Vertrouwelijke brief over grondwaterstandmetingen
Bijlage
Nummer: 2011D52695, datum: 2011-10-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.C.T.M. Franke , griffier
Bijlage bij: Verzoek om reactie inzake vertrouwelijke brief over grondwaterstandmetingen (2011D52679)
Preview document (🔗 origineel)
Geachte leden vaste commissie EL&I en/of I&M, Geruime tijd geleden ben ik tot de ontdekking gekomen dat grondwaterstandsmetingen die in het kader van een landelijk meetnet worden uitgevoerd niet altijd op de juiste wijze worden geïnterpreteerd. Deze constatering heeft tot gevolg gehad dat ik in 2009 een beroep heb moeten doen op een klokkenluidersregeling. In april jl. heb ik de melding via een kamerlid aan de tweede kamer gedaan. Op advies van het desbetreffende kamerlid heb ik de melding ook ingediend bij een, conform de klokkenluidersregeling, bevoegde externe commissie. Deze commissie geeft aan dat aangezien er in het verleden kamervragen zijn gesteld over verkeerd gemeten grondwaterstanden gesteld kan worden dat de minister en de Tweede Kamer op de hoogte zijn van de verschillen van inzicht in de wijze van meten. Derhalve is er volgens de Commissie geen sprake meer van het onjuist informeren van publieke organen, noch van een dreiging van het bewust achterhouden, vernietigen of manipuleren van deze feiten. Daarnaast geeft de Commissie aan dat het gevaar bestaat dat het beleid gestoeld wordt of blijft op verkeerde aannames wat betreft de meetgegevens. Aangezien de Commissie met deze combinatie van bevindingen eigenlijk de verantwoording voor beleid dat gestoeld is op verkeerde aannames bij de Tweede Kamer neerlegt en het voor mij de vraag is of de Tweede Kamer hiervan op de hoogte is doe ik nogmaals een melding aan de Tweede Kamer. Alvorens nader op de melding in te gaan wordt de situatie zo kort mogelijk weergeven. Hierbij worden in eerste instantie de inhoudelijke, beleidsmatige en politieke gevoeligheden als gevolg van het onjuist interpreteren en modelleren van grondwaterstanden nader beschreven. Inhoudelijk ligt het gevoelig aangezien de grondwaterstandsmetingen vaak gebruikt worden om modellen op te ijken. Het gebruik van modellen heeft tot gevolg dat we gedwongen zijn om de complexe werkelijkheid te vereenvoudigen teneinde deze vereenvoudigde concepten in de vorm van formules op te kunnen nemen in een model. De toenemende aandacht voor modellen in de afgelopen decenia heeft tot gevolg gehad dat voor veel modelleurs deze vereenvoudigde concepten een afspiegeling zijn geworden van de werkelijkheid (simulacrum). Dit is dan ook één van de redenen dat we meetlocaties verkeerd zijn gaan inrichten en de meetgegevens verkeerd zijn gaan interpreteren. Het gebruik van onjuiste misleidende meetinformatie voor het ijken van modellen heeft weer tot gevolg dat rekenresultaten de werkelijkheid niet correct weergeven (numerieke verdroging), hetgeen de herkenbaarheid niet ten goede komt. Daarnaast kan worden aangegeven dat indien het model als de werkelijkheid wordt gezien en hier iets niet aan klopt, hier ook geen kennis meer aan kan worden ontleend. Doordat we onze kennis vaak wel aan modellen ontlenen en modellen vaak gebruiken als bewijs is hiermee het fundament achter onze waterhuishoudkundige kennis verdwenen, hetgeen als een groot probleem kan worden ervaren. Al met al kan worden geconcludeerd dat we in een schijnwerkelijkheid zijn terechtgekomen waarbij een wisselwerking is ontstaan tussen het verkeerd interpeteren van metingen en het gebruik van (statistische)modellen, waardoor we in Nederland eigenlijk te maken hebben met een wetenschappelijke dwaling binnen het waterbeheer die in de afgelopen twee à drie decenia heeft plaatsgevonden. Beleidsmatig ligt het gevoelig aangezien het verkeerd meten, interpreteren en modelleren van de grondwaterstand verregaande consequenties heeft en dat verschillende beleidsterreinen direct of indirect worden gebaseerd op deze onjuiste misleidende meetgegevens en modellen. Ook uit een Noord-Amerikaans handboek blijkt dat op basis van een onderzoek naar grondwatergegevens afkomstig van duizenden peilbuizen is geconstateerd dat meer dan 65% van de peilbuizen, die sinds het eind van de jaren zeventig van de vorige eeuw in Noord-Amerika zijn geplaatst, één of meer problemen hebben en derhalve niet correct zijn geplaatst voor de meetdoelstelling. Dit heeft tot gevolg dat voor veel van deze peilbuizen grondwaterstandsgegevens, doorlatendheidsgegevens of waterkwaliteitsgegevens zijn afgeleid die niet representatief zijn voor het doel waarvoor ze zijn geplaatst. De consequentie hiervan is: onjuiste en misleidende grondwaterstands- of stijghoogtekaarten en de hiermee samenhangende stromingsrichting en gradiënten; onjuiste en misleidende stroomsnelheidsberekeningen; onjuiste en misleidende grondwaterkwaliteitsgegevens. Een voorbeeld van een direct gevolg voor het beleid is dat de mate van verdroging in termen van een grondwaterstandsdaling veelal systematisch wordt overschat. De meer indirecte gevolgen hebben betrekking op het gebruik van modellen waarin de gelaagdheid in de bodem onvoldoende is meegenomen waardoor ondermeer grondwaterstanden, de interactie tussen gebieden en de grondwaterstroming niet juist worden berekend. Dit is weer van invloed op het doorrekenen van maatregelen voor verschillende beleidsterreinen zoals het verdrogingsbeleid, mestbeleid, bestrijdingsmiddelenbeleid en de zoetwatervoorziening. Daarnaast kan worden opgemerkt dat water van belang is als productiefactor in de landbouw. Aangezien de grondwaterstand medebepalend is voor de beschikbaarheid van water voor de plant is een onjuiste inschatting van de grondwaterstand ook van invloed op bijvoorbeeld schadeberekeningen rond grondwateronttrekkingen waardoor individuen kunnen worden benadeeld. Numerieke verdroging heeft gevolgen voor een groot aantal aspecten. De positieve boodschap is dat we weer kunnen gaan meten en modelleren wat agrariërs en terreinbeheerders in het veld ervaren door weer op de juiste wijze te gaan meten en modelleren. Dit komt de herkenbaarheid en daarmee het draagvlak voor maatregelen ten goede. Deze positieve boodschap is echter gezien de gevoeligheden binnen het anti-verdrogingsbeleid en de gevoeligheden rond een wetenschappelijke dwaling door beleidsuitvoerders en collega-hydrologen omgedraaid naar een onwelkome boodschap. Dit heeft tot gevolg dat gebruik gemaakt wordt van bekende gebruikelijke doofpotstrategieën waarbij richtlijnen, gedragscodes en regelingen niet worden nageleeft, tot en met het indienen van een verzoekschrift voor ontslag bij de rechtbank en dit vervolgens weer in trekken aan toe. Door het niet naleven van richtlijnen en gedragscodes wordt ondermeer een inbreuk gepleegt op (wetenschappelijke) integriteit en worden publieke organen onjuist geïnformeerd. De gang van zaken rond het afronden van een wetenschappelijk rapport (WOt-rapport 94) dat was toegezegd aan de tweede kamer, maar nooit naar de tweede kamer is gestuurd, is hier een kenmerkend voorbeeld van. Het desbetreffende rapport heeft in tegenstelling tot hetgeen gebruikelijk is in plaats van één, drie beoordelingsrondes ondergaan. Nadat het desbetreffende rapport was goedgekeurd door twee hoogleraren ben ik door Wageningen-UR gesommeerd een conclusie in het rapport aan te passen. In de tussentijd heeft Wageningen-UR, ondanks het feit dat door de minister indertijd is geantwoord dat deskundigen nog van mening zouden verschillen over de betrouwbaarheid van grondwaterstandmetingen en hun interpretaties, in opdracht van het Planbureu voor de Leefomgeving (PBL) een vervolgonderzoek uitgevoerd dat ondermeer gebaseerd is op deze metingen waarvan de kwaliteit niet bekend is. Dit vervolg onderzoek is beoordeeld door de opdrachtgever zelf en heeft resultaten opgeleverd die voordat deze gerapporteerd waren in een wetenschappelijk rapport (WOt-rapport 89) al in de natuurbalans 2008 zijn opgenomen. De onjuiste informatievoorziening die hiermee heeft plaatsgevonden is het gevolg van de wens vanuit de opdrachtgever die op een bepaalde manier geïnformeerd wilde worden, waardoor we eigenlijk te maken hebben met wetenschap op bestelling. Om wetenschap op bestelling mogelijk te maken is zowel een vragende als een faciliterende partij noodzakelijk. Wetenschap op bestelling zou immers niet kunnen bestaan zonder één van beide. In deze situatie hebben we te maken met een inbreuk op de wetenschappelijke integriteit die tot gevolg heeft dat publieke organen, al dan niet gewenst, onjuist zijn geïnformeerd. De problematiek rond numerieke verdroging is zo veel mogelijk gebracht vanuit voortschrijdend inzicht. De ontstane discussie heeft echter tot gevolg gehad dat duidelijk is geworden dat de waterdeskundigen zijn gaan afwijken van de kennis rond het correct meten en interpreteren van grondwaterstanden die halverwege de vorige eeuw beschikbaar was. Hierdoor is ook naar voren gekomen dat het gebruik van onjuiste misleidende informatie, indien gebruik was gemaakt van de kennis in de oude literatuur, vermijdbaar was geweest. Uit de handelswijze van de afgelopen jaren kan echter worden geconcludeerd dat naast vermijdbaarheid ook verwijtbaarheid een belangrijke rol is gaan spelen. Dit heeft echter tot gevolg dat bijdraaien alleen maar moeilijker is geworden. Gezien het bovenstaande en het feit dat onnodige negatieve maatschappelijke gevolgen onverantwoord lang blijven voortduren indien deze problematiek niet wordt opgelost heb ik een beroep gedaan op de klokkenluidersregeling Wageningen-UR. De aanleiding voor het beroep op de klokkenluidersregeling was het feit dat ik gesommeerd werd een conclusie in een door twee hoogleraren goedgekeurd wetenschappelijk rapport aan te passen. Deze stap heeft mij duidelijk gemaakt dat Wageningen-UR de intentie niet had om deze problematiek op te lossen. Inmiddels heb ik alle stappen van het klokkenluiderstraject doorlopen. Dit traject is eind 2009 in gang gezet. Zowel de Raad van Bestuur, Raad van Toezicht als de Commissie Klokkenluiders Gemeentelijke Overheid blijken niet bereid de werkelijke melding te onderzoeken. De melding aan de Raad van Toezicht heb ik, aangezien Wageningen-UR een verzoek tot ontbinding van mijn arbeidscontract bij de kantonrechter had ingediend, ingetrokken. De werkgever heeft vervolgens het ontbindingsverzoek circa twee weken voor de zittingsdatum ingetrokken. Ondanks het intrekken van de melding, teneinde de melding bij de Commissie Klokkenluiders Gemeentelijke Overheid in te kunnen dienen, heeft de Raad van Toezicht haar onderzoek voortgezet. In plaats van de melding te onderzoeken is echter gebleken dat de Raad van Toezicht voornamelijk de melder heeft onderzocht. De Commissie Klokkenluiders Gemeentelijke Overheid blijkt uit te gaan van feitelijke onjuistheden die door Wageningen-UR zijn verstrekt. Ook deze commissie laat een aantal relevante aspecten buiten beschouwing die van invloed zijn op het door haar gegeven advies. Uiteindelijk trekken zowel landbouw als natuur aan het kortste eind. De natuur is immers niet gebaat bij beleid dat met minder draagvlak minder snel en gemakkelijk kan worden uitgevoerd. De landbouw heeft veelal te maken met een overschatting van bufferzones, te rigoureuze maatregelen en onjuiste schaderegelingen. Aangezien de verschillende meldingen tot op heden nog niet tot gevolg hebben gehad dat de onregelmatigheid is weggenomen, waardoor de maatschappij als geheel en individuen in het bijzonder worden benadeeld doe ik de melding via de kamerleden van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu aan de Tweede Kamer. Op basis van het voorgaande kan worden aangegeven dat de melding met name betrekking heeft op een (dreiging van) bewust onjuist informeren van publieke organen, een (dreigende) grove schending van regelgeving of beleidsregels en een (dreigende) verspilling van overheidsgeld. Indien er naar aanleiding van het bovenstaande vragen zijn dan hoor ik het graag. Ik zou u willen verzoeken deze brief vertrouwelijk te behandelen. Hoogachtend, (naam geanonimiseerd inzake vertrouwelijkheid)