[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota bij het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

Bijlage

Nummer: 2011D44353, datum: 2011-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (2011D44352)

Preview document (🔗 origineel)


Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele
belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake
belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol I en II,
ondertekend te Luxemburg op 5 juni 2001; Berlijn, 23 juni 2009 (Trb.
2009, 116)

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

Inleiding

Op 12 maart 2009 heeft de regering van het Koninkrijk België aangegeven
dat België voor belastingdoeleinden bankinformatie wil gaan uitwisselen
en dat het bereid is om bestaande belastingverdragen op dit punt te
herzien. 

	Deze gebeurtenis staat niet op zichzelf, maar moet worden gezien tegen
de achtergrond van de recente economische gebeurtenissen. Met name de
kredietcrisis heeft wereldwijd het bewustzijn verhoogd dat de
’globalized economy’ uitdrukkelijk verantwoordelijkheden met zich
meebrengt, ook op fiscaal terrein. Immers, terwijl de
belastingplichtigen in de ‘globalized economy’ min of meer
onafhankelijk van nationale grenzen kunnen opereren, moeten de
belastingautoriteiten deze grenzen bij het uitvoeren van hun taken wèl
respecteren. Bepalingen die zien op informatie-uitwisseling bieden hun
een juridisch kader om over de grenzen samen te werken zonder de
soevereiniteit van andere landen of de rechten van belastingbetalers te
schenden. Informatie-uitwisseling is dan ook een belangrijk instrument
om er voor te zorgen dat belastingplichtigen hun ‘fair share’ aan de
nationale schatkisten bijdragen.

	Er zijn in de voorbije jaren door de OESO verschillende instrumenten
ontwikkeld die een juridisch kader bieden voor uitwisseling van
informatie. Hieruit is een internationale standaard voortgekomen die
reeds in 2004 is onderschreven door de ministers van financiën van de
groep twintig economisch meest belangrijke staten (G-20 landen) en in
2008 ook door het Verenigde Naties Comité van Experts in Internationale
Samenwerking op het gebied van Belastingen. De internationale standaard
voorziet in uitwisseling van informatie op verzoek in alle
belastingskwesties ten behoeve van de toepassing of de tenuitvoerlegging
van de nationale belastingwet, waarbij een verzoek niet geweigerd mag
worden enkel omdat de verzochte staat zelf geen belang heeft bij de
gevraagde informatie of vanwege het bestaan van een bankgeheim.
Daarnaast voorziet de standaard ook in uitgebreide waarborgen om de
vertrouwelijkheid van de uitgewisselde informatie te beschermen.



	Met name landen die van oudsher een bankgeheim kennen, hebben
consequent een voorbehoud gemaakt op het punt van de uitwisseling van
bancaire informatie. Dit geldt voor België, maar ook voor andere
OESO-lidstaten als Luxemburg, Oostenrijk en Zwitserland. Zij beriepen
zich doorgaans erop dat het bankgeheim in de weg stond aan een
dergelijke uitwisseling van informatie op belastingterrein. Daarnaast
waren er verschillende jurisdicties (‘tax havens’), zoals
bijvoorbeeld de Kaaiman Eilanden en Bermuda, die (tot voor kort) in het
geheel niet bereid waren om (enige vorm van) informatie uit te wisselen.


	In de aanloop naar de bijeenkomst van de G-20 top in Londen van 2 april
2009 is de discussie over transparantie en informatie-uitwisseling in
een stroomversnelling geraakt. Duidelijk werd dat landen die zich niet
wilden committeren aan de internationale standaard, serieus moesten
rekening houden met sanctiemaatregelen (counter measures) vanuit G-20
landen. Om de voortgang van de implementatie van de standaard zichtbaar
te maken publiceerde de OESO tegelijkertijd een overzicht waaruit de
status op dit punt van de in totaal 84 landen kon worden afgeleid. Dit
overzicht werd vervolgens steeds aan de laatste stand van zaken
aangepast waardoor eventuele vooruitgang per land vrijwel direct
zichtbaar werd. In combinatie met de aangekondigde maatregelen leidde
dit niet alleen ertoe dat deze standaard vrijwel direct wereldwijd werd
erkend en onderschreven, maar bovendien leidde dit tot een ongekend
snelle uitbreiding van het aantal bilaterale onderhandelingen over
verdragen tot uitwisseling van belastinginformatie (Tax Information
Exchange Agreements - TIEA’s) en belastingverdragen met een moderne
informatie-uitwisselingbepaling conform artikel 26 van het
OESO-modelverdrag.

	Het is dan ook toe te juichen dat verschillende staten al aan de
vooravond van de genoemde G-20 top hebben aangegeven zich ook op het
punt van uitwisseling van (bank)informatie te willen conformeren aan de
internationaal overeengekomen standaard. Dit geldt met name ook voor
verschillende landen met een bankgeheim, waaronder België, Luxemburg,
Oostenrijk, Zwitserland en Singapore. Al deze landen hebben aangegeven
het eerder gemaakte voorbehoud bij artikel 26 van OESO-modelverdrag, en
dan met name het vijfde lid dat ziet op uitwisseling van bankgegevens,
in te trekken en bereid te zijn ook de reeds bestaande
belastingverdragen op dit punt aan te passen, zodat voor
belastingdoeleinden bankinformatie kan worden uitgewisseld. 

	Naar aanleiding van deze ontwikkelingen heeft tussen Nederland en
België een succesvolle onderhandelingsronde plaatsgevonden op 10 juni
2009, teneinde het artikel van het Verdrag over uitwisseling van
inlichtingen (artikel 29) in lijn te brengen met de internationale
standaard. Deze wijziging vormt voor België het eerste akkoord over de
uitwisseling van bancaire informatie dat met een andere Lidstaat van de
Europese Unie werd ondertekend. Overigens kan worden vermeld dat België
zich vanaf 1 januari 2010 tevens committeert aan de Europese
Spaartegoedenrichtlijn, waardoor bancaire informatie vanaf die datum op
automatische basis zal worden uitgewisseld. De wijziging die is vervat
in het onderhavige protocol heeft echter een breder toepassingsbereik
waardoor ook wordt voorzien

 in de uitwisseling van informatie die niet onder de richtlijn valt.

	De totstandkoming van het onderhavige protocol (hierna: ‘het
Protocol’) moet worden gezien tegen de hiervoor geschetste
achtergrond. Het implementeert de internationale standaard op het gebied
van informatie-uitwisseling in het bestaande belastingverdrag tussen
Nederland en België. Een van de belangrijkste karakteristieken is dan
ook dat het de uitwisseling van bankgegevens voor belastingdoeleinden
mogelijk maakt. Het Protocol dient als aanvulling bij het te Luxemburg
tot stand gekomen Verdrag van 5 juni 2001 tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Koninkrijk België ter voorkoming van dubbele
belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het
vermogen met Protocol I en II, hierna: ‘het Verdrag’ (Trb. 2001,
136). 

 

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

Door het uitwisselen van informatie kan Nederland zijn
belastingwetgeving op een meer adequate wijze toepassen. De
informatie-uitwisseling moet worden gezien in de context van het
voorkomen van het ontgaan van belasting. Op langere termijn zal het
Protocol naar verwachting positieve budgettaire gevolgen hebben voor de
Nederlandse schatkist, welke budgettaire gevolgen op dit ogenblik
overigens niet nader te kwantificeren zijn. Aan het Protocol zijn voor
Nederland geen administratieve lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met België door
Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) beoogt de
benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot
maatregelen voor informatievergaring en tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de binnenlandse bron van de informatie. Er bestaan
in Nederland geen wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen
voor informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Protocol
zijn neergelegd.

II. Artikelsgewijze toelichting

De hieronder volgende artikelsgewijze toelichting is opgesteld in nauwe
samenwerking met België. Afgesproken is dat beide landen in beginsel
hier dezelfde tekst zullen gebruiken.

Artikel 1

Deze bepaling stemt overeen met de informatie-uitwisselingbepaling uit
het OESO-modelverdrag 2008 en is in lijn met het Nederlandse en
Belgische verdragsbeleid. De bepaling ziet niet alleen op de belastingen
waarop de toedelingsbepalingen van het Verdrag van toepassing zijn, maar
ook op nationale belastingen van elke soort of benaming.

	Wat België betreft, worden de federale belastingen beoogd
(inkomstenbelasting en belasting over de toegevoegde waarde), evenals de
gewestelijke en lokale belastingen voor welke de federale staat instaat
voor de dienst. Het begrip ‘dienst van de belasting’ omvat de
vaststelling van de belastinggrondslag, de berekening van de belasting,
de controle van de belastinggrondslag en van de belasting, de daarop
betrekking hebbende betwistingen, de inning en de invordering van de
belastingen (paragraaf 1). 

	Paragraaf 2 van dit artikel reguleert hoe de staat die inlichtingen
ontvangt van de andere staat met deze inlichtingen dient om te gaan en
regelt dus de geheimhoudingsverplichting en het gebruik van de
inlichtingen. 

Op verzoek van België is aan paragraaf 2 toegevoegd dat de verkregen
inlichtingen ook voor niet-fiscale doeleinden mogen worden aangewend
indien dit niet in strijd is met de nationale wetgeving van de staten en
de staat die de inlichtingen heeft verstrekt, toestemming heeft gegeven
voor dit gebruik . België is er inderdaad voorstander van de
mogelijkheid open te laten bepaalde fiscale informatie in als prioritair
aangemerkte gevallen, toch te kunnen gebruiken voor andere doeleinden
indien daarvoor toestemming werd verleend. Overeengekomen is dat de
inlichtingen in ieder geval mogen worden aangewend voor
inkomensgerelateerde regelingen zoals opgenomen in paragraaf 6 en die
overigens niet behoeven te voldoen aan de beide nadere voorwaarden van
de laatste volzin van paragraaf 2. 

In een uitvoeringsovereenkomst zullen de beide landen mogelijk nog
regelingen aanwijzen die onder de laatste volzin van paragraaf 2 vallen
en die dus wel dienen te voldoen aan de beide nadere voorwaarden van
paragraaf 2. In het OESO-commentaar wordt bij wijze van voorbeeld
verwezen naar de strijd tegen witwaspraktijken, corruptie of
financiering van terrorisme. Beide landen hebben nog geen regelingen op
het oog, die onder de laatste volzin van paraaf 2 zouden kunnen vallen.
Mocht er in de toekomst sprake zijn van dergelijke regelingen, dan
zullen de twee landen met elkaar in contact treden op basis van artikel
28, paragraaf 5, van het Verdrag. Door middel van een gemeenschappelijke
publicatie zullen belastingplichtigen op de hoogte worden gesteld van de
toepassing van de bedoelde regelingen. 

Zoals paragraaf 2 bepaalt, dient informatie, verkregen van een
Verdragsluitende staat, alleen ter kennis te worden gebracht van
personen of autoriteiten die in de andere Verdragsluitende staat
betrokken zijn bij de in paraaf 2 vermelde situaties. Onder die personen
of autoriteiten vallen derhalve niet autoriteiten van derde staten. In
het OESO-commentaar bij het tweede lid van artikel 26
OESO-modelbelastingverdrag (punt 12.2) is nog eens uitdrukkelijk
aangegeven dat informatie, ontvangen door een Verdragsluitende staat,
niet ter kennis mag worden gebracht van een derde staat, tenzij er een
uitdrukkelijke bepaling in het bilaterale verdrag tussen de
Verdragsluitende staten is opgenomen, die een dergelijke
informatieverstrekking toestaat. Een dergelijke bepaling is in het
Verdrag of het Protocol niet opgenomen. In het TIEA-modelverdrag is dit
uitdrukkelijk in een bepaling geregeld: zonder de uitdrukkelijke
schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten van de
aangezochte staat mag de van die staat verkregen informatie niet worden
verstrekt aan de derde staat (artikel 8, laatste zin). 

	De algemene grenzen van de verplichting tot de uitwisseling van
inlichtingen (de weigeringsgronden) zijn neergelegd in paragraaf 3. 

	Paragraaf 4 bepaalt dat de verdragsstaat waaraan inlichtingen worden
gevraagd, zijn nationale informatievergarende maatregelen dient in te
zetten, ook al heeft die staat die inlichtingen niet nodig voor de eigen
belastingheffing. Wel blijven de gronden voor weigering van
inlichtingen, zoals vermeld in paragraaf 3, van toepassing.

	In paragraaf 5 is bepaald dat het enkele feit dat informatie in het
bezit is van bijvoorbeeld een bank, een financiële instelling of een
zaakwaarnemer, geen reden mag zijn voor een verdragsluitende staat de
informatie niet te verstrekken aan de staat die om de informatie heeft
verzocht. Op verzoek van België is deze paragraaf ten opzichte van het
OESO-model uitgebreid met de stichting en de trust. Deze uitbreiding is
opgenomen om de lijn van het Belgische verdragsbeleid voort te kunnen
zetten. Beide partijen kunnen ten aanzien van stichtingen en trusts
onder de huidige informatiebepaling reeds informatie uitwisselen. Dit
geldt ook voor de Belgische vereniging zonder winstoogmerk (vzw) welke
vergelijkbaar is met de Nederlandse stichting. De uitbreiding met de
stichting en de trust sluit qua strekking aan bij het TIEA-model, waarin
uitdrukkelijk wordt bepaald dat van de stichting en de trust ook
informatie kan worden verkregen. Deze uitbreiding bevestigt de
uitwisseling van inlichtingen inzake stichtingen en trusts welke onder
meer relevant kan zijn voor het successie- en schenkingsrecht.

	Op verzoek van België is aan paragraaf 5 een slotzin toegevoegd. Op
grond van die bepaling heeft de Belgische belastingadministratie de
bevoegdheid om te vragen inlichtingen bekend te maken, om een onderzoek
in te stellen en om derden of belastingplichtigen te verhoren, en dit
niettegenstaande elke andersluidende bepaling in zijn binnenlandse
belastingwetgeving. Deze bepaling heeft voorrang op artikel 318 van het
Belgische Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 dat de bevoegdheid
van de Belgische belastingadministratie beperkt wanneer het gaat om het
verkrijgen van inlichtingen en om het instellen van onderzoeken en
verhoren bij bankinstellingen, wisselkantoren en krediet- en
spaarinstellingen en is in principe rechtstreeks van toepassing.
Niettemin wordt ook nog in de Belgische wet houdende goedkeuring van het
Verdrag uitdrukkelijk bevestigd dat artikel 318 niet van toepassing is
wanneer de Belgische belastingadministratie binnen het kader van artikel
29 van het Verdrag optreedt ten behoeve van de Nederlandse
belastingautoriteiten.

	De Belgische belastingadministratie mag de bankgegevens die zij ten
behoeve van de Nederlandse autoriteiten heeft verkregen, niet gebruiken
voor haar eigen doeleinden en ze mag ook geen belasting vestigen op
basis van die inlichtingen in strijd met het intern recht. Het Verdrag
wijkt immers enkel van het intern recht af voor zover zulks nodig is
voor het verwerven van inlichtingen ten behoeve van de Nederlandse
autoriteiten.

	Paragraaf 5 daarentegen stelt de bevoegde Belgische autoriteit in de
mogelijkheid om inlichtingen te verkrijgen die in het bezit zijn van in
Nederland gevestigde bankinstellingen en andere financiële instellingen
om een belastingplichtige aan de Belgische belasting te onderwerpen. De
bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen beletten de
Belgische belastingadministratie evenwel van die inlichtingen gebruik te
maken. Oorzaak daarvan is een gecombineerde lezing van de artikelen 318,
317 en 315 van voornoemd wetboek. In afwijking daarvan biedt de
Belgische wet houdende goedkeuring van het Verdrag de Belgische
belastingadministratie uitdrukkelijk de mogelijkheid om de belasting te
vestigen op grond van inlichtingen die binnen het kader van artikel 29
van het Verdrag zijn verstrekt door de Nederlandse bevoegde autoriteit
die deze inlichtingen verkreeg bij bankinstellingen die buiten het
Belgisch grondgebied gevestigd zijn.

	Paragraaf 6 is op verzoek van Nederland opgenomen. Deze bepaling breidt
de informatie-uitwisseling uit tot de Nederlandse inkomensgerelateerde
regelingen, waarvan de handhaving is opgedragen aan de Nederlandse
belastingdienst. Hierdoor mag niet alleen verkregen informatie worden
aangewend voor de inkomensgerelateerde regelingen maar mag ook
rechtstreeks informatie worden opgevraagd voor de toepassing van deze
inkomensgerelateerde regelingen ook al is deze informatie niet relevant
voor de belastingheffing.

Artikel 2

Artikel 2 wijzigt artikel 31 van het Verdrag dat door artikel 1 van het
Protocol deels overbodig is geworden. De geldende tekst van artikel 31
bevat mogelijkheden tot begrenzing van de uitwisseling van inlichtingen
(huidige artikel 29 van het Verdrag) en de invorderingsbijstand (huidige
artikel 30 van het Verdrag). Artikel 1 bewerkstelligt dat de
facultatieve weigeringsgronden voor de uitwisseling van inlichtingen
worden opgenomen in het inlichtingenartikel zelf, zoals dit ook het
geval is bij artikel 26 OESO-modelverdrag. Hierdoor worden de bepalingen
van artikel 31, voorzover deze zien op de informatie-uitwisseling,
overbodig. Artikel 2 zorgt ervoor dat de in artikel 31 opgenomen
weigeringsgronden nog slechts zien op de invorderingsbijstand. 

	Bij het sluiten van het Verdrag bezat het OESO-model nog geen
invorderingsbijstandsbepaling. Deze is ingevoerd bij de herziening van
het OESO-model in 2003 als artikel 27 OESO-modelverdrag. In artikel 27
OESO-modelverdrag zijn een aantal facultatieve weigeringsgronden
opgenomen. Met de wijziging van artikel 31 van het Verdrag wordt in
combinatie met de bepaling van artikel 30, paragraaf 4, onder a, van het
Verdrag beoogd aan te sluiten bij de weigeringsgronden van artikel 27
OESO-modelverdrag. 

Artikel 3

De Belgische Federale Staat heeft in beginsel geen bevoegdheid om op
enigerlei wijze afspraken te maken voor het uitwisselen van informatie
ten aanzien van belastingen die op volledig autonome wijze worden
geheven door staatkundige onderdelen of publiekrechtelijke lichamen van
België. In de huidige stand van het recht kan het Protocol met
betrekking tot de laatstgenoemde belastingen de Gewesten dan ook niet
binden aan de op federaal niveau overeengekomen uitwisseling van
informatie. De informatie-uitwisseling met betrekking tot de belastingen
die worden geheven ten behoeve van de staatkundige onderdelen of
plaatselijke publiekrechtelijke lichamen zal pas toepassing vinden
wanneer deze staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke
lichamen zullen hebben ingestemd met de werking van deze bepaling en
wanneer België Nederland hiervan langs diplomatieke weg op de hoogte
heeft gesteld. In voorkomend geval houdt deze instemming rekening met de
standpunten van elk Gewest afzonderlijk.

Artikel 4

Dit Protocol zal van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2010. Op
grond van de bepalingen van dit Protocol, is artikel 29 van het Verdrag
ook van toepassing op informatie die reeds vóór de inwerkingtreding
van het Protocol aanwezig was in de aangezochte staat en op voorwaarde
dat deze na de inwerkingtreding van het Protocol wordt verstrekt en ze
betrekking heeft op een belastingheffing waarop het nieuwe artikel 29
overeenkomstig paragraaf 1 van toepassing is. 

	Het oude artikel 29 van het Verdrag van 2001 is derhalve nog enkel van
toepassing:

▪	wat de bij de bron verschuldigde belastingen betreft: op inkomsten
die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2010;



▪.	wat de andere belastingen naar het inkomen betreft: op de
belastbare tijdvakken die eindigen vóór 31 december 2010.In afwijking
van bovenstaande kan op grond van paragraaf 3 informatie, die berust bij
een bank of andere financiële instelling, al worden opgevraagd voor de
belastingen op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld op of
na 1 januari 2008. Zo zal bijvoorbeeld een verzoek om informatie door de
Nederlandse belastingdienst, dat ziet op Belgische spaartegoeden van een
inwoner van Nederland over het belastingjaar 2008, ingewilligd kunnen
worden. Door de toevoeging van deze paragraaf hebben partijen de
mogelijkheid om bankinformatie over belastingjaren vanaf 2008 of
informatie van andere financiële instellingen dan banken over
laatstgenoemde jaren uit te wisselen. Hiermee is de belastingheffing van
beide partijen gebaat en kan heffing gebaseerd worden op juiste
gegevens.

Met betrekking tot het tijdstip dat van toepassing is op verzoeken
inzake inkomensgerelateerde regelingen, geldt dat dergelijke verzoeken
kunnen worden gedaan vanaf de datum van inwerkingtreding van het
Protocol ter zake van tijdvakken die eindigen op of na 31 december 2010.

III. Koninkrijkspositie

Voor wat het Koninkrijk betreft, zal het Protocol, evenals het Verdrag,
alleen voor Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 Te weten:

a) Artikel 26 van het OESO Modelverdrag. Dit is de basis voor de
informatie-uitwisselingbepaling die kan worden opgenomen in een
bilateraal belastingverdrag (2005). Naast informatie-uitwisseling op
verzoek biedt artikel 26 ook de mogelijkheid om informatie op
automatische basis of spontaan uit te wisselen.; OESO-modelverdrag van
17 juli 2008, OECD Model tax convention on income and capital, Parijs:
OESO 2008;

b) De zogenoemde ‘Tax Information Exchange Agreement’ (TIEA), die is
gebaseerd op de OECD Model agreement on exchange of information on tax
matters dat samen met een aantal niet-OESO lidstaten, waaronder
verschillende belastingparadijzen, is ontwikkeld
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf; 

c) Het multilaterale verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand
in belastingzaken van 25 januari 1988 (Convention on mutual
administrative assistance in tax matters), dat tot stand is gekomen
onder auspiciën van de OESO en de Raad van Europa (WABB-verdrag, Trb.
1991, 4).

 In het overzicht wordt onderscheid gemaakt tussen landen die
respectievelijk de normen naleven (in de wandelgang wel genoemd de
‘witte lijst’), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet
aannemelijk maken dat zij de normen naleven (‘grijze lijst’) en
non-coöperatieve landen (‘zwarte lijst’). De witte lijst wordt
gevormd door landen die ten minsten twaalf overeenkomsten hebben
gesloten die voorzien in informatie-uitwisseling conform de
internationale standaard.

 Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003, betreffende
belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van
rentebetaling.

 Conform het Algemene Commentaar op artikel 26 van het
OESO-modelverdrag, paragraaf 12.3.

 Zoals bijvoorbeeld vermeld in de Algemene Wet Inkomensafhankelijke
regelingen (Stb. 2005, 344) 

 Het Vlaamse, Waalse en Brusselse-Hoofdstedelijke Gewest.

  PAGE  1