[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2011D43678, datum: 2011-09-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Republiek der Marshalleilanden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (2011D43676)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek der
Marshalleilanden inzake de uitwisseling van informatie betreffende
belastingzaken, met Protocol; Majuro, 14 mei 2010 (Trb. 2010, 200 en
Trb. 2010, 251)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

	De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, dient steeds vaker uit het buitenland te komen.
Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken,
is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk correct gebeurt. Een
gebrek aan informatie over inkomensbestanddelen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het
gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Harmful Tax Competition, an emerging
global issue’ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport ‘Towards a Global Tax co-operation’ vastgesteld.
In het kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (‘participating partners’) een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te beëindigen. Hierop werden deze jurisdicties
voortaan aangeduid als ‘committed jurisdictions’ (hierna:
‘gecommitteerde landen’). Tevens hebben de gecommitteerde landen in
die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling tot stand te brengen en daarmee hun bankgeheim te
doorbreken. Op 18 april 2002 heeft de OESO in samenwerking met deze elf
gecommitteerde landen de ‘Model Agreement on Exchange of Information
on Tax Matters’ voor de uitwisseling van gegevens, (hierna te noemen:
het ‘OESO-modeluitwisselingsverdrag’) openbaar gemaakt. Dit
modelverdrag vormt de (minimum) standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek. De OESO beoogt via deze
gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen en schadelijke
belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep, die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde.
Na de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het
OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan dertig
gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde
landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde ‘Tax
Information Exchange Agreements’ (TIEA’s) daadwerkelijk tot stand
kunnen komen, de OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer
‘gelijke concurrentievoorwaarden’ (‘level playing field’).
Zonder gelijke concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de
financiële dienstverlening in landen die overgaan tot meer
transparantie en het verschaffen van informatie, wordt beĂŻnvloed en dat
klanten zullen willen uitwijken naar andere minder ‘bereidwillige’
landen. Bovendien hecht een laag belastend gecommitteerd land over het
algemeen minder belang aan uitwisseling van fiscale gegevens dan landen
met een hogere belastingdruk. De gegevensuitwisseling zal dan ook veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken
aan een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom.

De gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke
mogelijke nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. Naar aanleiding van de
bijeenkomsten van de G-20 van 15 en 16 november 2008 in Washington en
van 2 april 2009 in Londen is de discussie over transparantie en
informatie-uitwisseling in een stroomversnelling geraakt. De na de
laatstgenoemde bijeenkomst door de OESO gepubliceerde witte, grijze en
zwarte lijsten bevatten de landen die respectievelijk de OESO-normen
naleven (wit), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk
kunnen maken dat zij de normen naleven (grijs) en non-coöperatieve
landen (zwart). De op de zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels
alle op de grijze lijst bijgeschreven na politieke verklaringen dat zij
zich ook committeren. Het criterium om van de grijze lijst af te komen
is op dit ogenblik of het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten
heeft gesloten, houdende een verplichting tot gegevensuitwisseling
conform de internationale norm. Het vaak op een beroep op het bankgeheim
gebaseerde verzet tegen ruimere gegevensuitwisseling is hiermee
doorbroken. Wereldwijd heeft dit geleid tot een snelle uitbreiding van
het aantal bilaterale onderhandelingen over TIEA’s of
belastingverdragen met een modern artikel 26 (over gegevensuitwisseling)
van het OESO-modelbelastingverdrag. De laatste aanpassing van dit
artikel vond plaats bij de publicatie van het OESO-modelbelastingverdrag
2005. EĂ©n van de voornaamste elementen van dit moderne artikel 26 van
het OESO-modelbelastingverdrag is dat het de aangezochte staat geen
ruimte biedt informatieverstrekking te weigeren indien deze staat geen
eigen (heffings)belang heeft (‘domestic interest’) bij dergelijke
informatie. Ook kan een aangezochte staat niet weigeren informatie te
verstrekken op grond van een nationaal bankgeheim. 

Nederland gaat mee in deze ontwikkelingen. Op grond van afspraken die in
OESO-verband zijn gemaakt, zijn enkele OESO-lidstaten, waaronder
Nederland, met jurisdicties in een bepaalde regio onderhandelingen
aangegaan met als doel het sluiten van TIEA’s tussen OESO-lidstaten en
gecommitteerde landen in de betrokken regio. Zo heeft Nederland
gefungeerd als coördinator van een multilaterale onderhandelingsronde
in het Zuid-Caribisch gebied. Het Verenigd Koninkrijk fungeerde als
coördinator voor het Noord-Caribisch gebied. Het OESO-secretariaat
fungeerde als coördinator voor de Stille Oceaan. Andere lidstaten
kunnen er voor kiezen zich hierbij aan te sluiten. 

Omdat het sluiten van dergelijke verdragen een wereldwijde trend is,
zullen de gecommitteerde landen in de toekomst minder reden hebben
uitgebreide compenserende voordelen te vragen. In een wereld waarin
gegevensuitwisseling (op verzoek) de nieuwe norm is, zullen de
concurrentievoorwaarden door het sluiten van een TIEA immers niet
ingrijpend worden verstoord.

Verloop van de onderhandelingen met de Marshalleilanden

	De Marshalleilanden hebben lange tijd geen informatie uitgewisseld op
het gebied van belastingen. Mede naar aanleiding van de internationale
politieke druk die in het voorjaar van 2009 is ontstaan heeft de
regering van de Marshalleilanden zich bereid verklaard om deel te nemen
aan het hierboven genoemde OESO-project in de Stille Oceaan. In nauwe
afstemming met de betrokken OESO- landen (waaronder Nederland) heeft het
OESO-secretariaat de onderhandelingen gevoerd. Het ligt voor de hand dat
het OESO-secretariaat weinig afwijkingen van het ’eigen’
OESO-modeluitwisselingsverdrag heeft toegelaten. De enkele redactionele
wijziging ten opzichte van het model die wel is doorgevoerd in het
Verdrag heeft geen materiële afwijking van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag ten doel.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en
niet andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve
lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met de
Marshalleilanden door Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet
op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
(WIB) beoogt de benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals
toegang tot de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), tot
maatregelen voor informatievergaring, maar ook tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen
wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen voor
informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Verdrag zijn
neergelegd.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II.1 Verdrag

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen, voor
zover deze afwijken van de bepalingen in dit modelverdrag. Daar waar de
bepalingen niet substantieel afwijken van dit modelverdrag, is de
desbetreffende OESO-toelichting (‘commentary’) van overeenkomstige
toepassing en wordt daarnaar verwezen. De Marshalleilanden hebben weinig
redactionele wijzigingen voorgesteld. Inhoudelijk is geen materiële
afwijking van het modelverdrag beoogd. 

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. 

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het OESO-modeluitwisselingsverdrag is aan partijen overgelaten welke
belastingen onder het Verdrag vallen. Op verzoek van de Marshalleilanden
is een brede, algemene omschrijving opgenomen van de belastingmiddelen
waarop het Verdrag ziet. Het Verdrag ziet ook op vergelijkbare
belastingmiddelen die worden ingevoerd na de datum van ondertekening 
van dit Verdrag, indien de bevoegde autoriteiten dit overeenkomen.
Partijen zullen elkaar op de hoogte stellen van substantiële
veranderingen in hun belastingstelsel.

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Op verzoek van Nederland is een territoriumdefinitie opgenomen. Zoals
gebruikelijk in belastingverdragen, zal het Verdrag alleen voor
Nederland gelden. Op verzoek van Nederland is voorts in het eerste lid,
onderdeel b, nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen zal gelden voor
het in Europa gelegen deel van Nederland, inclusief de buiten het
grondgebied gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig
het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met
betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven
gelegen wateren (conform de door het Koninkrijk der Nederlanden
aangegane internationale verplichtingen). Deze formulering sluit buiten
Europa gelegen wateren uitdrukkelijk uit. Wat betreft de
Marshalleilanden geldt het Verdrag voor het grondgebied van de
Marshalleilanden, en de erbij behorende territoriale wateren. 

Wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’ sluiten
beide partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (‘dubbele
strafbaarheid’). Ook wordt een eventueel bankgeheim expliciet
doorbroken. De gecommitteerde landen hebben zich hierop expliciet moeten
vastleggen in hun OESO-toezegging. Op grond van artikel 5, eerste lid,
van de WIB heeft Nederland geen probleem aan deze bepalingen te voldoen.
Ook de Marshalleilanden hebben de laatste jaren de nationale wetgeving
aangepast om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die uit het Verdrag
voortvloeien.

Het vijfde en zesde lid zijn sterk gericht op de uitvoering van de
informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van verzoeken door de
verzoekende administratie op een zodanige manier dat gewaarborgd wordt
dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig gevallen en tijdig kan
reageren. In het zesde lid is verder een verplichting voor de bevraagde
partij opgenomen om spoedig richting de verzoekende partij aan te geven
dat er onvolkomenheden in het verzoek zitten of dat er belemmeringen
zijn om aan het verzoek om informatie te voldoen.

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is goeddeels ontleend aan artikel 22,
vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot stand gekomen
Ver-drag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale
aangelegenheden (‘WABB-verdrag’, Trb. 1991, 4). De bepaling regelt 
de geheimhouding en de ‘doelbinding’ (inhoudende dat de gegevens
niet verder mogen worden gebruikt dan het doel waarvoor ze worden
verstrekt).  Op grond van de artikelen 25 en 26 van de EG-richtlijn van
24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in
verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije
verkeer van die gegevens (Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31-50)
kunnen gegevens worden uitgewisseld met derde landen die een passend
beschermingsniveau bieden. In artikel 1 (betreffende artikel 5) van het
Protocol wordt een dergelijk passend beschermingsniveau verzekerd. 

Artikel 9 (Kosten) 

Aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal
zijn (van de Marshalleilanden naar Nederland) zullen de bepalingen over
de vergoeding van kosten voor het verkrijgen van de informatie door de
wederzijdse bevoegde autoriteiten in onderling overleg nader worden
vastgesteld. 

Artikel 10 (Uitvoeringswetgeving) 

Beide landen hebben, naar in de onderhandelingen kon worden vastgesteld,
reeds de voor de toepassing van het Verdrag noodzakelijke nationale
wetgeving voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin indien in de
praktische toepassing mocht blijken dat er nog nadere regelingen nodig
zijn in de nationale wetgeving van Ă©Ă©n van beide verdragsluitende
partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke verplichting op de
verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat het Verdrag
effectief kan worden toegepast.

Artikel 11 (Procedure voor onderling overleg) 

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling
overleg om eventuele problemen bij de tenuitvoerlegging of interpretatie
van het Verdrag op te lossen. In geval van een procedure voor onderling
overleg kan het commentaar bij het OESO-modeluitwisselingsverdrag als
interpretatiemiddel worden gebruikt.

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in haar huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid ruimte om eventueel te besluiten tot
bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te beslechten. 

Artikel 12 (Inwerkingtreding) 

Dit Verdrag treedt in werking na ontvangst van de laatste van de twee
voor inwerkingtreding noodzakelijke mededelingen dat aan de
grondwettelijke of anderszins vereiste formaliteiten is voldaan. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding.
Als sprake is van belastingen die niet worden geheven over een tijdvak
(zoals erfbelasting), geldt dit voor alle belastingvorderingen die op of
na de datum van inwerkingtreding ontstaan.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel p, is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 13 (Beëindiging) 

Partijen kunnen het Verdrag schriftelijk opzeggen. Het tweede lid
verzekert dat de Belastingdienst nog  zes maanden na een kennisgeving
van opzegging van het Verdrag de tijd krijgt om verzoeken te doen en in
voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. Daarbij blijven de
verdragsluitende partijen ingevolge het derde lid gebonden aan de
vertrouwelijkheidsbeginselen die zijn vastgelegd in artikel 8.

II.2 Protocol

Artikel 1 (betreffende artikel 5)

	In tegenstelling tot bij het Eiland Man, Jersey en Guernsey was geen
advies voorhanden van de Europese Commissie over het niveau van
gegevensbescherming op de Marshalleilanden. Evenals Duitsland heeft
Nederland daarom voorgesteld een aantal basisregels voor de behandeling
van persoonsgegevens vast te leggen zoals voortvloeiend uit de Richtlijn
95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (PbEG L 281, blz. 31-50). Deze regels zijn vastgelegd in
artikel 1 van het Protocol. Dezelfde regeling is ook overeengekomen met
ondermeer Bermuda, de Britse Maagdeneilanden en de Turks en
Caicoseilanden. De regeling waarborgt onder meer een inzagerecht
(onderdeel e), dat betrokkenen de gelegenheid geeft op verzoek inzage te
krijgen in de gegevens die hen betreffen en in hoe deze gegevens worden
aangewend. Het gaat hierbij niet om een kennisgevingprocedure. Verder is
voorzien in een aansprakelijkheidsregeling voor het geval waarin schade
wordt geleden door gegevensverstrekking, met in achtneming van het
nationale recht. Het doel van deze regeling (onderdeel f) is het
verlagen van een drempel om in zulke gevallen toekomende rechten in te
roepen, mede gezien de grote geografische afstand tussen de
betrokkene(n) en de verdragsluitende staat of staten. Dit doet evenwel
niet af aan de eventuele aansprakelijkheid van de andere betrokken
overheid, zodat, waar toepasselijk, een regresrecht kan worden
geëffectueerd.

Artikel 2 (betreffende artikel 12)

Gezien de te verrichten inspanningen voor de totstandkoming en
implementatie van een informatie-uitwisseling wil een jurisdictie als de
Marshalleilanden enige zekerheid hebben dat hun onderdanen niet alsnog
getroffen worden door allerlei fiscale sancties van de verdragspartner.
Daarom is in dit artikel vastgelegd dat geen van beide partijen op basis
van veronderstelde schadelijke belastingconcurrentie maatregelen neemt
tegen ingezetenen van het andere land, zolang het Verdrag van toepassing
is. De tweede volzin  beschrijft dat er sprake is van een dergelijke
maatregel indien de maatregel toepassing vindt in geval de andere
verdragspartij niet meedoet met het effectief verstrekken van informatie
of vanwege gebrek aan transparantie of in geval de andere verdragspartij
effectief geen belastingen heft. Artikel 2 vindt echter geen toepassing
op algemene maatregelen, wanneer die maatregelen van toepassing zijn op
ondermeer lidstaten van de OESO. Een vergelijkbare bepaling is 
opgenomen in de TIEAs tussen Nederland met de Cookeilanden en Samoa, en 
in de TIEA’s tussen Nieuw-Zeeland en Bermuda, tussen Nieuw-Zeeland en
de Caymaneilanden en tussen Denemarken en Anguilla.

Artikel 3

Deze bepaling bevat de bereidheid van beide partijen om zo spoedig
mogelijk besprekingen te beginnen wanneer Nederland of de
Marshalleilanden verdragen met derde landen sluiten waarin andere vormen
van gegevensuitwisseling (spontane en/of automatische verstrekking)
worden voorzien of wanneer Nederland of de Marshalleilanden de nationale
wetgeving aanpassen om zulke andere vormen van gegevensuitwisseling
mogelijk te maken.Dit geldt ook in de situatie dat Nederland met een
andere met de Marshalleilanden vergelijkbare mogendheid regelingen treft
voor het verstrekken van informatie ter zake van belastingen die in
materieel opzicht minder belastend zijn dan de bepalingen van het
Verdrag. Een mogendheid vergelijkbaar met de Marshalleilanden is een
mogendheid die weinig of geen belasting heft ter zake van geografische
mobiele activiteiten en waar geen substantiële activiteiten
plaatsvinden, sprake is van een gebrekkige transparantie of sprake is
van een gebrekkige effectieve informatie-uitwisseling en die op grond
van deze criteria door de OESO als Tax Haven dan wel financieel centrum
werd aangeduid.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
het Europese deel van Nederland gelden. 

Na de staatkundige hervorming van het Koninkrijk van 10 oktober 2010
zijn  de ten behoeve van de Nederlandse Antillen afgesloten verdragen
(inclusief de TIEA’s) van rechtswege van toepassing op Bonaire, Sint
Eustatius en Saba (de zogenaamde ‘BES-eilanden’). Met de
Marshalleilanden bestaat een dergelijke TIEA ten behoeve van de
Nederlandse Antillen niet. Desalniettemin zouden de Marshalleilanden een
bijstandsverzoek met betrekking tot de BES-eilanden aan Nederland kunnen
doen op grond van de Belastingwet BES. Artikel 8.124, tweede lid, van de
Belastingwet BES voorziet in die mogelijkheid, zonder dat artikel 8.134,
eerste lid, onderdeel a, daaraan in de weg staat. Artikel 8.124, tweede
lid, beoogt het toepassingsbereik van afdeling 2 “Internationale
bijstandsverlening” van hoofdstuk VIII, titel 9, van de Belastingwet
BES uit te breiden tot situaties waar Nederland wat betreft het Europese
deel met een andere staat een bijstandsregeling terzake is
overeengekomen. Een dergelijke regeling, hoewel het uitsluitend geldt
voor het Europese deel, vormt in dat geval de internationale rechtsbasis
van de gegevensverstrekking. 

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

 OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000, beschikbaar
via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

 OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

 OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

  De G-20 is een groep van Ministers van Financiën en gouverneurs
(presidenten) van centrale banken van 19 economisch meest belangrijke
landen plus de Europese Unie.

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . Op pagina 6 van dit
document wordt een rapport aangekondigd, waarin het Global Forum on
Taxation van de OESO de OESO-normen nader uiteenzet. Bovendien zal in
dat rapport per jurisdictie sterke- en zwakke punten op het gebied van
transparantie en informatievoorziening uiteen gezet worden. 

 OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

  PAGE  2