33032 Adv RvSt inzake Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2011D48505, datum: 2011-10-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2011Z19302:
- Indiener: F. Teeven, staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-10-05 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-10-12 14:30: Procedurevergadering commissie Veiligheid en Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-10-25 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-12-08 14:00: Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (33032) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-05-31 13:30: Procedures (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-06-20 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-07-04 12:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-10-23 19:15: Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (33032) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-10-30 15:05: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W03.11.0034/II 's-Gravenhage, 15 april 2011 Bij Kabinetsmissive van 15 februari 2011, no.11.000358, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie, met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel regelt dat de echtgenote van de moeder van rechtswege de juridische moeder is van het kind dat tijdens het huwelijk is geboren. Voorwaarde is dat gebruik is gemaakt van een zaaddonor in de zin van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting en dat de identiteit van deze donor onbekend is aan de vrouw die kunstmatig is bevrucht met het zaad. Verder wordt voorgesteld dat een vrouw het kind van een andere vrouw kan erkennen. Meestal zal deze vrouw de partner van de moeder zijn, maar dat hoeft niet. Voorts kan het moederschap van de vrouw die als levensgezellin van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, gerechtelijk worden vastgesteld. Deze levensgezellin is ook alimentatieplichtig jegens het kind. Ten slotte bepaalt het voorstel dat de bekende zaaddonor die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, het recht krijgt om de rechter te verzoeken om vervangende toestemming tot erkenning, indien de toestemming ontbreekt. De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel opmerkingen over de voorgestelde wijzigingen in het afstammingsrecht en de verhouding tot de adoptie, alsmede over de noodzaak om de belangen die bij de vestiging van afstammingsrelaties een rol spelen, voor de onderscheiden situaties opnieuw te wegen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee het voorstel nader dient te worden overwogen. 1. Stelselwijziging van het afstammingsrecht De voorgestelde wijzigingen van het afstammingsrecht hebben een ingrijpend karakter, nu het uitgangspunt van het afstammingsrecht, namelijk dat voor de vestiging van familierechtelijke betrekkingen zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de biologische afstamming, wordt verlaten. Deze wijzigingen worden evenwel slechts met praktische argumenten onderbouwd. Daarbij blijven de argumenten die de afgelopen jaren door de regering naar voren zijn gebracht om niet te voorzien in een afstammingsrechtelijke gelijkstelling van kinderen geboren binnen een relatie van twee vrouwen met die van kinderen geboren uit een man en een vrouw, in de toelichting onbesproken. Evenmin wordt de verhouding tot de eenvoudige, lichte adoptieprocedure voor de duomoeder voldoende in ogenschouw genomen. Voorts is het voorstel in zijn uitwerking niet uitgekristalliseerd en is er geen nieuw evenwicht gevonden in de afweging van de belangen van het kind en de bij zijn ontstaan betrokken volwassenen in de te onderscheiden situaties. De Afdeling werkt deze conclusies in het onderstaande uit. Op grond daarvan adviseert de Afdeling het voorstel nader te bezien. a. Stelselwijziging en verhouding tot de adoptieprocedure Naar huidig recht kan de duomoeder door adoptie juridisch de tweede ouder worden van een kind. Voor duomoeders geldt sinds 1 januari 2009 een sterk vereenvoudigde, lichte adoptieprocedure, indien het kind is geboren met behulp van het zaad van een geregistreerde anonieme donor. Een voor de geboorte van het kind verzochte adoptie kan daarom vrijwel onmiddellijk na de geboorte van het kind worden uitgesproken. Zij werkt dan terug tot het moment van de geboorte, ook als de adopterende duomoeder intussen zou zijn overleden. Wordt de adoptie binnen zes maanden na de geboorte van het kind verzocht, dan werkt de uitspraak terug tot het moment van het verzoek. Volgens de toelichting zijn aan de totstandkoming van familierechtelijke betrekkingen via het afstammingsrecht verschillende voordelen verbonden. De familierechtelijke betrekkingen komen via het afstammingsrecht sneller tot stand dan via de adoptieprocedure, omdat in het algemeen geen rechterlijke beslissing is vereist. Er zijn dan ook geen of nauwelijks kosten verbonden aan de totstandkoming van deze betrekkingen. Voorts vermeldt de toelichting dat duomoeders de gang naar de rechter ervaren als zouden haar capaciteiten als ouder door de rechter moeten worden goedgekeurd. Het voorstel betekent dat naast het biologisch ouderschap het sociale ouderschap als grond voor het vestigen van familierechtelijke betrekkingen in het afstammingsrecht wordt geïntroduceerd; niet alleen de biologische ouder, maar ook de sociale ouder kan via de band van het afstammingsrecht in familierechtelijke betrekking tot het kind komen te staan, aldus de toelichting. Het afstammingsrecht is in 1998 geheel herzien. Daarbij is in sterkere mate dan voorheen het geval was, aansluiting gezocht bij de natuurlijke afstamming. Nadien is het afstammingsrecht opnieuw aan de orde gesteld bij de behandeling van de wetsvoorstellen tot openstelling van het huwelijk en invoering van adoptie door personen van hetzelfde geslacht. Toen is een motie aanvaard waarin de regering werd verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de afstammingsrechtelijke gelijkstelling te bevorderen van kinderen die binnen een huwelijk of binnen een relatie van twee vrouwen geboren worden. De regering kondigde naar aanleiding van deze motie aan dat de regels voor adoptie door twee vrouwelijke ouders versoepeld zouden worden, maar bleef bij haar eerdere standpunt dat er onvoldoende reden was om het afstammingsrecht te wijzigen. De regering noemde drie redenen om niet te voorzien in de mogelijkheid van erkenning of ouderschap van rechtswege in geval van geboorte van een kind binnen een relatie van twee vrouwen: één van de uitgangspunten van het afstammingsrecht is dat juridisch ouderschap het biologisch ouderschap volgt; erkenning of ouderschap van rechtswege door iemand van wie op voorhand gegeven is dat deze niet de biologische ouder is, past niet bij dit uitgangspunt; het risico bestaat dat in het buitenland de juridische band niet wordt erkend, indien die band niet door een rechterlijke uitspraak in het leven is geroepen; er is bij de geboorte van het kind in een homoseksuele relatie per definitie sprake van een derde; in het geval van een huwelijk tussen een man en een vrouw mag ervan worden uitgegaan dat de man in de regel ook de verwekker is. In zijn advies over de verkorting van de adoptieprocedure heeft de Raad de door de regering naar voren gebrachte argumenten onderschreven: tezamen en in onderling verband was overtuigend gemotiveerd waarom geen erkenning door een vrouw geïntroduceerd wordt, aldus de Raad. De Afdeling constateert dat in de toelichting niet wordt aangegeven waarom deze overwegingen thans geen opgeld meer zouden doen. Het voorstel wordt vooral gemotiveerd vanuit praktische overwegingen: de duomoeder hoeft niet langer de adoptieprocedure te doorlopen die wordt ervaren als een rechterlijke goedkeuring van de capaciteiten van de duomoeder, en de kosten van die procedure te dragen. Het wetsvoorstel behelst echter een stelselwijziging van het afstammingsrecht. Daarbij komt dat het achterliggende doel van het voorstel, te weten de gelijkstelling van kinderen geboren in relaties van twee vrouwen met die geboren in heteroseksuele relaties, langs de weg van een eenvoudige, lichte adoptieprocedure is gerealiseerd. Hiermee is binnen het kader van de adoptie voor kinderen met twee vrouwelijke ouders een rechtspositie gecreëerd die volledig gelijk is aan die van kinderen geboren uit een huwelijk van man en vrouw. Het wetsvoorstel handhaaft deze eenvoudige, lichte adoptieprocedure vanwege het hiervoor genoemde risico dat de afstammingsrechtelijke betrekkingen in het buitenland niet zullen worden erkend. Daarmee hinkt het wetsvoorstel op twee gedachten. Het is niet onaannemelijk dat een vrouwelijk stel de weg van de adoptieprocedure volgt om risico’s van niet-erkenning van de familierechtelijke betrekking in het buitenland te vermijden. De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de principiële aspecten van de voorgestelde wijzigingen van het afstammingsrecht. Voorts adviseert de Afdeling de verhouding tot de adoptieprocedure nader te bezien. b. Hernieuwde afweging van belangen De Afdeling is verder van oordeel dat een ingrijpende wijziging van het afstammingsrecht als thans voorgesteld, opnieuw een integrale afweging van de belangen van alle betrokkenen bij de vestiging van afstammingsrelaties vereist. In het afstammingsrecht spelen verschillende soorten belangen van het kind en de volwassenen een rol. Een kind maakt aanspraak op het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen met beide ouders. Daarbij is het in het belang van het kind om zijn of haar biologische ouders te kennen en door hen verzorgd te worden. Afgeleid hiervan heeft het kind recht op afstammingsinformatie. Deze belangen en rechten van het kind dienen te worden afgewogen tegen de belangen en rechten van de volwassenen die het kind hebben laten ontstaan en die op hun beurt aanspraak maken op vestiging van afstammingsrelaties. In het kader van een hernieuwde afweging van alle belangen dienen niet slechts de thans te regelen situaties van het moederschap van rechtswege bij geboorte binnen het huwelijk van twee vrouwen en van erkenning door de duomoeder betrokken te worden, maar dient in breder verband bezien te worden of bijvoorbeeld ook kinderen die geboren worden binnen een geregistreerd partnerschap, van rechtswege de geregistreerde, mannelijke of vrouwelijke, partner van de moeder tot juridische ouder moeten hebben. Er is op voorhand niet zoveel reden om, als het afstammingsrecht mede het sociaal ouderschap tot uitgangspunt zou krijgen, niet ook de familierechtelijke betrekkingen voortvloeiende uit een geregistreerd partnerschap, in het afstammingsrecht te regelen. Het gaat daarbij niet alleen om geregistreerde vrouwelijke paren, maar ook om geregistreerde heteroseksuele paren. Wat vrouwelijke paren betreft heeft de regering in een brief van 12 augustus 2008 aangekondigd het ouderschap van rechtswege ook voor geregistreerde lesbische paren te introduceren, maar ziet de regering daar thans kennelijk van af. De Afdeling wijst er bij wijze van tweede voorbeeld op dat volgens het voorstel een vrouw het adoptiefkind van de adoptiemoeder kan erkennen, maar dat een man niet het adoptiefkind van een adoptievader kan erkennen. Deze ongelijke behandeling wordt niet gerechtvaardigd door het in het voorstel gekozen uitgangspunt dat het voorstel geen regelingen bevat voor de situatie dat een kind binnen een relatie van twee mannen wordt verzorgd en opgevoed, omdat binnen die relatie geen kind geboren kan worden. Daarom gaat het in het geschetste voorbeeld evenwel niet, aangezien het kind is geadopteerd. Beide voorbeelden maken duidelijk dat de uitgangspunten van het wetsvoorstel nog niet zijn uitgekristalliseerd. In die zin deelt de Afdeling de opvattingen in de adviezen die over het wetsvoorstel zijn uitgebracht en die inhouden dat de belangen van de verschillende actoren nog onvoldoende zijn uitgekristalliseerd en gewogen. Een nadere uitwerking van de zienswijze van de wetgever werd noodzakelijk geacht. De Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming achtte het zelfs te vroeg om met wetgeving te komen en vond dat eerst breder onderzoek gedaan zou moeten worden naar de thematiek, waarbij ook andersoortige relaties waarbinnen kinderen opgroeien, moeten worden meegenomen. De Afdeling adviseert de wijzigingen van het afstammingsrecht met inachtneming van het voorgaande nader te bezien. 2. Ontkenning van het door huwelijk ontstane moederschap De ontkenning van het door huwelijk ontstane moederschap is mogelijk op de grond dat de moeder niet de vrouw is uit wie het kind is geboren. Dit betekent dat het moederschap van de duomoeder ook ontkend kan worden als zij genetisch de moeder is van het kind doordat bij de bevruchting gebruik is gemaakt van een eicel van haar die na bevruchting met het zaad van een anonieme donor vervolgens geïmplanteerd is bij haar echtgenote. Zou het niet gaan om een duomoeder, maar om een vader, dan kan het vaderschap niet worden ontkend als de man de biologische vader is. De toelichting maakt niet duidelijk waarom in dit geval dat er wel biologisch ouderschap is, toch het huwelijkse moederschap kan worden ontkend. De Afdeling adviseert niet af te wijken van de biologische afstamming en het wetsvoorstel aan te passen. 3. Vervangende toestemming Op grond van het voorgestelde artikel 204, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek krijgt de zaaddonor die in nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat hetzelfde recht als de verwekker om de rechter te verzoeken voor de erkenning van het kind vervangende toestemming te verlenen. Blijkens de toelichting heeft de Hoge Raad vaste jurisprudentie ontwikkeld over het verzoek om vervangende toestemming door de verwekker. Als uitgangspunt geldt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De rechter wijst het verzoek van de verwekker toe, tenzij dit het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of wanneer er een reëel risico is dat het kind zou worden belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling, zo blijkt uit de toelichting. De Afdeling stelt vast dat deze bewoordingen, die voortvloeien uit vaste jurisprudentie, niet overeenkomen met de tekst van artikel 204, derde lid. Nu de rechter bij de beoordeling van het verzoek om vervangende toestemming deze uitgangspunten hanteert, ligt het in de rede deze vaste jurisprudentie in artikel 204, derde lid, neer te leggen. De Afdeling adviseert het wetsvoorstel in die zin aan te passen. 4. Voor een redactionele kanttekening verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.11.0034/II met een redactionele kanttekening die de Afdeling in overweging geeft. In artikel 204, derde lid, de term zaaddonor vermijden, nu boek 1 BW deze term niet kent. In plaats daarvan spreken van de biologische vader, die niet de verwekker is. Voor een duomoeder geldt geen termijn van samenleven met de moeder (artikel 227, tweede lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek geen termijn van verzorging en opvoeding van het eenmaal geboren kind (artikel 228, derde lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) en voorts wordt de adoptie vermoed in het kennelijk belang van het kind te zijn. Toelichting, hoofdstuk 4a. Duomoederschap van rechtswege en hoofdstuk 9. Administratieve lasten en regeldruk. Toelichting, hoofdstuk 1, Wijzigingsvoorstellen. Kamerstukken II 1995/96, 24 649, nr. 6, p. 2. Stb. 1997, 506 en Stb. 2001, 10. Motie van het Lid O.P.G. Vos c.s., Kamerstukken II 1999/2000, 26 672 en 26 673, nr. 9. Kamerstukken II 2003/04, 26 672 en 26 673, nr. 14 en Kamerstukken II 2004/05, 28 457 en 26 672, nr. 23. Kamerstukken II 2005/06, 30 551, nr. 4. Stb. 2008, 425. Kamerstukken II 2004/05, 28 457 en 26 672, nr. 23 en Kamerstukken II 2005/06, 30 551, nr. 3. Artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het kind. Artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Kamerstukken II 2007/08 30 551, nr. 22. Advies van de Raad voor de rechtspraak, kenmerknummer UIT 1222 ONTW/DK, 2 maart 2010, en Advies van de Adviescommissie Familie- en Jeugdrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten, juni 2010. Advies van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, kenmerknummer CR35/1068225/2010/MG/TvV, 19 maart 2010. Artikelsgewijze toelichting, Artikel I, onderdeel J. PAGE PAGE 5 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........