[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Visienota

Bijlage

Nummer: 2011D49033, datum: 2011-10-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Visienota bestuur en bestuurlijke inrichting (2011D49032)

Preview document (🔗 origineel)


Bestuur en bestuurlijke inrichting: 

tegenstellingen met elkaar verbinden

1. 	Inleiding

Nederland verandert snel; tegelijkertijd bestaat er een niet minder
grote behoefte aan continuĂŻteit. Ontwikkelingen als globalisering,
technologische verandering, internationale politieke en economische
machtsverschuiving, demografische verandering en de verdeling van nieuwe
schaarste (energie, grondstoffen, klimaat, ruimte) moeten verenigd
worden met een maatschappelijke behoefte aan bestaanszekerheid, fysieke
veiligheid en sociale en politieke stabiliteit. Het binnenlands bestuur
heeft daarbij een cruciale rol. Enderzijds is het de constitutionele
ordening voor de uitoefening van overheidsmacht, bestuur voor het beheer
van overheidsvoorzieningen en anderzijds is het een ‘Zwitsers
zakmes’ bij maatschappelijke verandering. Het moet op het zelfde
moment zekerheid geven, maar ook verandering scheppen. Bescherming
bieden, maar zonodig ook dwang en doorzettingsmacht gebruiken. Het moet
kader en instrument zijn. Belangen verdelen, maar tegelijk samenwerking
mogelijk maken, waarbij het resultaat groter is dan de som van de
belangen. 

Bestuur en bestuurlijke inrichting zijn geen vast gegeven, maar een
voortdurende ontwikkeling in reactie op nieuwe taken, gebleken
knelpunten en de voortdurend veranderende maatschappelijke schaal en
dynamiek. Gevaar daarbij is wel dat steeds wordt gewijzigd in en
toegevoegd aan bestaande structuren, waardoor de oorspronkelijke opzet
en structuur steeds verder verdwijnen achter nieuwe lagen van
veranderingen. 

In de afgelopen eeuw is de overheidstaak enorm uitgebreid. De inrichting
van het binnenlands bestuur waarmee die taak wordt vervuld, gaat terug
op de structuur die na 1848 is ontstaan. Het bestaat in de kern uit een
dekkend systeem van, naast het Rijk, twee soorten territoriale organen
van autonoom algemeen bestuur (gemeenten en provincies) plus een
functioneel territoriaal bestuursorgaan (de waterschappen). In de loop
van de tijd zijn daar organen en bestuurlijke eenheden aan toegevoegd en
zijn talloze samenwerkingsverbanden daartussen ontstaan. De
overheidstaak is in de afgelopen eeuw in voortgaande golfbeweging
verdeeld over maatschappelijke en bestuurlijke organen. In de afgelopen
dertig jaren zijn daarbij in toenemende mate taken en bevoegdheden bij
gemeenten neergelegd teneinde een grotere lokale betrokkenheid bij de
gewenste uitkomst te verzekeren. 

Het kabinet wil in de komende jaren gebleken knelpunten wegnemen, het
overheidsapparaat en de bestuurlijke inrichting vereenvoudigen en een
hechte basis leggen voor bestuurlijke samenwerking en dynamiek. De
financieel-economische crisis vraagt veel van burgers en bedrijven. Ook
de overheid zal naar haar eigen functioneren en haar omvang moeten
kijken. De overheid is in zichzelf een bepalende factor voor het
verdienvermogen van Nederland. Het kabinet beoogt daarom een compacte
overheid: een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid die
slagvaardig kan opereren. Het bestuur zal met minder belastinggeld,
minder ambtenaren, minder regels en minder bestuurders moeten
functioneren, op basis van de uitgangspunten “je gaat erover of
niet” en “je levert tijdig”. Niet door terugtred, niet door alles
maar aan de markt over te laten, maar door een doelmatiger organisatie
en een werkwijze die veel meer steunt op maatschappelijke kracht en
dynamiek. Niet voor, maar door mensen, denken en doen.

Een compacte overheid impliceert: ruimte voor burgers, minder regels en
betere dienstverlening, optimaal informatiegebruik, efficiënte en
slimme bedrijfsvoering, een flexibele arbeidsorganisatie en een
doelmatiger taakverdeling van de overheid. Een compacte overheid vergt
een doelmatige verdeling van taken tussen bestuursorganen en onderlinge
samenwerking en samenhang daartussen, zodat het overheidsbestuur naar de
burger als een herkenbare eenheid optreedt. Een bestuurlijke inrichting
kortom die ordening en houvast biedt, die aansluit bij de economische en
sociale dynamiek, die slagvaardig opereren mogelijk maakt, en die
tegelijk mensen en gemeenschappen tot hun recht laat komen.

Voorliggende notitie gaat in het bijzonder in op de laatst genoemde
ontwikkelingslijn: de doelmatige verdeling van de overheidstaak, oftewel
de bestuurlijke inrichting van Nederland. Het kabinet zet daarbij in op
decentralisatie van beleids- en bestuursbevoegdheden op diverse
beleidsterreinen, een besluitvaardige en dynamische bestuurlijke
samenwerking in de Randstad, beperking in omvang en aantal van direct
gekozen bestuursorganen. Daarnaast is er een groot aantal maatregelen
dat gemeenten en provincies raakt. Niet alleen door de kwantiteit maar
ook door de strekking van de beoogde wijzigingen is er sprake van een
kwalitatieve verandering in de organisatie van het binnenlands bestuur.
In deze notitie wordt eerst ingegaan op de essentie en ontwikkeling van
de bestuurlijke inrichting. Vervolgens worden gebleken knelpunten
geĂŻdentificeerd, waarna de aanpak daarvan door het kabinet wordt
toegelicht.

2. 	Bestuurlijke inrichting, waar gaat het om?

2.1 	Overheid, staat, bestuur 

De begrippen overheid, staat en bestuur worden in de dagelijkse praktijk
veelal achteloos door elkaar gebruikt. Dat is doorgaans ook geen
probleem. Het gaat om de aanduiding van verschijningsvormen waarbij men
elkaar begrijpt ook zonder nauwkeurige aanduiding. Maar bij een
uiteenzetting over de bestuurlijke inrichting is het dienstig om kort
stil te staan bij de onderscheiden concepten waar het omgaat. 

Overheid wordt gebruikt als aanduiding voor zowel de functie, de
onderscheiden bestuursorganen alsook de som van bestuursorganen.
Overheid is van alle tijden en alle plaatsen waar er sprake is van
georganiseerd menselijk samenleven. Het is een natuurlijk verschijnsel
zonder welk georganiseerd samenleven niet mogelijk is. Om brand te
bestrijden is er behoefte aan een autoriteit die aanwijzingen geeft, het
publiek op afstand houdt en die beslist als er verschillende
mogelijkheden van aanpak van de brand zijn. Om verkeer op een kruispunt
doelmatig te laten verlopen is er een autoriteit nodig die het kruispunt
vrijmaakt en vervolgens aanwijzingen geeft over de volgorde waarin
voertuigen het kruispunt over mogen steken. Naarmate de samenleving
gecompliceerder wordt en vraagstukken die men niet bij onderlinge
overeenstemming kan oplossen toenemen, zal de functie van overheid
ingewikkelder worden. In de kern gaat het echter om dezelfde behoefte:
het beslissen en verplichten in die situaties die niet oplosbaar zijn
door voorafgaande afspraak en instemming van de betrokkenen omdat
handelen geboden is (brand) dan wel belanghebbenden steeds wisselen
(kruispunt), of omdat er sprake is van tegenstrijdige belangen die niet
tot elkaar kunnen komen. Daardoor kunnen individuele geschillen en
collectieve belangentegenstellingen worden beslecht, waar men anders in
vast blijft zitten. Daardoor kunnen regels gesteld worden omtrent
hetgeen men van elkaar mag verwachten zonder welke samenwerking niet
mogelijk is en markten niet kunnen functioneren. Daardoor kan besloten
worden om bepaalde collectieve voorzieningen (veiligheid,
infrastructuur, zorg) tot stand te brengen en de lasten daarvan te
verdelen. 

De staat is, zoals het begrip aangeeft, de gevestigde en duurzame
abstracte ordening van de uitoefening, overdracht en beperking van
overheidsmacht binnen een gegeven gebied. Het gaat om uitoefening die
niet meer primair afhankelijk is van de personen die het
overheidsbestuur uitoefenen, maar van ambten alsmede fundamentele regels
met betrekking tot de besluitvorming, de uitoefening en de overdracht
van overheidsmacht. Het ontstaan van staten duidt kortom op een
ontwikkeld en gevestigd stadium in de groei van overheid en
overheidsbestuur. Met het ontstaan van het verschijnsel van moderne
staten in de loop van de 17e eeuw heeft de groei en ontwikkeling van de
overheid zich geleidelijk steeds meer gericht op de interne ontwikkeling
binnen de staat, dan op de groei van nog omvattender politieke
verbanden. Keizerrijken en koloniale rijken zijn opgekomen, maar hebben
geen stabiele vorm gevonden voor de uitoefening van de overheidsfunctie
in meer dan een staat. Pas met het ontstaan van de Europese
gemeenschappen is er na de Tweede Wereldoorlog weer sprake van een
nieuw, meer omvattend kader dan de staat voor de uitoefening van
overheidsbestuur. Vandaar dat een beschouwing over bestuurlijke
inrichting niet mogelijk is zonder de Europese Unie daarin te betrekken.

 

Het overheidsbestuur is het samenstel van organen, dat belast is met de
meer systematische uitoefening van de functie van overheid binnen een
gegeven samenleving. Bestuur ontstaat zowel van onderop als van bovenaf.
Het ontstaat in de kleinste gemeenschap welke behoefte heeft aan een
regelmatige uitoefening van overheidsgezag ter verzorging van
gemeenschappelijke belangen. Het ontstaat in grotere verbanden door de
geleidelijke aanvaarding van verovering, onderwerping of de verkiezing
dan wel erkenning van een omvattend dwingend gezag. In iedere
omvangrijker en meer ontwikkelde samenleving zullen de inwoners van een
gebied in de regel onderworpen zijn aan meer dan Ă©Ă©n bestuurlijke
autoriteit. Daardoor ontstaat de behoefte aan duidelijkheid en ordening
van de onderlinge verhouding tussen de autoriteiten en de onderscheiden
bevoegdheden daartussen. Ook zal geleidelijk een differentiatie ontstaan
tussen onderscheiden aspecten van overheidsbestuur, zoals het beslechten
van geschillen, het vaststellen van algemene regels en het nemen van de
dagelijks uitvoerende beslissingen en de handhaving daarvan, waarbij de
taken aan verschillende organen worden opgedragen. Deze scheiding van
machten is een belangrijk principe van de democratische
staatsorganisatie. Met de bestuurlijke inrichting van Nederland bedoelen
we de wijze waarop de wetgevende en uitvoerende macht over de
bestuursorganen zijn verdeeld. 

De moderne staat is in vierhonderd jaren geleidelijk gegroeid tot de
huidige verschijningsvormen. De Franse revolutie, de constitutionele
regeringsvorm, het ontstaan van democratisch bestuur, de opkomst van de
rechtstaat, de zekerheid en verzorgingstaat; het zijn stappen in een
ontwikkeling die naar verwacht en gehoopt mag worden niet is afgesloten.
Daarom ware te vermijden om begrippen als overheid, bestuur en staat, te
vereenzelvigen met hun verschijningsvorm en invulling in onze tijd en in
ons land.

 

2.2 	Overheidstaak en bestuurlijke inrichting

Overheid is zoals gezegd het bijzondere vermogen in een samenleving om
eenzijdig verplichtingen op te leggen en te doen naleven. Waarvoor die
functie ingezet moet worden hangt af van de omstandigheden en behoeften
van de samenleving waarin zij wordt uitgeoefend. De overheidstaak staat
kortom niet op voorhand vast. Alle taken die wij in onze tijd als
specifiek des overheids zien, zijn in de loop van de eeuwen ook
privaatrechtelijk uitgeoefend; oorlogvoering, politie, rechtspraak. Zij
zouden zich ook in onze tijd nog vaak privaatrechtelijk laten
organiseren, ware het niet dat de eisen van rechtmatigheid,
monopoliseren van gewelduitoefening, democratische controle en publieke
verantwoording die wij aan de uitoefening van de overheidsfunctie
stellen, het gebruik van die mogelijkheid beperken of minder praktisch
maken. Dat laat onverlet dat wat overheidstaak is, wat overheid bij
uitstek zelf moet doen en niet kan overlaten aan samenwerking, markt of
andere mechanismen, ook in onze tijd verre van bepaald is. 

Tegen die achtergrond moet het streven van het kabinet naar een compacte
overheid begrepen worden. Het gaat daarbij niet om een nieuwe versie van
het aloude principiële debat over de kerntaak van de overheid: de vraag
naar wat de overheid dient te doen en vooral naar wat zij niet dient te
doen. Bij de compacte overheid gaat het om de meer pragmatische vraag
naar de organisatie en uitvoering van die taken die voortvloeien uit de
keuze voor inzet van de overheidsfunctie bij de oplossing van
maatschappelijke vraagstukken. Ook wanneer er voor wordt gekozen om
gebruik te maken van het vermogen van de overheid om eenzijdig
verplichtingen op te leggen, is het niet per definitie nodig dat alles
wat daarmee samenhangt ook door het overheidsapparaat moet worden
verzekerd. Belangrijke publieke taken, zoals de volkshuisvesting of het
waarborgen van aanvullende pensioenen, worden in Nederland verzekerd met
inzet van publiekrechtelijke verplichtingen, maar uitgevoerd door
private organisaties. Evenzo worden vele aspecten van bijvoorbeeld de
volksgezondheid geregeld door wetten en voorschriften, maar blijft het
bieden van gezondheidszorg primair een zaak van private partijen. Zelfs
wanneer er voor wordt gekozen om het behartigen van belangen en de
uitvoering van publieke taken bij ambtelijke diensten en organen te
beleggen, dan betekent dat niet per definitie dat ieder van die diensten
of organen zelf de hele bedrijfsvoering in eigen beheer moet hebben. Bij
een compacte overheid gaat het derhalve niet primair om de vraag wat de
overheid per se moet doen, maar om de wijze waarop de rol van de
overheid tot het noodzakelijke kan worden beperkt en de taken voor het
overheidsapparaat die daarmee samenhangen, zo doelmatig mogelijk kunnen
worden uitgevoerd.

 

Een daarmee samenhangende, maar desalniettemin wel te onderscheiden
vraag betreft die naar de verdeling van de overheidstaak over
verschillende bestuursorganen: de bestuurlijke inrichting. De
overheidstaak is niet van nature geconcentreerd bij Ă©Ă©n orgaan of op
Ă©Ă©n niveau. Nederland kende waterschappen, gemeenten, steden en
provincies lang voordat er sprake was van een koninkrijk. De oudste
thans nog bestaande bestuursorganen zijn waterschappen en provincies,
terwijl graafschap, ridderschap, steden, enz. in de loop van de
staatkundige geschiedenis verdwenen of zijn opgegaan in thans nog
bestaande bestuursorganen. De Grondwet organiseert de bestuursorganen en
institutionaliseert ze. De verdienste van Thorbecke was dat hij orde en
regelmaat bracht in de grote verscheidenheid van bestuursorganen welke
uit de tijd van de republiek waren overgeleverd. De Grondwet van 1848 en
de organieke wetten nadien hebben de overheidstaak echter niet
gecentraliseerd en gemeenten en provincies slechts die taken gelaten
welke de wetgever daaraan heeft gedelegeerd. Gemeenten en provincies
blijven in Nederland, naast de Rijksoverheid, bestuursorganen met een
eigen, oorspronkelijke overheidsbevoegdheid met betrekking tot de
maatschappelijke vraagstukken die tot hun huishouding gerekend moeten
worden. Die taak wordt evenwel beperkt door de mate waarin de
Rijksoverheid al dan niet uitputtend heeft voorzien in regels en
voorzieningen. Deze hogere regelgeving vormt de juridische bovengrens
van de autonomie. Er is ook een juridische ondergrens, namelijk de
privésfeer van de burger. Dat is de essentie van de open huishouding
van gemeenten en provincies.

 

2.3 	Ontwikkelingen bestuurlijke inrichting 

De grondbeginselen van de bestuurlijke inrichting vormen onderdeel van
de formele staatsinrichting zoals neergelegd in de Grondwet: de wijze
waarop het openbaar bestuur is georganiseerd en hoe deze functioneert.
Dit is echter slechts een summiere regeling. De Grondwet laat de
wetgever bij de inrichting en verdeling van de overheidstaak in
verregaande mate de vrije hand, zowel voor wat betreft de taken, als de
inrichting van aanvullende bestuursorganen. In de loop van de tijd heeft
de wetgever daar ook ruimschoots gebruik van gemaakt. Er is daarbij
sprake van verschillende ontwikkelingen. 

Centralisatie en decentralisatie: Een eerste ontwikkeling is de
uitbreiding en verdeling van de overheidstaak. Ten tijde van Thorbecke
was de overheidstaak nog zeer beperkt en bestonden er grote verschillen
tussen de regio’s en binnen de regio’s, alsook tussen stad en
platteland. Sindsdien is de overheid belast met steeds meer taken op het
terrein van de sociale zekerheid, zorg, maatschappelijke voorzieningen,
veiligheid, enz. Daarbij zijn de drie overheidslagen naar elkaar toe
gegroeid. Gemeenten en provincies werden steeds meer ‘medeoverheid’.
Vanaf de jaren ’80 is een omgekeerd proces op gang gekomen; we
trachten het overheidsoptreden te beperken en de overheidstaak te
decentraliseren.

 

Middenveld of bestuur: Een tweede ontwikkeling betreft de verdeling van
taken tussen bestuursorganen en niet-gouvernementele organisaties: het
maatschappelijk middenveld. Bij de opbouw van een stelsel van sociale
zekerheid sloot de wetgever aan bij de organisaties en functies die op
dat vlak al in het maatschappelijke middenveld bestonden (ziektekosten,
pensioenen, werkloosheidsverzekering, volkshuisvesting). Paritair
samengestelde bedrijfsverenigingen speelden daarbij een grote rol. Bij
de uitbouw van de verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog werd
aanvankelijk op die ‘gemengde’ grondslag verder gebouwd
(publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie). In de waardering voor dit
‘gemengde’ model trad in de loop van de jaren tachtig een kentering
op. Mede op basis van de bevindingen van een drietal grote parlementaire
enquĂȘtes (RSV, Sociale Zekerheid, Volkshuisvesting) werd een scherper
onderscheid aangebracht tussen overheidstaak en markt en tussen
belangenbehartiging en uitvoering van publieke taken. Op het terrein van
de sociale zekerheid en de arbeidsbemiddeling werden de uitvoerende
taken geleidelijk geconcentreerd bij het UWV of gedecentraliseerd naar
de gemeenten. 

Groei bestuursorganen: De groei van nieuwe bestuursorganen is een derde
ontwikkeling. Veel belangrijke taken die in de wet geregeld zijn, zoals
onderwijs, uitvoering van de sociale zekerheid, handhaving van de
openbare orde, beheer van natuur en uitgifte van kentekens, worden
uitgevoerd door zelfstandige instellingen. Vooral sinds de jaren tachtig
zijn veel overheidsorganisaties verzelfstandigd. Ministeriële diensten
werden afgescheiden en als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) voortgezet.
Verzelfstandiging werd zelfs een expliciet politiek doel in 1989. De
groei van het aantal ZBO’s stagneerde van midden jaren negentig mede
naar aanleiding van wat de Algemene Rekenkamer (1995) signaleerde als
‘wildgroei’ van ZBO’s zonder verantwoording. ‘Aanwijzingen voor
verzelfstandiging’ en een kaderwet waren het resultaat. Waar eerst
emancipatie van de uitvoering voorop stond, kwam later het politieke
primaat meer in beeld.

Interbestuurlijke en publiek-private samenwerking: De groei van het
aantal samenwerkingsverbanden tussen de verschillende bestuursorganen,
zowel in publiekrechtelijke als privaatrechtelijke vorm (Wgr, Wgr-plus,
stichtingen etc.) is een laatste ontwikkeling die vermelding behoeft. In
2010 waren er 698 publiekrechtelijke en 1.022 privaatrechtelijke
samenwerkingsverbanden tussen gemeenten, provincies en waterschappen in
steeds weer wisselende territoriale indelingen. Ook de publiek-private
samenwerking heeft een grote vlucht genomen. De terugtred van de
overheid op een aantal beleidsvelden leidde veelvuldig tot het ontstaan
van publiek-private samenwerking waarbij de beleidsuitvoering aan
private partijen of het maatschappelijke middenveld werd overgelaten. De
ontwikkeling van ICT en van wat wordt aangeduid als
‘horizontalisering’ van de samenleving hebben een netwerksamenleving
opgeleverd met nog meer typen samenwerking, zoals in ketens en
netwerken. 

Deze ontwikkelingen markeren een voortdurende zoektocht naar balans
tussen een doelmatige en doeltreffende uitvoering van publieke taken, en
politieke betrokkenheid, rechtszekerheid en gelijkheid. Een
doelmatigheid en doeltreffendheid vergen schaal, deskundigheid en
samenhang. Politieke betrokkenheid en controle vergen daarentegen
politieke verantwoordelijkheid en een heldere verdeling van bevoegdheid.
De balans daartussen is tijdgebonden en hangt af van de vraagstukken
waar de staat voor gesteld is. 

3. 	Gebleken knelpunten en vraagstukken

De overheidstaak en de bestuurlijke inrichting zijn geen rustig bezit.
Het functioneren van de overheid of van bepaalde bestuursorganen staan
voortdurend ter discussie. Bestuurlijke vernieuwing, privatisering van
overheidstaken, administratieve lasten, regeldruk en vernieuwing van de
Rijksdienst, hebben alle in de afgelopen kwart eeuw tot verandering
geleid, maar hebben de discussie over het functioneren van de overheid
niet doen stillen. 

Omvang, doeltreffendheid en rendement zullen ook de komende jaren de
aandacht vergen. In de eerste plaats omdat als gevolg van de
financieel-economische crisis de overheid de tering naar de nering zal
moeten zetten. De economie is in twee jaren gekrompen en dus zullen de
overheidsbestedingen moeten volgen en dat betekent in het bijzonder het
overheidsapparaat; anders neemt het rendement van de overheid af.
Bovendien is een aantal landen binnen de Europese Unie thans onder druk
van de knellende noodzaak van kredietwaardigheid in versnelde pas de
achterstand op het punt van overheidsbestuur aan het inhalen, hetgeen
heel wel tot een voorsprong kan leiden in de komende jaren bij het
aantrekken van buitenlandse investeringen.

Ook zonder de financieel-economische crisis zou verandering nodig zijn.
We lopen al langer vast in een concept van overheid, waarin ieder
maatschappelijk vraagstuk tot de verantwoordelijkheid van de overheid
wordt gerekend en beleid wordt gemeten in middelen en ambtenaren. Het
zogenaamde Baumol effect (salarisstijging als gevolg van conformiteit en
niet gebaseerd op productiviteitsstijging) gaat daarbij steeds zwaarder
drukken in een tijd dat de private sector onder invloed van technische
ontwikkelingen een sterke productiviteitsgroei laat zien. Publieke taken
zijn in de regel personeelsintensief en minder geëigend voor
productiviteitsverbetering, terwijl de salarissen in de publiek sector
wel zijn gekoppeld aan de loonontwikkeling in de particuliere sector.
Evenveel blauw op straat wordt daardoor relatief steeds duurder. Dit
moet gevoegd worden bij het gegeven dat er de komende jaren
arbeidstekorten verwacht moeten worden als gevolg van de vergrijzing,
hetgeen de overheid op termijn kan dwingen om de loonontwikkeling in de
markt bij te houden om de nodige menskracht aan te werven. Derhalve zal
van de nood een deugd gemaakt moeten worden en zal het: ‘minder
geld’ vertaald moeten worden in een overheid die niet proportioneel
minder doet, maar die proportioneel beter functioneert. 

Verdeling van verantwoordelijkheden: In de afgelopen eeuw zijn veel
bestuurlijke figuren en verbanden over het systeem van Thorbecke heen
gelegd. We worstelen met verdeling van taken, bestuurlijke schaalniveaus
en functioneel bestuur. Gevolg is een weinig heldere verdeling van taken
en verantwoordelijkheden, met als symptomen: overlappende bevoegdheden,
cumulerende verantwoordelijkheden en bestuurlijke drukte. Gezinnen die
door een veelheid van coaches worden begeleid. Gemeenten, Rijk en
particuliere organisaties die alle werkgevers benaderen voor werk in het
kader van bijstand, de WW, de Wajong, de WSW. Projecten en
maatschappelijke activiteiten die de medewerking of toestemming vergen
van diverse bestuursorganen. Het zijn evenzoveel verschijnselen hiervan.


Verschillende schaalniveaus: Een samenhangend vraagstuk is de
problematiek van verschillende schaalniveaus. Gemeenten en provincies
hebben drie onderscheiden functies: volksvertegenwoordiging,
belangenweging van algemene belangen, en uitvoering van publieke taken.
Ieder van die functies heeft een eigen optimale schaal. Die van
volksvertegenwoordiging vergt een schaal waarop burgers het bestuur als
het hunne herkennen. Belangenafweging vergt een schaal gelijk aan de het
maatschappelijk en de maatschappelijke problemen. Uitvoering vergt
tenslotte een schaal die draagvlak voor deskundigheid en optimaal biedt.
Gevolg is dat buiten de stedelijke gebieden schaalvergroting vaak op
democratische weerstand stuit. Een te beperkte omvang van gemeenten
impliceert echter dat de aanpak van regionale maatschappelijke problemen
betrokkenheid van meerdere bestuursorganen vergt en dat bij publieke
voorzieningen bestuurlijk moet worden samengewerkt. Het risico daarbij
is dat de regiovorming per beleidsterrein verschilt. Gevolg is dat
decentralisatie die bedoeld is om samenhangend beleid op lokaal niveau
mogelijk te maken, stuit op per beleidsterrein onderscheiden
regiovorming waardoor uitvoeringsverkokering juist toeneemt. Bovendien
stelt de uitvoering van nieuw gedecentraliseerde taken steeds zwaardere
eisen aan deskundigheid, rechtsgelijkheid, bestuurskracht en vragen
burgers, ondernemers en justitiabelen om Ă©Ă©n loket. De druk op
schaalvergroting neemt daarom door decentralisatie, maar de weerstand
tegen een als technocratisch bestuur op afstand ook. Gemeentelijke
herindeling biedt daardoor steeds minder een praktische oplossing. 

Het belang van bestuurlijke samenwerking neemt derhalve toe en het
aantal samenwerkingsverbanden ook. Dat is een positief verschijnsel in
zoverre deze beweging van onderop geschiedt en getuigt van creativiteit
en innovatie. Het is een antwoord op de behoefte aan balans tussen een
efficiënte taakuitvoering en politieke controle. Maar het schept ook
een ÂŽbord spaghettiÂŽ aan bestuurlijke relaties waarvan transparantie,
verantwoording en slagvaardigheid het slachtoffer dreigen te worden. 

Randstad: De Randstad vormt de economische motor van Nederland. Om de
Randstad blijvend bij de Europese economische top te houden zijn extra
inspanningen nodig. De bestuurlijke inrichting is thans niet voldoende
afgestemd op de maatschappelijke dynamiek. Er zijn doorgaans te veel
betrokken besturen (ministeries, vier provincies, vier grote steden,
vier WGR-plusregio’s, andere stadsbesturen, en vele functionele
samenwerkingsverbanden), een diffuse spreiding van verantwoordelijkheden
en gebrek aan bestuurlijke dynamiek, samenwerking en afstemming om de
relevante opgaven met de nodige urgentie aan te pakken.

Decentrale uitvoering EU-regelgeving: De Europese Unie heeft het
bestuurlijke krachtenveld veranderd. Europese richtlijnen op terreinen
als luchtkwaliteit, milieu, rampenbestrijding, diensten, staatsteun,
aanbesteding, inrichting sociale woningmarkt en de inrichting van de
e-overheid moeten (mede) door provincies en gemeenten worden uitgevoerd.
Het is daarom van belang dat al bij het opstellen van de EU-regelgeving
de betekenis daarvan voor de medeoverheden wordt onderkend. Aandacht
voor de mogelijke uitvoeringsproblemen en doorzettingsmacht in geval de
uitvoeringspraktijk niet voldoet, zijn echter gebrekkig. 

4. 	Aanpak 

4.1 	Algemene inzet en aanpak

Inzet van het kabinet is om in de komende jaren de gebleken knelpunten
weg te nemen, het overheidsapparaat en de bestuurlijke inrichting te
vereenvoudigen, en om een hechte basis te leggen voor bestuurlijke
samenwerking en dynamiek. Dat vereist een doelmatige verdeling van taken
tussen bestuursorganen en onderlinge samenwerking en samenhang
daartussen. Het overheidsbestuur zal naar burgers en bedrijven steeds
meer als herkenbare eenheid moeten optreden. Inzet is kortom een
bestuurlijke inrichting die ordening en houvast biedt, die aansluit bij
de economische en sociale dynamiek, die slagvaardig opereren mogelijk
maakt, en die tegelijk mensen en gemeenschappen tot hun recht laat
komen.

Het kabinet beoogt dit niet te realiseren door middel van een
bestuurlijke blauwdruk, een herijking van het huis van Thorbecke of een
grootse bestuurlijke vernieuwing. De structuur van de bestuurlijke
inrichting ligt vast in de Grondwet. Wijziging daarvan kost veel tijd en
moet pas worden overwogen als er overeenstemming bestaat over de
gewenste aanpassing. De bestuurlijke inrichting is niet doel maar
middel; het gaat om het resultaat. Daarom zal het kabinet bij de
noodzakelijke aanpassing van de bestuurlijke inrichting niet steeds
kiezen voor bestuurlijke vernieuwingen, maar waar mogelijk de weg van de
geleidelijkheid bewandelen. 

De aanpassing van de bestuurlijke inrichting zoals het kabinet die voor
ogen staat, omvat de volgende onderdelen: een compacte overheid -niet
alleen bij het Rijk maar ook bij medeoverheden; een sobere bestuurlijke
inrichting en bestuursorganen van beperkte omvang; duidelijke profielen;
decentralisatie en heldere verantwoordelijkheden; bestuurlijke
opschaling en herindeling; versterking en ondersteuning van samenwerking
en regionalisering; metropoolvorming en opschaling in de Randstad,
nieuwe vormen van betrokkenheid en burgerschap, EU-beleid en decentrale
overheden. Ieder van deze onderdelen komt hieronder nader aan de orde.

4.2 	Compacte overheid

De vereenvoudiging en versterking van de bestuurlijke inrichting vormen
onderdelen van de inzet van het kabinet om te komen tot een compacte
overheid. Het gaat daarbij zowel om de omvang als het functioneren van
de overheid. Andere aspecten die daarbij naast de bestuurlijke
inrichting aan de orde zijn, zijn: ruimte voor burgers, minder regels en
betere dienstverlening, optimaal gebruik van informatie en
informatietechnieken, een geĂŻntegreerde bedrijfsvoering en een
flexibele arbeidsorganisatie overheidssectoren en een doelmatiger
taakverdeling van de overheid. Aan elk van deze lijnen zijn concrete
maatregelen verbonden.

Niet alleen de Rijksdienst moet kleiner; ook het apparaat van de andere
overheden. Gelukkig gebeurt op dat vlak al het nodige. Ook bij
gemeenten, provincies en waterschappen noopt de economische crisis tot
scherpe keuzen. Verdere inspanningen zijn evenwel nodig. Ten dele is dit
mogelijk door soortgelijke veranderingen. Zo kan de
bedrijfsondersteuning doelmatiger. Het aantal datacenters zou door
samenwerking beperkt kunnen worden, de omvang van de werkplek kan worden
aangepast aan deeltijdarbeid en flexibel werken, de arbeidsvoorwaarden
zouden beter gestandaardiseerd kunnen worden zodat mobiliteit tussen
bestuursorganen eenvoudiger wordt. Een verbeterde bedrijfsvoering alleen
is echter niet voldoende; ook wat de overheid doet en hoe zij het doet
zal heroverwogen moeten worden. Juist om dat te realiseren zal gemeenten
en provincies zo veel mogelijk ruimte moeten worden gelaten bij de
uitvoering van gedecentraliseerde taken. Wel moeten de prestaties van
gemeenten bij beleid en uitvoering veel beter in zicht gebracht worden.
Alleen op die wijze wordt het mogelijk die prestaties onderling te
vergelijken om zo het bestuur elders te verbeteren.

4.3 	Een sobere bestuurlijke inrichting en compacte bestuursorganen

De bestuurlijke inrichting dient zowel de bestuurlijke ordening als de
maatschappelijke dynamiek. Maatschappelijke veranderingen leiden tot
veranderende eisen en behoeften aan bestuur. De afgelopen jaren is vaak
getracht om door nieuwe territoriale (deelgemeenten) of functionele
(Wgr-plus) bestuursorganen daaraan tegemoet te komen. Met ieder nieuw
bestuursorgaan nemen de mogelijke bestuurlijke relaties en conflicten
echter met een factor twee toe. Op het specifieke gebied of
beleidsterrein waarvoor het bestuursorgaan wordt ingericht, neemt de
betrokkenheid en dynamiek mogelijk toe, terwijl voor aanpalende gebieden
en terreinen de doelmatigheid, transparantie en slagvaardigheid navenant
afnemen. 

Bij de besluitvorming over het in het leven roepen van nieuwe
bestuursorganen geven ervaren knelpunten en beoogde voordelen doorgaans
de doorslag. De nadelen in vorm van versnippering van bestuurlijke
bevoegdheden, toenemende bestuurlijke drukte, diffuse
verantwoordelijkheden, trage of geblokkeerde besluitvorming, blijken
eerst later en treffen doorgaans anderen dan degenen die de voordelen
voelen. Daarom is de weerstand om eenmaal in het leven geroepen
bestuursorganen weer af te schaffen groot. 

Teneinde de doelmatigheid, transparantie en slagvaardigheid van de
bestuurlijke inrichting te verbeteren moet het netwerk van bestuurlijke
relaties worden vereenvoudigd en het aantal knooppunten beperkt.
Uitgangspunt is een bestuurlijke inrichting die bestaat uit twee niveaus
van algemeen bestuur naast het Rijk. Andere territoriale en functionele
bestuurlijke eenheden zullen op basis van bestuurlijke samenwerking uit
deze grondstructuur moeten worden afgeleid. De waterschappen blijven een
Grondwettelijk ingestelde functionele bestuurslaag. In het regeerakkoord
is afgesproken dat het kabinet met een voorstel komt dat erin voorziet
dat de besturen door de gemeenteraden worden verkozen. 

Om het netwerk van bestuurlijke relaties te vereenvoudigen zal de
regering voorstellen om de wettelijke regeling van deelgemeenteraden en
van de Wgr-plus in te trekken. Dat zal tot gevolg hebben dat de burgers
en bedrijven in de stedelijke gebieden die nu nog vier of zelfs vijf
bestuurslagen ‘boven’ zich hebben er nog slechts drie zullen hebben.
Het kabinet is zich bewust van de behoefte, met name in grote steden,
aan meer direct betrokken bestuur en administratie stadsdelen. De
praktijk laat echter zien dat daar via bijvoorbeeld deconcentratie van
diensten de dienstverlening, de gewenste schaal en de betrokkenheid van
burgers gerealiseerd kan worden, met minder nadelige effecten voor het
functioneren van het bestuur. Het kabinet komt daartoe nog in 2011 met
een wetsvoorstel. Evenzo heeft de Wgr-plus zijn nut bewezen als
katalysator bij het opstarten van bestuurlijke samenwerking bij openbaar
vervoer en infrastructuur. Besturen hebben elkaar inmiddels gevonden.
Tegelijk doen de nadelen van deze wettelijk verankerde bestuurlijke
samenwerking tussen provincie en gemeenten zich steeds meer gevoelen. De
regeling van de Wgr-plus daarom per 1-1-2013 worden ingetrokken. Najaar
2011 zal een wetsvoorstel in procedure worden gebracht. Wat betreft de
samenwerking van provincies en gemeenten in de Randstad op het terrein
van mobiliteit en ruimte wil het kabinet zekerstellen dat deze
samenwerking rond de steden in elk geval op het terrein van verkeer en
vervoer wordt versterkt en dat verder de bestuurlijke slagkracht en
besliskracht in de Randstad verbetert. Dit wordt in paragraaf 5 nader
uitgewerkt.

Een krachtige, kleinere overheid is niet alleen gebaat bij een
duidelijke keuze voor drie bestuurslagen met direct gekozen bestuurders.
Ook het aantal bestuurders kan fors minder. Daarom komt het kabinet nog
dit jaar met een voorstel ter vermindering van het aantal politieke
ambtsdragers. Minder volksvertegenwoordigers op alle niveaus draagt bij
aan een verbetering van de uitoefening van de klassieke
volksvertegenwoordigende en controlerende functies van de desbetreffende
organen. Men wordt immers genoodzaakt meer op hoofdlijnen te debatteren.
De snelheid en kwaliteit van de integrale besluitvorming waar het de
executieve betreft, is eveneens gebaat met enige kwantitatieve krimp.
Inmiddels zijn met name op de niveaus van Rijk en provincies hiertoe de
nodige stappen gezet. Ik verwijs daarvoor naar de laatste
kabinetsformatie en de recente vorming van colleges van GS. Last but not
least zij in dit verband gewezen op het positieve directe effect van
vermindering van het aantal politieke ambtsdragers, zowel
volksvertegenwoordigers als bestuurders, op het aantal ambtenaren.
Iedere ambtsdrager minder leidt ook tot een vermindering van het aantal
ambtenaren.

4.4 	Duidelijk profiel

Sinds Thorbecke is Nederland kleiner geworden; niet fysiek, maar
sociaal-psychisch. In de tijd van Thorbecke vormden Rijk, provincie en
gemeente nog duidelijk onderscheiden bestuursorganen enkel vanwege de
fysieke afstanden. Thans valt iedere uithoek van Nederland vanuit iedere
andere uithoek binnen enkele uren te bereiken (uitgezonderd de
CaraĂŻbisch Nederlandse eilanden). In de tijd van Thorbecke viel vaak de
provinciehoofdstad nog niet in een dag te bereiken. Ons individueel
handelingsbereik is enorm uitgebreid en daardoor zijn alle niveaus van
overheid daarbinnen steeds minder scherp onderscheiden. Tegelijk zijn in
het kader van de verzorgingsstaat de verschillende bestuursorganen
dichter bij elkaar komen te staan als medeoverheden met aanvullende
taken of bevoegdheden op een zelfde beleidsterrein. In de ogen en
beleving van burgers en bedrijven zijn al die bestuursorganen dan ook
geleidelijk gefuseerd tot Ă©Ă©n geheel: de overheid. Het is minder
vruchtbaar om te trachten dat beeld te corrigeren. Het vloeit immers
voort uit maatschappelijke ontwikkelingen die niet omkeerbaar zijn.
Zelfs de Europese Unie is geleidelijk onderdeel gaan vormen van het
beeld van de overheid. In het kader van het streven naar een compacte en
slagvaardige overheid is het juist zinvol om de samenhang tussen het
handelen van verschillende bestuursorganen te versterken, door de
verschillende soorten van bestuur een duidelijker profiel te geven,
waardoor het geheel een meer herkenbare eenheid kan gaan vormen zonder
af te doen aan de grondwettelijke ‘open huishouding’ van de
bestuurslagen. Die profielen zouden vervolgens versterkt moeten worden
door de verdeling van bevoegdheden en de decentralisatie van taken. 

Gemeenten: Gemeenten zijn de bestuurslaag die het dichtst bij de burger
staan. Hoewel iedere overheid even dicht bij de burgers dient te staan
op het eigen beleidsterrein, is het juist dat gemeenten gegeven hun
beperkte schaal en hun verantwoordelijkheid voor de directe leefomgeving
van burgers het meest gevoelig kunnen zijn voor de maatschappelijke
pluriformiteit. Gemeenten zijn om die reden potentieel beter in staat om
de uitvoering van beleid te integreren en op de lokale of persoonlijke
omstandigheden af te stemmen. Vandaar dat het zwaartepunt van het
gemeentelijk beleid zich van oudsher richt op onderwerpen die burgers en
bedrijven rechtstreeks raken, zoals lokale veiligheid, de bewoonde
omgeving, sociale zorg en medische voorzieningen die men in het
dagelijks leven behoeft. Gemeenten hebben taken in het sociale,
economische en ruimtelijke domein en zijn het eerste loket als het gaat
om voorzieningen voor inwoners en bedrijven. Economisch gaat het
bijvoorbeeld om het stimuleren van de lokale economie, zorg voor
kwalitatief en kwantitatief voldoende werklocaties, detailhandel, het
stimuleren van toerisme en recreatie en de aansluiting met de
werkgelegenheid en scholing. Ruimtelijk gaat het om de ruimtelijke
ontwikkeling van stad of platteland, waarbij onder meer de afweging
tussen milieu, natuur, water, economie en wonen een rol speelt. Dit
beleid wordt vastgelegd in structuurvisies en bestemmingsplannen. 

Waterschappen: De waterschappen bieden functioneel bestuur dat beperkt
is tot de waterstaatszorg. De kerntaak van de waterschappen is
omgeschreven in de Waterschapswet en bestaat uit het (regionale)
watersysteembeheer en de zuivering van stedelijk afvalwater. De
waterschappen beheren dus het regionale watersysteem, inclusief de
waterkeringen en het grondwater. Kort gezegd zorgen waterschappen voor
de bescherming tegen overstromingen en voor schoon en voldoende water.

Provincies: Provincies spelen, rekeninghoudend met de taken van
(samenwerkende) gemeenten, op het (inter-)regionale niveau een
sectoroverstijgende en verbindende rol. De provincie fungeert als
gebiedsregisseur door het maken van ontwikkelingsvisies, het uitruilen
van belangen en door ervoor te zorgen dat steden en regio’s binnen de
provincie elkaar aanvullen. Daarnaast houden provincies toezicht op de
gemeenten en waterschappen in hun gebied, onverminderd de Wet
Revitalisering generiek toezicht. De provincie moet zonodig ook komen
met oplossingen voor bestuurlijke en financiële problemen van
gemeenten. Hoewel ook provincies orgaan van algemeen bestuur zijn, ligt
de nadruk op het domein van het omgevingsbeleid (ruimtelijke
ontwikkeling en fysieke omgeving) en economische ontwikkeling. Ook
cultuur kan tot de kerntaken van de provincies worden gerekend, waar dit
de lokale belangen overstijgt. Zoals in het rapport van de
commissie-Lodders staat, vormen sociale taken geen kerntaak van de
provincies.

Rijk: Het Rijk heeft eindverantwoordelijkheid en
restverantwoordelijkheid voor het binnenlands bestuur en daarbinnen de
rol van ‘spelverdeler’, grensrechter en scheidsrechter. Het Rijk
heeft de verantwoordelijkheid voor al die taken die niet goed decentraal
kunnen worden uitgevoerd en daarnaast voor alle taken waar het op wordt
aangesproken en die niet uitdrukkelijk zijn belegd bij andere
bestuursorganen. Het Rijk moet er voor zorgen dat het bestuurlijk bestel
naar behoren functioneert. In dat verband waarborgt het Rijk de
minimumnormen en -rechten en stelt de decentrale overheden in staat hun
taken uit te voeren. Het Rijk heeft een algemene verantwoordelijkheid
voor de financiële positie en huishouding van de overheid en voor de
ontwikkeling van lasten voor burgers en bedrijven. 

Europese Unie: De Europese Unie wordt wel de ‘vierde bestuurslaag’
genoemd. Dat is een bron van veel verwarring. De Europese Unie vormt
weliswaar een eigen rechtsorde welke op een aantal terreinen exclusieve
bevoegdheden heeft, maar op het merendeel van de beleidsterreinen heeft
de Unie de rol van regisseur van de uitoefening van overheidsmacht in de
lidstaten. Lidstaten oefenen hun bevoegdheden en taken dan ook niet uit
op grond van het Europese recht, maar op grond van hun eigen
constitutionele orde. De Unie heeft de specifieke taak om de behartiging
van de algemene belangen zoals dit in de lidstaten geschiedt, onderling
op elkaar af te stemmen en zonodig op een gelijkwaardig of gelijk niveau
te brengen in het belang van welvaart, stabiliteit en een gelijke
maatschappelijke ontwikkeling. Hoezeer het ook in zwang is gekomen om te
spreken van het overdragen van bevoegdheden naar de Europese Unie, is de
werkelijkheid doorgaans dat de Lidstaten door de onderlinge afstemming
en harmonisatie van hun wetgeving en beleid handelingsvrijheid herwinnen
omdat zij daardoor zekerheid hebben dat het beleid ‘bij de buren’
niet wezenlijk afwijkt en burgers en bedrijven niet in de verleiding
zullen komen om van de verschillen gebruik te maken teneinde zich aan
iedere regel te ontrekken. 

4.5 	Decentralisatie en verantwoordelijkheidsverdeling

Bij de verdeling van de publieke taken geldt het uitgangspunt:
decentraal wat kan, centraal wat moet. Over wat kan en wat moet
verschillen de politieke opvattingen evenwel in de regel van periode tot
periode. Zo zullen in de ene tijd taken bij het Rijk gehouden worden om
reden van rechtsgelijkheid, effectiviteit of doelmatigheid, die in een
volgende periode om reden van ‘beleid op maat’ bij gemeenten of
provincies worden gelegd. Taken die de woon- en werkomgeving betreffen,
worden bij gemeenten gelegd, met miskenning van het gegeven dat een
afnemend deel van de bevolking in dezelfde gemeente woont en werkt. Geen
arbeidsmarkt is nog lokaal en derhalve zullen ook gemeenten
samenwerkingsverbanden aan moeten gaan bij de uitvoering van hun taken
op dit terrein. Het kabinet neemt in de komende periode de geschetste
bestuurlijke profielen als uitgangspunt bij de centralisatie (bijv.
politie) en decentralisatie van de overheidstaak. 

Decentralisaties naar provincies: In lijn met het profiel van provincies
worden verantwoordelijkheden en/of middelen die nu nog bij het Rijk
liggen op het gebied van ruimtelijke ordening van (boven)regionaal
belang, regionale economie, natuur & landelijk gebied en verkeer &
vervoer bij de provincies gelegd. 

Provincies worden verantwoordelijk voor de inrichting van het landelijk
gebied en voor het regionale beleid voor natuur, recreatie en toerisme,
landschap, structuurversterking van de landbouw en leefbaarheid. Zij
stemmen dat integraal af met de uitvoering van het provinciale en
gemeentelijke ruimtelijk ordenings-, water- en milieubeleid. De
provincies zijn daarmee verantwoordelijk voor de regie van het beleid
door de verschillende partijen (gemeenten, waterschappen en
maatschappelijke organisaties). De rol van het Rijk beperkt zich voor de
natuurkwaliteit van gebieden tot het stellen van kaders op grond van
internationale en Europese verplichtingen (doelen voor het natuurbeleid)
en tot de strategische nationale ruimtelijke planning.

Op het terrein van ruimte en mobiliteit wordt de relatie tussen Rijk en
provincies nader beschreven in de komende Structuurvisie Infrastructuur
en Ruimte van de minister van Infrastructuur en Milieu. Daarin wordt
beschreven op welke nationale belangen het Rijk zich blijft richten en
waar er sprake is van een terugtredende overheid. Het Rijk behoudt de
nationale taak en dus de verantwoordelijkheid voor de nationale
infrastructuurnetwerken. Verder wordt de brede doeluitkering (BDU)
verkeer en vervoer overgeheveld naar de algemene fondsen. Ook het
Waddenfonds wordt per 2012 gedecentraliseerd; Rijk en de betreffende
provincies maken hierover nadere afspraken. 

Wat betreft woningbouw bepaalt het Rijk de doelstellingen die van belang
zijn voor een goed werkende woningmarkt in Nederland, dat wil zeggen de
zorg voor voldoende en kwalitatief goede woningen en differentiatie van
de woningvoorraad. Provincies voeren – rekening houdend met de
rijksdoelstellingen – de regie over de integratie en afweging van
ruimtelijke opgaven van (boven)regionaal belang. (Samenwerkende)
gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van
woningbouwprogrammering – binnen de provinciale kaders – en
uitvoering van de woningbouwprogrammaÂŽs. Waar samenwerking tussen
gemeenten uitblijft, stimuleren provincies dat die samenwerking alsnog
tot stand komt. 

Decentralisaties naar gemeenten: Het Rijk legt de regierol op het
sociale domein bij de gemeenten. Gemeenten krijgen hiermee de
verantwoordelijkheid om de lokale gemeenschap en de mogelijkheid tot
deelname daaraan te organiseren. Daartoe krijgen gemeenten de ruimte om
eigen afwegingen te maken, afhankelijk van de omstandigheden en
behoeften in de eigen gemeenschap. Daarom worden gemeenten
verantwoordelijk voor: Werken naar vermogen, delen van de Awbz en de
jeugdzorg. Decentralisatie van deze taken moet het mogelijk maken om
rekening te houden met de lokale omstandigheden, om uitvoering en beleid
beter op de behoeften van burgers af te stemmen en om verschillende
diensten en voorzieningen geĂŻntegreerd uit te voeren en af te stemmen
op de behoeften en omstandigheden van de gebruikers. Ook moet dit voor
vermindering van de administratieve lasten zorgen (integrale uitvoering
op maat).

Decentralisaties naar waterschappen: Op het terrein van het waterbeheer
zijn zowel Rijk als provincies, gemeenten en waterschappen werkzaam.
Hoewel de Waterwet veel verbeterd heeft, kunnen verantwoordelijkheden
nog scherper verdeeld worden, kunnen beleid en uitvoering verder
toegespitst worden op hooguit twee lagen, kan het aantal plannen worden
verminderd, het gezamenlijke toezicht vereenvoudigd en kan efficiënt
worden voldoen aan Europese verplichtingen. Dit leidt tot minder
bestuurlijke drukte en minder kosten. 

Uitgangspunt is dat slechts Ă©Ă©n bestuurslaag verantwoordelijk is voor
het vaststellen van doelen en de bijbehorende kaders, normen en beleid.
Voor het hoofdwatersysteem (inclusief de primaire waterkeringen) is dat
het Rijk, voor het regionale watersysteem (inclusief de regionale
waterkeringen) en voor het grondwater is dat de provincie. De uitvoering
daarvan ligt vervolgens bij Rijkswaterstaat als het gaat om rijkswateren
en bij de waterschappen voor de regionale wateren. Zij zijn
verantwoordelijk voor het beheer van het gehele watersysteem, dus voor
al het oppervlaktewater en grondwater inclusief de waterkeringen, en
maken de keuzes die nodig zijn voor beheer en uitvoering. 

Er is nog een aantal onderwerpen waarvan de uitvoering bij de provincies
ligt. Oogmerk is om ook deze verantwoordelijkheid over te dragen naar
Ă©Ă©n van twee uitvoerende lagen. Zo is de zorgplicht ter voorkoming van
schade aan waterstaatswerken door muskus- en beverratten overgedragen
aan de waterschappen. Het provinciefonds wordt daarom vanaf 2011
structureel met € 19 miljoen gekort; de waterschappen krijgen geen
extra middelen. Voor een aantal taken wordt nog onderzocht of het zinvol
is deze taken over te dragen en zo ja, onder welke voorwaarden. 

4.6 	Gemeentelijke herindeling

Veelal is als gevolg van allerlei exogene en autonome ontwikkelingen de
schaal waarop maatschappelijke opgaven zich manifesteren een grotere dan
die van veel gemeenten. Gemeentelijke herindeling is daarom in de
afgelopen decennia een belangrijk instrument geweest om de schaal van
gemeenten beter af te stemmen op de optimale schaal voor de uitvoering
van taken. Eerder is er evenwel reeds op gewezen dat de schaal van
democratische betrokkenheid of gemeenschapszin vaak een andere is dan
die van de optimale schaal voor de uitvoering van bestuurstaken. Om die
reden is herindeling een onderwerp dat doorgaans weerstand oproept op
plaatselijk niveau. Dat laat onverlet dat er nog steeds regio’s en
omstandigheden zijn, waarin gemeenten samen willen gaan of moeten worden
samengevoegd.

 

Het kabinet ziet grootschalige herindeling niet als oplossing voor het
schaalprobleem dat zich op sommige terreinen in de uitvoering van taken
voordoet. Herindeling moet ook niet licht worden opgevat. Een recente
evaluatie van de werking van de Wet algemene regels herindeling (Wet
arhi), maakt duidelijk dat herindelingsprocessen gevoelig kunnen liggen
en ook veel bestuurlijke energie vergen. Zeker in situaties waarin Ă©Ă©n
of meer gemeenten tegen hun zin in bij een herindeling betrokken zijn. 

Het beleidskader gemeentelijke herindeling is recent aangepast.
Uitgangspunt bij gemeentelijke herindeling is voor het kabinet dat deze
van onderop tot stand moet komen. De drie centrale criteria in
het beleidskader zijn: draagvlak, noodzaak en urgentie. Het
voorbereiden van een herindelingsvoorstel is in principe voorbehouden
aan de betrokken gemeentebesturen. Van voorstellen tot gemeentelijke
herindeling door provincies kan alleen sprake zijn in uitzonderlijke
situaties waarin zich bestuurlijke en/of financiële problemen voordoen
die van dien aard zijn, dat een herindeling noodzakelijk is om die op te
lossen.

4.7 	Ondersteuning samenwerkingspraktijk en regionalisering

Bestuurlijke samenwerking en regionalisering bij de uitvoering van taken
neemt nog steeds toe. Het maatschappelijk verkeer over bestuurlijke
grenzen heen wordt steeds intensiever en maatschappelijke opgaven hebben
steeds vaker een bovenlokaal karakter. De uitvoering van al
gedecentraliseerde of nog te decentraliseren taken vergt adequate
uitvoeringskracht bij gemeenten die bij de kleinere gemeenten niet
altijd gewaarborgd is. Gemeenten kiezen er dan ook steeds vaker voor hun
taken samen uit te (laten) voeren en/of met provincies. 

Samenwerking kan in verschillende vormen worden gegoten. Het kabinet wil
de huidige samenwerkingspraktijk versterken en verbeteren.
Effectiviteit, efficiëntie en legitimiteit van de samenwerking laten
nog vaak te wensen over. Daarom zal een wijziging van de Wet
gemeenschappelijke regelingen (Wgr) worden voorgesteld. In dat verband
wordt onder andere bezien of de begrotingsprocedure van
gemeenschappelijke regelingen kan worden aangepast teneinde
gemeenteraden meer materiële controle te geven op het vaststellen van
de begroting. Waar nodig en mogelijk zullen ook andere maatregelen
worden voorgesteld. Gemeenten kiezen op hun beurt waar mogelijk voor
publiekrechtelijke samenwerking boven privaatrechtelijke. De VNG en het
Rijk dragen verder bij aan kennisontwikkeling en –verspreiding rondom
de praktijk van intergemeentelijke samenwerking.

Zoals gezegd kiest het kabinet, waar het gaat om de oplossing voor de
schaalproblematiek bij beleid en uitvoering, voor een tweesporenbeleid.
Het eerste spoor is gemeentelijk herindeling ‘van onderop’. Het
tweede spoor betreft verbeterde vormen van intergemeentelijke
samenwerking. Ook daarbij staat vrijwillige samenwerking voorop. Pas
wanneer vrijwillige samenwerking waar deze omwille van een adequate
taakbehartiging nodig is, niet van de grond komt, kan er een moment
komen waarop een meer verplichte vorm van intergemeentelijke
samenwerking aan de orde is. Zowel bij vrijwillige als verplichte
intergemeentelijke samenwerking kiest het kabinet voor een sobere,
strikt taakgerichte invulling. De samenwerking tussen gemeenten op basis
van de Wgr doet recht aan het uitgangspunt dat er drie bestuurslagen
zijn. In een dergelijke benadering passen de, feitelijk naar een
zelfstandige bestuurslaag tenderende, Wgr-plus-regio’s niet. Daarom
wordt de Wgr-plusregeling ingetrokken. De nu nog bij deze regio’s
ondergebrachte taken zullen zullen bij provincies of gemeenten worden
ondergebracht, een en ander afhankelijk van de respectievelijke
profielen.

 

Het voorgaande betekent niet dat op alle terreinen bestuurlijke
verantwoordelijkheden en uitvoering op hetzelfde niveau belegd zijn. Als
het gaat om een zware, omvangrijke of veel deskundigheid vergende taak,
is het soms beter die op een ander schaalniveau te laten uitvoeren. De
bestuurlijke verantwoordelijkheid – die ligt bij Ă©Ă©n van de lagen
van algemeen bestuur met directe democratische legitimatie – hoeft dus
niet op hetzelfde niveau te liggen als op het niveau waarop de taak
wordt uitgevoerd. Die taakuitvoering zal op onderdelen regionaal
plaatsvinden. Op basis van functionele inhoudelijke samenhang wordt
daarbij gestreefd naar gelijkvormigheid in regiovorming. Daarbij moet
onderscheid worden gemaakt tussen regionalisering van: 1) de
beleidsbevoegdheid (bijv. centrumgemeenten), 2) van de uitvoering (bijv.
regionale samenwerking op de arbeidsmarkt), 3) handhaving en toezicht en
4) de bedrijfsvoering.

Het staat gemeenten vrij zelf te kiezen hoe ze dit gaan doen:
bijvoorbeeld een samenwerkingsverband op basis van de Wet
gemeenschappelijke regelingen of een vrijwillige
centrumgemeenteconstructie. De afweging kent een mix van algemene
schaaloverwegingen en specifiek inhoudelijke parameters die zowel
betrekking hebben op gemeenten als op maatschappelijke instellingen.
Deze afwegingen vloeien voort uit de wettelijke taak en de belangen van
de burger. Voor gemeenten is van belang dat zij hun individuele
bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid nog waar kunnen maken. 

Het kabinet legt zich er echter niet bij voorbaat bij neer als bestaande
of noodzakelijke samenwerking en afstemming tussen gemeenten volledig
zou stokken. Op de deelterreinen Werken naar Vermogen en Jeugdzorg
worden - in overleg met Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de
vakministeries en de VNG - de randvoorwaarden uitgewerkt die gemeenten
meekrijgen voor het doen van voorstellen voor de intergemeentelijke
uitvoering. Gemeenten dienen binnen een jaar (of eerder) nadat
duidelijkheid is ontstaan over de desbetreffende taken en
randvoorwaarden, met een voorstel te komen voor een landsdekkende
invulling van deze intergemeentelijke uitvoering, die ingaat met ingang
van de decentralisatie. Zo gemeenten binnen een jaar geen passende
invulling aan de uitvoering hebben kunnen geven, zal het Rijk bepalen
hoe dit moet gebeuren. 

Overigens hebben de drie noordelijke provincies aangegeven pilot te
willen zijn voor intensievere samenwerking tussen de provincies op het
gebied van natuur, water en infrastructuur. Ik sta positief tegenover
deze samenwerking, omdat deze bijdraagt aan een efficiënte uitvoering
van de kerntaken van provincies. Ik zal bezien of de ervaringen
ook voor andere provincies bruikbaar zijn.

4.8 	Het belang van de gemeenschap

Maatschappelijke, economische, technische en bestuurlijke ontwikkelingen
dringen in de richting van grotere eenheden en schaalvergroting
(Randstadproblematiek, decentralisatie, doelmatigheid en deskundigheid).
Tegenhanger daarvan is dat burgers zich vaak steeds minder herkennen in
het bestuur en nog minder in de eigen democratische betrokkenheid bij
dat bestuur. Het draagt er toe bij dat burgers steeds meer vooral
consument en cliënt van publieke diensten en zorg voelen, en niet als
betrokken en verantwoordelijk burger. Het leidt tot een klimaat waarin
voor de oplossing van ieder probleem naar de overheid wordt gekeken en
creativiteit, betrokkenheid en oplossingsvermogen van mensen verloren
gaat of zich slechts in kritiek op de overheid uit. Bestuur en de
dagelijkse leefomgeving van de burgers sluiten daardoor steeds minder op
elkaar aan. Juist daar spelen echter diverse maatschappelijke problemen.


Het kabinet zet de komende jaren in op het versterken en verruimen van
betrokken burgerschap. Oogmerk is een trendbreuk in de maatschappelijke
ontwikkeling waarbij in de afgelopen decennia in het kader van de
verzorgingsstaat de burger, professionals en maatschappelijke
organisaties steeds meer verantwoordelijkheden uit handen zijn genomen,
om door overheidsdiensten te worden uitgevoerd en te worden behartigd.
Die ontwikkeling loopt in de huidige tijd op tegen de grenzen van
middelen en menskracht waarover de overheid beschikt en in de
voorzienbare toekomst kan beschikken. 

In de notitie over integratie, binding en burgerschap is het kabinet
nader ingegaan op beleid en aanpak op dit terrein. De resultaten daarvan
zijn direct relevant voor de inrichting van het binnenlands bestuur.
Juist daar is het mobiliseren van betrokkenheid en verantwoordelijkheid
van burgers bij hun omgeving en het behoud van kleinschalige
betrokkenheid bij alle schaalvergroting, van belang. Bij het mobiliseren
van burgers en maatschappelijke organisaties gaat het om vormen van
zelfbeheer in wijken en dorpen van publieke voorzieningen of zelfbestuur
bij het inrichten van de openbare ruimte. Daarbij zal ook gekeken worden
naar de bruikbaarheid van voorbeelden uit onder meer het Verenigd
Koninkrijk, zoals de parish councils, voor de Nederlandse situatie. In
het bijzonder kan gewezen worden op de plannen van de regering Cameron
voor wat heet een ‘Big Society’ in welke kader een ‘Localism
Bill’ wordt voorbereid. 

De wijkenaanpak heeft voorbeelden opgeleverd over nieuwe mogelijkheden
van betrokkenheid en zelfbestuur van bewoners met betrekking tot hun
directe omgeving. De visitatiecommissie Wijkenaanpak heeft hier 30 juni
2011 over gerapporteerd. De eindrapportage van de Visitatiecommissie
biedt belangrijke aangrijpingspunten voor nieuwe ontwikkelingen op dit
terrein. Die opgave speelt overigens niet alleen in aandachtswijken,
maar ook in gebieden die te maken hebben – of nog krijgen - met
bevolkingsdaling (krimp). 

4.9	Meer aandacht EU-beleid en decentrale overheden

De Europese Unie is de vierde bestuurslaag geworden. Het kabinet beziet
de bestuurlijke laag van de Europese Unie op basis van het
subsidiariteitsprincipe, wat bijdraagt aan minder bestuurlijke lasten.
Concreet aandachtspunt is daarbij steeds wat de gevolgen van EU-beleid
zijn voor decentrale overheden. Het merendeel van de EU-regelgeving
wordt mede of geheel door lokale en regionale overheden uitgevoerd. Bij
de ontwikkeling van beleid met gevolgen voor het decentrale bestuur
wordt hiermee op het nationale en Europese niveau nog te vaak
onvoldoende rekening gehouden. Dat raakt niet alleen decentrale
overheden, maar ook burgers en bedrijven. Er is daarom een vroegtijdige
dialoog nodig tussen decentrale overheden, nationale overheden en de
Europese Commissie, mede op basis van de Impact Assessments van de
Commissie, over de gevolgen van nieuwe commissievoorstellen voor
decentrale overheden.

Om de aandacht voor het decentrale niveau te versterken zal Nederland,
via de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, samen met
andere EU-lidstaten het door Nederland opgerichte informele high level
network on governance verder versterken. Nederland zal in 2011 – mede
op verzoek van het Hongaarse voorzitterschap – een werkagenda voor het
high level network presenteren. Op basis van deze agenda zal een
kopgroep van lidstaten namens het netwerk een dialoog voeren met de
Commissie en het ComitĂ© van de Regio’s over nieuwe
commissievoorstellen met gevolgen voor het decentraal bestuur. Daarbij
past ook aandacht voor grond- en mensenrechtenbeleid op lokaal niveau.
Daarnaast zal de samenwerking met IPO en VNG verder worden versterkt en
is het streven dat er bij de Nederlandse inbreng voor de diverse
Raadswerkgroepen meer aandacht is voor de eventuele gevolgen voor
decentrale overheden. Daarnaast zal de samenwerking met IPO en VNG
verder worden versterkt om te waarborgen dat bij de Nederlandse inbreng
voor de diverse Raadswerkgroepen structureel aandacht is voor de
eventuele gevolgen van EU-beleid voor decentrale overheden.

5.  Randstad

Internationale handel, logistiek en kennisuitwisseling vormen van
oudsher de kern van de Nederlandse economie. Nederlandse stedelijke
regio’s zijn knooppunten in internationale netwerken van innovatie,
kennis, handel en diensten. De Randstad is een van de belangrijkste
stedelijke concentraties in Noordwest Europa, naast Londen, Parijs, de
Vlaamse Ruit en het Duitse Ruhrgebied. De Randstad draagt samen met
Zuidoost-Nederland (met Eindhoven als spil) en de Rijn-Scheldedelta voor
het overgrote deel bij aan het bruto binnenlands product (BBP) en vergt
daarmee bijzondere aandacht. Gegeven de economische ontwikkelingen in de
wereld en de afname van het relatieve gewicht daarin van Europa, moet
verwacht worden dat er in de komende jaren sprake zal zijn van 

een verschuiving dan wel een vermindering wat betreft de economische
positie van de Europese regio’s in mondiaal perspectief. Er dient ons
alles aan gelegen te zijn om te zorgen dat Nederland en zeker de
centrale regio’s van economische bedrijvigheid bij de Europese top
blijven behoren. Hiervoor zijn extra inspanningen nodig. Deze
inspanningen moeten gericht zijn op een concurrerend vestigingsklimaat.
Daartoe zijn hoogwaardige huisvesting van bedrijven en inwonenden, de
aanwezigheid van benodigde voorzieningen en goede bereikbaarheid van en
in de grootstedelijke regio’s cruciaal (zie ook OESO-studie 2010). 

5.1	Noord- en zuidvleugel

De Randstad bestaat uit twee met elkaar verbonden stedelijke netwerken
met een eigen economische dynamiek, de noordvleugel en zuidvleugel van
de Randstad. Zowel de interne samenhang en eigen dynamiek van beide
gebieden als de verbindingen tussen de noord- en zuidvleugel zijn van
groot belang. Voorbeelden zijn de economische relatie tussen de
Schipholregio en het zeehavencomplex van Rotterdam en de toenemende
samenwerking tussen de zeehavens van Rotterdam en Amsterdam. 

In de economische visie van het kabinet op de noordvleugel van de
Randstad (Visie op de Noordvleugel) wordt de dynamiek en samenhang
binnen de noordvleugel-economie beschreven. Deze samenhang is in het
bijzonder te danken aan de verbindingen die tussen de verschillende
stedelijke en economische kernen in de noordvleugel bestaan.

Evenmin als de economische grenzen van de Randstad zijn die van de
noordvleugel vastgelegd. De economische dynamiek in en van het gebied is
zodanig dat het weinig zinvol is om tot een geografisch omlijnde
gebiedsafbakening te komen. Beter is om het gebied ‘af te bakenen’
aan de hand van de samenhang die verschillende steden en gebieden binnen
de noordvleugel in economisch opzicht vertonen, zoals de
gemeenschappelijke oriëntatie op (groot)handel en financieel en
zakelijke dienstverlening. Onder de noordvleugel van de Randstad wordt
verstaan het samenhangende stedelijke netwerk van het
Noordzeekanaalgebied tot en met de provincie Utrecht, met inbegrip van
Almere en met als belangrijkste kernen de steden Amsterdam en Utrecht en
de luchthaven Schiphol.

Gelet op de economische sterktes, maar ook de opgaven, die de regio’s
Amsterdam en Utrecht gemeen hebben, verdient juist ook het versterken
van de samenwerking en samenhang tussen deze twee kernen in de
noordvleugel bijzondere aandacht. Dit is van belang voor de ontwikkeling
van beide steden, maar vooral ook voor de internationale
concurrentiepositie van de noordvleugel en de Nederlandse economie als
geheel.

Evenals in de noordvleugel ligt het zwaartepunt in de zuidvleugel bij
handel en transport en commerciële diensten, waarbij de zuidvleugel
zich in vergelijkend perspectief sterker kenmerkt door industrie en
landbouw. Dit is het gevolg van de haven van Rotterdam en de
glastuinbouw in de regio. Meer in het algemeen kan de economische
synergie in de regio worden versterkt. De Rotterdamse en Haagse regio
zijn economisch vrij gespecialiseerd. Integratie van de beide regio’s
kan bijdragen aan dwarsverbindingen tussen gespecialiseerde clusters
waardoor deze sterker en innovatiever worden. Speerpunten liggen bij de
Rotterdamse Mainport, het Delftse kenniscluster, Den Haag Legal Capital
en de Greenport. De clusters profiteren ook van de aantrekkingskracht
van de metropool op kenniswerkers, een beter werkende arbeidsmarkt,
draagvlak voor topvoorzieningen en mogelijkheden om bedrijven in
verschillende stadia van hun levenscyclus te accommoderen. Het is in het
belang van de gehele regio om in de concurrentiestrijd om investeringen,
om groei en om werkgelegenheid de krachten te bundelen. De Rotterdamse
en Haagse regio zijn in veel opzichten complementair aan elkaar, en
kunnen hun economische positie versterken door hun massa en
specialisaties te combineren en daarmee een aantrekkelijker te worden
voor bedrijven, bewoners en toeristen. Het belang van de verbinding met
de omliggende regio’s, zoals de regio Drechtsteden, de regio Gouda en
de regio Holland-Rijnland is daarbij evident.

De economische samenwerking op de as van Rotterdam via
Breda/West-Brabant en Zeeland naar Antwerpen neemt toe vanwege de steeds
sterkere onderlinge vervlechting op sterke sectoren als
havenontwikkeling, logistiek, chemie, biobased economy en maintenance.
Zo schetst de ontwerp-Havenvisie 2030 van het Havenbedrijf Rotterdam het
belang van een toenemende samenwerking op logistiek en industrieel vlak
met de haven van Antwerpen. De economische samenwerking moet in breder
verband worden opgepakt om gezamenlijk een sterkere positie in de
mondiale concurrentie te kunnen innemen. Ook in het overleg van
minister-president Rutte met zijn Vlaamse ambtgenoot Peeters van juli
2011 is dit onderwerp uitvoerig besproken. Daar is onder andere
afgesproken om de grensoverschrijdende Zuidwestelijke Delta naar buiten
toe als Ă©Ă©n conglomeraat te positioneren en om gezamenlijke
buitenlandse missies te ondernemen. Binnen Nederland vervlechten de
economische clusters van de zuidvleugel, West-Brabant en Zeeland zich
ook steeds meer. Als gevolg daarvan vindt bijvoorbeeld bestuurlijk
overleg plaats tussen Rotterdam, de Drechtsteden en West-Brabant in het
zogenaamde Deltri-verband. 

In de visie Brainport 2020 staat beschreven hoe de regio
Zuidoost-Nederland kan uitgroeien tot een toptechnologieregio van
wereldformaat. Brainport 2020 vormt een integrale en samenhangende visie
en bijbehorende uitvoeringsagenda die beschrijft welke maatregelen op
het terrein van onderwijs- en arbeidsmarkt, kennis en innovatie,
vestigingsklimaat en ruimtelijke ontwikkeling genomen dienen te worden
om deze ambitie waar te maken. Deze maatregelen vragen soms een
inspanning van bedrijfsleven, soms van kennisinstellingen en soms van
een decentrale overheid of van het Rijk. Vaker nog gaat het om het
samenspel van deze actoren. In nagenoeg alle gevallen sluiten de
voorgestelde maatregelen aan bij de nationale topsectorenaanpak. Het is
om die reden dat de kabinetsreactie op deze visie onderdeel vormt van de
Bedrijfslevenbrief.

5.2	Het bestuur in de Randstad

De economische ontwikkeling op de vleugels van de Randstad wordt niet
bepaald door de bestuurlijke inrichting, maar behoeft wel een adequaat
bestuurlijk kader om niet gehinderd en geremd te worden. Besturen in de
Randstad spelen een belangrijke rol bij het bevorderen van economische
groei, door ruimte te bieden aan ondernemerszin en de samenhang tussen
de economische sectoren te versterken. Tal van studies (o.a. OESO,
Advies Commissie Versterking Randstad/Kok, commissie-Elverding) wijzen
erop dat op dit punt verandering geboden is. Het bestuur in de Randstad
is te versnipperd en is daarmee verworden tot een remmende kracht voor
economische dynamiek. De bestuurlijke inrichting van de Randstad behoeft
daarom aparte aandacht. 

Uiteindelijk moeten de maatschappelijke vraagstukken binnen de Randstad
met samenhangende en daadkrachtige besluitvorming en uitvoering
aangepakt en opgelost worden. De realisering van een
infrastructuurautoriteit op de vleugels van de Randstad, intensieve en
niet-vrijblijvende samenwerking tussen de gemeenten onderling en met de
provincies en opschaling van provincies in de Randstad zijn hierbij
noodzakelijk en onontkoombaar. Het kabinet kiest daarbij voor een aanpak
die aansluit bij reeds aanwezige dynamiek en zich bij voorrang richt op
de meest urgente knelpunten. 

5.2.1 	Versterking van de samenwerking in de metropolitane gebieden

Om de maatschappelijke ontwikkeling in de Randstad te ondersteunen is
een samenhangende aanpak nodig van opgaven op bijvoorbeeld het terrein
van mobiliteit, onderwijs en innovatie, economie, ruimtelijke ordening
natuur en cultuur. Gegeven de rol en de bevoegdheden van de provincie op
het ruimtelijk fysieke domein en de kracht en dynamiek in de gemeenten
zullen provincie en gemeenten in de Randstad daarbij tot een
gezamenlijke werkwijze moeten komen. 

Voor wat de zuidvleugel betreft concentreert de samenwerking zich thans
rond de metropoolvorming welke Den Haag en Rotterdam voor ogen staat.
Het kabinet ondersteunt deze ontwikkeling met dien verstande dat de
inhoudelijke richting van deze samenwerking moet passen in een
gezamenlijk commitment van gemeenten en provincie voor de ontwikkeling
van de gehele zuidvleugel. Gemeenten en provincie moeten hierbij op
gelijkwaardige wijze inbreng hebben. Van belang is dat de gemeenten en
de provincie in de zuidvleugel concrete doelen en resultaten van de
samenwerking benoemen en zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen voor
de realisering daarvan. De vorming van de metropoolregio op basis van de
Wgr kan dan worden gezien als logische stap om de gezamenlijke visie op
de economische ontwikkeling van de zuidvleugel nader te specificeren en
uit te voeren voor het gebied dat thans wordt gevormd door de stadsregio
Haaglanden en de stadsregio Rotterdam. De metropoolregio Rotterdam-Den
Haag biedt dan op korte termijn veel perspectief om gezamenlijke
afstemming van besluitvorming en bestuurlijke slagvaardigheid te
realiseren. Het kabinet verwelkomt en ondersteunt deze ontwikkelingen en
zal waar nodig deze nog verder stimuleren.

De samenwerking in de noordvleugel is vooralsnog minder ver ontwikkeld.
Zij concentreert zich onder andere in het informele samenwerkingverband
van de Metropoolregio Amsterdam en de NV Utrecht waarin gemeenten en
provincies vertegenwoordigd zijn. Op basis van commitment wordt
gezamenlijk richting gegeven aan de ontwikkeling van de regio. Zoals het
kabinet in de visie op de ontwikkeling van de bedrijvigheid in de
noordvleugel heeft aangegeven, is een nauwere samenwerking zoals zich
thans ontwikkelt tussen Den Haag en Rotterdam wenselijk tussen
Amsterdam, Almere en Utrecht. Op dit moment hebben deze steden nog geen
eenduidige keuze voor elkaar uitgesproken, zoals in de zuidvleugel het
geval is. In economisch opzicht zijn de steden binnen de noordvleugel
sterk met elkaar verbonden. Gegeven deze economische verbinding zal de
samenwerking tussen de stedelijke gebieden van Amsterdam, Utrecht en
Almere op de genoemde terreinen zich verder moeten ontwikkelen en is het
wenselijk dat deze samenwerking een solide basis krijgt. Betrokkenheid
van de provincies is van belang vanwege hun verantwoordelijkheid voor de
ontwikkeling van het stedelijke gebied in relatie tot de rest van de
provincies. De Metropoolregio Amsterdam kan als model vertrekpunt zijn
voor de beoogde brede samenwerking tussen provincies en gemeenten. 

Gezamenlijk commitment voor de ontwikkeling van noord- en zuidvleugel
met concrete doelen en resultaten zal leiden tot minder bestuurlijke
drukte. Besluitvorming en uitvoering worden gestuurd door de
gezamenlijke visie waardoor minder overleg nodig is. Ook het aantal
bestuurders dat per opgave betrokken is zal worden beperkt (‘je doet
alleen mee als je betrokken bent bij de betreffende opgave’ ). 

Het kabinet verwacht dat gemeenten en provincies zelf de komende tijd
nader invulling zullen geven aan de samenwerking. Die zou niet moeten
leiden tot institutionalisering en het scheppen van een nieuwe
bestuurslaag. De bestaande regelgeving, met name de Wgr, bieden
voldoende mogelijkheden voor de steden en de provincies om zelf op korte
termijn invulling te geven aan de gedifferentieerde vormen van
samenwerking. De steden en de provincies in de Noordvleugel en in de
Zuidvleugel moeten voor 1 januari 2012 een concreet voorstel doen voor
de invulling van de samenwerking en het tijdpad waarbinnen dit
gerealiseerd zal worden. Voor de zuidvleugel hebben de betrokkenen
inmiddels zeven pijlers benoemd voor de vorming van de metropool op
basis van de Wgr, deze dienen zij de komende tijd te concretiseren. Voor
het kabinet vormen de bedrijfslevenbrief (met name de visie op de
noordvleugel), de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, en de
onderhavige visie daarvoor de uitgangspunten. 

Het is voorstelbaar dat er voor de verschillende opgaven
gedifferentieerde maar solide vormen van samenwerking bij de
besluitvorming en uitvoering ontstaan, met elkaar verbonden door een
gezamenlijke visie op de economische ontwikkeling. De
infrastructuurautoriteiten, waarover hieronder meer, vormen een eerste
invulling daarvan en kunnen als inspirerend voorbeeld dienen voor
samenwerking op andere terreinen.

5.2.2	Opschaling van het provinciale bestuur

Krachtige steden hebben baat bij krachtige provincies en omgekeerd.
Steden en provincies moeten niet vanuit concurrentie maar vanuit
complementariteit werken aan de versterking van de economie. Ieder heeft
daarbij zijn eigen rol en verantwoordelijkheid. Met scherpere profielen
voor gemeenten en provincies wil het kabinet hier mede aan bijdragen.
Naast de gemeenten zelf is het de provincie die verantwoordelijk is voor
de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de rest van de provincie.
Alleen indien de gemeenten en provincie actief samenwerken vanuit een
gemeenschappelijke visie op de ontwikkeling van het gebied kan in
complementariteit een optimale economische groei worden gerealiseerd.

De ontwikkeling in de noordvleugel van de Randstad wordt gecompliceerd
doordat het gebied delen van drie provincies beslaat. Voor een goed
evenwicht tussen de ontwikkeling in de stedendriehoek
Amsterdam-Almere-Utrecht is het van belang dat de provincies in de
noordvleugel kunnen optreden als Ă©Ă©n partij ten opzichte van de
gemeenten. Het kabinet is van oordeel dat eenduidig optreden alleen
duurzaam te realiseren is met Ă©Ă©n provinciaal bestuur en dat daarom
een fusie tussen die drie provincies nodig is. De Commissarissen van de
Koningin hebben deze noodzaak zelf ook al onderkend, reden waarom zij
begin februari in een brief aangaven het wenselijk te achten dat een
onderzoek naar de voordelen van samengaan van de drie provincies zou
moeten worden gedaan. Als eerste stap van de (Arhi-)procedure voor de
samenvoeging van de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland zal
het kabinet aan de betrokken provinciebesturen vragen om voor 1 januari
2012 te onderzoeken op welke wijze de provinciale samenvoeging
gerealiseerd kan worden danwel hoe met andere maatregelen eenzelfde
duurzame effect gerealiseerd kan worden. Het resultaat van het onderzoek
moet een stappenplan zijn.

Het vraagstuk van eenduidige provinciaal optreden in de zuidvleugel van
de Randstad is anders dan in de noordvleugel. Enerzijds kan worden
geconstateerd dat de provincie Zuid-Holland hier zorgt voor een
eenduidige provinciale verantwoordelijkheid, maar anderzijds geldt dat
zeker bij een geĂŻntensiveerde samenwerking in het stedelijke gebied in
de zuidvleugel, de provinciale kracht ten opzichte van dat gebied op
termijn tekort kan schieten. Aangezien de economische samenwerking op de
as van Rotterdam via Breda/West-Brabant en Zeeland naar Antwerpen
toeneemt is het wenselijk dat de samenwerking tussen de betrokken
provincies in de Rijn-Scheldedelta wordt geĂŻntensiveerd. Hiermee kan de
kracht van de provincie worden versterkt. 

5.2.3 	Een infrastructuurautoriteit in de noord- in de zuidvleugel

In het bijzonder is het verbeteren van de regionale mobiliteit een
urgente opgave. Met de investeringen in de hoofdwegen en in het openbaar
vervoer per spoor zal een belangrijke verbetering van de bereikbaarheid
van en tussen de grote stedelijke kernen van de Randstad worden
gerealiseerd. Een cruciale factor bij de economische ontwikkeling is
daarnaast een goed functionerend regionaal vervoerssysteem (openbaar
vervoer en wegen). Het kabinet wil dit met voorrang realiseren door de
totstandkoming van een infrastructuurautoriteit in de noordvleugel en in
de zuidvleugel van de Randstad. 

In en rond de grote steden van de Randstad (centrumstad en omliggende
gemeenten) moeten vervoer en infrastructuur in samenhang worden
verzorgd. Met het vervallen van de mogelijkheid van de plusregio’s
moet voor de verkeer- en vervoertaken een andere vorm van samenwerking
ontstaan op basis van een regeling tussen provincies en gemeenten op
basis van de Wgr. Provincies en gemeenten dienen bevoegdheden en
financiële middelen in te brengen en gezamenlijk besluitvorming voor te
bereiden, zodat vanuit Ă©Ă©n centraal punt de aansturing van de
stadsgewestelijke mobiliteit wordt verzorgd. Alleen zĂł kan in de beide
vleugels een samenhangend en een op majeure verkeersstromen toegerust
mobiliteitssysteem zich gaan ontwikkelen. 

 

De infrastructuurautoriteit in de noordvleugel dient zorg te dragen voor
een samenhangend vervoerssysteem in en rondom Amsterdam, Almere en
Utrecht en het daartussen liggende gebied. Het precieze werkgebied van
de infrastructuurautoriteit in de noordvleugel is nog niet op voorhand
aan te duiden. Enerzijds is er de vervoerssamenhang tussen de steden die
grotendeels via het hoofdwegennet en het spoor wordt bediend en de
aparte vervoersmarkten rondom Amsterdam en Utrecht, met elk hun eigen
dynamiek. Anderzijds is het wenselijk dat op het brede economische
terrein de samenwerking tussen Amsterdam, Almere en Utrecht wordt
versterkt en is vanuit bestuurlijke consistentie een
infrastructuurautoriteit voor dit hele gebied logisch. Samen met de
betrokken gemeenten en provincies zal dit worden uitgewerkt. De
infrastructuurautoriteit ‘zuidvleugel’ beslaat het gebied van de
huidige stadsregio’s Haaglanden en Rotterdam en wordt hiermee het
eerste motorblok van de samenwerking binnen de metropool. 

In de infrastructuurautoriteit werken gemeenten en provincies samen aan
openbaar vervoer, investeringen in wegen en OV en verkeersmanagement. De
provincie zorgt bovendien voor de samenhang met het omliggende gebied en
werkt vanuit de brede provinciale verantwoordelijkheid mee aan de
verbetering van de bereikbaarheid van de steden. Belangrijk bestuurlijk
winstpunt zal zijn dat door deze samenwerking, gericht op efficiënte en
gecoördineerde uitvoering van operationele verkeer- en vervoertaken de
gezamenlijke besliskracht van gemeenten en provincies in die regio zal
toenemen. 

De infrastructuurautoriteiten moeten operationeel zijn per 1 januari
2013, wanneer de afschaffing van de Wgr-plus-regio’s wordt
geëffectueerd. Met de partijen in de noordvleugel en de zuidvleugel
worden hierover ten spoedigste afspraken gemaakt, zodat de gewenste
samenwerking in een infrastructuurautoriteit tijdig tot stand komt. De
minister van Infrastructuur en Milieu zal binnenkort over de invulling
van de infrastructuurautoriteiten van Noordvleugel en Zuidvleugel een
brief uitbrengen.

Ter ondersteuning van het functioneren van de infrastructuurautoriteiten
zullen na de decentralisatie van de BDU Verkeer en Vervoer, de betrokken
financiële middelen ten goede komen aan de infrastructuurautoriteiten.
De infrastructuurautoriteiten zullen moeten kunnen beschikken over de
middelen die thans ook voor het betreffende werkingsgebied beschikbaar
zijn.

6. 	Conclusie

Zoals beschreven zijn bestuur en bestuurlijke inrichting geen vast
gegeven, maar een voortdurende reactie op nieuwe taken, gebleken
knelpunten en de voortdurend veranderende maatschappelijke schaal en
dynamiek. Dankzij die voortdurende reacties op veranderingen wordt
steeds gewijzigd en toegevoegd aan bestaande bestuurlijke structuren,
waardoor de oorspronkelijke opzet en structuur steeds verder zijn
verdwenen achter nieuwe lagen van veranderingen. Het binnenlands bestuur
heeft echter een cruciale rol waar te maken in het verbinden van de
tegenstellingen die veranderingen met zich meebrengen: zekerheid geven
en verandering scheppen, bescherming bieden en zonodig dwang en
doorzettingsmacht gebruiken, belangen verdelen en samenwerking mogelijk
maken. Juist in deze tijden van financieel-economische crisis is het
noodzakelijk dat de overheid deze rol efficiënt en effectief oppakt.
Het kabinet zet daarom in op een compacte overheid die ruimte biedt aan
burgers, met minder regels en betere dienstverlening, optimaal
informatiegebruik, efficiënte en slimme bedrijfsvoering, een flexibele
arbeidsorganisatie en een doelmatige verdeling van de overheidstaak. Een
compacte overheid vergt een doelmatige verdeling van taken tussen
bestuursorganen en onderlinge samenwerking en samenhang daartussen,
zodat het overheidsbestuur naar de burger als een herkenbare eenheid
optreedt. Een bestuurlijke inrichting kortom die ordening en houvast
biedt, die aansluit bij de economische en sociale dynamiek, die
slagvaardig opereren mogelijk maakt, en die tegelijk mensen en
gemeenschappen tot hun recht laat komen, 

Het kabinet constateert in deze visie op bestuur en bestuurlijke
inrichting dat er geen behoefte is aan een bestuurlijke blauwdruk of
grootscheepse verbouwing van het huis van Thorbecke. De basisstructuur
van het bestuur, zoals vastgelegd in de Grondwet, is goed bruikbaar. Het
kabinet gaat dus uit van de drie bestuurslagen van algemeen bestuur en
de waterschappen als laag van functioneel bestuur. Voor het overige moet
het bestuurlijke netwerk in Nederland worden vereenvoudigd. Daarom
hanteert het kabinet de principes ‘maximaal twee bestuurslagen per
onderwerp’ en ‘je gaat erover of niet’. Die principes past het
kabinet concreet toe door heldere profielen voor de bestuurslagen te
hanteren, door taken te decentraliseren en helder te beleggen, en door
deelgemeenten en de Wgr-plus af te schaffen. Bovendien beziet het
kabinet de bestuurlijke laag van de EU op basis van het
subsidiariteitsprincipe, wat bijdraagt aan minder bestuurlijke lasten.
Voor de Randstad kiest het kabinet een aparte, pragmatische aanpak:
verbetering van samenwerking in de noordvleugel en zuidvleugel met
bijzondere aandacht voor het mobiliteitsvraagstuk. 

Het kabinet past de bestuurlijke inrichting van Nederland concreet als
volgt aan: 

De overheid compact maken –niet alleen bij het Rijk, maar ook bij
medeoverheden. Het gaat daarbij zowel om de omvang als het functioneren
van de overheid.

De bestuurlijke inrichting versoberen en de omvang van bestuursorganen
beperken. Het netwerk van bestuurlijke relaties moet worden
vereenvoudigd en het aantal knooppunten beperkt. Uitgangspunt is een
bestuurlijke inrichting die bestaat uit twee niveaus van algemeen
bestuur naast het Rijk. Daartoe wordt de wettelijke regeling van
deelgemeenteraden en van de WGR-plus ingetrokken. Het kabinet komt met
een voorstel om de waterschapsbestuurders indirect door gemeenteraden te
laten verkiezen. Daarnaast kan bij overheden het aantal bestuurders fors
worden verminderd. 

Duidelijke profielen van bestuurslagen hanteren. In het kader van het
streven naar een compacte en slagvaardige overheid is het zinvol om de
samenhang tussen het handelen van verschillende bestuursorganen te
versterken. Dat doet het kabinet door de verschillende soorten van
bestuur een duidelijker profiel te geven.

Taken en verantwoordelijkheden decentraliseren en helder beleggen. Bij
de verdeling van de publieke taken geldt het uitgangspunt: decentraal
wat kan, centraal wat moet. In dat licht wordt een groot aantal
verantwoordelijkheden overgedragen aan een andere bestuurslaag. Door de
decentralisatie van taken worden de profielen van de verschillende
bestuurslagen versterkt.

Herindeling alleen van onderop tot stand laten komen. Het kabinet ziet
grootschalige herindeling niet als oplossing voor het schaalprobleem dat
zich op sommige terreinen in de uitvoering van taken voordoet. Voor het
kabinet blijft het uitgangspunt dat herindeling een geëigend instrument
kan zijn, maar dat deze ‘van onderop’ tot stand komt.  Het
Beleidskader gemeentelijke herindeling is inmiddels in de Tweede Kamer
(5 oktober 2011) besproken. 

De samenwerkingspraktijk en regionalisering ondersteunen. Het kabinet
wil de uitvoeringskracht van gemeenten vergroten door de huidige
samenwerkingspraktijk versterken en verbeteren. Naast het spoor van
gemeentelijke herindeling van onderop is er een tweede spoor; verbeterde
vormen van intergemeentelijke samenwerking. Op de decentralisaties rond
Werken naar vermogen en Jeugdzorg dienen gemeenten met een voorstel te
komen voor een landsdekkende invulling van deze intergemeentelijke
uitvoering, die ingaat met ingang van de decentralisatie. Verder zal een
voorstel worden gedaan om de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) te
wijzigen, om de (werking van) publiekrechtelijke samenwerking te
verbeteren. Daarnaast wordt bekeken of het mogelijk is om de
begrotingsprocedure van gemeenschappelijke regelingen aan te passen om
gemeenteraden meer greep te geven op het vaststellen van de begroting.

De bestuurlijke samenwerking in de Randstad versterken. Een
samenhangende aanpak van een aantal maatschappelijke opgaven
bijvoorbeeld op het terrein van mobiliteit, onderwijs en innovatie,
economie, ruimtelijke ordening natuur en cultuur is nodig. Het kabinet
wil dat gemeenten en de provincies in de Randstad tot een gezamenlijke
werkwijze moeten komen voor het verstedelijkte gebied. Het kabinet zet
in op: een hechtere samenwerking tussen de gemeenten onderling en met de
provincies en de opschaling van provincies in de Randstad en de
realisering van een infrastructuurautoriteit op de vleugels van de
Randstad. Het kabinet kiest daarbij voor een aanpak die aansluit bij
reeds aanwezige dynamiek en zich bij voorrang richt op de meest urgente
knelpunten. 

Nieuwe vormen van betrokkenheid en burgerschap mogelijk maken. Er wordt
ingezet op het versterken en verruimen van betrokken burgerschap. Het
gaat dan om het vormen van zelfbeheer in wijken en dorpen van publieke
voorzieningen of zelfbestuur bij het inrichten van de openbare ruimte.

Meer aandacht besteden aan de gevolgen van EU-beleid voor decentrale
overheden. Het high level network on governance, opgericht door
Nederland, wordt versterkt. Nederland zal een werkagenda voor dit
netwerk presenteren, waarmee een kopgroep van lidstaten namens het
network een dialoog voert met de Commissie over nieuwe
commissievoorstellen met gevolgen voor de medeoverheden.

Met deze verbeteringen zet het kabinet stappen naar een bestuur en
bestuurlijke inrichting in Nederland die bijdraagt aan het goed
functioneren van de maatschappij en economie. De focus ligt in deze
visie op de doelmatige verdeling van de overheidstaak. Voor een
krachtige, kleine overheid is het daarnaast eveneens van belang dat we
de discussie voeren over de vraag wat nu wel en niet overheidstaken
zijn. Die discussie zal het kabinet de komende jaren actief voeren. 

 	Artikel 124, eerste lid Grondwet: Voor provincies en gemeenten wordt
de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake hun huishouding aan hun
besturen overgelaten. Artikel 124, tweede lid Grondwet: Regeling en
bestuur kunnen van de besturen van provincies en gemeenten worden
gevorderd bij of krachtens de wet. 

 	Andere alternatieven voor de uitvoering waren decentralisatie en
privatisering.

 	Zie ÂŽHorizontale verantwoording bij ZBOÂŽs en agentschappen`,
werkdocument 11, Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Den Haag,
september 2005.

 	EIPA Impact EU legislation on local and regional authorities (2009);
ComitĂ© van de Regio’s, Een nieuw verdrag, een nieuwe rol voor
decentrale en regionale overheden (2010); ComitĂ© van de Regio’s,
witboek multi level governance (2010).

   In fysieke zin is er zelfs sprake van uitbreiding; sinds Thorbecke
zijn Zuid Limburg alsmede Bonaire, St Eustatius en Saba aan het
Nederlands grondgebied toegevoegd. 

 	Deze en onderstaande passages over de noordvleugel zijn afkomstig uit
de Visie op de Noordvleugel (MinEL&I, 2011). De Visie op de Noordvleugel
wordt als onderdeel van de Bedrijfslevenbrief voor Prinsjesdag door het
kabinet aan de Tweede Kamer gestuurd.

 	In juli 2009 is de economische visie op de langetermijnontwikkeling
van mainport Rotterdam aan Tweede Kamer gezonden, onlangs
geconcretiseerd in de havenvisie van het havenbedrijf Rotterdam.

 	Uit: Tordoir, 2011

 	De metropoolregio Amsterdam overleg is een overleg van lokale en
regionale overheden in de noordelijke deel van de Randstad. Deelnemers
zijn de gemeenten   HYPERLINK "http://www.aalsmeer.nl" \t "_blank" 
Aalsmeer ,   HYPERLINK "http://www.almere.nl" \t "_blank"  Almere ,  
HYPERLINK "http://www.amstelveen.nl" \t "_blank"  Amstelveen ,  
HYPERLINK "http://www.amsterdam.nl" \t "_blank"  Amsterdam ,   HYPERLINK
"http://www.beemster.net" \t "_blank"  Beemster ,   HYPERLINK
"http://www.beverwijk.nl" \t "_blank"  Beverwijk ,   HYPERLINK
"http://www.blaricum.nl" \t "_blank"  Blaricum ,   HYPERLINK
"http://www.bloemendaal.nl" \t "_blank"  Bloemendaal ,   HYPERLINK
"http://www.bussum.nl" \t "_blank"  Bussum ,   HYPERLINK
"http://www.diemen.nl" \t "_blank"  Diemen ,   HYPERLINK
"http://www.edam-volendam.nl" \t "_blank"  Edam-Volendam ,   HYPERLINK
"http://www.haarlem.nl" \t "_blank"  Haarlem ,   HYPERLINK
"http://www.haarlemmerliede.nl" \t "_blank"  Haarlemmerliede-Spaarnwoude
,   HYPERLINK "http://www.haarlemmermeer.nl" \t "_blank"  Haarlemmermeer
,   HYPERLINK "http://www.heemskerk.nl" \t "_blank"  Heemskerk ,  
HYPERLINK "http://www.heemstede.nl" \t "_blank"  Heemstede ,   HYPERLINK
"http://www.hilversum.nl" \t "_blank"  Hilversum ,   HYPERLINK
"http://www.huizen.nl" \t "_blank"  Huizen ,   HYPERLINK
"http://www.landsmeer.nl" \t "_blank"  Landsmeer ,   HYPERLINK
"http://www.laren.nl" \t "_blank"  Laren ,   HYPERLINK
"http://www.lelystad.nl" \o "Lelystad" \t "_blank"  Lelystad ,  
HYPERLINK "http://www.muiden.nl" \t "_blank"  Muiden ,   HYPERLINK
"http://www.naarden.nl" \t "_blank"  Naarden ,   HYPERLINK
"http://www.oostzaan.nl" \t "_blank"  Oostzaan ,   HYPERLINK
"http://www.ouder-amstel.nl" \t "_blank"  Ouder-Amstel ,   HYPERLINK
"http://www.purmerend.nl" \t "_blank"  Purmerend ,   HYPERLINK
"http://www.uitgeest.nl" \t "_blank"  Uitgeest ,   HYPERLINK
"http://www.uithoorn.nl" \t "_blank"  Uithoorn ,   HYPERLINK
"http://www.velsen.nl" \t "_blank"  Velsen ,   HYPERLINK
"http://www.waterland.nl" \t "_blank"  Waterland ,   HYPERLINK
"http://www.weesp.nl" \t "_blank"  Weesp ,   HYPERLINK
"http://www.wijdemeren.nl" \t "_blank"  Wijdemeren ,   HYPERLINK
"http://www.wormerland.nl" \t "_blank"  Wormerland ,   HYPERLINK
"http://www.zaanstad.nl" \t "_blank"  Zaanstad ,   HYPERLINK
"http://www.zandvoort.nl" \t "_blank"  Zandvoort ,   HYPERLINK
"http://www.zeevang.nl" \t "_blank"  Zeevang , de provincies   HYPERLINK
"http://www.noord-holland.nl" \t "_blank"  Noord-Holland  en   HYPERLINK
"http://www.flevoland.nl" \t "_blank"  Flevoland  en de   HYPERLINK
"http://www.stadsregioamsterdam.nl" \t "_blank"  Stadsregio Amsterdam .

 	De NV Utrecht beslaat de provincie Utrecht en de grote gemeenten met
hun omliggende gewesten in het bundelingsgebied, te weten Utrecht,
Amersfoort, Hilversum en het Bestuur Regio Utrecht, de Regio Amersfoort
en het gewest Gooi en Vechtstreek.

 	De beschikbare middelen worden de komende jaren beĂŻnvloed door de
reeds ingeplande kortingen op de BDU.

Definitief 10-10-2011

 PAGE   22 

 PAGE   1 /  NUMPAGES  22