Antwoorden op vragen MEV 2012 van het Centraal Planbureau
Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Bijlage
Nummer: 2011D49215, datum: 2011-10-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Lijst van vragen en antwoorden over de Miljoenennota 2012, over de bij de Miljoenennota 2012 behorende bijlagen en over de Macro Economische Verkenningen 2012 van het Centraal Planbureau (2011D47576)
Preview document (🔗 origineel)
V. Macro Economische Verkenningen 2012 van het Centraal Planbureau Nr Vraag 1 In welke mate wordt de Nederlandse economische groei gedempt door de bezuinigingen en lastenverzwaringen van het kabinet, met name in 2012? Welk kwantitatief effect hebben de bezuinigingen en lastenverzwaringen op werkgelegenheid en groei in 2012? Het CPB rekent voor 2012 alleen een basispad uit. In de analyse van de economische effecten van het Financieel Kader van het coalitieakkoord heeft het CPB de effecten van alle geplande kabinetsmaatregelen doorgerekend. Het betreft hier niet alleen bezuinigingen en lastenverzwaringen, maar ook intensiveringen, lastenverlichtingen en structurele maatregelen. Uit die analyse blijkt dat de maatregelen uit het Financieel Kader over de gehele kabinetsperiode de bbp-groei met gemiddeld 0,4%-punt per jaar drukken. De groei van de werkgelegenheid (in personen) valt door de maatregelen uit het Financieel Kader ook gemiddeld 0,4%-punt per jaar lager uit. 2 Wat zijn volgens het CPB de grootste fiscale verstoringen van de Nederlandse woningmarkt? De grootste fiscale verstoring op de woningmarkt bestaat uit de belastingsubsidie via de hypotheekrenteaftrek. Hierdoor is de gemiddelde Nederlandse hypotheekschuld in internationaal opzicht hoog, wat de kwetsbaarheid voor dalingen op de huizenmarkt versterkt. 3 Welk effect op de ontvangsten uit inkomstenbelasting zou een stijging van de hypotheekrente met 1%-punt hebben in een periode van 5 jaar? Op pagina 20 van het rapport “Schokproef overheidsfinanciën” van het ministerie van Financiën wordt een budgettaire derving van 700 mln na vijf jaar genoemd als gevolg van een 1% hogere hypotheekrente gedurende die periode. 4 Hoe verklaart u dat de werkloze beroepsbevolking in 2011 en 2012 niet overeenstemt met de vergelijkbare getallen in de Miljoenennota op pagina 42? De (onafgeronde) cijfers in de Miljoenennota hebben betrekking op de nationale werkloosheidsdefinitie. Het CPB publiceert in de tabel 'kerngegevens' de werkloosheid volgens de internationale definitie. In tabel 3.6 en bijlage 8 van de MEV 2012 staan de cijfers volgens beide definities. Op pagina 63 van de MEV 2011 staat toegelicht waarom het CPB is overgestapt op de internationale definitie. 5 Welke technische mogelijkheden zijn er om de zorgkosten in een kalenderjaar wel onder de kaders te houden? Uitgaande van de huidig wet- en regelgeving zijn de mogelijkheden heel erg beperkt. Wijziging van awbz aanspraken vereist een AMvB wat tijd kost. Wijziging van de zvw aanspraken kost nog meer tijd omdat hier privaatrechtelijke verzekeringscontracten in het geding zijn. Verzekeraars moeten voor aanvang van het verzekeringsjaar in inschatting kunnen maken van de te verzekeren schade. Ook het strikt vasthouden aan budgetplafonds, voor die sectoren waarin ze van toepassing zijn, kent grenzen. Het kan immers botsen met het wettelijke recht op zorg van verzekerden. En zorgaanbieders beschikken niet altijd over voldoende reserves om eventuele kortingen achteraf op te vangen. 6 Op basis van welke veronderstellingen is gekozen voor een crisisvariant waarbij het volume van de relevante wereldhandel dit jaar 1,3% en volgend jaar 7,5% lager uitkomt dan in het centrale pad? Er is gekozen voor een pad waarin het volume van de relevante wereldhandel gemiddeld genomen tot stilstand komt. Een dergelijke ontwikkeling is zeldzaam, maar in de huidige situatie zijn er meerdere potentiële oorzaken voor het stilvallen van de wereldhandel. Zie het tekstkader op pp 16-17 MEV. 7 Pleit het CPB bij de vergelijking met 1932 ervoor dat de Nederlandse overheid minder bezuinigt in de komende jaren dan reeds besloten is? In welk opzicht weegt voor het CPB mee dat de uitgangspositie anno 2011 anders is dan in 1932 met het oog op de aankomende vergrijzingsgolf? Nee. In de MEV wordt er voor gepleit de ‘fouten uit de jaren dertig’ niet te herhalen,’mocht de schuldencrisis verder uit de hand lopen’. Daarmee wordt dus niets gezegd over het huidige beleid gegeven het huidige basispad. 8 Hoe ziet de grafiek er uit als de verzekeringspremie (CDS-spread) wordt afgezet tegen de staatsschuld (in %BBP) van de genoemde landen? En - in een andere grafiek - als de S&P-rating wordt afgezet tegen de staatsschuld (in %BBP)? Wat valt daaruit af te leiden over de bepalende factoren voor de CDS-premie? Als de CDS-spread wordt afgezet tegen de staatsschuldquote komt geen duidelijke relatie naar voren tussen de hoogte van de verzekeringspremie en het relatieve niveau van de schuld. Verzekeringspremie (CDS-spread) en staatsschuldquote Ook de grafiek waarin de schuldquote wordt afgezet tegen de S&P-rating laat geen duidelijk verband zien tussen de credit rating en de hoogte van de overheidsschuld. In een recente toespraak ‘ HYPERLINK "http://www.ecb.int/press/key/date/2011/html/sp110915.en.html" Policy rules and institutions in times of crisis ’ heeft Lorenzo Bini Smaghi van de ECB voor twee tijdstippen (1 juni 2009 en 9 september 2011) dezelfde figuur laten zien als die van het MEV-kader (5-jaars CDS-spread tegenover de S&P-rating). Het blijkt dat in 2009 voor de risicodekking op overheidsschuld van de EMU-landen een premiekorting werd gegeven, terwijl in 2011 de verhouding juist omgekeerd is en een extra risicopremie nodig is voor de verzekering van overheidsschuld in de EMU-landen. Het omslagpunt ligt in mei 2010: voordien was het steeds relatief goedkoop om staatsschuld in de eurozone te verzekeren, daarna werd verzekeren in het eurogebied juist relatief duur. Staatsschuldquote en credit rating (S&P) 9 Waarom verwachten consumenten verdere prijsdalingen van hun woning in de nabije toekomst? Hoe kan die angst worden weggenomen? In de MEV staat dat potentiële kopers beducht zijn voor verdere prijsdalingen in de nabije toekomst. De huizenprijzen dalen sinds 2008; een verdere daling is een mogelijkheid waarmee potentiële kopers rekening zullen houden, gelet op het ruime aanbod van te koop staande woningen, minder soepele kredietverlening door banken en het dalende consumentenvertrouwen. Gegeven de huidige economische ontwikkeling is die angst niet eenvoudig weg te nemen. 10 Waarom is er voor gekozen om alleen te kijken naar de schulden van niet-financiële sectoren. Is er naast een overzicht van de grootte van de schuld ingedeeld naar schuldenaars ook een overzicht beschikbaar van de grootte van de schuld ingedeeld naar schuldeisers? In het kader wordt een analyse gevolgd van Cechetti, Mohanty en Zampolli (2011) die expliciet kijkt naar de schulden van de niet-financiële sector. Deze analyse is ook voor de Nederlandse economie interessant vanwege mogelijke negatieve bestedingseffecten vanuit gezinnen, bedrijven en overheid. Schulden van banken (financiële sector) hebben door de functie van banken in de economie een ander effect dan schulden van niet-financiële sectoren. Vandaar dat deze in de analyse grotendeels buiten beschouwing blijven. Op dit moment is een overzicht van schuld naar schuldeisers niet beschikbaar. 11 In welke mate is de sterke oploop van de schuldquote veroorzaakt door de overname van Nederlandse multinationals in het buitenland? Het is zonder gedetailleerd onderzoek niet na te gaan in welke mate de oploop van de schuldquote wordt veroorzaakt door overnames van Nederlandse multinationals in het buitenland. Dit laat onverlet dat deze activiteiten in potentie wel effect kunnen hebben. 12 Is de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelastingen een rem op de bouw van nieuwe woningen? Is het werkgelegenheidseffect daarvan aan te duiden? Zoals in de MEV wordt aangegeven zijn er twee, tegengestelde, effecten van belang. Door de verlaging van de OVB worden bestaande woningen relatief goedkoper dan nieuwbouwwoningen hetgeen kan leiden tot een grotere vraag naar bestaande woningen ten koste van nieuwbouw. Voor nieuwbouwwoningen hoeft doorgaans geen overdrachtsbelasting te worden betaald. Anderzijds is de verwachting dat de tijdelijke verlaging van de OVB leidt tot een (tijdelijk) verbeterde doorstroming op de woningmarkt waar ook het nieuwbouwsegment van kan profiteren. De overgang naar een nieuwbouwwoning wordt aantrekkelijker indien de bestaande woning gemakkelijker kan worden verkocht. Per saldo verwacht het CPB nauwelijks effecten op de bouw van nieuwe woningen. 13 Kunt u een overzicht geven van de intertemporele compensaties die hebben geleid tot de verlaging van uitgaven met 0,6 miljard in 2011? Zie antwoord vraag 18. 14 Er wordt gesproken over ‘een paar tegenkrachten, waardoor de maatregel toch effectief is’. Wat wordt hier precies mee bedoeld? Er wordt vooral gedoeld op de effectiviteit van het beheersmodel specialisten, dat niet alleen kan zorgen voor een beheerste volume ontwikkeling bij de specialisten zelf (zie het antwoord op vraag 16), maar ook bij de ziekenhuizen waarin die specialisten werken. 15 Betekent de passage op p. 65 dat het Budgettair Kader Zorg naar verwachting van het CPB met nog eens 1/4 mrd extra wordt overschreden? Het CPB raamt, mede daardoor, een overschrijding van het Budgettair Kader Zorg met ½ mld euro (zie tabel 4.4 op p. 71). 16 Waarom heeft het CPB nu wel vertrouwen in de haalbaarheid van kostenbeheersingsmaatregelen (hoofdlijnenakkoord ziekenhuizen in combinatie met het macrobeheersinstrument en het beheersmodel medisch specialisten)? Wat is er fundamenteel veranderd? Het CPB meent dat vooral het beheersmodel specialisten wel effectief is voor de kostenbeheersing, mede gegeven de relatief korte termijn van het akkoord (t/m 2014). Dit in tegenstelling tot eerder aangekondigde maatregelen die meer het karakter hadden van een kaasschaaf. Het beheersmodel specialisten zorgt er voor dat overschrijdingen van het macrobudget voor honoraria van medische specialisten worden teruggelegd bij de instelling waarbij de individuele specialist of maatschap de overschrijding veroorzaakt. Aan het begin van elk jaar weet elke individuele specialist of maatschap dus wat het plafond is voor de declaraties bij verzekeraars. Dat maakt het beheersmodel specialisten op korte termijn effectief. Het hoofdlijnenakkoord met de ziekenhuizen kent geen plafond voor elk afzonderlijk ziekenhuis, en zal daarom minder effectief zijn dan het beheersmodel specialisten, ook op korte termijn. Desondanks is ook gerekend met een relatief beheerste ontwikkeling van de ziekenhuisuitgaven, omdat beheersing van de uitgaven bij specialisten ook effect heeft op de uigaven bij de ziekenhuizen waarin de specialisten werken. 17 Is het waar dat de regering van mening is dat de GGZ-aanbieders zich aan de budgetkorting zullen houden en het CPB een andere mening is toegedaan? Het CPB meent dat een gematigde ontwikkeling van het volume, dat wil zeggen het aantal behandelingen, essentieel is voor een beheerste kostenontwikkeling. De zorgverzekeraars hebben bij monde van Zorgverzekeraars Nederland laten weten zich in te willen gaan zetten voor volumebeheersing in de GGZ. Dat is op zich positief. Het is echter geen geringe opgaaf. Enerzijds zal men diegenen die echt zorg nodig hebben ook zorg moeten bieden, er bestaat immers een wettelijk recht op zorg. Anderzijds zal men die behandelingen die naar verwachting weinig gezondheidswinst opleveren moeten ontmoedigen. Zorgverzekeraars zullen een werkbare methode moeten ontwikkelen om dat te bereiken, en dat kost tijd. Daarom kan zeker op korte termijn nog geen al te groot effect worden verwacht. Het CPB maakt op dit punt inderdaad een andere inschatting dan het kabinet. 18 Kunt u een overzicht geven van de intertemporele compensaties sinds het CEP 2011 die hebben geleid tot de verlaging van uitgaven met 0,5 miljard in 2012? Nota bene: de verlagingen (met 0,6 mld euro in 2011 en met 0,5 mld euro in 2012) zijn verlagingen ten opzichte van het CEP. 19 In de tekst valt te lezen dat de nominale premie per verzekerde met 11 euro stijgt tot 1222 euro. De bestuursvoorzitter van zorgverzekeraar Menzis, de heer Van Boxtel, heeft onlangs aangegeven dat de zorgpremies gemiddeld tussen de 20 en 30 euro per jaar zal stijgen. Kan daar een reactie op worden gegeven? De raming van de nominale zvw-premie is altijd met onzekerheid omgeven. De onzekerheid voor het jaar 2012 is nog iets groter dan gebruikelijk omdat in 2012 de macronacalculatie voor verzekeraars wordt afgeschaft. 20 Wordt de lastenstijging voor bedrijven, samenhangend met de hogere zorgkosten, gecompenseerd door verlaging van andere belastingen voor bedrijven? Zo ja, in welke mate en bij welke belastingen? Welke afspraken zijn er tussen het bedrijfsleven en de overheid over compensatie van stijgende zorgkosten voor bedrijven? De lastenontwikkeling in 2012 wordt beschreven op pagina 66 en 67 van de Macro Economische Verkenning 2012. De lastenstijging voor bedrijven samenhangend met de hogere zorgkosten bedraagt ½ mld euro in 2012, als gevolg van de hogere inkomensafhankelijke bijdrage. Voor bedrijven zijn er in 2012 lastenverlichtingen als gevolg van invoering van een onderzoek en ontwikkelingsaftrek in de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting (¼ mld euro) en een lastenverlichting als gevolg van afschaffing van de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting (¼ mld euro). Het CPB is niet op de hoogte van bindende afspraken tussen het bedrijfsleven en de overheid over compensatie van stijgende zorgkosten voor bedrijven. 21 Wat is de toelichting bij de procentuele mutatie van de uitgaven voor internationale samenwerking in 2011 en in 2012? Dit wordt onder meer veroorzaakt door het verloop van de Nederlandse afdrachten aan de EU (deze zijn onderdeel van de post internationale samenwerking). Deze uitgaven laten een incidentele meevaller zien in 2011 (zie ook p. 48 van de begroting van BUZA voor 2012). 22 In de Miljoenennota 2012 wordt melding gemaakt van een macro-tegenvaller onder het SZA kader (pag. 68 Miljoenennota 2012) Wanneer was deze macrotegenvaller bij het CPB bekend? Is de macrotegenvaller pas aan het kabinet gemeld bij de definitieve MEV, of al bij concepten van de MEV (zoals de kMEV of de cMEV)? Deze macrotegenvaller is begin september aan het kabinet gemeld. 23 Gemeenten moeten in 2011 30.000 bijstandsuitkeringen uit eigen budget betalen. Welke kosten zijn daarmee gemoeid? Hoe zijn die ramingen voor 2012? De kosten van 30 duizend bijstandsuitkeringen bedragen 400 mln. De daadwerkelijke kosten voor gemeenten wijken hier echter vanaf - waarschijnlijk in ongunstige zin - vanwege verschillende correcties op het macrobudget (o.a. prijsbijstelling). De wijze waarop het macrobudget voor 2012 zal worden bepaald staat op dit moment nog niet vast. Het is aannemelijk dat in 2012 sprake zal zijn van een kleinere afwijking van het macrobudget dan in 2011. Het macrobudget voor 2011 is gebaseerd op een meerjarige raming uit 2007 en de verwachte afwijking is bij een meerjarige raming groter dan bij een eenjarige raming (met name in het eindjaar). 24 Het CPB raamt in de MEV 2012 een ruilvoetverlies van 1½ miljard euro in 2012. In de Miljoenennota 2012 wordt voor 2012 een ruilvoetverlies geraamd van 0,6 miljard euro (voor alle kaders samen). Waarin verschilt de raming van het CPB wat de ruilvoetontwikkeling betreft van die van het kabinet? Het verschil zit bij de kaders RBG-eng (CPB: 0,5 mld euro t.o.v. Miljoenennota: 0,1 mld euro) en SZA (CPB: 0,4 mld euro t.o.v Miljoenennota: 0,0 mld euro), bij het kader zorg is er geen verschil. De verschillen worden met name veroorzaakt doordat het CPB een ander ruilvoetbegrip hanteert dan dat in de Miljoenennota. Het CPB kijkt naar de mutatie ten opzichte van de Startnota van de loon- en prijsontwikkeling (relatief ten opzichte van de mutatie van de pNB) en neemt hierbij alleen de niet beleidsmatige loon- en prijsontwikkelingen mee. Meer precies gaat het wat betreft de loonontwikkeling om die ontwikkelingen die voor de collectieve sector als werkgever exogeen zijn (zie voetnoot 40 van het Centraal Economisch Plan 2011, p. 80). In de Miljoenennota worden de daadwerkelijke loon- en prijsontwikkelingen meegenomen (met uitzondering van de loonontwikkeling in 2011, deze is bij de bepaling van de ruilvoet in de Miljoenennota op nul gesteld ). Ter illustratie: wanneer de overheid na de Startnota besluit over te gaan tot een additionele loonstijging (bijvoorbeeld bij de incidentele component) leidt dit ceteris paribus in de Miljoenennota wel tot een ruilvoetverlies, maar in de MEV niet. Daarentegen nemen de uitgaven onder het kader in zowel de Miljoenennota als in de MEV toe door deze loonstijging. Het verschil in de berekening van de ruilvoet heeft dus geen invloed op de berekening van de uitgaven onder kader, deze is in de Miljoenennota en de MEV gelijk. Wel leidt de verschillende berekeningswijze tot een andere splitsing van de mutatie van de uitgaven onder het kader in een ruilvoetcomponent en de overige mutatie van de uitgaven onder het kader. 25 Het CPB geeft aan dat het kabinet de begrotingsregel continueert dat alleen in uitzonderlijke omstandigheden compensatie tussen de drie uitgavenkaders mag plaatsvinden. Is dat ook feitelijk waar gebleken in de afgelopen jaren? Wat wordt bij het CPB precies verstaan onder uitzonderlijke omstandigheden? Hebben regering en CPB dezelfde opvattingen over "uitzonderlijke omstandigheden"? In het verleden heeft compensatie tussen de uitgavenkaders plaatsgevonden. Zowel de regering als het CPB toetst de omstandigheden op basis van de discussie hierover in de studiegroep begrotingsruimte. 26 Wordt de verstoring van de woningmarkt vergroot indien het kabinet zou besluiten de overdrachtsbelasting blijvend te verlagen, zonder aanvullende maatregelen m.b.t. de hypotheekrenteaftrek? Een lagere overdrachtsbelasting vergroot de netto subsidie die de Nederlandse huizenbezitter momenteel ontvangt. Deze hogere subsidie vergroot de verstoring in de woonconsumptie van huishoudens en creëert daarmee een groter welvaartsverlies. Daar staat tegenover dat een blijvende verlaging van de overdrachtsbelasting de mobiliteit op de huizenmarkt en op de arbeidsmarkt vergroot doordat verhuizen minder kostbaar wordt. Huishoudens kunnen daardoor hun woonconsumptie beter afstemmen op veranderende omstandigheden. 27 Op basis van welke technische aannames neemt de overheidsschuld toe als gevolg van Griekenland met 1 miljard euro in 2012? Komt dat bovenop de schuldtoename door de bilaterale lening aan Griekenland, die eerder in dezelfde zin wordt genoemd? Het klopt dat deze schuldtoename bovenop de schuldtoename door de bilaterale lening aan Griekenland komt. De technische aannames waarop de 1 miljard in 2012 zijn gebaseerd zijn dat: de uitgifte gelijkmatig verdeeld is over de jaren 2012 t/m 2014; het aandeel van het IMF (net als eerder bij Portugal en Ierland) 1/3 deel is; het aandeel van Nederland in het resterende 2/3 deel 6,2% is (zie brief van Minister De Jager aan de Tweede Kamer d.d. 25 juli 2011). 28 Zitten in het netto-vermogen van de overheid ook de staatsdeelnemingen verwerkt? Welke invloed hebben privatiseringen op het netto-vermogen? Welke invloed heeft de verkoop van de goudvoorraad op het netto-vermogen? Wat valt er onder de financiële activa? Wat valt er allemaal onder de kapitaalgoederenvoorraad? Staatsdeelnemingen zijn onderdeel van de financiële activa van de overheid. Verkoop van dergelijke staatsdeelnemingen (privatiseringen) heeft in theorie geen invloed op het netto vermogen van de overheid. Het beïnvloedt alleen de samenstelling: als de opbrengst van de verkoop wordt gebruikt voor schuldvermindering blijft het netto vermogen van de overheid ongewijzigd maar zijn schuld en financiële activa met hetzelfde bedrag verminderd. Bij verkoop blijkt echter bijna altijd dat niet-beursgenoteerde aandelen en deelnemingen een waarde hebben die hoger is dan de waarde opgenomen in de statistieken van de overheidsfinanciën en de financiële balans van de overheid in de nationale rekeningen (zie opmerking over de waardering van financiële activa hieronder). Dit leidt dan tot een herwaardering en dus ook tot een hoger netto vermogen. De financiële activa van de overheid bestaan volgens de statistieken van het CBS uit tien categorieën: chartaal geld, girale deposito’s, overige deposito’s, kortlopende waardepapieren, obligaties, financiële derivaten, kortlopende leningen, langlopende leningen, aandelen en overige deelnemingen en tot slot handelskredieten en transitorische posten (zie tabel S 13.1.4 Financiële balansen van de overheid, Nationale rekeningen 2010, p. 152-153). Verkoop van de goudvoorraad bij De Nederlandsche Bank verandert in principe alleen de samenstelling van het vermogen bij dit staatsbedrijf. Bij de financiële activa en het netto vermogen van de overheid wordt ook de deelneming bij De Nederlandsche Bank meegenomen. Verkoop van de goudvoorraad leidt dan dus niet tot een ander vermogen van de overheid omdat de waarde van de deelneming hierdoor niet verandert, tenzij er een boekwinst door DNB behaald wordt. De financiële activa worden in de nationale rekeningen zoveel mogelijk gewaardeerd tegen marktprijzen. Herwaarderingen van de financiële activa, bijvoorbeeld door veranderingen in aandelenkoersen en goudprijzen, leiden daarom tot veranderingen in de waarde van de financiële activa van de overheid en daarmee tot veranderingen in het netto vermogen van de overheid. De kapitaalgoederenvoorraad van de overheid bestaat vooral uit infrastructuur, bedrijfsgebouwen, vervoermiddelen, machines en installaties, computers en software. 29 Waarop is de marktconforme premie van minimaal 3% gebaseerd, die in rekening zou worden gebracht voor het verstrekken van garanties? Dit is de standaard risico-opslag die wordt gehanteerd in de rendementseis voor publieke investeringen (zie Tweede Kamerstuk 29352 nr. 4, vergaderjaar 2008-2009). 30 Welk bedrag is niet meegenomen in de mediane koopkrachtmutatie van een modale alleenverdiener (met spaarloon) met een partner met hoog zorggebruik met drie kinderen (nu 2-4-6 jaar) in een woning met een kale huur nu van € 550 per maand? Het beleid met betrekking tot de specifieke kenmerken die hier genoemd worden, is allemaal meegenomen bij de berekening van de statische mediane koopkrachtmutatie: • afschaffing spaarloon; • invoering van een maximum inkomensgrens voor het chronisch ziekenforfait; • verlaging kinderbijslag; • gefaseerde beperking overdraagbaarheid algemene heffingskorting; • bezuiniging op de huurtoeslag; • wijzigingen kindgebonden budget; De bedragen die samenhangen met bovengenoemd beleid zijn dus allemaal meegenomen in de berekening van de statische koopkrachtmutatie. 31 Hoe wordt verklaard dat de koopkracht voor 2011 lager is dan een jaar eerder werd geraamd? Valt dat geheel toe te schrijven aan de hogere inflatie? Wat is er de verklaring voor dat die lagere koopkracht in grotere mate terecht komt bij uitkeringsgerechtigden? De hogere inflatie (+0,75%-punt) is de voornaamste oorzaak van de lagere koopkracht. Daarnaast zijn ook de contractlonen zorg en overheid naar beneden bijgesteld en zijn de pensioenpremies verhoogd. Het zijn vooral de werkenden die hier nadeel van hebben. Verder zijn de rendementen op vermogen naar beneden bijgesteld en dat raakt vooral de 65-plussers en werkenden met hogere inkomens, omdat zij het meeste vermogen hebben. De 65-plussers gaan er het meest op achteruit, gevolgd door de werknemers. Uitkeringsgerechtigden gaan er juist het minst op achteruit, maar de afronding op 0,25% valt zo uit dat het verschil tussen de afgeronde koopkrachttabellen voor deze groep het grootst is. De afgeronde verschillen in koopkrachtmutatie tussen MEV2012 en MEV2011 zijn juist -1%-punt voor 65-plussers en zowel voor werkenden als uitkeringsgerechtigden -¾%-punt. PAGE PAGE 1