[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport m.b.t. het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

Bijlage

Nummer: 2011D44355, datum: 2011-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (2011D44352)

Preview document (🔗 origineel)


Afdeling Verdragen

DJZ/VE-658/11

AAN DE KONINGIN

Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele
belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake
belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol I en II,
ondertekend te Luxemburg op 5 juni 2001; Berlijn, 23 juni 2009 
(Trb. 2009, 116)

						’s-Gravenhage, 29 augustus 2011

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 september
2009, nr. 09.002670 , machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde Protocol rechtstreeks aan mij te doen
toekomen. Dit advies, gedateerd 13 november 2009, nr. W06.09.0366/III,
bied ik U hierbij aan.

De toelichtende nota bij het Protocol is aangepast naar aanleiding van
het advies van de Raad van State op de wijze zoals hierna vermeld. De
reden van de vertraging van de toezending van het advies hangt met het
volgende samen. De toelichtende nota bij het Protocol is gezamenlijk
door Nederland en België opgesteld. De toelichtende nota, zoals die
werd aangepast na het advies van de Raad van State, werd ter beoordeling
voorgelegd aan het Belgische ministerie van Financiën eind november
2009. Het Protocol en de gezamenlijke toelichtende nota werden ook voor
advies voorgelegd aan de Belgische Raad van State. De Belgische Raad van
State heeft in de loop van 2010 een aantal adviezen uitgebracht met
betrekking tot enkele verdragen die België heeft gesloten op het
terrein van belastinginformatie-uitwisseling (waaronder het
bovenvermelde Protocol). De Raad heeft deze verdragen gekwalificeerd als
zogenaamde “gemengde verdragen”, dat wil zeggen dat het gaat om
verdragen die onder de bevoegdheidssfeer vallen van zowel de federale
staat België als van de Gewesten van België. Aangezien het Protocol
ook een bepaling inzake inlichtingenuitwisseling bevat die de Gewesten
raakt, is sinds medio 2010 intern overleg gevoerd tussen de Belgische
federale overheid en de Gewesten. Onlangs is dat overleg afgerond en
heeft België aan Nederland meegedeeld dat de Gewesten kunnen instemmen
met de hiervóór bedoelde bepaling. Als gevolg van deze instemming is
uiteindelijk geen aanpassing van het Protocol en de toelichtende nota
nodig gebleken.

Informatie van derdelanden

Gevolg gevend aan het advies van de Raad, is de toelichting aangevuld
met enkele passages die aangeven welke behandeling verstrekte informatie
in het andere land dient te hebben, en in hoeverre die informatie al dan
niet aan derden mag worden doorgegeven.

Uitbreiding tot niet-fiscale doeleinden

Gevolg gevend aan het advies van de Raad, is de toelichting aangevuld
met enkele passages die aangeven welke procedure zal worden toegepast
voor het tot stand brengen van nieuwe regelingen op basis van artikel
29, paragraaf 2, voor de uitwisseling van inlichtingen. Tevens wordt
daarbij ingegaan op de wijze waarop een dergelijke uitbreiding zal
worden bekend gemaakt. 

Fishing expeditions

De Raad merkt met betrekking tot artikel 29, paragraaf 3, op dat
procedurele vereisten niet zijn opgenomen, en adviseert die nader te
beschrijven.

Een dergelijke passage in de toelichting is evenwel minder gewenst.
Nederland heeft als beleid om de procedurele vereisten als vermeld in
artikel 5, vijfde lid, van het TIEA-model van 2002 van de OESO, die
bedoeld zijn om zogenaamde "fishing expeditions" tegen te gaan, niet op
te nemen. Met een dergelijke bepaling zouden aanvullende voorwaarden
worden gesteld om informatie uit te wisselen waardoor de ruimte om die
gegevens uit te wisselen onnodig zou worden ingeperkt. Dergelijke
procedurele vereisten worden, in lijn met het OESO-model, daarom slechts
opgenomen indien de verdragspartner daarom uitdrukkelijk verzoekt (zoals
bij voorbeeld in het geval van Oostenrijk). 

Tijdstip van toepassing

Gevolg gevend aan het advies van de Raad is de toelichting bij artikel
4, paragraaf 3, van het Protocol, verduidelijkt en met een voorbeeld
nader toegelicht. 

Overige opmerkingen

a.	Gevolg gevend aan het advies van de Raad, is de toelichting bij
artikel 4 van het Protocol aangevuld met een passage die ingaat op de
toepassing van het Protocol op verzoeken inzake inkomensgerelateerde
regelingen. 

b.	Gevolg gevend aan het advies van de Raad, is de toelichting aangevuld
met de redengeving voor de bepaling in artikel 4, paragraaf 3, van het
Protocol. 

De Raad adviseert de toelichting aan te vullen met de automatische
uitwisseling van gegevens op basis van de Spaartegoedenrichtlijn. 

Ter zake zij opgemerkt dat in de inleiding bij de toelichting reeds
wordt gemeld dat België zich vanaf 1 januari 2010 committeert aan de
Europese Spaartegoedenrichtlijn, waardoor bancaire informatie vanaf die
datum op automatische basis zal worden uitgewisseld. Deze beschrijving
is voldoende duidelijk, en er is derhalve geen aanleiding tot een
verdere aanvulling ten aanzien van de automatische uitwisseling van
gegevens op basis van de Spaartegoedenrichtlijn.

Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, verzoeken mij
te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het Protocol vergezeld
van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over
te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,