen lange contracten ook een prikkel
voor werkgevers om meer te investeren in de inzetbaarheid van tijdelijk
personeel. De terugverdienperiode wordt immers langer.
De ketenbepaling wordt daarom zo aangepast dat na afloop van een
kortdurend contract een lang tijdelijk contract aangeboden kan worden,
zonder dat een contract voor onbepaalde tijd ontstaat. Dit verhoogt de
baanmobiliteit en bevordert investeringen in duurzame inzetbaarheid. 

…en een aantrekkelijk klimaat voor internationale kenniswerkers

De ambities die de Topsectoren internationaal koesteren vragen om een
daarop toegesneden toelatingsbeleid voor internationale kenniswerkers.
De succesvol gebleken Kennismigrantenregeling en de 30%-regeling voor
expats worden verfijnd:

Acties

Zo stelt het kabinet nog dit jaar een pilot in om de toelating van
kortverblijvende kennismigranten, een toenemende doelgroep onder de
kennismigranten, te vereenvoudigen. 

De creatieve sector zal in samenwerking met SZW nagaan of de toelating
van arbeidsmigranten voor functies in de ‘creative industry’(o.a.
architecten, design, mode) beter gefaciliteerd kan worden.

Ook wordt de fiscale 30%-regeling voor expats beter gericht en aangepast
zodat een buitenlandse promovendus die na zijn/haar promotie in
Nederland tewerk wordt gesteld ook als ingekomen werknemer wordt
beschouwd. Deze regeling behoort tot een van de sterke punten van ons
land als aantrekkelijke vestigingsplaats voor talent en buitenlandse
investeerders. 

2.4 Groene groei 

Een beleid dat kansen in de groene economie aangrijpt...   

Duurzaamheid is een belangrijke cross-over tussen verschillende
topsectoren en in toenemende mate een belangrijke factor voor de
concurrentiekracht van bedrijven. Nederlandse bedrijven hebben nu al
veel kennis, technologie en producten in huis die bijdragen aan duurzame
ontwikkeling en een belangrijk exportproduct zijn. Uitdaging is om door
intensieve samenwerking tussen bedrijven, kennistellingen,
maatschappelijke organisaties en overheid goede voorbeelden en
ervaringen verder op te schalen en nieuwe kansen te benutten. De
topsectoren wijzen in dit kader op de kansen van onder andere de
biobased economy.

…met goede randvoorwaarden voor verduurzaming…

Belangrijke randvoorwaarden voor duurzaamheid zijn innovatie, voldoende
financieringsmogelijkheden en het ontstaan van concrete markten voor
duurzame oplossingen. De maatregelen die het kabinet in dit verband
neemt dragen dan ook bij aan het benutten van kansen voor een de groene
economie. Te denken valt o.a. aan structurele verbinding tussen
wetenschappelijke kennis, economische sterktes en maatschappelijke
uitdagingen via de innovatiecontracten, het innovatiefonds MKB+ en het
beter benutten van de inkoopkracht. Teneinde investeringen in
innovatieve bedrijfsmiddelen te versnellen die leiden tot duurzamere
productieprocessen focust het kabinet groene investeringsinstrumenten
zoals de MIA/Vamil op de duurzaamheidsambities van de topsectoren.

Aansluiten op de EU-agenda: de Europese Commissie zet via "Horizon 2020"
in op belangrijke maatschappelijke thema's, zoals vergrijzing,
energievoorziening, klimaatverandering en schaarste van grondstoffen.
Samen met bedrijven en kennisinstellingen zet het kabinet zich in om de
topsectoren goed aan te haken op deze thema’s, met name door in de
innovatiecontracten een goede verbinding te leggen naar de (middelen uit
de) Europese programma’s (zie paragraaf 2.1). Een voorbeeld is de
biobased economy (zie hieronder). In Europees verband zet Nederland zich
verder in voor heldere Europese visie op dit vlak met duidelijke doelen
en normen en een eerlijk speelveld. 

Binnenkort komt het kabinet met een Duurzaamheidsagenda. In de agenda
geeft het kabinet zijn visie op duurzame ontwikkeling en de wijze waarop
deze ontwikkeling de Nederlandse economie kan stimuleren. De agenda
formuleert de inzet op de diverse aandachtsgebieden en verbindt daar
concrete speerpunten aan om gezamenlijk met het maatschappelijk veld
duurzaamheid te versterken. 

…dat inzet op de biobased economy… 

De topsectoren zien de biobased economy als een belangrijk
cross-sectoraal thema voor het stimuleren van innovatie en economische
groei in Nederland. Het kabinet onderschrijft de kansrijkheid van dit
thema, getuige de reactie op het SER-advies over de biobased economy
(zie bijlage 5). Ambitie is dat Nederland in de top 3 van de wereld komt
op het gebied van biobased economy en dat Nederland de toegangspoort tot
Europa wordt voor groene grondstoffen. 

Het kabinet erkent dat de transitie naar een economie die mede gebaseerd
is op groene grondstoffen hinder kan ondervinden van knelpunten in
bestaande wet- en regelgeving. 

Een voorbeeld betreft de Europese importheffingen op groene grondstoffen
die gebruikt worden door de chemische industrie. Oplossingen voor
dergelijke knelpunten moeten in Europees verband worden gevonden.
Nederland zal er daarom gericht voor pleiten om binnen het EU handels-
en landbouwbeleid meer ruimte te creëren voor additionele invoer van
groene grondstoffen voor de bulkchemie en de fermentatie industrie. In
dit kader is de in december 2011 te verwachten mededeling van de
Europese Commissie over de biobased economy ook relevant. Verder zijn
innovatie en het zo efficiënt mogelijk inzetten van biomassa en
reststromen richting productieprocessen cruciaal om de kansen van de
biobased economy te verzilveren.

Acties:

Het kabinet ondersteunt de wens van bedrijven en kennisinstellingen om
een high-level groep op te richten. Deze groep zal onder meer het
businessplan voor de biobased economy "Naar een punt op de horizon"
verder concretiseren, inclusief een innovatiecontract met financieel
commitment van het bedrijfsleven, in nauwe samenwerking met de
verschillende topsectoren. 

Het kabinet zal de ontwikkeling van concrete businesscases stimuleren
via het BioRenewables Business Platform. Voor het MKB zal het
transitiehuis deze businesskansen begeleiden. Waar nodig zal het Kabinet
belemmeringen in de wet- en regelgeving wegnemen.

Het kabinet erkent de noodzaak van het sluiten van kringlopen. De
overheid start daarom een aantal pilots/onderzoeken (onder andere met
betrekking tot struviet en digestaat) om afval- en reststromen meer en
beter te benutten voor mestverwerking. In de kabinetsvisie op het
mestbeleid (najaar 2011) zal het kabinet aangeven hoe zij mestverwerking
verder wil bevorderen.

Voor de acties die de overheid op zich gaat nemen komt er dit najaar een
overheidsagenda voor de overgang naar een Biobased Economy.

…en initiatieven voor groene groei stimuleert via Green Deals

Met de Green Deal beoogt het kabinet obstakels voor groene groei weg te
nemen en concrete initiatieven vanuit het bedrijfsleven (en andere
stakeholders) een extra impuls te geven. 

De projectmatige aanpak van de Green Deal richt zich op energie, maar
strekt ook verder naar andere duurzame terreinen als water,
grondstoffen, mobiliteit en Biobased Economy. Vlak na het verschijnen
van voorliggende brief ontvangt de Tweede Kamer een aparte brief over de
resultaten van de Green Deal. 

Om de financiering van duurzaamheidsprojecten verder te verbeteren is de
financiële sector bezig met de ontwikkeling van een aantal
initiatieven. Zo heeft het Holland Financial Centre (HFC) met steun van
onder meer de ministeries van EL&I en I&M een haalbaarheidsonderzoek
uitgevoerd naar een Groene Investeringsmaatschappij. HFC wil haar
expertise inzetten voor de Green Deals die een knelpunt ervaren op het
gebied van financiering.

2.5 Internationalisering

Een buitenlandbeleid waarmee we de BV Nederland krachtig positioneren…


Internationalisering krijgt veel aandacht in de agenda’s van de
topteams. Centrale lijnen die daaruit naar voren komen, zijn de gewenste
versterking van de Nederlandse economische diplomatie, het belang van
een gelijk speelveld, een effectievere promotie en Holland branding in
het buitenland, strategische en gerichte acquisitie van hoogwaardige
buitenlandse bedrijven in de topsectoren, het stimuleren van
innovatiesamenwerking en het beter inzetten van Nederlandse sterktes
voor ontwikkelingssamenwerking (OS). Het kabinet maakt werk van deze
aanbevelingen. Voor het algehele overzicht van het internationale
economische beleid ten behoeve van het bedrijfsleven verwijs ik naar de
beleidsbrief “Buitenlandse markten, Nederlandse kansen” van 24 juni
2011. 

De belangrijkste maatregelen ter ondersteuning van de
internationalisering van het bedrijfsleven in het algemeen en onze
topsectoren in het bijzonder zijn: 

…door actieve ondersteuning van internationaal ondernemende
bedrijven…

Het kabinet zal gerichte economische missies organiseren die aansluiten
op de behoefte vanuit bedrijfsleven en kenniswereld, waarbij ook
bestuurders van decentrale overheden  kunnen aanhaken. Ook oud CEO’s
en voormalige topbestuurders/-politici kunnen daarbij gericht worden
ingezet. Inzet is een krachtige en eenduidige positionering van
Nederland in het buitenland. Bij economische missies zijn het initiatief
en commitment van het bedrijfsleven leidend. 

In het kader van de strategische reisagenda van het kabinet
zullen bedrijvenmissies van de bewindslieden worden afgestemd met de
decentrale overheden, teneinde de effectiviteit van missies zo groot
mogelijk te maken. De bedrijvenmissies van de centrale overheid worden
jaarlijks via de Dutch Trade Board aan de decentrale overheden
voorgelegd voor onderlinge afstemming. Het Ministerie van EL&I, IPO en
VNG zullen in overleg gaan om tot een afstemmingsmechanisme te komen.
Met een afgestemde reisagenda dragen we een uniforme boodschap uit en
kan de ondersteuning van de missies door het postennetwerk zo efficiënt
mogelijk worden ingericht.

De dienstverlening van het postennetwerk in het buitenland zal worden
ingezet voor een optimale behartiging van de belangen van Nederlandse
bedrijven. Het postennetwerk wordt, conform de kamerbrief
“Modernisering Nederlandse diplomatie”, toegerust om de economische
belangen in het buitenland optimaal te behartigen. Het gaat hierbij om
de volle breedte van economische dienstverlening die kan bijdragen aan
het succes van Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven. 

De focus van het bilaterale economische beleid komt te liggen op landen
met het grootste potentieel waar de buitenlandse overheid een
belangrijke rol speelt in het economisch verkeer. Dat betekent een
verschuiving van de inzet naar opkomende markten, zoals China,
Brazilië, India en Vietnam. 

Naast de hierboven genoemde focus op opkomende markten, blijft het
onderhouden van bilaterale relaties binnen Europa en met andere
westerse, ontwikkelde landen zoals de VS een belangrijke zaak. Omdat
nabije markten voor een groot deel van het MKB, starters in het
bijzonder, belangrijk zijn, zal het startersinstrumentarium op deze
markten beschikbaar blijven. 

Naast de strategische inzet van economische diplomatie voor het
veiligstellen van de toevoer van voor ons belangrijke grondstoffen, zal
ook de relatie met grondstoffen producerende landen worden versterkt om
internationale kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven te vergroten.
In overleg met bedrijven uit de topsectoren zal hier verder uitwerking
aan worden gegeven.

…zorgen voor een gelijk speelveld voor ondernemers…

Diverse topsectoren, zoals Agro&Food, Chemie en High Tech Systems en
Materialen, wijzen op het belang van een gelijk speelveld voor bedrijven
binnen de EU en de bredere internationale markt. Het kabinet is van
mening dat een gelijk speelveld en eerlijke concurrentievoorwaarden
cruciaal zijn voor een krachtig bedrijfsleven. 

Acties:

Het kabinet vergroot de capaciteit van het Meldpunt Handelsbelemmeringen
(voorheen Crashteam Oneerlijke Concurrentie) en brengt het prominenter
onder de aandacht van het bedrijfsleven;

Nationale koppen op EU-regelgeving in de natuurwetgeving worden
opgespoord en verwijderd. Door het bedrijfsleven aangekaarte nationale
koppen op overige regels worden aangepakt. De sectoragenda’s bieden
hiervoor een goed vertrekpunt. Er komen geen nationale koppen op nieuwe
EU-wetgeving;

Het kabinet zal zich er bij de totstandkoming van nieuwe
investeringsbeschermings-overeenkomsten (IBO´s) in EU-verband maximaal
voor inzetten dat deze een minstens zo hoog beschermingsniveau bieden
aan Nederlandse investeerders als dat met de huidige Nederlandse IBO´s
het geval is.

…buitenlandse topbedrijven aantrekken voor Nederland en hier
verankeren…

Buitenlandse investeerders in Nederland zijn met ruim 780.000 banen een
grote bron van werkgelegenheid in ons land. Daarnaast zijn ze met 33%
van de private R&D-uitgaven een belangrijke aanjager van innovatie. Om
investeerders aan te trekken is een proactieve en krachtige inzet van de
Nederlandse overheid nodig, in samenspraak met bedrijfsleven en
kenniswereld. 

Nieuw Europees onderzoekscentrum Heinz naar Nederland

Het Amerikaanse voedingsmiddelenconcern Heinz gaat een nieuw
innovatiecentrum bouwen in Nijmegen. Het is de grootste investering in
een innovatiecentrum ooit van het bedrijf. Ook wordt het hoofdkantoor in
Zeist uitgebreid met een Europese Supply Chain Hub. De investering in
het innovatiecentrum van Heinz zal op termijn circa 200 hoogwaardige
banen opleveren, de versterking van het kantoor Zeist op termijn 100.
Het Netherlands Foreign Investment Agency, onderdeel van NL EVD
Internationaal (Agentschap NL), heeft een belangrijke bijdrage geleverd
aan de uiteindelijke keuze van Heinz voor Nederland. Zo is er onder meer
geholpen met locatieonderzoeken en de aanlevering van het bidbook. De
WBSO en Innovatiebox hebben een rol gespeeld bij de uiteindelijke keuze
van Heinz voor Nederland.

Acties:

In de acquisitie van buitenlandse investeringen komt de nadruk op het
aantrekken van hoogwaardige, strategische investeringen in de
topsectoren, met speciale aandacht voor bedrijfsfuncties die de
topsectoren versterken, zoals hoofdkantoren en R&D. Met die focus lopen
op dit moment twee pilotprojecten in de sectoren chemie en agro&food.
Hierbij wordt gericht gezocht naar buitenlandse bedrijven die deze twee
Nederlandse topsectoren verder kunnen versterken. Deze strategische
aanpak wordt verder uitgerold en structureel ingebed in de werkwijze van
het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). De netwerken van NFIA
en Technisch-Wetenschappelijke Attachés in het buitenland gaan
intensiever samenwerken op het terrein van hoogwaardige,
kennisintensieve investeringen.

De focus op opkomende markten als China, India, Brazilië en Rusland
wordt verder uitgebouwd, waarbij het postennetwerk actief wordt
ingeschakeld. Ambassades, consulaten  en Netherlands (Agri-) Business
Support Offices (NBSO’s, NABSO’s) worden actiever ingezet bij het
aantrekken van nieuwe buitenlandse bedrijven. Met deze nieuwe aanpak
wordt het bereik van het acquisitiebeleid vergroot. 

Het strategisch account management van in Nederland gevestigde bedrijven
wordt  versterkt. Via frequente bedrijfsbezoeken blijven EL&I/NFIA,
postennetwerk en de decentrale acquisitiepartners in dialoog met de
belangrijkste reeds in Nederland gevestigde buitenlandse bedrijven en
investeerders en houden we de ontwikkelingen in het Nederlandse
vestigingsklimaat constant in de gaten. 

Er komt een Regiegroep Acquisitie en Vestigingsklimaat onder leiding van
EL&I waarin bestuurlijk overleg plaatsvindt met decentrale overheden en
vertegenwoordigers uit de topsectoren (bedrijfsleven en kenniswereld)
over de Nederlandse acquisitiestrategie en het vestigingsklimaat voor
internationale bedrijven. De NFIA zal een convenant afsluiten met de
decentrale acquisitiepartners met afspraken over de wervingsinspanningen
in het buitenland en de begeleiding van buitenlandse bedrijven. De
samenhang tussen de centrale en decentrale wervingsactiviteiten van de
overheid wordt daarmee versterkt. 

Er komt een pool van buitenlandse CEO’s die fungeren als vraagbaak
voor CEO’s van buitenlandse bedrijven die vestiging in Nederland
overwegen. Zij zijn als ervaringsdeskundigen immers de beste
ambassadeurs van Nederland voor potentiële investeerders. Ook
Nederlandse multinationals zullen actiever bij het acquisitiebeleid
worden betrokken. 

Het ministerie van EL&I zal, in overleg met andere departementen, VNG en
IPO, de belangrijkste relevante overheidsdocumentatie voor buitenlandse
bedrijven en expats zo veel mogelijk in het Engels beschikbaar stellen. 

Het ministerie van EL&I ontwikkelt in overleg met de expatdesks, een
model voor uniforme dienstverlening en uitstraling door alle expatdesks
in Nederland. 

…en Nederlandse sterktes inzetten voor ontwikkelingssamenwerking (OS)

Het kabinet wil een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en duurzame
ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Economische ontwikkeling wordt
daarom belangrijker in het OS-beleid. De behoefte vanuit
ontwikkelingslanden staat daarbij voorop. Echter, de inzet van het
lokale en het Nederlandse (top)bedrijfsleven kan de weg naar
zelfredzaamheid en duurzame economische ontwikkeling van deze landen
bevorderen. Samenwerking tussen EL&I en Buitenlandse Zaken (BZ/OS) leidt
tot grotere betrokkenheid van bedrijven bij OS en een betere aansluiting
op elkaars instrumentarium. 

Initiatieven vanuit de topsectoren die de economie en maatschappij in
ontwikkelingslanden 

versterken zullen via onderstaande programma’s steun krijgen vanuit
OS:

Er is vanaf 2012 ca. € 55 miljoen gereserveerd voor nieuwe
instrumenten voor publiek-private partnerschappen (PPP’s) (€ 25
miljoen voor voedselzekerheid/private sector ontwikkeling en € 30
miljoen voor de topsector water). 

Conform de wens van het bedrijfsleven heeft het kabinet besloten de
lijst van landen die in aanmerking komen voor inzet van het OS
bedrijfsleveninstrumentarium niet verder in te krimpen. De meeste
bedrijfsleveninstrumenten staan nu open in 60 landen waarmee ook buiten
de 15 partnerlanden kansen liggen voor inzet van Nederlandse kennis en
kunde. De bedrijfsleveninstrumenten staan op de begroting van OS,
waarvoor de beschikbare middelen oplopen van € 130 miljoen in 2012
naar circa € 200 miljoen in 2015. 

In de bilaterale samenwerking wordt zoveel mogelijk samengewerkt met
Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen. In de Meerjarig
Strategische Plannen (MJSP’s) 2012-2015 van de ambassades wordt
ingezet op publiek-private programmatische samenwerking tussen Nederland
en de OS-partnerlanden, met name op de thema’s voedselzekerheid en
water. Nederlandse kennis en kunde wordt betrokken bij het formuleren en
uitvoeren van die plannen.                                              
                                                       Concreet
voorbeeld is de nadrukkelijke betrokkenheid van het Nederlandse
bedrijfsleven en kennisinstellingen bij de recente missies naar Afrika
in het kader van het Fast Track initiatief voedselzekerheid en het Water
OS-programma. 

Er wordt een Transitiefaciliteit opgericht om in (bijna-)
middeninkomenlanden via inzet van Nederlandse kennis en kunde de
overgang van een bilaterale ontwikkelingsrelatie naar economische
samenwerking mogelijk te maken. Vooralsnog is de faciliteit opengesteld
voor Colombia, Zuid-Afrika en Vietnam. Op termijn kunnen ook andere
landen met voldoende economisch potentieel voor de transitiefaciliteit
in aanmerking komen. De transitiefaciliteit is een paraplu waaronder
bestaande instrumenten kunnen worden ingezet om de transitie van een
OS-relatie naar een wederzijds profijtelijke economische relatie vorm te
geven. Vanuit EL&I is met ingang van 2012 € 5 miljoen per jaar
beschikbaar, oplopend naar structureel €15 miljoen per jaar in 2014
(non-ODA). Vanuit BZ is in 2011 € 13 miljoen per jaar beschikbaar,
oplopend tot €15 miljoen voor de periode 2012-2014 (ODA). 

Voor kennisbeleid en samenwerking met kennisinstituten ten behoeve van
ontwikkelingslanden en gericht op de prioritaire OS thema’s, heeft het
kabinet voor het najaar een brief aan de Tweede Kamer toegezegd waarin
het nieuwe beleid wordt toegelicht. Daarbij wordt de focus vooral gelegd
op waar Nederland als kennisland goed in is. Uitwerking van de nieuwe
onderzoeksaanpak zal in samenspraak met de betreffende instellingen in
de topsectoren geschieden. Vanuit OS wordt structureel € 15 miljoen
(in 2013) tot € 30 miljoen (in 2015) vrijgemaakt voor onderzoeksbeleid
op het thema voedselzekerheid en private sector ontwikkeling.

De ORIO-regeling zal worden bijgesteld in overleg met het bedrijfsleven
en in lijn met de adviezen van de topteams, dit om de ontwikkelkracht
van het bedrijfsleven beter te benutten. Daarbij gelden wel de kaders
die de regels voor het internationaal aanbesteden stellen.

Beschikbare fondsen en leningen waarover ontwikkelingslanden beschikken
via internationale financiële instellingen (IFI’s) als de Wereldbank
bieden kansen voor topsectoren. Het kabinet zet zich daarbij actief in
om de toegang en positionering van het Nederlandse bedrijfsleven bij
deze fondsen en leningen te verbeteren. Bijvoorbeeld door bedrijven in
hun lobby rond aanbestedingen te ondersteunen en toe te zien op de
transparantie van aanbestedingen. Nederlandse bedrijven kunnen zich
hierbij, naast hun mondiaal vooraanstaande kwaliteit, profileren met
actief beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en
ketenverantwoordelijkheid. In het kader van de economische diplomatie
zullen bedrijven ook worden ondersteund bij het voldoen aan fundamentele
arbeidsnormen in hun productieketen.

3. Acties per topsector

In het vorige deel van deze brief zijn de acties gepresenteerd die het
kabinet gaat ondernemen ter versterking van het algehele
ondernemersklimaat en de aanvullende maatregelen die worden genomen voor
álle topsectoren.    

In dit deel worden de acties per topsector integraal gepresenteerd,
inclusief sectorspecifieke acties die worden gerealiseerd in aanvulling
op de maatregelen uit deel 2. Per topsector is een box opgenomen met
voorbeelden van investeringen van decentrale overheden in de komende
jaren, die aansluiten bij de actieagenda’s.     

1. Topsector Chemie

Voor de topsector Chemie pakt het kabinet samen met de sector de
volgende acties op: 

1. Investeren in kennis en innovatie

Uit het innovatiecontract dat in de gouden driehoek ook voor de sector
chemie zal worden opgesteld, zal blijken welke initiatieven van
prioritair belang zijn om de chemiesector verder te brengen. In aanloop
daarop continueert het kabinet de financiering van de publiek-private
samenwerking in DPI in 2012. Ook voor DPI Value Centre reserveert het
kabinet € 1,2 miljoen als overbrugging in 2012. Tenslotte is er voor
het Programmabureau Chemie € 0,18 miljoen gereserveerd om de
continuïteit in 2012 te verzekeren. De sector chemie heeft in haar
agenda een specifiek verzoek gedaan om het Sectorplan Natuur- en
Scheikunde verder uit te breiden. De overheid heeft voor de sector
chemie, als een van de weinige topsectoren, al eerder middelen
vrijgemaakt met een omvang van € 20 miljoen per jaar (waarvan € 10
miljoen voor de chemische wetenschap). De sector kan derhalve zelf het
initiatief nemen om het Sectorplan uit te breiden. 

2. Het stimuleren van innovatief MKB

Topsector chemie geeft aan dat het stimuleren van innovatief MKB
speciaal aandacht verdient (bijv. Kweekvijverfonds, COCI’s en
Innovation Labs). Het kabinet deelt de mening van de sector dat het
stimuleren van het innovatief MKB belangrijk is. Het kabinet zet
hiervoor diverse generieke maatregelen in. Deze generieke maatregelen
zijn geschikt voor het MKB. Denk bijvoorbeeld aan het Innovatiefonds
MKB+, de Valorisatieregeling en de ophoging van het budget voor de
InnovatiePrestatieConstracten (IPC’s).

3. Werken aan een samenhangende human capital agenda

Ook de chemiesector wordt uitgenodigd een integrale human capital agenda
op te stellen. Daarbij kan worden voortgebouwd op de bestaande human
capital agenda Chemie, de outreach activiteiten binnen het sectorplan
Natuur- en Scheikunde en het sectorplan hbo chemie dat al in
ontwikkeling is. Ook zijn er binnen de sector chemie al een Center of
Expertise en twee Centra voor Innovatie Vakmanschap gerealiseerd. De
agenda biedt een basis voor verdere zwaartepuntvorming in het
onderwijs en voortzetting en uitbreiding van de samenwerking tussen
onderwijs en bedrijfsleven. 

In aanvulling op de human capital agenda’s van de topsectoren komt er
één gezamenlijk masterplan bètatechniek. Hiermee worden de
activiteiten uit de afzonderlijke agenda’s op het terrein van
bètatechniek elkaar afgestemd. De sector Chemie krijgt hierbij het
voortouw. Het platform bètatechniek krijgt van het kabinet de opdracht
de totstandkoming van het masterplan te faciliteren. Om de lopende human
capital agenda in 2012 te kunnen continueren, is voor de tweede helft
van het jaar € 85.000 vrijgemaakt.     

4. Wegnemen van knelpunten in regelgeving en regeldruk 

Het kabinet pakt de door de sector aangedragen knelpunten op het gebied
van wet en regelgeving actief op (Pakket D). Ten eerste wordt de Crisis-
en Herstelwet permanent gemaakt. Ten tweede heeft het kabinet deze zomer
een pilot opgestart voor de sector chemie om de vergunningsverlenings-
en handhavingskosten te verminderen. Bij succes wordt het project breed
binnen de sector uitgerold. Ten derde gaat de overheid samen met de
sector aan de slag om de tien belangrijkste knelpunten rondom
regelgeving en regeldruk die investeringen bemoeilijken in kaart
brengen. De Regiegroep Chemie wordt gevraagd hierbij het voortouw te
nemen. Het kabinet zal vervolgens in overleg met het bedrijfsleven
mogelijke oplossingen identificeren en implementeren. Ten vierde zal de
overheid zich inzetten voor een verdere harmonisatie van Nederlandse en
Europese wetgeving. De in de agenda genoemde casus – REACH/Arbo – is
inmiddels opgepakt en deels opgelost. Daarnaast wordt onderzocht welke
REACH kan bieden voor innovatiekansen voor de sector. 

Tenslotte, erkent de overheid het belang van het level-playing field in
relatie tot de Emission Trading System (ETS)-discussie en zal het daarom
bij de toewijzing van rechten mogelijk maken dat toewijzing niet alleen
per inrichting maar ook op installatieniveau mogelijk is. 

Decentrale overheden in actie voor topsector chemie

Limburg: investeert circa € 100 miljoen aan de verdere ontwikkeling
van de Chemelot-campus. Betreft investeringen in onder meer een
incubator, een venturing fonds, marketing, business development en de
oprichting van een campusorganisatie.

Zuidvleugel: In Delft (DSM) wordt € 100 miljoen geïnvesteerd in een
Bio Process Facility. Het betreft een proeffabriek voor het opschalen
van innovaties in de biotechnologie. Co-financiering door provincie
Zuid-Holland, Rotterdam, Delft en Den Haag.

Zuidvleugel/Rotterdam: investeert in het vergroten van clustereffecten
in de chemiesector door meer in te zetten op procesintensificatie,
co-siting en warmte cascadering en smart-grid ontwikkeling. Met
Plant-One is er een proeffabriek waarin nieuwe productieomgevingen
getest kunnen worden.

Overijssel: investeert in het Polymer Science Park Zwolle; een
kenniscampus polymeren/kunststoffen in samenwerking met Wavin, DSM en
hogescholen in de regio.

Zeeland: investeert € 6 miljoen in een biobased investeringsfonds in
de periode 2011-2020. Accent op drie kernthema’s: building blocks;
vergroening procesindustrie; groene grondstoffen. Cross-over met
topsector Agro.

Noord-Brabant: investeert € 10 miljoen in de Green Chemistry Campus in
Bergen op Zoom. 

Zeeland, Noord-Brabant en Limburg: investeren samen minimaal € 20
miljoen in versterking van de maintenance industrie, onder andere via
het Dutch Institute World Class Maintenance. 

Noord-Nederland: investeert ruim € 3 miljoen in de bio-based projecten
BioCab, BioBrug en Wood Spirit. Betreft zowel vergroening van de input
van bestaande procesinstallaties als hernieuwbare grondstoffen.

2. Topsector Creatieve Industrie

Voor de topsector Creatieve Industrie pakt het kabinet samen met de
sector de volgende acties op:

1.Oprichting Dutch Creative Industries Council

De creatieve industrie is een jonge en krachtige topsector met grote
groeikansen. Maar de sector moet zichzelf nog beter organiseren en meer
aansluiting zoeken bij andere topsectoren om in 2020 tot de wereldtop te
behoren en Nederland te kunnen laten uitgroeien tot de meest creatieve
economie van Europa. Om het zelforganiserende vermogen te versterken en
de verbindingen met andere topsectoren te verbeteren ondersteunt het
kabinet de oprichting van de Dutch Creative Industries Council (D-CIC).
De council zal de uitvoering van de agenda coördineren volgens het
principe van de gouden driehoek. Het kabinet stelt daarvoor € 250.000
per jaar beschikbaar. 

2. Ontwikkeling van een publiekprivaat topconsortium

Om een grotere bijdrage te kunnen leveren aan het innoverend vermogen
van de Nederlandse economie moet de kennisbasis van de creatieve
industrie en de samenwerking met kennisinstellingen worden versterkt.
Het kabinet ondersteunt daarom het voorstel tot oprichting van een
publiekprivaat topconsortium op het gebied van kennis en innovatie.
Binnen het kader van het innovatiecontract zal het topconsortium een
belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van concrete
innovatieprogramma’s. Daarbij zal het consortium zich richten op
kennisintensieve activiteiten die voortvloeien uit het onderzoek en ook
verder onderzoek initiëren. Het consortium zal nauw samenwerken met
organisaties zoals IIP Create en iMMovator en met bedrijven en
kennisinstellingen uit andere topsectoren. Het kabinet stelt tot en met
2013 € 1 miljoen beschikbaar voor het topconsortium. Daarnaast maakt
het kabinet in het TNO-budget voor 2012 al € 1 miljoen vrij voor
onderzoek. Bovendien zal TNO in 2012 zogenaamde ‘Creative Challenge
Weeks’ organiseren waarin twee of drie maatschappelijke uitdagingen
opgepakt worden door een team van bedrijven uit de creatieve sector en
TNO'ers die gezamenlijk in een week tijd een oplossing bedenken voor het
gestelde vraagstuk. Met deze activiteiten en middelen wordt in 2012 een
vliegende start van het topconsortium mogelijk gemaakt. 

Het businessplan voor het topconsortium moet evenals het
innovatiecontract uiterlijk 31 december  2011 op hoofdlijnen gereed
zijn. Beiden moeten in samenwerking met TNO, NWO en KNAW worden
opgesteld, waarbij ondersteuning mogelijk is vanuit EL&I en OCW. In het
innovatiecontract geven TNO, NWO en KNAW aan welke bijdrage ze mede op
basis van private commitment leveren aan de activiteiten van het
consortium na 2012. Het voorstel ‘Metrocampus’ van de Economic
Development Board Amsterdam en de topopleiding THNK in Amsterdam sluiten
goed aan bij het voorstel voor het topconsortium. De wethouder
Economische Zaken & Cultuur van Amsterdam heeft de Minister van EL&I
daarom aangeboden om samen te werken bij de ontwikkeling van het
topconsortium. Daarbij ziet de metropoolregio Amsterdam goede kansen om
samen op te trekken met de regio Eindhoven. Gezien dit aanbod verzoekt
het Kabinet het topteam CI om samen met de Metropoolregio Amsterdam het
initiatief te nemen bij de ontwikkeling van het consortium. Het kabinet
dringt daarbij aan op samenwerking met Eindhoven en eventueel andere
creatieve regio’s. 

3. Vergroten maatschappelijke en economische meerwaarde

De creatieve industrie kan een grote bijdrage leveren aan economische en
maatschappelijke uitdagingen op gebieden zoals duurzaamheid, zorg,
onderwijs en stedenbouw. Het kabinet wil deze potentiële meerwaarde van
de creatieve industrie tot uiting laten komen. Hiertoe zal de
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een Fonds voor de
Creatieve Industrie inrichten. De missie van het fonds is om de
maatschappelijke en economische meerwaarde van de creatieve industrie te
vergroten, zowel in Nederland als internationaal. Dit fonds richt zich
op het stimuleren van de kwaliteit van het Nederlands ontwerp en het
versterken van de samenwerking tussen private partijen, particulieren en
overheden. Het fonds heeft onder andere als taak om sectoroverstijgende
programma’s uit te voeren, die maatschappelijke en ruimtelijke
vraagstukken aanpakken en goed opdrachtgeverschap bevorderen. 

Deze doelstelling sluit goed aan bij het advies van het Topteam
Creatieve Industrie met betrekking tot het stimuleren van zogenoemde
‘crossovers’. De totale omvang van het fonds bedraagt € 11,4
miljoen per jaar. Het topteam Creatieve Industrie krijgt de mogelijkheid
voorstellen in te dienen bij het Fonds Creatieve Industrie. 

4. Verbetering van toegang tot kapitaal

De creatieve industrie bestaat hoofdzakelijk uit kleine en innovatieve
bedrijven die meer dan gemiddelde knelpunten ondervinden bij het
verkrijgen van kapitaal. Bovendien vindt de creatieve industrie nog
weinig aansluiting bij het huidige innovatie- en kapitaalmarktpakket van
EL&I.

Om deze knelpunten weg te nemen creëert de Minister van EL&I voor de
creatieve industrie een luik van in totaal € 8 miljoen in het MKB+
Innovatiefonds. Hiermee wijkt de Minister af van de generieke
systematiek van het MKB+ Innovatiefonds. Het bedrag is tot en met 2015
als lening beschikbaar voor voorstellen voor private investeringsfondsen
die zich kwalificeren voor de regeling en passen bij de ambitie van het
topteam om te komen tot crossovers tussen de creatieve industrie en
andere (top)sectoren. De totale omvang van deze fondsen bedraagt
inclusief de private bijdrage tenminste € 16 miljoen. De private
investeringsfondsen en het eerder genoemde Fonds voor de Creatieve
Industrie zullen elkaar aanvullen en versterken. Daarnaast neemt het
kabinet het initiatief om samen met de creatieve industrie en de
financiële sector de mogelijkheden te onderzoeken om
sectorspecifieke knelpunten in de markt weg te nemen. Het kabinet
heeft voor deze maatregel in 2012 € 50.000 beschikbaar onder de
voorwaarde van minimaal gelijke matching. Daarnaast geeft het kabinet in
2012 en 2013 meer bekendheid aan de mogelijkheden van regelingen zoals
de WBSO en het nieuwe Innovatiefonds MKB+ voor de creatieve industrie.
Daarbij wordt een proeftuin gestart waarin zal worden nagegaan hoe
specifieke innovatieactiviteiten van de creatieve industrie passen
binnen de huidige definities van onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
Dit zal in 2012 al tot tenminste 5 succesvolle aanvragen moeten leiden
die als inspirerend voorbeeld dienen voor de sector. 

5. Versterking van internationale positie

Met het huidige Dutch Design Fashion Architecture (Dutch DFA-) programma
versterkt het kabinet de internationale positie van de creatieve
industrie. Dit stimuleringsprogramma loopt eind 2012 af, maar het
kabinet zal in 2013 doorgaan met het ondersteunen van
internationaliseringactiviteiten van de creatieve industrie. Deze
ondersteuning zal zich in hoofdzaak beperken tot enkele nog nader te
bepalen creatieve subsectoren in een aantal prioritaire landen en een
aantal voor deze industrie belangrijke internationale evenementen.
Hierbij is een goede aansluiting op maatschappelijke vraagstukken in
deze prioritaire landen van belang. Het kabinet versterkt de
internationale positie van de creatieve industrie ook via de generieke
maatregelen gericht op Holland Branding, economische diplomatie en
acquisitie van topbedrijven, gebaseerd op input vanuit de creatieve
sector. Het kabinet zal een drietal Nederlandse diplomatieke posten
vragen om vanuit een economische, culturele en politiek-maatschappelijke
invalshoek te inventariseren welke lokale kansen er voor de Nederlandse
creatieve industrie bestaan. Deze inventarisatie zal in de eerste helft
van 2012 gereed zijn en besproken worden met de relevante partijen uit
de sector.

6. Verkenning economische kansen Digital Gateway to Europe.

Het kabinet start in het najaar 2011 een verkenning vanuit de Digitale
Agenda.nl om inzicht te krijgen in de economische kansen van de mobiele
creatieve industrie. Deze creatieve sector zoekt en benut innovatieve
manieren om content te verzamelen, te delen en te her verpakken. Door
digitalisering en convergentie in distributienetwerken lijken hier
stevige kansen te liggen voor de doorgroei van de sector. 

7.  Gebruik van open data en cloud computing stimuleren

Open Data is een prominent onderwerp in de Europese Digitale Agenda en
de onlangs gepresenteerde Digitale Agenda.nl. Het kabinet wil
ondernemerschap stimuleren door zoveel mogelijk van haar eigen data via
open standaarden beschikbaar te stellen en vindt het belangrijk dat
decentrale overheden dit ook doen. Daartoe zal het Kabinet in september
een wedstrijd voor burgers, ondernemers en overheden organiseren "Apps
for NL". Een ander belangrijk onderwerp in de Digitale Agenda is Cloud
Computing (CC). Het kabinet beschouwt CC als een goed instrument om
kostenbesparingen en innovatie te realiseren en wil in 2012 onder meer
scherper in beeld krijgen wat de mogelijkheden zijn voor de overheid om
CC in te zetten. Hiertoe wordt in 2012 een programma Productiviteit en
Cloud Computing gestart. Aangezien de creatieve sector pionier is op het
gebied van de toepassing van open standaarden en CC, kan de creatieve
industrie in dit programma een voorbeeld- en voortrekkersrol spelen. 

Decentrale overheden in actie voor topsector creatieve industrie

Metropoolregio Amsterdam werkt aan het metrocampus idee; de totale
stadsregio als campus voor creatief en ICT. Het recent opgestarte
topinstituut voor creatief leiderschap THNK is hierbij het vertrekpunt.

Utrecht: zet in op bijzondere locaties en regionale labs (zoals
Protospace) en incubators (zoals Dutch Game Garden, UtrechtInc) en op
zakelijke evenementen, congressen, festivals en ontmoetingsplatforms,
zoals de Nederlandse Gamedagen of Game in the City.

Eindhoven: in Brainport-verband wordt geïnvesteerd in Design en
Industrie, er wordt gestreefd naar 40 nieuwe businessconsortia via de
Design Incubator Regeling en 20 design-ontwikkelkredieten.

Er wordt gewerkt aan een nationaal netwerk voor creatieve industrie,
design en technology mode en architectuur. Verder wordt de Dutch Design
Week in haar programmering sterker internationaal neergezet. Dit geldt
ook voor het STRP Festival (als een van de grootste Art & Technology
festivals in Europa).

3. Topsector Energie

Voor de topsector Energie pakt het kabinet samen met de sector de
volgende acties op: 

Innovatiecontract: omslag in programmering en financiering

Voor de programmering van het energieonderzoek bij ECN en TNO zal de
onderzoeksagenda, te bepalen in het innovatiecontract, leidend worden.
De agenda wordt opgesteld door de regiegroep en wordt zo meer dan nu
gericht op vragen die in het bedrijfsleven spelen. Omdat de
instituutsfinanciering hiermee flexibeler wordt zal deze omslag, mede op
aanraden van het topteam, geleidelijk plaatsvinden. Het kabinet deelt de
analyse van het topteam voor kansrijke segmenten op basis van eerder
gedaan onderzoek: de duurzame energieopties (zon-pv, offshore wind,
bioketen), energiebesparing en gas bieden op dit moment kansen voor
Nederland en zijn daarmee een goed vertrekpunt voor het opstellen van
het contract. 

Instellen van een regiegroep om de innovatieketen te optimaliseren. 

De regiegroep moet advies geven over alle publieke middelen die
betrekking hebben op onderzoek, ontwikkeling en demonstratie binnen het
domein van de topsector energie en is verantwoordelijk voor het
opstellen van het innovatiecontract. Deze middelen worden programmatisch
ingezet. De regiegroep moet operationeel zijn voor het einde van dit
jaar, zodat er geen momentum verloren gaat. In de nu in voorbereiding
zijnde onderzoeksprogramma’s van o.a. TNO en ECN voor 2012 is al
ruimte opgenomen voor bijsturing door de regiegroep, zodat de nieuwe
aansturing snel merkbaar is. De regiegroep dient daarnaast ook een
belangrijke rol te spelen door prioritaire innovatieonderwerpen,
clusters en regio’s met elkaar te verbinden alsmede de
internationaliseringagenda vorm te geven. Ook de verbinding met de
projecten die in het kader van de Green Deal zullen worden uitgevoerd,
zal de aandacht hebben van de regiegroep.

Besteding rijksmiddelen: van exploitatie naar innovatie

Het Rijk zal het beleid voor de korte termijn richten op het zo
efficiënt mogelijk realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling
en de doelstelling voor CO2-reductie van 2020. Het beleid voor de lange
termijn richt zich op het stimuleren van innovatie in technieken.
Hiermee komt het kabinet tegemoet aan het advies van het topteam om de
besteding van overheidsmiddelen op termijn te verschuiven van
exploitatie naar innovatie, zoals ook gemeld in het energierapport. Deze
verschuiving vraagt om een scherpe blik op wat specifiek nodig is voor
een techniek in een bepaalde fase van ontwikkeling. Het kabinet verwacht
dat de door het topteam voorgestelde regiegroep hierin adviseert. 

Helder ruimtelijk beleid en snelle vergunningverlening

Het kabinet werkt aan drie nieuwe rijksstructuurvisies voor
energiefuncties en stelt twee bestaande bij: Buisleidingen (2011),
Windenergie op land (2012), evaluatie structuurschema
elektriciteitsvoorziening (2012), Ondergrond (2013) en herziening
Nationaal Waterplan (2015). Tevens gebruikt het rijk de
rijkscoördinatieregeling om zelf grote energie-infrastructuurprojecten
ruimtelijk in te passen en alle vergunningaanvragen te coördineren,
zodat maar één maal bezwaar en beroep mogelijk is. Indien nodig zal
deze rijkscoördinatieregeling worden verruimd, zodat meer projecten
hiervan gebruik kunnen maken. Met deze maatregelen komt het kabinet
tegemoet aan de behoefte aan helder ruimtelijk beleid voor de
energiesector. Vermindering van regeldruk bij vergunningverlening regelt
het kabinet in de Wet omgevingsrecht, waarvan de eerste fase in het
voorjaar van 2012 wordt aangeboden aan de Tweede Kamer. Deze wet is er
onder meer op gericht om regels te vereenvoudigen, deze te bundelen en
procedures te versnellen. Dit zorgt voor een belangrijke
lastenreductie. Daarbij zal ook ruimte komen voor innovatieve
projecten. Op dit moment kan voor innovatieve ontwikkelingen al gebruik
gemaakt worden van de Crisis- en herstelwet waardoor de realisatie kan
worden versneld. 

Ook werkt het kabinet aan generieker werkende vergunningen op het gebied
van windenergie op zee waardoor ruimte kan ontstaan voor maatwerk zonder
de vergunning daarop te hoeven aanpassen. 

Wegnemen van (financiële) barrières 

Voor het wegnemen van financiële barrières biedt het aangekondigde
innovatiefonds MKB+ een oplossing. Het financieren van proeftuinen via
ondernemingen en demoprojecten uit dit fonds zal ook (onder bepaalde
voorwaarden) mogelijk zijn.  Wel verwacht het kabinet hier een actieve
rol vanuit de sector. Het kabinet onderschrijft het advies van het
topteam dat financiële participatie van omwonenden bij energieprojecten
gunstig kan zijn voor het  draagvlak en duurzame energieprojecten kan
versnellen. Met betrekking tot de voorgestelde helpfaciliteit om de
opname van energie-innovaties door consumenten te versnellen, zal het
kabinet bezien hoe de komende jaren gerichte acties en campagnes kunnen
worden uitgevoerd met als doel de consument rechtstreeks te betrekken
bij energiebesparing en energievernieuwing. Onder leiding van de
minister van EL&I worden, mede in overleg met de ministers van BZK en
Financiën, de mogelijkheden onderzocht voor een niet-fiscale
financiële prikkel, die consumenten kan stimuleren om hun gedrag aan te
passen en zuiniger om te gaan met energie. 

Inzet in EU op ETS

Het kabinet zet in op verbetering van de werking van het Emission
Trading System (ETS), o.a. door het uitbreiden van emissiehandel naar
andere sectoren. Zoals in het energierapport is aangegeven, ziet
dit kabinet een goedwerkend ETS als het belangrijkste instrument om
de CO2-uitstoot in de EU te verminderen. Ook pleit het kabinet in de EU
voor het vaststellen van CO2-reductiedoelen na 2020, te vertalen naar
ETS en non-ETS.  De hoogte van de CO2 doelen na 2020 is dan mede
afhankelijk van de uitkomst van het mondiale klimaatoverleg, de kosten
van emissiereducties en mogelijke maatregelen om carbon leakage en
verstoring van het level playing field te voorkomen. 

Decentrale overheden in actie voor topsector Energie:

Rotterdam: In de Havenvisie 2030 zet het Havenbedrijf Rotterdam in op de
ontwikkeling van het haven industrieel complex tot de Energy Hub voor
Noordwest Europa. Dit door de uitbouw van de global hub positie voor
energiestromen en door nieuwe investeringen in energieopwekking en
productie van (bio) brandstoffen. Voor de komende 5 jaar is de ambitie
om circa € 2 miljard private investeringen per jaar aan te trekken,
met een zwaartepunt in ‘Europe’s Industrial Cluster.

Zuidvleugel: De gemeenten Rotterdam, Delft en Leiden investeren samen
met TU Delft, Universiteit Leiden,  TNO en bedrijfsleven in de
energievoorziening van de toekomst, zowel door behoud van de positie op
de markt van conventionele energieproducten als door inzet op schone en
duurzame (biobased) brandstoffen. 

Noord Nederland: de drie noordelijke provincies (Energy valley) werken
aan de bundeling van energieonderzoek en -onderwijs over de gehele keten
in de Energy Academy en colleges, om te kunnen voldoen aan de vraag naar
energiepersoneel en –experts. De provincie Noord-Holland heeft zich
hierbij aangesloten.

Gelderland: heeft voor de periode 2011-2015 € 100 miljoen aan
revolverende middelen beschikbaar voor co-financiering in Gelderse
innovatieprojecten, waaronder in de topsector Energie. 

Overijssel: start een energiefonds van € 250 miljoen (deels
revolverend)  t.b.v. risicodragende investeringen en innovatieprojecten
voor hernieuwbare energie opwekking en t.b.v. energiebesparing.

Noord-Brabant: investeert ruim € 71 miljoen in de Brabantse Energie
agenda. Onderdeel hiervan is een investering van € 40 miljoen voor
uitvoering van een solar innovatie- en valorisatieprogramma. Daarnaast
wordt geïnvesteerd in de biobased economy in Zuidwest-Nederland
(cross-over met chemie), de vestiging van FOM en het KIC InnoEnergy in
Eindhoven en in de stimulering van elektrisch rijden.

Noord-Holland: investeert € 60 miljoen in het  Duurzaam EnergieFonds
Noord-Holland ter ondersteuning projecten en bedrijvigheid op het gebied
van duurzame energie.

(Metropoolregio) Amsterdam: investeert € 60 miljoen in een fonds voor
energietransitie (o.a. windenergie, energie uit afval via Afval
Energiebedrijf). Daarnaast wordt samengewerkt met o.a. Alliander en KPN
voor investeringen tot € 1 miljard om efficiëntie te bevorderen en
“Smart Solutions” mogelijk te maken.

Utrecht: het Utrecht Sustainability Institute en Hogeschool Utrecht
richten zich met de steun van de provincie en de stad op ondersteuning
en versterking van het innovatievermogen van het mkb op het gebied van
duurzame energie.

4. Topsector High Tech Systemen en Materialen (HTSM)

Voor de topsector High Tech Systems en Materialen pakt het kabinet samen
met de sector de volgende acties op: 

Verstevigen sterke kennisbasis: gezamenlijke R&D inspanningen

Het kabinet waardeert de inzet van de high tech sector om de R&D
inspanningen te verhogen, en in het bijzonder de inspanningen gericht op
het gezamenlijke innovatiecontract. In de HTSM sector wordt de inzet
van de diverse deelsectoren gebundeld waarmee de netwerken, die al in
de gouden driehoek zijn opgebouwd, verder worden versterkt. Bestaande
onderzoekroadmaps kunnen worden geactualiseerd en aangevuld en zijn
daarmee een goede basis voor het innovatiecontract waarin de hightech
sector de sterke deelsectoren nog meer met elkaar verbindt. Het
resultaat voor de sector zal een totaalbeeld zijn van de
onderzoeksvelden mechatronica, micro-elektronica, materiaalkunde, ICT en
embedded systemen, nanotechnologie en fotonica, automotive en aerospace
gerelateerd aan hun (maatschappelijke) toepassingen. Tevens wordt
generieke ondersteuning ontwikkeld voor alle topsectoren door eScience
en de nationale e-infrastructuur. Maatschappelijke thema’s zullen
daarom mee worden genomen bij het opstellen van het innovatiecontract:
high tech kan een bijdrage leveren aan o.a. veiligheid en transport.
Verder is aansluiting op het Europees onderzoeks- en innovatiekader
gewenst, bijvoorbeeld bij Eniac op het gebied van nano-elektronica, bij
Artemis voor embedded computing systems en bij Clean sky voor
luchtvaart. Op basis van het innovatiecontract, waar ook de private
bijdrage uit blijkt, zal worden besloten hoe de publieke kennis- en
innovatiemiddelen vanaf 2013 worden verdeeld. Defensie zal in dit kader
een belangrijke rol blijven spelen als innovatieve aanbesteder en
customer voor het maatschappelijke thema veiligheid. Voor 2012 heeft het
kabinet de toezegging gedaan dat de financiering voor het Embedded
Systems Institute (ESI), het Materials2Innovate instituut (M2i) en het
Holst Centre worden gecontinueerd. In aanvulling hierop is € 0,4
miljoen gereserveerd voor 2012 om de functionaliteit van de
programmabureaus HTAS en Point One te behouden.  

De sector in beeld: Enkele voorbeelden van onderzoek in de gezamenlijke
gouden driehoek:

Op het gebied van zonnecellen werken TU/e, ECN, TNO, IMEC, gefaciliteerd
door Philips, samen in het verband ‘Solliance’ aan de ontwikkeling
van goedkope en efficiënte zonnecellen. 

In samenwerking met het bedrijfsleven en kennisinstellingen zal voor
2012 een onderzoeksprogramma ICT opgesteld worden onder leiding van TNO.

NWO en STW treffen voorbereidingen voor tenminste één PPS-programma
over Cyber Security.

24 grote en mkb bedrijven en 7 kennisinstellingen zijn gezamenlijk van
plan te gaan werken aan slimme mobiliteit en toekomstige
voertuigaandrijving (elektrisch rijden).

Nanotechnologie: de belangrijkste pijler van de opgestelde strategische
researchagenda is het NanoNext NL programma waarin honderd bedrijven,
universiteiten, kennisinstituten en universitaire medische centra
samenwerken.

In samenwerking binnen M2i (DAF, Tata Steel Europe, SKF, Hauzer Techno
Coatings, TNO en RWTH Aachen) richt men zich op een nieuwe achteras voor
vrachtwagens. Dit moet een aanzienlijke besparing van het energiegebruik
opleveren (lichter, minder energieverlies, maar niet meer geluid).

Herkenbaar en attractief bètatechnisch onderwijs

Zeker voor de HTSM-sector en de ICT-sector neemt de kwalitatieve en
kwantitatieve krapte op de arbeidsmarkt de komende jaren toe. De sector
zal daarom samen met de onderwijsinstellingen een human capital agenda
opstellen voor het brede onderwijsveld, waarin ook aandacht is voor
regionale initiatieven in bijvoorbeeld Zuid-Oost Brabant en Twente. Het
bedrijfsleven investeert zelf in de aantrekkelijkheid van het onderwijs
door het leveren van (jonge) vak- en gastdocenten en het creëren van
stageplaatsen op alle niveaus. 

2,5% van het overheidsbudget inzetten voor innovatiegericht inkopen

De HTSM sector daagt de overheid uit om 2,5% van het
overheidsinkoopbudget in te zetten voor innovatiegericht inkopen. Het
kabinet gaat samen met de sector, (decentrale) overheden en andere
sectoren in gesprek om de innovatiekansen bij inkooptrajecten van de
overheid in kaart te brengen. Zie hierover ook paragraaf 2.1. Zo is
defensie bijvoorbeeld actief als innovatief aanbesteder en lead customer
op het gebied van veiligheid. 

Het kabinet gaat tevens structurele samenwerkingstrajecten tussen
(strategische) overheidspartijen en het bedrijfsleven realiseren, zoals
bijvoorbeeld het overleg tussen Point-One/HTAS en Rijkswaterstaat al
bestaat. Het ministerie van EL&I zal zich inspannen jaarlijks 4 à 5
innovatiegerichte inkooptrajecten te starten tussen de overheid en de
HTSM-sector, waar een SBIR-programma aan vooraf kan gaan. Het kabinet
maakt graag gebruik van de bijdrage die de HTSM-sector noemt en kan
leveren aan oplossingen op gebied van duurzaamheidsvraagstukken, zoals
op het gebied van duurzame productieprocessen (gesloten ketens),
energiezuinige concepten en duurzame opwekking van energie. 

De sector in beeld: Samenwerking op gebied van slimme verkeersystemen

Zo’n twintig bedrijven, wegbeheerders en kennisinstellingen hebben 15
mei een Letter of Intent getekend om in de regio Eindhoven–Helmond
(Brainport) een permanente testomgeving voor slimme verkeerssystemen te
realiseren. Doel is de ontwikkeling van innovatieve
mobiliteits-toepassingen te versnellen en de Nederlandse toppositie in
Europa te versterken. De kern ligt in het delen van kostbare
faciliteiten en het gezamenlijk werken aan innovatieve verkeersystemen
voor een betere doorstroming, verkeersveiligheid en leefbaarheid. 

Holland High Tech: gezamenlijke profilering in binnen- en buitenland

Het kabinet richt haar buitenlandbeleid op het actief uitdragen van de
topsectoren in economische diplomatie, waaronder high tech. Het
optrekken van verschillende markt- en overheidspartijen bij
internationale missies is hierbij een belangrijke voorwaarde voor een
eenduidig beleid. Holland High Tech zal in 2012 dan ook onderdeel van
een of meerdere strategische missies uitmaken. De buitenlandse posten
van het Rijk trekken samen op en focussen zich in hun ondersteuning
primair op de topsectoren. Het kabinet heeft daarbij aandacht voor de
markten die voor de HTSM-sector belangrijk zijn: de opkomende
economieën als China, India en Brazilië en ook de relaties met de
Verenigde Staten en nabijgelegen landen. 

Specifieke aandacht voor de financieringsbehoefte van het mkb en hun
betrokkenheid bij het innovatiecontract

Voor het MKB+ komt er een innovatiefonds, waarin zowel ruimte gemaakt
wordt voor investeringen in innovaties als in startende ondernemingen.
Ook het high tech mkb zal hier gebruik van kunnen maken. Ook onderlinge
samenwerking tussen het mkb wordt bevorderd, het kabinet ondersteunt dit
al met de zogenoemde InnovatiePrestatieContracten. Het toekennen van
publieke middelen aan het innovatiecontract HTSM zal als voorwaarde
kennen dat het MKB bij het opstellen en implementeren actief betrokken
is.

	

Decentrale overheden in actie voor topsector High Tech Systemen en
Materialen:

Noord-Brabant: investeert meer dan € 100 miljoen in campussen en
starterscentra. Bijvoorbeeld High Tech Campus Eindhoven, Automotive
Campus Helmond en via Avenue A2.

De regio Zuidoost Brabant: zet in op de ontwikkeling van bestaande en
van nieuwe research instituten rondom High Tech Systems zoals HOLST en
het CFT 2.0, een kenniscentrum op het gebied van productietechnologie.

Noord-Nederland: investeert de komende jaren € 19 miljoen in een
programma van Astron en IBM in sensorsystemen en energie-efficiente
supercomputing. Doel is de  acquisitie van de Europese Control Room van
de superradiotelescoop SKA.

Den Haag: zet in op verdere versterking van het veiligheidscuster,
waarbij men nauwe samenwerking zoekt met Eindhoven en Twente.

Overijssel: investeert in het businessplan High Tech Twente, gericht op
gezamenlijke business development, kennisvalorisatie en de arbeidsmarkt.
Plan wordt uitgevoerd met regionale bedrijfsleven, de UT, de instituten
MESA+, MIRA en CTIT, Saxion Hogeschool, Innovatieplatform Twente,
Kennispark Twente en de regio Twente. Daarnaast investeert de provincie
in totaal 96 miljoen euro in de Innovatiedriehoek (Hengelo, Enschede,
Vliegveld Twente).

Limburg: investeert met Canon/Océ en de universiteit Maastricht in het
Open innovatiecentrum van Document Services Valley. Dit centrum i Venlo,
waar technologieën rondom het verwerken van veel en complexe informatie
wordt ontwikkeld, wordt in september geopend. Aan de Universiteit
Maastricht is hiervoor onlangs een Canon-Océ leerstoel in Business
Services Innovation ingesteld.

5. Topsector Life Sciences & Health (LSH)

Voor de topsector Life Sciences & Health pakt het kabinet samen met de
sector de volgende acties op: 

Investeren in een sterke kennis en innovatiebasis

Begin 2012 zal de sector haar kennis- en innovatieagenda presenteren in
de vorm van een innovatiecontract dat de ambities van de sector zal
ondersteunen. Onderdeel van het contract is de voortzetting en verdere
ontwikkeling van de bestaande succesvolle publiek-private samenwerking.
Het kabinet is van mening dat ook de strategische keuzes van de UMC’s
- zij het niet uitsluitend - op het innovatiecontract moeten aansluiten.
Instrumenten als kweekvijvers en proeftuinen kunnen hierin worden
meegenomen. Zoals de sector zelf aangeeft, zal het landschap van
publiek-private samenwerking  dan wel geconsolideerd moeten worden,
waarbij ook andere initiatieven zoals IMDI een plaats moeten krijgen.
Voor deze onderwerpen kan NWO met haar thema Leven in Gezondheid een
belangrijke aanzet geven. Voor TI Pharma, CTMM en BMM zijn de eerste
stappen al gezet ten behoeve van de omvorming naar één organisatie.
Andere passende initiatieven (bijvoorbeeld IMDI) kunnen aansluiten. Het
kabinet vraagt daarbij aandacht voor het veterinaire kennisdomein, voor
alternatieven voor dierproeven en voor de zorgvraag in
ontwikkelingslanden, in het bijzonder de OS prioriteit seksuele en
reproductieve gezondheid.

Verbeteren aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt

De sector zal samen met onderwijsinstellingen een human capital agenda
opstellen met daarin bijzondere aandacht voor ondernemerschap binnen de
life science & health sector. In de agenda worden ook de kwaliteitseisen
ten behoeve van het onderwijs in de life sciences beschreven.

Optimaliseren van wet- en regelgeving op het terrein van de Life
Sciences & Health 

Het kabinet neemt de volgende maatregelen om de wet- en regelgeving op
het terrein van LSH te optimaliseren, zodat er voldoende ruimte is voor
de ontwikkeling voor nieuwe producten en diensten:

Het kabinet wijzigt de wet Medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen
(WMO) in lijn met het kabinetsstandpunt op het advies van de commissie
Doek. Het voorstel tot wetswijziging is eind 2011 gereed. 

Het kabinet verkort de doorlooptijden bij medisch ethische toetsing en
vergoedingsbeslissingen, waar mogelijk via invoering van
tarieffinanciering.

Het kabinet breidt de mogelijkheid tot voorwaardelijke vergoeding van
geneesmiddelen uit. Hiermee kunnen veelbelovende (zorg)oplossingen die
grote toegevoegde waarde lijken te hebben in een vroeg stadium worden
ingezet. Zo ontstaat meer ruimte om proeftuinprojecten, zoals genoemd in
de sectoragenda LSH, uit te voeren. 

Het kabinet vraagt op EU-niveau aandacht voor passende regelgeving en
werken aan een gelijk speelveld.

Vergroten financieringsmogelijkheden voor de sector

De beschikbaarheid van voldoende financiering is een bijzonder punt van
aandacht voor de sector LSH, mede gezien het veelal hoge risicoprofiel
van de bedrijfsactiviteiten. De instelling van het Innovatiefonds MKB+
sluit goed aan bij de financieringsbehoefte in de sector. Het 
Innovatiekrediet en de daarin reeds opgenomen faciliteit voor projecten
op het terrein van klinische ontwikkeling blijken in de praktijk goed
aan te sluiten op de behoefte van het MKB in deze sector. Ook het
voorgestelde ‘later stage fonds’ zou een beroep kunnen doen op het
Innovatiefonds en daarmee een nieuwe financieringsbron kunnen vormen,
die is toegesneden op de kritische financieringsbehoefte voor de verdere
groei van jonge, succesvolle LSH bedrijven. 

Ook de garantiefaciliteiten kunnen uitkomst bieden. Voor de LSH-sector
worden deze vaak nog weinig gehanteerd door de banken, mogelijk uit
onbekendheid met deze jonge hightech bedrijfstak. 

Sterke clusters/sterke regio’s

Het topsectorplan heeft het besef in de sector versterkt dat
clustervorming en samenwerking cruciaal zijn voor succes. Het wordt
steeds duidelijker dat bepaalde regio’s clusters vormen op
deelgebieden van de brede topsector LSH. De betrokken provincies nemen
daarin een actief aandeel, mede in het belang van een sterke regionale
infrastructuur en werkgelegenheid. Daarmee leveren ook decentrale
overheden een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling en versterking
van LSH-clusters. Onderstaande box bevat daarvan een aantal voorbeelden.


Het is daarbij van belang dat er verbindingen worden gelegd tussen
landelijke en regionale maatregelen en initiatieven. Het kabinet ziet
het Parelsnoer Initiatief als een uitstekend voorbeeld daarvan. De
synergie met andere topsectoren (denk aan Agro&Food, Chemie en High
Tech) kan juist in regionale clusters tot stand komen. Zo investeert het
kabinet, samen met een aantal provincies en gemeenten, in diverse
clusters waaronder Healthy Ageing in Groningen en het nieuwe Life
Sciences Park in Oss. En investeert het RIVM in het zich ontwikkelende
cluster rond veterinaire en humane vaccins.     

 

Decentrale overheden in actie voor topsector Life Sciences: 

Zuidvleugel: Provincie Zuid-Holland, Rotterdam, Delft en Leiden
investeren in de Medical Delta. Totale geschatte omvang van de
investeringen € 30-50 miljoen. Betreft onder meer 
experimenteerruimten / regionale proeftuin voor zorginnovatie, gedeelde
labfaciliteiten, aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt,  campusvorming,
regionaal groeifonds en Europese clustersamenwerking (ROK, KIC).
Daarnaast heeft het Leiden Bio Science park zich gevormd tot een
aantrekkelijke omgeving voor niet alleen het innovatieve MKB, maar ook
voor grotere spelers in deze topsector (Astellas, Janssen Biologics,
Crucell, Hal Allergy). 

Noordvleugel: investeert in kennisvalorisatie met de volgende
initiatieven:

de Economic Development Board Amsterdam zet in op het versterken van
kennisvalorisatie met het Lifesciences fund II.  

Utrecht investeert in kennisvalorisatie met het Utrecht Valorisation
Centre. Via het Utrecht Life Sciences programma wordt de
kennisvalorisatie en samenwerking met het bedrijfsleven gecoördineerd
rondom Public Health – One Health en Cancer, Regenerative Medicine &
Stem Cells. Verder investeert Utrecht € 6 miljoen in gezamenlijke
faciliteiten en huisvesting voor (pré)starters (Utrecht Science Park). 

Flevoland investeert samen met regionale partners in de start van een
Emerging Diseases Campus in Lelystad. In Almere wordt gewerkt aan het
ZorgInnovatie Experiment, een proeftuinconcept met als doel betere zorg
tegen lagere kosten.

Gelderland en Overijssel: investeren samen in de RedMedtechHighway met
een verbinding naar Eindhoven. Hier wordt via Health Valley
geïnvesteerd  in een intensieve koppeling van de biomedische en de
technologische kennis en daarmee in de verdere ontwikkeling van de
RedMedTechHighway (as Eindhoven-Nijmegen-Twente). Gelderland draagt €
1,5 miljoen bij aan de opzet van een Center for Translational Medicine.
Dit vehikel om onderzoek voor derden aan te bieden moet uitgroeien tot
een campus voor onderzoek en bedrijfsleven op het gebied van
medicijnontwikkeling (totale projectomvang € 20 miljoen).   

Limburg: gaat investeren in de ontwikkeling van de Maastricht Health
Campus, vooral t.b.v. zorginnovaties.

Noord-Brabant: investeert in het Life Sciences Park Oss, Fhealinc Den
Bosch (crossover food en health) en het medische technologie cluster
rondom Eindhoven/Best (crossover met high tech).

Noord-Nederland: zet in op Healthy Ageing. Een voorbeeld is het
programma Life Lines waar tot 2017 

€ 109 miljoen in wordt geïnvesteerd.

6. Topsector Agro&Food

Voor de topsector Agro&Food pakt het kabinet samen met de sector de
volgende acties op: 

Zorgen voor een stevige kennis- en innovatiebasis 

De sector heeft toegezegd de huidige private investeringen in
publiek-private programma’s voor kennis en innovatie te verdubbelen
van €75 naar €150 miljoen per jaar en geeft daarmee invulling aan de
ambitie op het gebied van duurzaamheid en gezondheid. Om deze ambities
te realiseren zal het kabinet blijvende ondersteuning bieden door
investeringen in kennis- en innovatie. Leidend is het nog op te stellen
innovatiecontract. Middelen hiervoor zullen onder andere worden
gereserveerd bij NWO, DLO en TNO. De wijze waarop de succesvolle publiek
private samenwerkingsverbanden zoals het Topinstituut Food and Nutrition
(TIFN) en de Food en Nutrition Delta ketenbreed kunnen worden verankerd
zal vorm moeten krijgen in het nog op te stellen innovatiecontract. Voor
TIFN is reeds een totaalbijdrage van € 40 miljoen voor de periode
2011-2014 toegezegd. NWO overweegt een nieuw thema Agro, Food en
Tuinbouw in te stellen. MKB bedrijven spelen een cruciale rol in het
innovatieproces, vooral waar het gaat om het als eerste toepassen van
nieuwe kennis (valorisatie). Deze koplopers in het MKB die de kennis
naar de praktijk brengen zijn cruciaal voor de uitrol van innovatie
naar een grotere groep bedrijven. Het kabinet gaat er vanuit dat bij
de uitwerking van het innovatiecontract deze rol van het MKB verder
wordt uitgewerkt. Om goed lopende initiatieven op dit gebied in het
FND-programma te ondersteunen, trekt het kabinet € 1,6 miljoen uit als
ondersteuning voor 2012.

Kansen pakken op duurzaamheid

Het kabinet zal als partner in business deelnemen aan de door het
topteam voorgestelde PPS-constructie gericht op duurzaamheid en
ondersteunt daarmee de duurzaamheidambities van de sector. Hiermee wordt
tegelijkertijd invulling gegeven aan het verzoek van het topteam om een
efficiencyslag voor de nu lopende convenanten gericht op duurzaamheid te
realiseren (o.a. Platform Verduurzaming Voedsel, Uitvoeringsagenda
Duurzame Veehouderij). Het kabinet zal, afhankelijk van bereidheid van
de sector om de financiële inzet te matchen,  € 5-10 miljoen
beschikbaar stellen voor innovatietrajecten die leiden tot
keteninnovaties en bijdragen aan duurzaamheid. 

Nieuwe kansen op de wereldmarkt 

Het kabinet zet zich actief in om markttoegang en een eerlijk
internationaal speelveld te behouden en te vergroten. Het kabinet zal in
dit kader zorgen voor ondersteuning van exporterende bedrijven door
gebruik te maken van economische diplomatie waaronder de inzet van
landbouwraden. Ook het starterinstrumentarium voor nabije markten wordt
gecontinueerd. Tevens wordt bij de uitwerking van het kabinetsbeleid
gericht op voedselzekerheid (één van de vier speerpunten van
ontwikkelingssamenwerking) het Nederlandse bedrijfsleven actief
betrokken.

Om te komen tot een goede afstemming van het beleid en de uitvoering op
het terrein van voedselzekerheid, heeft het kabinet het Platform
Voedselzekerheid opgericht. Concrete inzet op het gebied van
voedselzekerheid kan via het nieuwe instrument voor publiek private
partnerschappen verlopen. De topsectoren Agro&Food en Tuinbouw en
Uitgangsmaterialen kunnen hierop inspelen.  

Binnen het nieuwe Fast Track initiatief Voedselzekerheid en Water OS
worden de relevante sectoren intensief en structureel betrokken en
geconsulteerd bij het vormgeven van de bilateraal uit te voeren
OS-programma’s, o.a. via deelname in missies en strategische
afstemming. Deze participatie wordt vanuit de overheid gefaciliteerd. De
lokale behoefte blijft leidend maar bij het oplossen van de lokale
ontwikkelingsvraag wordt hiermee de Nederlandse toegevoegde waarde beter
benut, hetgeen de overgang naar een economische relatie bespoedigd.

Het kabinet hecht aan het verduurzamen van natuurlijke hulpbronnen, ook
in de ontwikkelingscontext. Milieu en klimaat zullen als
dwarsdoorsnijdende thematiek meegenomen worden binnen de OS
prioriteiten. Een integrale visie ten aanzien van deze prioriteiten
(bijvoorbeeld ketenbenadering) zal worden gestimuleerd. 

De nadruk op duurzaamheid en integratie vergroot de behoefte aan
kwalitatief hoogwaardige kennis en innovatie waarmee de
concurrentiekracht van de Nederlandse topsectoren toeneemt.

Een sterk ondernemersklimaat

Het kabinet creëert de benodigde randvoorwaarden om Nederland te laten
fungeren als internationale ‘proeftuin’ voor het realiseren en
implementeren van innovaties rond duurzaamheid en gezondheid.  Het
topteam geeft in haar advies aan dat zij het belang vindt om een
sterkere verbinding tussen regionale initiatieven en (inter)nationale
ontwikkelingen te leggen. Het kabinet beschouwt dit primair als een taak
van het bedrijfsleven, maar zal op verzoek van de sector in overleg met
decentrale overheden treden om afspraken te maken over afstemming.  

Naar aanleiding van een in de Tweede Kamer aangenomen motie wordt
momenteel de toekomst van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
bezien aan de hand van een takeninventarisatie en een advies van drie
onafhankelijke beoordelaars. Hierover wordt de Kamer binnenkort separaat
geïnformeerd.  

Versterking relatie onderwijs-arbeidsmarkt 

Het kabinet erkent dat onvoldoende beschikbaarheid van gekwalificeerde
vaklieden op specifieke terreinen een knelpunt vormt voor de verdere
ontwikkeling van de topgebieden Agro&Food en Tuinbouw en
Uitgangsmaterialen. Doel is om, in combinatie met een verbetering van
het imago door het bedrijfsleven bij jongeren, voldoende en adequaat
gekwalificeerde uitstroom naar de arbeidsmarkt voor Agro&Food en
Tuinbouw en Uitgangsmaterialen te borgen. De inzet van het kabinet is om
de rol van de scholen als (regionaal) kenniscentrum verder uit te
bouwen, waarbij op structurele wijze de kennisdoorstroming en de inhoud
van de opleiding wordt afgestemd op de behoeften van (regionale)
stakeholders. De uitwerking hiervan zal samen met het bedrijfsleven
worden opgepakt in de programmering via de Groene Kennis Coöperatie en
de uitwerking van sectorplannen HAO en AOC. Hierbij werkt men ook samen
met partijen vanuit andere kennisgebieden op crosssectorale thema's.
Centres of expertise voor Biobased economy en Greenports zijn in
ontwikkeling als onderdeel van het sectorplan hao. 

Decentrale overheden in actie voor topsector Agro&Food

Gelderland: de provincie Gelderland, regio FoodValley en WUR trekken
samen op in de ontwikkeling van de FoodValley Kennis-as (met o.a. WUR
campus, bedrijvenparken, Expertise Centra, Kenniscluster Ede (HBO, MBO),
ziekenhuis, StationTerminal). Gelderland heeft voor de periode 2011-2015
€ 100 miljoen aan revolverende middelen beschikbaar gesteld voor
co-financiering in Gelderse innovatieprojecten, waaronder in de
topsector Agrofood. Eind 2011 wordt gestart met een revolverend fonds
van € 10 miljoen.

Noord-Nederland: Noord-Nederland investeert de komende jaren € 20
miljoen in de realisatie van Dairy Campus. Tevens wordt er geïnvesteerd
in het Carbohydrate Competence Centre en ingezet op Healthy Ageing
waarin een focus op Food & Health ligt (o.a. met campus, programma’s
als Life Lines). 

Groningen: de provincie Groningen stelt de komende vier jaar € 40
miljoen beschikbaar voor projecten op het gebied van Agro&Food, Healthy
Ageing en Energie.

Noord-Brabant: investeert € 10 miljoen in foodcampussen in o.a.
Helmond (Food Technology Park Brainport) en Den Bosch (Fhealinc).

Limburg: investeert in de ontwikkeling van de Maastricht Health Campus
(cross-over met topsector LSH) en de Greenport Venlo

Noordvleugel: Agro&food is een speerpuntcluster van de provincie Noord
Holland, met projecten als Zaanstreek First in Food, Seed Valley en de
Agriboard. De Noordvleugel investeert met de Green Life Science Hub in
versterking van de veredeling van bloemen en planten door innovatieve
combinaties met life science. Betreft samenwerking tussen overheid,
kennisinstellingen (UVA en WUR) en regionaal bedrijfsleven. 

Flevoland: zet samen met LTO, bedrijven en Flevolandse onderdelen van de
WUR sterk in op het project Showcase Flevoland, een project gericht op
het vermarkten van de kennis op gebied van verduurzaming,
voedselveiligheid en voedselzekerheid.

Zeeland: zet in op biobased één van de kernthema’s is groene
grondstoffen (cross-over met topsector chemie). Zeeland investeert € 6
miljoen in een biobased investeringsfonds in de periode 2011-2020. 

7. Topsector Logistiek

Voor de topsector Logistiek pakt het kabinet samen met de sector de
volgende acties op: 

De totstandkoming van een naadloze informatievoorziening in het
logistieke systeem: de inrichting van een open ICT Platform. 

In samenwerking met het bedrijfsleven en de kennisinstellingen zal een
Open ICT Platform voor naadloze informatievoorziening worden ingericht.
Medio 2012 wordt een masterplan, waarin wordt uitgewerkt hoe dit
platform gerealiseerd gaat worden, opgeleverd. Het kabinet zal hieraan
bijdragen middels de inzet van de middelen voor TNO en NWO. Uitgangspunt
hierbij is dat overheidssystemen naadloos aansluiten op private systemen
en ook de relevante private stakeholders betrokken worden bij het
masterplan. In het masterplan zal het kabinet daarom o.a. aandacht
hebben voor vraagstukken rondom mededinging, aansprakelijkheid, privacy,
innovatie, ontwikkeling en beheer en de invloed van de internationale
dimensie op de logistieke omgeving. Bij de uitvoering van het masterplan
zal voortgebouwd worden op producten die bedrijfsleven en overheid
gezamenlijk ontwikkelen in reeds lopende trajecten. Voorbeelden hiervan
zijn het Window Handel en Transport zoals aangekondigd in de Digitale
Agenda.nl en de Impuls Dynamisch Verkeersmanagement Vaarwegen. Het
kabinet zet zich daarnaast in op het stroomlijnen van de procedures van
overheidsinstanties bij de logistieke afhandeling. De departementen I&M,
EL&I, FIN, BZK en V&J  trekken daarbij gezamenlijk op. Het kabinet zet
zich ervoor in dat de Nederlandse procedures leidend zijn in het lopende
EU harmoniseringproces (en niet de strengere regels van de andere
landen) en dat Nederland als aandrijver fungeert bij de verdere
ontwikkeling van wereldwijde standaarden. Steun wordt verleend aan de
inspanningen van de Douane om te zorgen voor EU regels die voldoende
rekening houden met de specifieke eisen van logistiek in de lidstaten.  

De ontwikkeling van een synchromodaal transportsysteem

Het bedrijfsleven neemt het initiatief voor een pilot voor flexibel en
duurzaam transport via alle vervoerswijzen (synchromodaal systeem). Het
kabinet stimuleert de totstandkoming van deze pilot middels inzet van de
middelen voor TNO en NWO en het wegnemen van knelpunten bij de
opschaling. Doel is te komen tot een betere benutting en duurzame inzet
van het gehele transportsysteem (spoor, weg, water en door de lucht).
Bij het opzetten van de pilot zal het kabinet verschillende lopende
initiatieven samenbrengen, o.a. projecten die onder de hoede van het
topinstituut Dinalog worden uitgevoerd. Het kabinet zal aandacht
besteden aan internationale kansen. Het kabinet gaat zich tevens
inspannen om een gunstiger formaliteitenstelsel te krijgen, bijvoorbeeld
door het aanmerken van containers als vervoermiddel waardoor meerdere
douaneaangiften bij synchromodaal vervoer niet meer nodig zijn, en
vormgeven beveiligde corridors van en naar extended gates.  

Samenwerking in de gouden driehoek - met behoud van ieders
verantwoordelijkheden: 

Komen tot een synchromodaal transportsysteem vereist een samenspel
tussen bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen. Bedrijven die
opdracht geven tot vervoer en vervoerders zullen (nog) vaker en slimmer
lading bundelen, zodat de beladingsgraad omhoog gaat en ook andere
vervoerwijzen dan het wegvervoer in aanmerking komen. De overheid past
wet- en regelgeving aan zodat switchen van modaliteit gemakkelijk
mogelijk is. Kennisinstellingen dragen bij door onderzoek te doen naar
nieuwe contractvormen en businessmodellen en complexe
besluitvormingsmodellen en innoverende technieken.    

Het opstellen van een gemeenschappelijke visie op een kernnetwerk van
(inter)nationale verbindingen en multimodale knooppunten 

Het kabinet werkt nog dit jaar samen met de sector (bedrijfsleven,
havens, overheden) aan een gemeenschappelijke visie op een kernnetwerk.
De visie geeft aan wat er nodig is aan verbindingen en knooppunten om te
komen tot een optimale benutting en functioneren van alle modaliteiten
en geeft de ruimtelijke en infrastructurele consequenties weer. Het
kabinet zal de visie betrekken bij de totstandkoming van de definitieve
Structuurvisie Infrastructuur en Milieu (SVIR) en zorg dragen voor
aansluiting op het trans-Europese netwerk. De havensamenwerking, zoals
aangekondigd in het achtpuntenplan van de Havenalliantie, biedt een
belangrijke bijdrage aan de uitwerking van dit kernnetwerk. Dit geldt
ook voor de activiteiten van de spoorgoederensector t.a.v. goed
functionerende terminals en corridors, alsmede voor de
luchtvaartactiviteiten zoals opgenomen in de Luchtvaartnota.

4. Samenwerking tussen zeehavens.

Het kabinet ondersteunt de samenwerking tussen de Nederlandse zeehavens
om te komen tot een versterking van hun internationale
concurrentiepositie. Het kabinet wil samen met de havenbeheerders de
vormen van samenwerking verkennen en ontwikkelen, maar daarbij niet
–zoals eerder bepleit door de Raad van Verkeer en Waterstaat in het
briefadvies “Gateway Holland”- een blauwdruk, samenwerkingsstructuur
of nationale havenstrategie opleggen. Het kabinet ondersteunt de door de
Havenalliantie ingezette lijn en de verdere uitwerking van door de
Havenalliantie ingezette en door het Topteam aangehaalde acties. Het
Rijk richt zich bij aansluiten op deze acties primair op die delen waar
het Rijksverantwoordelijkheden betreft. De gezamenlijke inzet van de
havenbeheerders voor een optimaal vervoersnetwerk inclusief de daarvoor
benodigde ICT-instrumenten, kan een belangrijke bijdrage leveren aan
actiepunten 1 en 4. Uiteraard wordt bij initiatieven, vooral die op het
vlak van commerciële samenwerking, steeds de nationale en
internationale mededingingswetgeving gerespecteerd.  

5.	Aanpassen belemmerende wet- en regelgeving

Het kabinet brengt samen met de sector in kaart waar en hoe aanpassing
van wet- en regelgeving noodzakelijk is om de speerpunten van de
actieagenda te kunnen realiseren. Dan gaat het bijvoorbeeld om
vraagstukken rondom aansprakelijkheid t.a.v. koppeling van goederen- en
informatiestromen. Waar het raamwerk Europees of internationaal bepaald
is (bijvoorbeeld Rotterdam Rules), zullen vraagstukken op dat niveau
geagendeerd worden. 

Of om aanpassingen in het omgevingsrecht en het vergunningenstelsel voor
de bouw en duurzame inrichting van multimodale overslagpunten. Wat
betreft de mededingingswetgeving zet het kabinet in op een dialoog
tussen de sector en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).

Het kabinet start in 2012 op het terrein van wet- en regelgeving twee
pilots. De eerste pilot gaat over informatiedeling vanuit het
elektronisch binnenvaartmanifest door verschillende toezichthouders,
waarbij verschillende overheden meermalig gebruik maken van een
aangeleverd elektronisch bericht. De tweede pilot voorziet erin dat voor
douanevervoer binnen Nederland het papieren begeleidingsdocument
vervangen mag worden door een variant op een elektronische drager
bijvoorbeeld barcode op smartphones en tablets. 

De ontwikkeling en uitvoering van een innovatiecontract in de logistiek

Begin 2012 zal de sector haar kennis- en innovatieagenda presenteren die
de speerpunten uit het advies van het topteam logistiek ondersteunen..
Naast de hierboven genoemde speerpunten (ICT Platform, synchromodaal
transportsysteem, kernnetwerk), zal het o.a. gaan om een
demonstratieproject voor een cross chain control center, om
kennisontwikkeling voor supply chain finance en het voortzetten van de
kennisopbouw binnen het topinstituut Dinalog. Het kabinet vindt het van
belang dat de topsector logistiek goed gebruik maakt van de EU-brede
kennisontwikkeling, zoals het Strategic Transport Technology Plan (STTP)
en EGNOS/Galileo, en aansluit op het Europese Kaderprogramma voor
onderzoek en Technologische Ontwikkeling en Europese infrastructuur
projecten. 

Decentrale overheden in actie voor topsector Logistiek:

Rotterdam: ondersteunt de verdere uitbouw van Dinalog en investeert in
Smart Port. Rotterdam streeft ernaar dat, samen met partners (in DelTri
verband), de beladingsgraad van nu 45% stijgt naar 65% in 2020. Het
Havenbedrijf Rotterdam zet in op het opschalen van de regionale
samenwerking naar niveau Maasvlakte 2 -  Moerdijk / West Brabant. 

Rotterdam en de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland:
willen de havensamenwerking in Nederland en over de grens (Gent /
Antwerpen) intensiveren.

Gelderland:  investeert € 300 miljoen in de verbinding van de A15 met
de A12, als logistieke schakel tussen Rotterdam en het Duitse
achterland.

Overijssel: investeert circa € 450 miljoen in infrastructuur. Er wordt
onder meer geïnvesteerd in de verbreding van de A1.

Noord-Brabant: investeert € 8 miljoen in Dinalog en de Dinalog Campus
en € 4 miljoen in het programma Logistic City (Midden-Brabant,).
Daarnaast gaat de provincie investeren in het Logistiek Park Moerdijk.

Noordvleugel: investeert met het programma ‘Seamless Connections’ in
innovatie in logistieke ketens (incl. leidende positie NL douane: smart
gate concept). De Noordvleugel regio werkt samen met het Rijk aan de
doorontwikkeling van de achterlandverbindingen, multimodale
overslagpunten (ACT, Flevokust Lelystad, haven Amsterdam) en het
versterken van de draaischijffunctie van Utrecht (Port of Utrecht).

Limburg: Provincie en gemeenten ondersteunen en investeren in de
doorontwikkeling van Venlo en Sittard/Geleen tot centra van multimodaal
en synchromodaal vervoer waarbij aansluiting op het Duitse en Belgische
achterland en verknoping van de systemen van essentieel belang is.

 

8. Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen

Voor de topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen pakt het kabinet samen
met de sector de volgende acties op: 

Wereldleider in internationaal ondernemerschap: investeren in opkomende
landen en ontwikkelingslanden

Het kabinet zegt toe om samen met kennisinstellingen en bedrijfsleven te
investeren in opkomende landen en ontwikkelingslanden, om bij te dragen
aan de mondiale voedselzekerheid. Het gaat concreet om het samen met de
Topsector Agro&Food ontwikkelen en vermarkten van nieuwe totaalconcepten
die zijn toegesneden op de lokale behoeften en het bieden van
maatwerkoplossingen door Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen.
Daarnaast zullen investeringen in ontwikkelingslanden worden
gestimuleerd.

Het kabinet zal zich sterk maken om de Nederlandse expertise optimaal in
te zetten voor verbetering van de voedselzekerheid in
ontwikkelingslanden waarbij gelden voor ontwikkelingssamenwerking
ingezet zullen worden. Te denken valt aan initiatieven om in Afrika
locale voedselgewassen te verbeteren door middel van veredeling en aan
initiatieven om na oogstverliezen te verminderen, waarbij Nederlandse
expertise op gebieden van agrologistiek, bewerking, verpakking en
(koude) opslag kan worden ingezet. Beide typen initiatieven vragen een
actieve inzet van zowel bedrijven, kennisinstellingen en overheid.

Internationaal topcentrum voor kennis, onderzoek en onderwijs

Het kabinet onderschrijft de wens van de topsector om de bestaande goed
functionerende Gouden Driehoek verder te laten evolueren tot een
‘Gouden Ring’. Dit kan gerealiseerd worden via het te ontwikkelen
innovatiecontract. 

Het kabinet financiert in 2012 het Technologisch Topinstituut Groene
Genetica (TTI GG) en het Centre for Biosystems Genomics (CBSG) en neemt
de verdere ontwikkeling ervan mee in het innovatiecontract. Een center
of expertise voor Greenports is in ontwikkeling.

Het kabinet juicht het nieuwe initiatief van de sector toe om zelf €
75 miljoen te investeren in een Revolverend Innovatiefonds
Tuinbouw&Uitgangsmateriaal gericht op de primaire sector. De sector (met
uitzondering van de primaire sector) heeft daarnaast toegang tot het
generieke Innovatiefonds MKB+.  

Voor onderwijs: zie passage bij topsector Agro&Food.

Versterking Infrastructuur Plantgezondheid

Het programma “Versterking Infrastructuur Plantgezondheid” heeft de
afgelopen twee jaar een serie moleculaire methoden ontwikkeld voor nVWA
en keuringsdiensten op het gebied van identificatie, detectie, extractie
en vitaliteit van belangrijke plantpathogenen. Uniek aan dit programma
was dat de eindgebruikers al in de ontwikkelingsfase bij het project
waren betrokken en praktische input konden leveren. Hieronder werden de
ontwikkelingen steeds voor en door de praktijk bijgeschaafd. Dankzij
deze aanpak is het grootste deel van de methoden inmiddels geschikt
bevonden om gevalideerd en geïmplementeerd te worden. Samenwerking
tussen kennisinstellingen, overheid en bedrijfsleven heeft zo geleid tot
methoden waarmee de eindgebruiker import en export effectiever en
efficiënter kan controleren op de aanwezigheid van schadelijke
plantpathogenen. De kans op ernstige economische schade als gevolg van
het binnenkomen van schadelijke plantpathogenen is daardoor een stuk
kleiner geworden. De resultaten van dit programma zijn een goed
voorbeeld van hoe samenwerking tussen de diverse onderdelen van de
gouden driehoek  leidt tot een sterkere positie van Nederland op het
gebied van plantgezondheid en uitgangsmateriaal.

De meest duurzame sector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen ter wereld

Het kabinet verwelkomt de uitgesproken hoge ambities op het gebied van
duurzaamheid. Het kabinet blijft investeren investeren op
duurzaamheidthema’s: energie (o.a. Kas als energiebon), water,
plantgezondheid, duurzame bodem en biobased economy. 

Optimale ruimte en infrastructuur voor de gehele keten

Het kabinet pakt in MIRT-verband het verzoek op tot voldoende
ontwikkelingsruimte voor vooral de Greenports en de ontsluiting hiervan.
Zo heeft het kabinet besloten tot het doortrekken van de A4 tussen Delft
en Schiedam, de investeringen in Coolport/Rotterdamse haven en het
initiatief ACT/ Schiphol dat onder andere in verband met de  ongestoorde
logistieke verbinding Aalsmeer-Schiphol voor de sierteelt van groot
belang is. Het kabinet neemt ook de verzoeken voor investeringen in
fysieke infrastructuur voor multimodaal transport ter overweging mee in
de uitvoering Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het MIRT.
Hierbij zal het kabinet voortbouwen op initiatieven zoals Railwayteminal
HTS Cargo, waar nacht- en vrachtvluchten worden vervangen door vervoer
per rail. Tot slot zal worden bezien of onnodig beperkende of
tegenstrijdige ruimtelijke regelgeving voor deze sector op
centraal/decentraal niveau kan worden aangepakt.  

Randvoorwaarden: balans kwekers- en octrooirecht

Het kabinet streeft naar een goede balans tussen kwekers- en
octrooirecht.  Er wordt gewerkt aan een wijziging van de Rijksoctrooiwet
1995 om een beperkte octrooirechtelijke veredelingsvrijstelling mogelijk
te maken. Tevens gaat het kabinet onderzoeken wat de haalbaarheid en
wenselijkheid zijn van het invoeren van een uitgebreide
veredelingsvrijstelling in het octrooirecht op Europees niveau,
inclusief eventuele alternatieven. Tot slot zal een onafhankelijk
voorzitter worden aangezocht om de dialoog met belanghebbenden over dit
vraagstuk verder vorm te geven. Deze zal bemiddelen tussen de betrokken
partijen en advies uitbrengen aan de bewindslieden over verder te nemen
stappen. Daarnaast zal het kabinet zich proactief inzetten voor Europese
wet- en regelgeving die het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken
stimuleert en versnelt.

Decentrale overheden in actie voor topsector Tuinbouw

Greenportoverheden: Overheden met een sterke tuinbouwsector zijn
verenigd in het Greenportoverheden-overleg. De totale bijdrage van deze
decentrale overheden aan projecten in de tuinbouw is € 645 miljoen
tussen 2012 en 2014. Het betreft investeringen in ruimte en
infrastructuur, campusvorming, duurzaamheid en kennisvalorisatie.  

Limburg: tot 2040 ontwikkeling van 1.000 ha voor Greenport Venlo 

Noord-Holland: investeert in het Flower Valley project; een regionaal
expertisenetwerk dat zich richt op onderwijs en arbeidsmarkt, kennis en
innovatie en duurzaamheid en door het beter vermarkten van het duurzame
sierteeltproduct.

Zuid-Holland: investeert in geothermie en opschaling CO2 netwerk vanuit
het havengebied t.b.v. de  glastuinbouw. Bovendien investeert de
provincie, samen met de gemeente Rotterdam en bedrijfsleven in Cool
Port, een verbinding van de Greenport met de Mainport. Hiertoe is een
gezamenlijk investeringsprogramma van meer dan € 200 miljoen
opgesteld.

9. Topsector Water

Voor de topsector Water pakt het kabinet samen met de sector de volgende
acties op: 

Een innovatieve thuismarkt

Het Topteam geeft aan dat de omvangrijke investeringen van de
Nederlandse overheden een belangrijke katalyserende rol kunnen vervullen
om innovaties uit te lokken, publieke middelen efficiënter in te zetten
om maatschappelijke problemen op te lossen en de topsector
internationaal te profileren. Het kabinet zal actief meewerken aan een
intensievere samenwerking tussen markt en overheid zoals het Topteam
voorstelt. 

Bij overheidsinvesteringsstromen zullen innovatiemogelijkheden worden
geïncorporeerd. Dat kan bijvoorbeeld voor deltatechnologie binnen het
hoogwaterbeschermingsprogramma, dat onderdeel is van het samenhangend
veiligheidsprogramma in het deltaprogramma. In 2012 zullen, op
initiatief van de (nog nader vorm te geven) waterregisseur,  afspraken
worden gemaakt hoe binnen de beschikbare budgetten in het primaire
proces innovatie worden geïncorporeerd en zal ook aandacht worden
besteed aan risicodeling en kennisuitwisseling.  Basis voor de afspraken
zijn het topsectoradvies en het bestuursakkoord water. In de
watertechnologie wordt een nauwere samenwerking ingezet van bijvoorbeeld
waterschappen met technologiebedrijven in de ontwikkeling van nieuwe
zuiveringstechnologieën. Defensie en de Rijksrederij blijven een
belangrijke rol spelen als innovatieve aanbesteder en lead customer voor
de maritieme sector.   

Uitwerking van de business cases

In reactie op een uitvraag van het topteam heeft de watersector ruim 70
businesscases ingediend, waarvan 13 voorstellen in een gevorderd stadium
zijn en kansrijk in de uitvoering. NWO kan aansluiten bij een aantal van
deze business cases en het fundamenteel onderzoek daarin meer betrekken.
De businesscases bevinden zich nog in verschillende stadia van
uitwerking. Het kabinet vraagt de waterregisseur om het
uitwerkingsproces van de businesscases vorm te geven samen met de sector
en kennisinstellingen. Het kabinet zal de ontwikkeling en realisatie van
businesscases zoveel mogelijk faciliteren en helpen om knelpunten bij
implementatie op te lossen. Diverse Rijksonderdelen (waaronder
Rijkswaterstaat) zullen participeren bij specifieke business cases, en
ook decentrale overheden hebben inmiddels aangegeven te willen
participeren. Private businesscases kunnen financieel ondersteund worden
vanuit het innovatiefonds MKB+. Daarnaast stelt het kabinet capaciteit
en budget beschikbaar voor de uitwerking van kansrijke business cases
die bijdragen aan een maatschappelijke doelstelling.

In het topsectoradvies zijn 7 speerpunten genoemd. Kenmerkende business
cases worden uitgewerkt in samenwerking met de private sector, de
kennisinstellingen en de overheid (Rijk en decentrale overheden). De
speerpunten zijn:

1. Water for all: over de beschikbaarheid van goed en voldoende
(drink)water voor iedereen, de voorbeeldcase    

    NL Watercluster richt zich op full-service aanbiedingen op de
wereldwatermarkt.

2. More crop per Drop:  het speerpunt richt zich op hoogwaardige
zoetwatervoorziening voor de productie van  

    voedsel. Voorbeeldcases zijn Leven met Zout en Legio(nella) Free
Watersystems.

3. Enabling Deltalife:  over het leven met water in delta´s, met als
voorbeeldcase Building With Nature /  

    Ecoshape en Flood Control. 

4. Maritieme Wereldtop: over de ketens in de maritieme sector met als
voorbeeldcases de bouw van schone 

    schepen, gegarandeerde inzetbaarheid van schepen (TCO) en
haveninfrastructuur.  

5. Winnen op Zee: het speerpunt betreft de energie- en grondstofwinning
op en uit zee, met als voorbeeldcase   

    Deep Sea Mining.

6. Water en Energie: over de winning van energie uit en met water,
voorbeeldcases zijn initiatieven voor   

    getijdenenergie in Zeeland en Blue Energy Afsluitdijk. 

7. Water en ICT: kansen voor ICT in de watersector, met als business
case Digitale Delta, die voorziet in een 

    open source water informatiesysteem waar data en applicaties worden
uitgewisseld.

Een sterke kennis- en innovatiebasis

Het kabinet werkt aan een excellente innovatie- en kennisklimaat en
neemt daartoe verschillende generieke maatregelen (zie hoofdstuk 2),
daarnaast worden er specifiek voor de topsector water een aantal acties
in gang gezet. Het topteam 2.0 presenteert begin 2012 het
innovatiecontract. Onderdeel daarvan is o.a.:

NWO zal het thema Water en Klimaat maximaal afstemmen met de sector en
gezamenlijk gaan programmeren conform het verzoek van het topteam.

Het kabinet steunt het verzoek om te komen tot programmatische samenhang
tussen KWR/STOWA/RIONED en TTIWater/WETSUS, deze partijen wordt gevraagd
een samenhangend programma op te stellen in overleg met de sector.

Met de noordelijke overheden is het kabinet overeengekomen dat uit voor
het Noorden geoormerkte Rijksgelden uit het Zuiderzeelijnbudget
gedeeltelijk kunnen worden ingezet voorcontinuering van het
TTIWater/Wetsus en voor uitwerking van het ICT en waterproject IJkdijk.
De precieze inzet is voorwaardelijk op en medeafhankelijk van de
uitwerking van de financiering van de TTIs voor 2013 en van de inzet van
andere Rijksmiddelen.

Versterking internationale positionering

Het kabinet stelt als doel om Nederland wereldwijd te positioneren als
leidend en toonaangevend land op het gebied van delta- maritieme- en
watertechnologie. Onder andere door:

Aan het voorstel van het topteam om mede privaat gefinancierde
vertegenwoordigers vanuit de watersector strategisch in landen/regio’s
in te zetten wordt invulling gegeven om de internationale positie van de
sector te versterken. Mede vanuit het oogpunt van de rol en inzet van
het postennetwerk is nadere uitwerking en afstemming noodzakelijk.

Het kabinet staat positief tegenover het verkennen van de mogelijkheden
van drinkwaterbedrijven en waterschappen om bij te dragen aan het beter
benutten van marktkansen in het buitenland. Daarbij geldt als voorwaarde
een strikte scheiding tussen de publieke taken en andere activiteiten. 

Het kabinet zal in 2012 samen met de maritieme sector de belemmeringen
in internationale regelgeving op het vlak van innovatie en export in
kaart brengen (o.a. internationale regelgeving inzake
grondstoffenwinning op zee). 

De aanpak uit het interdepartementale programma Water Mondiaal zal
verder worden versterkt. Daarbij zal nadrukkelijk de samenwerking worden
gezocht met de private sector en met initiatieven uit de kenniswereld
die zich richten op het wereldwijd delen van kennis op het gebied van
delta- en watertechnologie. Bij het aangaan van samenwerkingsrelaties
met nieuwe Water Mondiaal landen zal het programma zich prioritair
richten op de wederzijdse economische belangen in de samenwerking, en de
handelsbevordering voor de watersector in het buitenland. 

Ook zal het kabinet bij de totstandkoming van de meerjarenplannen voor
de 5 nieuwe OS ‘waterlanden’  de aanpak van water mondiaal inzetten,
waarmee de betrokkenheid van de sector bij het behalen van de
ontwikkelingsdoelstellingen wordt versterkt. Samenwerking met de sector,
zal analoog plaatsvinden aan de wijze waarop de sector wordt betrokken
bij de herziening van het bedrijfsleveninstrumentarium. 

Om internationale ontwikkelingsrelaties, kennisuitwisseling en
marktontwikkeling op lange termijn te waarborgen worden jonge
waterprofessionals geïnteresseerd voor het buitenland. Hiertoe wordt
door de overheid samen met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en
maatschappelijke organisaties een Young Expert Program opgezet dat zich
in eerste instantie richt op de OS partnerlanden.

Door vanuit dezelfde aanpak te werken wordt de synergie tussen de
waterprogramma’s van de verschillende departementen vergroot en de
samenwerking met bedrijven, NGO’s kennisinstellingen en de publieke
sector vergemakkelijkt. Hiermee verzilvert het kabinet de kansen om
economische- en ontwikkelingsdoelstellingen  te combineren. 

Het kabinet hecht aan het verduurzamen van natuurlijke hulpbronnen
inclusief water en ecosystemen, ook in de ontwikkelingscontext. Milieu
en klimaat zullen als dwarsdoorsnijdende thematiek meegenomen worden
binnen de  OS prioriteiten voedselzekerheid en water. Een integrale
visie ten aanzien van water - watersysteem- of ketenbenadering - zal
worden gestimuleerd. De nadruk op duurzaamheid en integratie vergroot de
behoefte aan kwalitatief hoogwaardige kennis en innovatie waarmee de
concurrentiekracht van de Nederlandse watersector toeneemt.

Financiering en financieringsvoorwaarden buitenlandse opdrachten

Binnen de topsector water gaat er een gemengde High Level-werkgroep van
bedrijfsleven en overheid aan de slag om de exacte knelpunten voor
financiering van buitenlandse opdrachten in kaart te brengen en te
zoeken naar mogelijkheden voor een level playing field. Deze werkgroep
maakt inzichtelijk in welke mate het aanpakken van knelpunten tot
positieverbetering van het Nederlandse bedrijfsleven in zijn
algemeenheid leidt. De werkgroep wordt gevraagd om uiterlijk in het
voorjaar van 2012 met voorstellen voor oplossingen te komen, waarbij
rekening wordt gehouden met de bestaande nationale en internationale
kaders. 

Decentrale overheden in actie voor topsector Water:

Noord Nederland: ondersteunt stevig de initiatieven vanuit het
TTIWater/Wetsus: de komende jaren is hiervoor € 17 miljoen
gereserveerd.

Zeeland: stelt ruimte beschikbaar als etalage en experimenteerruimte
voor innovaties op gebied van waterbeheer. Verder loopt er een vijftal
initiatieven op het gebied van getijdenenergie. Zeeland zet zich in voor
de realisatie van deze initiatieven.

Rotterdam, Delft en Dordrecht: stellen ruimte beschikbaar als etalage en
experimenteerruimte voor innovaties op gebied van waterbeheer.

Dordrecht /Drechtsteden: zetten in op de recentelijk opgerichte
proeftuin maritieme innovatie.

10. Hoofdkantoren 

Hoofdkantoren is een doorsnijdende thema door alle topsectoren heen.
Voor het topgebied hoofdkantoren is net als voor de topsectoren een
agenda opgesteld door de gouden driehoek van bedrijfsleven, kenniswereld
en overheid.

Het aantrekken en behouden van hoofdkantoren is een mix van economische
en niet-economische factoren, zoals huisvestingmogelijkheden,
beschikbaarheid internationaal onderwijs en cultuuraanbod. De overheid
neemt een aantal generieke maatregelen die bijdragen aan het
vestigingsklimaat van hoofdkantoren en bedrijven uit de topsectoren,
zoals: 

Uitvoeren van nationale acquisitiestrategie in samenspraak met de
topsectoren;

Verminderen van de regeldruk via o.m. invoering voor het Lex Silencio
principe voor een groot aantal vergunningstelsels per 1 januari 2012;

Versterking van het fiscale klimaat voor R&D-investeringen via de
aangekondigde RDA;

De main-, brain- en greenports worden gefaciliteerd om te kunnen
groeien;

Aansluiting van het onderwijs op het bedrijfsleven via sectorplannen in
de topsectoren. 

Voor de Schipholregio wordt een rijksstructuurvisie opgesteld (SMASH),
die zich richt op het versterken van de economische motor Schiphol door
een ruimtelijk perspectief te bieden, onder andere om daarmee de
internationale concurrentiekracht te vergroten. Een kwalitatief
hoogstaand netwerk van luchtverbindingen is van groot belang voor
internationale hoofdkantoren.  

Met het permanent maken van de crisis- en herstelwet worden
mogelijkheden gecreëerd om sneller over te gaan tot de aanleg van
infrastructuur teneinde de ontsluiting van de mainports te verbeteren. 

Het kabinet neemt daarnaast de volgende maatregelen om buitenlandse
bedrijven en kenniswerkers aan te trekken en te behouden:

Het kabinet zal in Nederland gevestigde buitenlandse CEO’s vragen zich
beschikbaar te stellen voor een pool van CEO’s die fungeren als
vraagbaak voor CEO’s van bedrijven die vestiging in Nederland
overwegen. Zij zijn als ervaringsdeskundigen immers de beste
ambassadeurs van Nederland voor potentiële investeerders. 

Het kabinet stelt nog dit jaar een pilot in om de toelating van
kortverblijvende kennismigranten, een toenemende doelgroep onder de
kennismigranten, te vereenvoudigen. Er zal worden bezien of de in de
pilot uitgevoerde aanpak voldoet en of de vereenvoudiging zijn doel
bereikt.

Ook wordt de fiscale 30%-regeling voor expats beter gericht en aangepast
zodat een buitenlandse promovendus die na zijn/haar promotie in
Nederland tewerk worden gesteld ook als ingekomen werknemers worden
beschouwd. Deze regeling behoort tot een van de sterke punten van ons
land als aantrekkelijke vestigingsplaats voor talent en buitenlandse
investeerders.

Het kabinet vindt het belangrijk om pro-actief te kunnen handelen als de
vestigingsplaatsfactoren voor bedrijven verslechteren en gaat daarom de
contacten met hoofdkantoren in afstemming met regionale organisaties en
overheden intensiveren.

Besluitvorming over het project Zuidasdok zal prioriteit krijgen vanwege
het belang van de Amsterdamse Zuidas als financieel en zakelijk centrum
van Amsterdam en toplocatie voor de vestiging van hoofdkantoren.

Andere maatregelen die het kabinet neemt om buitenlandse bedrijven en
werknemers te verleiden zich hier te vestigen zijn o.a. het gebruik van
Engels in relevante overheidscommunicatie, te beginnen met de 10
belangrijkste documenten (o.a. vergunningen) in de eerste helft van
2012; een verbeterde dienstverlening aan expats (streven naar one stop
shops) en een onderzoek naar de mogelijkheid om het capaciteitstekort op
internationale scholen aan te pakken.

Decentrale overheden in actie voor Hoofdkantoren

Noord-Brabant: investeert € 200 miljoen in internationale scholen in
Eindhoven en Breda, twee Expat Centres en dependances in de vier grote
Brabantse steden en een investeringspakket om het woonklimaat in Brabant
op gebied van natuur en cultuur.

Metropoolregio Amsterdam: werkt aan de realisatie van hoogwaardige
internationale vestigingsmilieus Zuidas Amsterdam, rond Schiphol en
Science Park Watergraafsmeer. Continuering van het succesvolle
Expatloket Amsterdam (meer dan 10.000 cliënten sinds 2008).

In Noordvleugel-verband wordt geïnvesteerd in een op Europese
hoofdkantoren gerichte, acquisitiestrategie en intensivering van het
accountmanagement richting bestaande buitenlandse vestigingen.
Versterken van breed netwerk van internationale scholen in de
Noordvleugel en  specifieke verbetering van het woon- en leefklimaat
voor expats.

Den Haag: Den Haag investeert in de quality of life en bereikbaarheid
van de internationale zone, het Beatrixkwartier en de attractiviteit van
de binnenstad om toplocaties te bieden voor internationale bedrijven.
Den Haag investeert in voorzieningen voor de internationale gemeenschap
met het The Hague International Centre, waarin alle expat
dienstverlening is gebundeld. In 2012 opent de Europese school haar
deuren.

Rotterdam: De Rotterdam Investment Agency heeft als doel om aan het eind
van de huidige collegeperiode een minimum aantal van 100 (buitenlandse)
investeringsprojecten te hebben gerealiseerd ten opzichte van 2010.
Rotterdam investeert fors in een aantrekkelijk en duurzaam topmilieu
voor (inter)nationale hoofdkantoren in Central District, het gebied
rondom Centraal Station.

Delft: investeert in een internationale basisschool. 

4. Verder aan de slag

Met de agenda’s voor de topsectoren en deze kabinetsreactie ligt er de
basis om met elkaar krachtig op weg te gaan naar de top. Dit laatste
deel van de brief gaat in op belangrijke zaken die we nodig hebben om de
agenda’s en het hier gepresenteerde pakket aan maatregelen op een
goede manier tot uitvoering te brengen: goed georganiseerde topsectoren
die onder leiding van de boegbeelden aan de slag gaan; concrete
bijdragen van decentrale overheden; goed toezien op de voortgang en
concrete resultaten; en financiële middelen die worden ingezet voor de
topsectoren. Deze vier onderwerpen komen hier aan de orde. 

4.1 Veld blijft aan het stuur

Het instellen van tien topteams voor het opstellen van actieplannen voor
de topsectoren heeft veel in beweging gezet. De topteams zijn het land
ingetrokken en hebben met alle belangrijke stakeholders uit hun sector
gesprekken gevoerd om kansen en knelpunten te identificeren en hieraan
acties te koppelen voor zowel bedrijven, kennisinstellingen als de
overheid. Dit heeft geleid tot tien ambitieuze actie agenda’s voor de
topsectoren en de gezamenlijke brief van de boegbeelden waarin ze een
aantal overkoepelende speerpunten markeren. Het kabinet hecht er zeer
aan om bij de realisatie van de agenda’s voort te bouwen op de
energie, synergie en betrokkenheid uit de eerste fase. 

We gaan daarom verder langs deze weg. De boegbeelden zijn uitgenodigd om
een voorstel te doen voor het mobiliseren van de topsectoren bij het
vervolg: de uitvoering van de agenda’s. Daarbij gelden belangrijke
uitgangspunten:

De samenwerking in de gouden driehoek wordt op een structurele basis
geborgd, om te zorgen dat de plannen uitmonden in concrete programma´s
en projecten op basis waarvan publieke en private budgetten worden
ingezet; 

Per topsector is een boegbeeld het aanspreekpunt voor de uitvoering van
de agenda en de organisatie daarvan. Bij de samenstelling van het team
betrekt het boegbeeld bedrijfsleven (inclusief MKB), kennisinstellingen
en de overheid. De wijze waarop de regie en de structuur van het
uitvoeringsproces wordt vormgegeven, is aan de boegbeelden zelf. Zij
kunnen daarvoor aanhaken bij bestaande sectorale initiatieven en
structuren;

Onder regie van het boegbeeld worden de verschillende onderdelen van de
agenda uitgewerkt en uitgevoerd, waaronder de innovatiecontracten en de
human capital agenda’s. Voor het opstellen van de innovatiecontracten
zitten de meest betrokken partijen (financiers én uitvoerders) aan
tafel.  

De implementatie gaat over de gehele breedte van de agenda’s. De inzet
op integraliteit geldt ook voor de verbinding en de synergie tussen en
over de topsectoren.

4.2 Bijdrage van decentrale overheden 

Decentrale overheden leveren een belangrijke bijdrage aan de topsectoren
aanpak. Sterke clusters staan mede aan de basis van het succes van de
topsectoren. Het kabinet is trots op de uitverkiezing van de Brainport
regio tot ‘Intelligent Community of the Year 2011’, door het
Intelligent Community Forum (ICF) in New York. Deze uitverkiezing laat
zien hoe vanuit een goede samenwerking van bedrijven, kennisinstellingen
en Rijk met decentrale overheden innovaties kunnen worden gestimuleerd
en bedrijvigheid kan worden gegenereerd. Dit vereist een goed samenspel
tussen bestuurslagen, ieder uit zijn eigen verantwoordelijkheid, met het
gemeenschappelijk doel om ondernemers te laten excelleren en de
Nederlandse economie te laten floreren.  

Voorbeelden van goed samenspel tussen Rijk en decentrale overheden zijn
de trajecten die hebben geleid tot de economische visies op de mainport
Rotterdam, Brainport 2020 en de Noordvleugel van de Randstad (voorheen
Amsterdambrief). 

In 2009 heeft het kabinet een economische visie op de lange termijn
ontwikkeling van de Mainport Rotterdam opgesteld. Met de bij deze brief
gevoegde kabinetsreactie op Brainport 2020 en de economische visie op de
Noordvleugel van de Randstad geeft het kabinet er blijk van veel belang
te hechten aan de verdere economische ontwikkeling van de Mainports en
de Brainport. Resultaat van het samenspel tussen Rijk en de decentrale
overheden is dat zowel bij Brainport 2020 als bij de visie op de
Noordvleugel de visie op de lange termijn ontwikkeling is vertaald naar
agenda’s voor de beide gebieden met concrete maatregelen die soms een
inspanning vragen van bedrijfsleven, soms van kennisinstellingen en soms
van een decentrale overheid of van het Rijk. Vaker nog gaat het om
gezamenlijke inspanningen van deze actoren. En in nagenoeg alle gevallen
sluiten de voorgestelde maatregelen aan bij de nationale
topsectorenaanpak en bij de maatregelen in de agenda’s gericht op het
bewerkstelligen van een excellent ondernemersklimaat.         

Het kabinet wil zich inzetten om samen met de partners uit de
Noordvleugel en de Brainport regio de in de beide agenda’s uitgezette
koers tot succesvolle uitvoering te brengen. Daarbij is de inzet van het
kabinet niet om specifiek regionaal economisch beleid te voeren. De
inzet is om de regionale ambities en acties uit de beide agenda’s zo
goed mogelijk te laten aansluiten aan de bestaande landelijke
beleidskaders (waaronder het topsectorenbeleid) en vanuit deze kaders de
inspanningen van de regio te ondersteunen. 

Visie op de Noordvleugel (Bijlage 1)

Op verzoek van de Tweede Kamer heeft het ministerie een economische
visie opgesteld voor de Noordvleugel van de Randstad (voorheen de
zogenoemde Amsterdambrief).  De visie beschrijft de Noordvleugel als een
economisch samenhangend gebied met Amsterdam, Utrecht en mainport
Schiphol als economische kern. De Noordvleugel heeft een aantal
belangrijke sterktes als een diverse sectorstructuur, een diverse en
hoopopgeleide bevolking en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Maar
het gebied heeft ook aantal zwaktes zoals een onvoldoende aansluiting
van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Ook gelet op een aantal
internationale trends als de verschuiving van economische groei van west
naar oost heeft de Noordvleugel te maken met een aantal uitdagingen. In
de visie wordt hiervoor een agenda op hoofdlijnen uitgewerkt. Kern van
de agenda zijn punten waarop nog meer samenwerking van de triple helix
in de Noordvleugel nodig is, zoals het aantrekken van kenniswerkers en
bedrijven, het investeren in het vestigings- en ondernemingsklimaat,
betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, valorisatie en
fysieke en digitale infrastructuur. De Economic Development Board
Amsterdam (EDBA), het in 2010 opgerichte samenwerkingsverband van
bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden binnen de MRA, zal een
belangrijke rol in de samenwerking spelen. Samenwerking die moet leiden
tot concrete initiatieven, zoals het recent door EL&I geakkordeerde om
kennisvalorisatie en infrastructuurversterking in de Noordvleugel te
bundelen in een InnovatieCentrum Metropoolregio Amsterdam, dat de
TTO’s, het Amsterdam Center for Entrepreneurship en Syntens bij elkaar
brengt. 

Brainport 2020 (Bijlage 2)

Eind 2009 heeft het Rijk de burgemeester van Eindhoven verzocht om voor
en namens Zuidoost-Nederland te komen tot een integrale samenhangende
visie op en uitvoeringsagenda voor de ontwikkeling van de Brainport. Het
doel is om deze regio verder uit te laten groeien tot een
toptechnologieregio van wereldformaat. Met de visie Brainport 2020 en
bijbehorend uitvoeringsprogramma is invulling aan deze opdracht gegeven
en is het fundament gelegd waarop deze regio verder kan bouwen. De
agenda onderscheidt vier domeinen om deze ambitie waar te maken -
people, technology, business en basics, alsmede ook een
uitvoeringsstructuur waarmee de voorgestelde maatregelen gerealiseerd
kunnen worden. Deze maatregelen vragen soms een inspanning van
bedrijfsleven, soms van kennisinstellingen en soms van een decentrale
overheid of van het Rijk. Vaker nog gaat het om het samenspel van deze
actoren. In nagenoeg alle gevallen sluiten de voorgestelde maatregelen
aan bij de nationale topsectorenaanpak. Zo zullen de Technische
Universiteit Eindhoven, Holst, TNO en ECN hun krachten op het gebied van
zonne-energie bundelen en zal rondom Eindhoven Airport een
technologische proeftuin worden gerealiseerd voor duurzame decentrale
energieopwekking en –besparing. Eerder dit jaar werd de regio
Eindhoven uitgeroepen tot slimste regio ter wereld. Deze uitverkiezing
onderstreept eens en te meer het belang van Brainport 2020 Via deze
uitvoeringsagenda kan op dit succes worden gekapitaliseerd en kan de
succesvolle samenwerking die aan deze uitverkiezing ten grondslag ligt
verder worden uitgebouwd.

De trajecten van Brainport 2020 en de visie op de Noordvleugel maken
duidelijk dat actieve inzet van decentrale overheden in het
bedrijvenbeleid van belang is. Daarom is aan de topteams gevraagd ook
aandacht te besteden aan de rol van decentrale overheden bij de
topsectoren. Hiermee wordt invulling gegeven aan de moties Dijksma en
Verhoeven. In de adviezen wordt op diverse terreinen benoemd hoe de
regio kan bijdragen aan versterking van de betreffende topsector. 

Het is voor de topsectoren van belang dat clusters zich blijven
ontwikkelen door specialisatie, innovatie en samenwerking. De inzet van
decentrale overheden ligt daarbij vooral op regionale ruimtelijke
aspecten als bereikbaarheid, ruimte, campussen en leefklimaat, en
niet-fysieke aspecten als netwerkvorming, de aansluiting
onderwijs-arbeidsmarkt en eenvoudiger vergunningverlening. Ook met
grensoverschrijdende samenwerking is nog een wereld te winnen. Dit
geldt bijvoorbeeld voor Zeeland, bij uitstek een gebied met potenties
voor biobased, en voor Brainport. Naast punten benoemd per topsector,
doen de topteams een algemene oproep aan de decentrale overheden zich
aan te sluiten bij de topsectorenaanpak.

Na het verschijnen van de agenda’s van de topteams is aan steden en
provincies gevraagd op welke wijze zij kunnen bijdragen aan die
agenda’s en met welke concrete investeringen in regionaal economisch
beleid zij die agenda’s kunnen versterken. Uit de reacties blijkt dat
decentrale overheden de topsectorenaanpak steunen en graag een bijdrage
leveren aan de agenda’s en de uitvoering van het nieuwe beleid. Er
wordt waardering uitgesproken voor het aanbrengen van focus. Wel wordt
aangetekend dat regionale investeringen zich zelden onder één
topsector laten vatten. Juist op de grenzen van de topsectoren
(‘cross-overs’) gebeuren de interessante dingen. Voorbeelden zijn
biobased (energie, chemie, agrofood) en medische technologie (life
sciences, high tech, chemie). Decentrale overheden zeggen bij te kunnen
dragen aan de topsectoren door bijvoorbeeld innovatiegericht in te
kopen. Ze zijn over het algemeen zeer geïnteresseerd in betrokkenheid
bij het nationaal Innovatiefonds MKB+. Samenwerking van verschillende
fondsen zal in de komende periode verder worden onderzocht.
Clustervorming en campusvorming zijn andere onderwerpen waar regionale
initiatieven sterk kunnen bijdragen aan de topsectoren, evenals een
goede aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Ten slotte geven
decentrale overheden aan samen met het Rijk tot een nationale
acquisitiestrategie voor buitenlandse investeerders en een strategische
reisagenda, te willen komen. In bijlage 3 wordt een uitgebreid overzicht
gegeven van waar regionaal economisch beleid bij kan dragen aan het
topsectorenbeleid. 

Ook de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM´s) hebben voorstellen
ontwikkeld om zich vanaf 2011 in aansluiting op hun door provincies
gefinancierde regionale taken en speerpunten, te richten op de
landelijke topsectoren. Vanuit hun kerntaken zullen ze zich daarbij
concentreren op die onderwerpen waar de ROM´s het verschil kunnen maken
ten opzichte van andere publieke en private organisaties. Trefwoorden
hierbij zijn valorisatie, cross-overs tussen topsectoren, acquisitie en
account management van buitenlandse investeerders in samenwerking met
EL&I/NFIA, bovenregionale afstemming en participaties/revolverende
fondsen op de topsectoren in aansluiting op het Innovatiefonds MKB+. 

Bestuurlijk overleg

Vanwege het belang van decentrale overheden voor de agenda’s van de
topsectoren, en de wens om als één overheid te opereren, zal dit
najaar met de koepels van de decentrale overheden bestuurlijk overleg
gevoerd worden op systeemniveau (aanpak en systematiek). De inzet is met
provincies en de meest betrokken steden per landsdeel te komen tot
actieagenda’s met daarin bijdrages die decentrale overheden leveren,
gezamenlijke acties en afstemming van instrumenten. Daarbij zal gezorgd
worden dat geen overlap plaatsvindt met Bestuurlijke Overleggen die in
het kader van de MIRT worden gevoerd. 

4.3 Monitoring en effectmeting

In de aanbiedingsbrief bij het Nationaal Hervormingsprogramma 2011
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, Kamerstuk 21501-20 nr. 531) heeft
het kabinet aangekondigd in deze brief aan te geven op welke wijze de
resultaten van het nieuwe beleid worden gemeten.

Bij de topsectorenaanpak gaat het niet zozeer om de inzet van meer
publiek geld, maar vooral om het beter laten aansluiten van
overheidsinspanningen bij de inzichten van topsectoren,
kennisinstellingen en regio’s. De topsectorenaanpak heeft als doel de
economische prestaties van de topsectoren te versterken. Er zijn echter
veel factoren waar de overheid geen invloed op heeft die wel bepalend
zijn voor de economische prestaties van de topsectoren. Denk
bijvoorbeeld aan macro-economische ontwikkelingen. Het is moeilijk om op
wetenschappelijk verantwoorde wijze deze factoren te scheiden van de
beleidsinspanningen. Om een globale indicatie van de internationale
positie en het economisch belang van een individuele topsector voor de
Nederlandse economie en samenleving te kunnen geven, zullen op
sectorniveau voor de topsectoren internationaal en nationaal
vergelijkbare standaardindicatoren worden verzameld. Hierbij wordt
zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande bronnen en
onderzoekinitiatieven zodat er geen onnodige administratieve lasten
ontstaan.

Vanwege de hierboven vermelde complicaties zal het accent van de
monitoring en effectmeting inspanningen liggen op het in kaart brengen
van de voortgang en het effect van individuele acties en instrumenten.
Monitoring, het weergeven van de voortgang aan de hand van objectieve
cijfers, is essentieel om de mogelijkheid te hebben om acties en
instrumenten tijdig bij te sturen. De monitoring van de
topsectorenaanpak zal als volgt worden vormgegeven:  

Aan de speerpunten, knelpunten en kansen zoals die in de
sectoragenda’s zijn benoemd, zijn concrete acties en instrumenten
gekoppeld. In overleg met de boegbeelden en hun teams zullen indicatoren
worden benoemd met daaraan gekoppeld streefwaardes. Dit maakt het
mogelijk om op het niveau van acties en instrumenten te bezien of deze
zijn gerealiseerd en op het niveau van speerpunten, knelpunten en kansen
de resultaten inzichtelijk te maken. Te denken valt aan indicatoren over
de samenwerking en samenhang in de kennisketen, beschikbaarheid van
gekwalificeerd personeel, regeldruk, acquisities van buitenlandse
R&D-investeringen en internationale positionering/profilering van de
sector. Monitoring omvat zowel economische, wetenschappelijke als
maatschappelijke indicatoren.

Daarnaast kom ik met een set passende indicatoren op het niveau van de
kennis- en innovatiethema’s waar de topsectoren op inzetten. Het is
immers van belang om zo goed mogelijk inzicht te verschaffen in de
wetenschappelijke en technologische prestaties die met thematische
publieke middelen worden bereikt. Hiervoor kunnen onder andere
indicatoren over publicaties en octrooien worden gebruikt. Ontsluiting
van informatie over de kennis- en innovatiethema’s zal gebeuren via
het MIKK (Meerjaren Innovatie en Kennis Kompas:   HYPERLINK
"http://www.mikk.nl"  www.mikk.nl ), het online hulpmiddel voor
thematisch kennis- en innovatiebeleid.

Ook instrumenten uit het generieke bedrijvenbeleid zullen worden
gemonitord door hier indicatoren aan te koppelen. Zo zal bijvoorbeeld
voor het innovatiefonds MKB+ gekeken worden naar de EU-data over de
perceptie van de beschikbaarheid van risicokapitaal. Om uniforme
informatievoorziening te waarborgen, zal AgentschapNL verantwoordelijk
worden gemaakt voor het datamanagement. Een maal per jaar zal een
topsectorenbrief naar de Tweede Kamer worden gestuurd, waarin de
ontwikkelingen van het afgelopen jaar worden vermeld. In deze brief zal
ook aandacht worden besteed aan de resultaten van de monitoring voor
zowel de topsectorenaanpak als het generieke bedrijvenbeleid. Dit
kabinet hecht veel waarde aan de afrekenbaarheid van beleid. Het is
immers alleen zinvol beleid te continueren wanneer, binnen de grenzen
van de redelijkheid, het effect ervan is aangetoond. Om een goed beeld
te krijgen van de effectiviteit is het belangrijk om vroegtijdig
(wanneer beleid wordt ontwikkeld) stil te staan bij effectmeting in
evaluaties. Zowel generieke beleidsinstrumenten als acties en
instrumenten uit de topsectorenaanpak zullen worden geëvalueerd. Voor
zover dit mogelijk is, zal bij de evaluaties gebruik worden gemaakt van
controlegroepen en/of surveytechnieken waardoor de additionaliteit van
instrumenten kan worden geschat. 

Bij evaluaties wordt een waardeoordeel uitgesproken over de effecten van
het beleid. Evaluaties zullen daarom worden uitbesteed aan
onafhankelijke onderzoeksbureaus.

4.4 Financiën

In tabel 1 staan de bedragen die de komende jaren voor het
bedrijfslevenbeleid en de topsectoren beschikbaar zijn. 

Tabel 1  Overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren (in €
miljoen in kasbedragen)	2012	2013	2014	2015	Budget

-houder

I Generiek

A. Ondernemerschap, innovatie en onderwijs





	Innovatiefonds MKB+	84	93	104	115	EL&I

RDA	250	375	500	500	EL&I/FIN

Aanvullend fiscaal innovatiepakket (RDA+/WBSO/KWR)	30	100	100	100
EL&I/FIN

Betatechniek	33	33	22	22	OCW

II Specifiek voor topsectoren

B. Kennis en innovatie

	NWO/KNAW aandeel topsectoren	90	175	260	350	OCW

Toegepast onderzoek (TNO, GTI’s, DLO)	200	215	230	250	EL&I, DEF

Bevorderen innovatiekracht topsectoren	150	145	139	90	EL&I

Profilering kennisinfrastructuur	50	50	50	50	OCW

C. Onderwijs en arbeidsmarkt





	Professionele masters	0	7	7	7	OCW

Centra voor Innovatief Vakmanschap	4	4	4	4	OCW/EL&I

D. Internationaal





	Internationaal ondernemen en ontwikkelingssamenwerking (Buza) 	200	235
270	300	BuZa

Internationaal ondernemen (EL&I)	10	10	10	10	EL&I

E. Specifieke bijdragen departementen





	VWS: Life Sciences & Health/zorg	106	85	74	49	VWS

EL&I: Energie-innovatie 	81	100	90	101	EL&I

EL&I: Voeding + tuinbouw	30	35	40	50	EL&I

I&M: Logistiek	9	19	17	25	I&M

I&M: Water	12	13	13	25	I&M

OCW: creatief	0	11	11	11	OCW

Defensie	20	20	20	20	DEF

Totaal	1359	1725	1961	2079

	

Een aflopend deel van de middelen, met name in de eerdere jaren, is
gekoppeld aan lopende programma’s en bestaande instellingen. Deze
lopende programma’s worden zoveel mogelijk ingezet en/of aangepast
voor de topsectoren. Dit gebeurt in overleg met de topteams, onder meer
in het kader van de innovatiecontracten. Deze programma’s hebben deels
betrekking op FES gelden voor TTI’s en PPS consortia, waarvan de
topteams hebben aangegeven dat deze aansluiten op de agenda’s.

Het kabinet verwacht van de private partijen een forse inspanning. In de
agenda’s is al een behoorlijk privaat commitment uitgesproken. Dit
commitment zal de komende tijd, onder meer in het kader van de
innovatiecontracten, hard moeten worden gemaakt. Daarnaast zullen andere
partijen zoals decentrale overheden, universiteiten, scholen en
maatschappelijke organisaties een bijdrage leveren en zullen Europese
middelen worden benut. Het bedrag dat de decentrale overheden zullen
investeren bedraagt de komende jaren cumulatief circa € 3 miljard.

Voor verschillende acties uit de agenda’s doet het kabinet in deze
brief concrete toezeggingen of reserveringen. Deze zijn in de voorgaande
hoofdstukken benoemd. Deze toezeggingen of reserveringen worden uit de
middelen uit de bovenstaande tabel gefinancierd of uit andere
begrotingsartikelen van de betrokken departementen. Op de besteding van
de overige middelen wordt hieronder verder ingegaan. 

Kennis, innovatie en financiering

Voor kennis en innovatie vraagt het kabinet de topsectoren om
innovatiecontracten af te sluiten voor de komende jaren. Op basis van de
contracten zal in het voorjaar van 2012 een besluit worden genomen over
de inzet van de middelen. Hiervoor is per jaar oplopend tot circa € 1
miljard in 2015 beschikbaar uit de middelen voor kennis en innovatie en
een deel van de departementale bijdragen. De private bijdrage zal mede
bepalen hoeveel middelen er uiteindelijk per contract beschikbaar komen.
In 2012 zullen vooruitlopend op de innovatiecontracten al een aantal
specifieke acties worden ondersteund. In hoofdstuk 2 en 3 worden
deze  beschreven. Hiernaast zijn budgetten beschikbaar voor
de generieke innovatie-instrumenten waaronder het Innovatiefonds MKB+,
WBSO, RDA en Innovatiebox. Deze zijn toegankelijk voor bedrijven uit
alle sectoren.

Specifieke bijdragen departementen

Voor de sectoren energie, agro&food, tuinbouw, logistiek, life sciences
& health, en water zijn specifieke middelen beschikbaar. Deze worden
door de betreffende departementen in samenspraak met de topteams
ingezet, waarbij betrokken departementen verantwoordelijk blijven voor
de besteding van hun middelen in lijn met de beleidsdoelstellingen. Voor
de rest vallen deze besluiten de komende jaren, onder meer op basis van
de innovatiecontracten. De middelen van Defensie zijn bestemd voor
beleidsondersteunende contractresearch bij onderzoeksinstellingen en
bedrijven. Op basis van de op te stellen innovatiecontracten voor onder
meer High Tech en Water zal het ministerie van Defensie beslissen of
en hoe deze middelen zodanig kunnen worden besteed dat zij optimaal
bijdragen aan het versterken van deze topsectoren. Dit geldt eveneens
voor de middelen voor toegepast onderzoek van het Ministerie van
Defensie, welke indicatief voor 50 procent zijn toegerekend aan de
topsectoren (deze vallen onder regel 2 van de tabel). De topteams
kunnen inspelen op de kansen die de bedrijfsleveninstrumenten bieden in
het kader van ontwikkelingssamenwerking. Met name bedrijven en
kennisinstellingen op het gebied van water, food, tuinbouw, life
sciences & health en high tech komen hiervoor in aanmerking. Het EL&I
instrumentarium op het gebied van internationaal ondernemen zal de
komende tijd worden ingericht en ingezet ten behoeve van de topsectoren.
Deze middelen worden o.a. besteed aan PPP’s, strategische acquisitie
en economische missies. 

De minister van EL&I rapporteert in de genoemde jaarlijkse brief aan de
Tweede Kamer en in het jaarverslag over de realisatie van de
overzichtstabel. De betrokken departementen leggen verantwoording af
over de realisatie van hun eigen middelen binnen deze tabel via hun
jaarverslagen, mede op basis van de verantwoording door de partijen die
financiering hebben ontvangen van de overheid.

 Naast de negen topsectoren is ook een topteam ingesteld voor het
doorsnijdende gebied hoofdkantoren.

 Zie bijvoorbeeld de Grondstoffennotitie van het kabinet van 15 juli
2011. 

 OECD, Green Growth Strategy, mei 2011.

 Planbureau voor de Leefomgeving, De Energieke Samenleving, juni 2011.

 Planbureau voor de Leefomgeving, ‘De Energieke Samenleving’, 2011.

 Zie ook ´De effectiviteit van economische diplomatie´, S. Moons en P.
van Bergeijk, ESB 96(4616), 2011.

 o.a. Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap
(“Kwaliteit in verscheidenheid”), kamerstuk 31 288 nr. 194;
Actieplan MBO, kamerstuk 31 524, nr. 88; beleidsbrief “Meer dan
kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid’, kamerstuk 32 820 nr. 1;
AWT-advies nr. 76 “Kapitale Kansen’ (deze brief is tevens een
reactie op dat advies); Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte,
kamerstuk 32 660, nr. 17; Beleidsbrief Prioritering investeringen
mobiliteit en water, kamerstuk 32 500-A, nr. 83; Beleidsbrief Eenvoudig
Beter, kamerstuk 31 953, nr. 40; Digitale Agenda, kamerstuk 29 515, nr.
331; Beleidsbrief Buitenlands beleid en handelspolitiek, kamerstuk 31
985, nr. 5 en de Brief Woonvisie, kamerstuk 32 847, nr. 1.

 Wet vermindering afdracht loonbelasting en premies voor de
volksverzekering, voorheen Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk
(WBSO).

 De publicatie “Hoe de Nederlandse economie haar kenniswerkers
behield”, die een dezer dagen aan de Tweede Kamer wordt gestuurd, laat
de positieve ervaringen zien met het bevorderen van mobiliteit van
kenniswerkers in de Kenniswerkersregeling 2009-2010.

 Eind 2010 hebben EL&I en OCW het Valorisatieprogramma gestart,
aansluitend op de valorisatie-agenda “Kennis moet circuleren”;
hiervoor is € 80 miljoen beschikbaar (2010-12) als eenmalige impuls
voor het faciliteren van verankering van valorisatie rondom
kennisinstellingen in alle kennisdomeinen en het stimuleren van
publiek-private netwerken rond de universteiten.

 Zo wordt in samenwerking met OCW gewerkt aan een actieplan om
ondernemerschap in het onderwijs te verankeren en belemmeringen voor
student-ondernemers weg te nemen.

  Handelingen 2010-2011, nr. 26, pag. 67

 32500 XIII nr. 100 en 32253 nr. 30.

 o.a. rapport Commissie De Swaan en het AWT-advies Kapitale kansen

 van Ark, O'Mahony, Timmer: ‘The productivitity gap between Europe and
the US’, OECD Factbook, 2009

  32637, nr. 10. 

 Actieplan MBO 2011-2015 en de Strategische Agenda Hoger Onderwijs,
Onderzoek en Wetenschap

 Betreft OCW-begroting: de besparingen van de langstudeerdersmaatregel
en het sociaal leenstelsel masterfase worden op deze wijze
geherinvesteerd in het hoger onderwijs. Betreft EL&I-begroting t.a.v.
het groene onderwijs. 

 Naast bestaande bedrijfsleveninstrumenten als ORIO en PSI worden ook
nieuwe instrumenten ontwikkeld zoals FOM-OS en het pro-por
innovatiefonds.

 In de kabinetsreactie op het SER advies over Bedrijfsleven en OS,
gepland voor oktober a.s., zal hier nader op in worden gegaan.

 Door het vorige kabinet gereserveerd; het betreft middelen van OCW.

 Het eindrapport van het onderzoek wordt verwacht in september 2011. Dit
rapport dient als input voor de uitwerkingsfase van de agenda van de
topsector chemie.

 Brief ‘Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid’,
Kamerstuk 32820 nr. 1

 Kamerstuk 31510, nr. 45

 Wet ruimtelijke ordening, §3.6.3. In de rijkscoördinatieregeling
worden de verschillende besluiten (vergunningen en ontheffingen) die
voor een project nodig zijn tegelijkertijd en in onderling overleg
genomen. Het gaat naast vergunningen en ontheffingen vaak ook om een
inpassingplan van het Rijk. Dit is een ruimtelijk besluit van het
Rijk, vergelijkbaar met een bestemmingsplan.

 Het ministerie van VWS heeft daartoe in de brief aan de NFU over de
Academische Component (subsidie voor de UMC’s) reeds verwezen naar de
topsectoragenda.

 Zie voor middelen en instrumenten ook paragraaf 2.5 over
internationalisering/ontwikkelingssamenwerking.

 Naar aanleiding van de evaluatie van de Raad van Bestuur van de NMa in
2010 zet de NMa in op het vergroten van de transparantie richting het
bedrijfsleven, o.a. door thematische of sectorale
rondetafelbijeenkomsten,. Kamerstukken II, 2010-2011, 24036, nr. 377.

 Waaronder Greenports, Brainport, Food Valley, Maintenance Valley,
Energy Valley, nanotechnologie in Twente en Delft, Zuidas in Amsterdam,
Schiphol en de haven van Rotterdam.

 ‘Economische visie op de langetermijnontwikkeling van Mainport
Rotterdam, op weg naar een Mainport Netwerk Nederland’, 2009,
Kamerstuknr. 24691 nr. 101 

 Moties Dijksma (TK vergaderjaar 2010-2011, 32637, nr. 3) en Verhoeven
(TK vergaderjaar 2010-2011, 32637, nr.8)

 De kasbedragen hebben deels betrekking op reeds aangegane
verplichtingen. Daarnaast worden in de periode 2012 – 2015 nieuwe
verplichtingen aangegaan (o.a. € 500 miljoen via het Innovatiefonds)
die weer leiden tot kasbedragen na 2015.

 Dit leidt tot een fonds met een omvang t/m 2015 van ca. € 500
miljoen.

 Bedrag in 2012 is bestemd voor het handhaven van het plafond in de WBSO
op € 14 miljoen. Vanaf 2013 is het bedrag bestemd voor ophoging van de
WBSO, fiscale stimulering van de mobiliteit van kenniswerkers en voor de
RDA+. 

 o.a. voor Onderzoeksinfrastructuur en STW.

 Het bedrag is cumulatief € 16,4 miljoen. Voor de ‘Centers of
Expertise’ is een bedrag in dezelfde orde van grootte beschikbaar. 

 PAGE    

 PAGE   40 

Life Science Park Oss: Topsectorenbeleid in de praktijk

De topsector Life Sciences & Health in Nederland dankt zijn succes aan
een goede wisselwerking van bedrijfsleven, kennisinstellingen en de
(decentrale) overheid. De ontwikkeling van een Life Science Park (LSP)
in Oss laat concreet zien dat ondernemers, onderzoekers en overheid
samen kunnen zorgen voor een sterke economie. 

De sector ziet in het realiseren van een LSP op het voormalige terrein
van Organon Oss een belangrijke uitdaging om waardevolle fysieke
infrastructuur en kennis voor Nederland te behouden. Naast het
Development Center van MSD (circa 500 banen) kan het LSP ook nog eens
honderden extra kennisintensieve banen opleveren.

De ambitie van het LSP is om voort te bouwen op de reeds aanwezige
infrastructuur, kennis en mensen en zodoende bij te dragen aan de lokale
en nationale Life Sciences & Health sector met een internationale
uitstraling. Dit LSP kan een ecosysteem van open innovatie worden dat
nieuwe en bestaande ondernemers de mogelijkheid biedt om gebruik te
maken van de unieke onderzoeksinfrastructuur die zich reeds in Oss
bevindt. Het Rijk steunt de realisatie van dit park zowel met
financiële als niet-financiële middelen. Naast het Rijk dragen de
provincie Noord-Brabant, de gemeente Oss, de Brabantse
Ontwikkelingsmaatschappij (BOM) en MSD substantieel bij aan de
realisatie van het LSP. 

Perspectief 2015: gesloten keten met rolling agenda’s

De aanpak waarin individuele partijen met elkaar contracten sluiten over
de inzet van kennismiddelen over de integrale kennisketen, is een
fundamentele verandering ten opzichte van de huidige situatie waarin
iedere partij met zijn eigen agenda werkt. Het kabinet heeft voor ogen
dat de innovatiecontracten jaarlijks geactualiseerd worden zodat rolling
agenda’s ontstaan met een perspectief van 5 jaar waaraan partijen zich
steeds opnieuw committeren. Ieder jaar geeft daarmee een moment van
herijking met ruimte voor toe- en uittreders en competitie binnen en
tussen sectoren. Door het perspectief van 5 jaar ontstaat langjarig
commitment en continuïteit. Nadat het kabinet heeft besloten over de
innovatiecontracten, zijn deze bindend voor de inzet van de partijen en
treden de reguliere begrotingsprocedures in gang.

Innovatie over de grens: kennis halen, kennis brengen

Nieuw toepasbare kennis is voor een belangrijk deel afkomstig uit het
buitenland. Voor topsectoren is het daarom cruciaal om samen te werken
met internationale kennis en innovatieclusters: het brengt nieuwe
kennis, voorkomt duplicatie van onderzoek en biedt kansen voor
hoogwaardige export. De Europese programma’s voor onderzoek en
innovatie, zoals het 7e Kaderprogramma, de opvolger “Horizon 2020”,
Eureka en het ruimtevaartprogramma bieden uitstekende kansen.
Nederlandse organisaties hebben in totaal 1,6 miljard euro ontvangen
vanuit het 7e Kaderprogramma (KP7) in de periode 2007-2010. Hiervan gaat
circa 900 miljoen euro naar toegepast onderzoek, dat direct aansluit bij
de aandachtsgebieden van de topsectoren.

Scherp aan de wind: Europa, maatschappelijke uitdagingen en kansen voor
Topsectoren

Europa spitst Horizon 2020 toe op maatschappelijke uitdagingen als
vergrijzing, energievoorziening, klimaatverandering, bereikbaarheid en
schaarste van grondstoffen. In zijn advies “Scherp aan de wind!;
Handvat voor een Europese strategie voor Nederlandse (top)sectoren”
beveelt de AWT het kabinet aan om aan te sluiten bij deze
maatschappelijke uitdagingen, en niet alleen op economische
concurrentiekracht. Het kabinet is er van overtuigd dat maatschappelijke
vraagstukken oplossen juist samen gaat met versterking van onze
concurrentiekracht, want Topsectoren bieden daar mogelijke oplossingen
voor. Ontwikkelingen als de stijgende zeespiegel en droogte bieden
mogelijkheden aan baggeraars, ingenieursbureaus en waterexperts, terwijl
de topsector life sciences & health bijdraagt aan toepassingen voor
actief en gezond ouder worden. De Topsectorenaanpak sluit daarom goed
aan op de Europese inzet op maatschappelijke uitdagingen. In Horizon
2020 zal ook aandacht blijven voor sleuteltechnologieën als
biotechnologie, ruimtevaart, nanotechnologie en ICT.  

De innovatiecontracten worden zo opgesteld dat optimaal wordt ingespeeld
op de (middelen uit de) Europese programma’s. De sectoren benoemen hoe
de actielijnen aansluiten bij Europese publiek-private en
publiek-publieke samenwerking gericht op maatschappelijke uitdagingen en
de sleuteltechnologieën. Het kabinet neemt de innovatiecontracten als
leidraad bij de totstandkoming van het Nederlandse standpunt met
betrekking tot de toekomstige Europese programma’s voor onderzoek,
innovatie en ruimtevaart. Voor de co-financiering in ERA-netten,
Inno-netten en artikel 185-initiatieven (waaronder
Eurostars) blijven publieke middelen beschikbaar. Financiering van
deelname van Nederlandse partijen aan ENIAC en, ARTEMIS is voor de
calls van 2011 gegarandeerd. Deze worden uit de Nederlandse begroting
van 2012 gefinancierd. Voor de jaren daarna zoekt het kabinet in
samenspraak met het veld naar oplossingen.

Naast de inzet op Europese samenwerking, inclusief de samenwerking met
grensregio´s zoals Vlaanderen en Noordrijn Westfalen, intensiveert het
kabinet de bilaterale samenwerking met hoogtechnologische markten, zowel
ontwikkelde markten (o.a. Verenigde Staten) als opkomende markten
(China, Brazilië, India, Rusland e.a.). Deze intensivering wordt mede
vormgegeven op basis van de innovatiecontracten. De samenwerking met
hoogtechnologische markten wordt o.a. gefaciliteerd door de inzet van
het netwerk van Technisch-Wetenschappelijk Attaché´s (TWA´s) die zijn
gestationeerd in Europa, de VS/Canada, Japan, Singapore, Zuid-Korea,
India en China. Deze TWA's kunnen bij het uitvoeren van de
innovatiecontracten op zoek gaan naar relevante kennis in het
buitenland en zorgen voor matchmaking tussen buitenlandse en
Nederlandse partijen.

Samenwerking bedrijfsleven-kennisinstellingen

Vraagsturing en publiek-private samenwerking staan centraal in het
nieuwe innovatiebeleid. Goede voorbeelden hiervan zijn:

MARIN

Een succesvol voorbeeld van publiek-private samenwerking en open
innovatie is het “Joint Industry Project” (JIP) model van MARIN:
onderzoek voor en door een groep van 5 tot 25 maritieme bedrijven om
gezamenlijk een probleem op te lossen of een nieuwe techniek te
ontwikkelen. De bedrijven financieren zo'n 75 tot 80% van de
projectkosten, MARIN de rest. 

TU Eindhoven en TU Delft

De TU Eindhoven en de TU Delft behoren qua onderzoekssamenwerking met
het bedrijfsleven tot de tien best presterende onderzoeksuniversiteiten
ter wereld. Van de wetenschappelijke publicaties van deze tien
universiteiten kwam in de periode 2006-2008 tien tot twintig procent tot
stand in samenwerking met onderzoekers uit het bedrijfsleven. 

NWO

Microsoft en NWO-FOM steken beide € 1 miljoen in onderzoek van de TU
Delft naar quantumcomputers. Quantumcomputers zijn veel krachtiger dan
gewone digitale computers doordat ze talloze berekeningen tegelijkertijd
uit kunnen voeren.

Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij

Negen partijen uit bedrijfsleven (vlees-, zuivel- en veevoerindustrie,
LTO en Rabobank), NGO´s (dierenbescherming en Natuur en Milieu)  en
overheid (EL&I en IPO)  vormen samen het samenwerkingsverband
Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. Iedere partij brengt eigen
specifieke expertise in en samen dragen zij actief bij aan de
verduurzaming van de Nederlandse veehouderij.

De Groene aanpak

De agrosector kenmerkt zich van oudsher door een samenhangende
systeembenadering, waarin succesvol wordt samengewerkt tussen
bedrijfsleven, onderwijs, onderzoek en overheid. Knelpunten en
oplossingen voor Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen worden
aangepakt in het kader van de groene school als (regionaal)
kenniscentrum. Binnen dit concept werkt het groen onderwijs als geheel
(VMBO, MBO, HBO en WO) samen in het verband van de Groene Kennis
Coöperatie (GKC). Op crosssectorale thema’s wordt samengewerkt met
partijen uit andere kennisgebieden. Hierbij wordt op structurele wijze
de kennisdoorstroming en de inhoud van de opleidingen afgestemd op de
behoeften van (regionale) stakeholders én nieuwe ontwikkelingen vanuit
het onderzoek. Sectorplannen Hoger Agrarisch Onderwijs (HAO) en AOC
verbinden het GKC-proces met de implementatie van het algemeen
onderwijsbeleid. Centra voor Biobased Economy en Greenports zijn in
ontwikkeling als onderdeel van het sectorplan HAO. Dit biedt een goede
basis voor een snelle doorvertaling van de agenda’s van de
topsectoren. 

Grondstoffen en biodiversiteit

Het kabinet heeft op 15 juli 2011 een grondstoffennotitie aan de Kamer
gezonden. Daarin is uitgewerkt wat nodig is om tot een nationaal
grondstoffenbeleid te komen, in een wereldmarkt met steeds grotere
staatsbemoeienis.

· De overheid zal met bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke
organisaties en het Platform Biodiversiteit en Bedrijfsleven (in
november 2010 opgericht door VNO-NCW, LTO Nederland, MKB Nederland en
IUCN) voor eind 2011 een programma uitwerken voor de gezamenlijke
uitvoering van de acties die in de Grondstoffennotitie zijn opgenomen.
Hierbij zal het kabinet bezien hoe via een publiek private aanpak en
door inzet van innovatie instrumenten productieprocessen
grondstofefficiënter kunnen worden. En hoe hernieuwbare grondstoffen
kunnen worden ontwikkeld en toegepast om zo tot substitutie te komen.
Hierbij zal worden bezien met welke gelijkgestemde landen internationale
samenwerking kansrijk is (zie Green Deal).

· Via economische diplomatie wordt verder ingezet op de versterking van
bilaterale relaties met landen om grondstoffentoevoer en/of de
leverantie van voor ons belangrijke halffabricaten veilig te stellen. 

· De TaskForce Biodiversiteit en Natuurlijke hulpbronnen zal op 13
december 2011 advies uitbrengen over hoe economische ontwikkeling en
behoud van biodiversiteit samen kunnen gaan. 

Ontwikkelingssamenwerking en bedrijfsleven

Via consultaties tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen, ngo’s en
ambassades en ministeries, en gezamenlijke missies, zijn kansen en
obstakels voor voedselzekerheid in kaart gebracht in een zestal fast
tracklanden. Het gaat hierbij zowel om concrete projecten als om
voorstudies die mogelijk tot projecten kunnen leiden. Voor alle landen
zullen al in 2011 activiteiten van start gaan. Daarbij kwam naar voren
dat de vraag naar Nederlandse kennis en kunde aanwezig is maar sterk
context afhankelijk waarbij soms het accent ligt op ontwikkelen van
marktkansen en duurzame handelsketens en soms op voorwaardenscheppende
vraagstukken. De focus zal vooral moeten liggen op een meerjarig
perspectief. 

Aanknopingspunten liggen vooral op de terreinen: kennis, training en
innovatie, marktketenontwikkeling (incl. logistiek/infrastructuur),
melkveehouderij, zaadsector, financiële sector, business support,
verbintenissen met waterbeheer, co-financiering van
landrechtenprogramma’s. Voor Ethiopië ligt er een voorstel om de
Nederlandse betrokkenheid bij de zuivelsector een nieuwe fase in te
laten gaan, gericht op het verbeteren van de enabling environment:
beleidsondersteuning voor productie, verwerking en marketing van melk
maar ook de verbetering van de productie en de organisatie van de
toelevering, dienstverlening,verwerking en marketing. Hierbij wordt
gewerkt met de gehele zuivelketen in Ethiopië, en worden Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen ingezet om de capaciteit van de
Ethiopian Dairy Board, de Ethiopian Meat and Dairy Institute, en
producentenorganisaties te versterken.

De creatieve sector in beeld: investeren in kennisdeling en
ondernemerschap

Toonaangevende events, festivals en congressen bieden de creatieve
industrie een belangrijk platform om elkaar te ontmoeten en om nieuwe
innovatieve ideeën op te doen. Events als de Dutch Design Week, TEDx
(Amsterdam, Maastricht, Brainport, Rotterdam), Amsterdam Dance Event
(ADE), PICNIC, Start-up Weekend, NextWeb, en Design Conference leveren
een belangrijke bijdrage aan het versterken van het ondernemerschap. Bij
deze evenementen worden internationale topsprekers vanuit het
bedrijfsleven en de wetenschap betrokken. Zo dragen deze events tevens
bij aan de kennisdeling binnen de sector en biedt het de sector een
podium om zich internationaal te profileren. Het totale netwerk aan
events kan de komende jaren versterken wanneer er meer geïnvesteerd
wordt in afstemming en samenwerking. Dit voorkomt doublures en
verwatering van de boodschap. Daarnaast ontstaat hierdoor niet alleen
efficiëntie in organisatie, maar tevens een interdisciplinaire
netwerkomgeving waar de totale creatieve industrie van kan  profiteren.