[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Arbeidsmigratie uit EU-landen

Bijlage

Nummer: 2011D56782, datum: 2011-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Arbeidsmigratie uit EU-landen (2011D56775)

Preview document (šŸ”— origineel)


Arbeidsmigratie uit de EU

Inleiding 

In april jl. heb ik uw Kamer geĆÆnformeerd over de maatregelen van het
kabinet om arbeidsmigratie uit andere EU-landen in goede banen te
leiden. Aanleiding voor deze brief was de toename van het aantal
arbeidsmigranten uit met name Midden- en Oost-Europa en de knelpunten
die dit met zich meebrengt. 

Inmiddels is gebleken dat het aantal personen uit Midden- en Oost-Europa
nog groter is dan verwacht. In april 2011 kwam de schatting van het
aantal arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa nog uit op 200.000.
In recent onderzoek dat de minister van BZK uw Kamer op 15 september
aanbood, is het totaal aantal personen uit Midden- en Oost-Europa (zowel
geregistreerd als niet-geregistreerd, zowel arbeidsmigranten als
niet-arbeidsmigranten) in 2009 al geschat op tussen de 286.000 en
325.000. Uit ditzelfde onderzoek bleek dat een groot deel van hen niet
is geregistreerd. Deze schatting is gemaakt omdat er vanuit de gemeenten
en de departementen een steeds nadrukkelijkere vraag komt naar inzicht
in het totaal aantal migranten uit Midden- en Oost-Europa in Nederland.
Daarom is deze schatting breder van opzet dan voorgaande schattingen en
komt ze door die bredere opzet ook tot hogere aantallen. Voor een
toelichting op toegepaste methode en de aannamen die daarbij zijn
gedaan, verwijs ik u naar genoemde brief. Voor een schatting van het
totaal aantal personen uit Midden- en Oost-Europa in 2010 en 2011 zijn
op dit moment onvoldoende gegevens beschikbaar. Tot nu worden in de
onderzoeken naar de omvang van de migratie uit Midden- en Oost-Europa
verschillende definities en schattingsmethodes gehanteerd. Het kabinet
streeft samen met het CBS en het SCP naar meer eenheid in de te
gebruiken definities en schattingsmethodes. 

De afgelopen maanden hebben Rijk en gemeenten verder gewerkt aan de
uitvoering van de maatregelen. Er zijn flinke stappen gezet. Een van de
grootste winstpunten is dat de integrale aanpak door deze intensieve
samenwerking een gedeelde verantwoordelijkheid is. Een belangrijke
constatering bij de maatregelen is dat ze elkaar versterken: zo is een
goede registratie van arbeidsmigranten nodig om de behoefte aan
huisvesting te kunnen vaststellen. Sommige maatregelen bevinden zich nog
in een stadium van ontwikkeling. 

De meest in het oog springende maatregelen zijn:

invoeren van een registratieplicht voor uitzendbureaus, met hoge boetes
bij niet-registratie;

extra inzet Kamer van Koophandel bij bestrijding malafide ondernemers;

een bestuurlijke boete bij het niet-naleven van
registratieverplichtingen in relatie tot de GBA;

vastleggen van het eerste verblijfsadres van arbeidsmigranten in het
verlengde van de Registratie Niet-Ingezetenen;

aanscherpen van het handhavingsbeleid bij onderbetaling;

meer gerichte inspecties;

een nationale intentieverklaring huisvesting;

een brochure voor arbeidsmigranten met rechten en plichten;

een zelfstudiepakket inburgering;

scherpere toets van het verblijfsrecht van EU-burgers;

ongewenstverklaring en verwijdering van veelplegers. 

 Het kabinet werkt niet alleen met gemeenten samen, maar heeft de
afgelopen periode ook gesprekken gevoerd met werkgevers- en
werknemersorganisaties over de uitvoering van de maatregelen. Ook heeft
het kabinet met vertegenwoordigers van andere EU-landen gesproken over
maatregelen om arbeidsmigratie in goede banen te leiden. Op 17 oktober
jl. is tussen Nederland, de Vlaamse gewestelijke overheid en een aantal
Nederlandse en Vlaamse steden een Memorandum of Understanding (MoU)
getekend. Het MoU handelt over de kansen en uitdagingen van
intra-Europese migratie, de motieven die hierbij een rol kunnen spelen
en over problemen die de ontvangende landen ondervinden. Doel van het
MoU is onderlinge samenwerking en het entameren van gezamenlijk overleg
over de problematiek op Europees niveau. 

Eerder dit jaar (op 18 mei jl.) hebben de Eurocommissarissen Reding
(Justitie) en Andor (Werkgelegenheid) aan mij en de minister voor
Immigratie en Asiel een brief gestuurd waarin zij hun zorgen kenbaar
maken over sommige maatregelen uit de kabinetsbrief van 14 april jl. De
zorgen betreffen vooral de vraag of deze maatregelen passen binnen het
bestaande EU-recht voor vrij verkeer en of ze recht doen aan het
non-discriminatiebeginsel. Naar aanleiding van deze zorgen zijn
ambtelijk gesprekken gevoerd met de betrokken Commissiediensten. Deze
gesprekken zijn benut om toelichting te geven op de Nederlandse
maatregelen en om helder te krijgen op welke punten de Commissie van
mening is dat de Nederlandse maatregelen buiten de bestaande
EU-regelgeving zouden vallen. Ook is gesproken over eventuele
alternatieve interpretaties van de bepaling in de richtlijn vrij verkeer
van personen (2004/38) die de mogelijkheid opent dat EU-burgers al na
Ć©Ć©n jaar werken in Nederland ā€“ na onvrijwillig werkloos te zijn
geworden ā€“ recht zouden hebben op een verblijfsrecht voor onbepaalde
tijd. Op een aantal punten konden onduidelijkheden en zorgen weggenomen
worden. Het kabinet heeft de brief van de twee Eurocommissarissen in
november beantwoord. 

Eindrapport Tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie 

De door het kabinet onderkende noodzaak tot maatregelen om
arbeidsmigratie in goede banen te leiden, wordt gedeeld door de
Tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie
(commissie-Lura). Het kabinet beschouwt dit rapport dan ook grotendeels
als een ondersteuning van het ingezette beleid. Dit geldt bijvoorbeeld
voor de aanbeveling om malafide uitzendbureaus aan te pakken. Wel vindt
het kabinet dat de eigen verantwoordelijkheid van de arbeidsmigrant om
van zijn verblijf in Nederland een succes te maken is onderbelicht. De
overheid kan een aantal randvoorwaarden scheppen, maar de arbeidsmigrant
maakt zelf de keuze om in Nederland te gaan werken. Ook straalt het
rapport van de commissie-Lura onvoldoende urgentie uit als het gaat om
de consequenties van een mogelijk toenemend beroep op sociale
voorzieningen. In het vervolg van deze brief wordt bij de voortgang van
de maatregelen ingegaan op de afzonderlijke aanbevelingen van de
commissie. 

Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een overzicht van de stand van zaken van de
maatregelen van Rijk en gemeenten. In dit hoofdstuk is de
kabinetsreactie op de aanbevelingen van de commissie-Lura opgenomen.
Hoofdstuk 3 bevat uitkomsten van twee recente onderzoeken naar
arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa. Hoofdstuk 4 bevat het
kabinetsstandpunt over het werknemersverkeer met Bulgarije en Roemeniƫ.


Stand van zaken maatregelen 

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voortgang van de maatregelen op de
beleidsterreinen voorlichting, registratie, werk en handhaving, sociale
voorzieningen, huisvesting, inburgering en terugkeer. Per beleidsterrein
wordt ingegaan op de aanvullende aanbevelingen van de commissie-Lura. 

2.1	Voorlichting

Het kabinet verwacht van arbeidsmigranten dat zij goed voorbereid naar
Nederland komen. Het ministerie van SZW heeft, samen met
belangenorganisaties, gemeenten en ambassades, een bondige brochure
gemaakt, gericht op de rechten en plichten in de eerste periode van het
verblijf van arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten moeten hun plichten
kennen, maar ook weten waar ze terecht kunnen wanneer ze in een
ongewenste situatie terecht komen, zoals de commissie-Lura aanbeveelt.
Deze brochure bevat ook informatie over huisvesting en werk. Ook wordt
in de brochure vermeld dat indien niet (meer) wordt voldaan aan de
voorwaarden voor verblijf in Nederland, betrokkene het verblijfsrecht
verliest en terug moet keren naar het land van herkomst.

De brochure is online beschikbaar in het Pools, Bulgaars, Roemeens,
Engels, Duits en Portugees. Van arbeidsmigranten die zich voor langere
tijd in Nederland willen vestigen, en behoefte hebben aan meer
uitgebreide informatie, wordt verwacht dat zij de Nederlandse taal
leren. Voor hen zal binnenkort aanvullend materiaal beschikbaar komen in
het Nederlands en Engels. 

Arbeidsmigranten zullen zich lang niet altijd via de website van de
rijksoverheid laten informeren. Daarom wordt het voorlichtingsmateriaal
ook beschikbaar gesteld aan belangenorganisaties, gemeenten en
ambassades. Gemeenten kunnen arbeidsmigranten bijvoorbeeld voorzien van
voorlichtingsmateriaal wanneer zij een Burger Service Nummer aanvragen.
Rotterdam zet onder andere via Poolse medewerkers in op voorlichting en
informatieverschaffing. De bondige brochure wordt als welkome aanvulling
hierop gezien. Het UWV onderzoekt of en op welke wijze het instrument
sociale media kan worden ingezet, zoals de commissie-Lura aanbeveelt. 

De Arbeidsinspectie (AI) is in 2010 begonnen met een campagne, waarbij
arbeidsmigranten worden geattendeerd op hun rechten en plichten, maar
ook op de mogelijkheid tot het indienen van een klacht over ongewenste
situaties. Daarnaast heeft de AI een meertalige flyer ontwikkeld die is
verspreid onder diverse organisaties die veelvuldig contacten hebben met
arbeidsmigranten. 

2.2 	Registratie

Zoals in de inleiding aangegeven is er een grote groep personen uit
Midden- en Oost-Europa in Nederland aanwezig die om uiteenlopende
redenen zowel bij werkgevers als gemeenten niet geregistreerd is. 

De inzet van het kabinet is dat meer EU-burgers zich registreren om een
zo volledig mogelijk inzicht te krijgen in het verblijfsadres van
migranten. Kabinet en gemeenten hebben daartoe een aantal maatregelen in
gang gezet. 

Vastleggen eerste verblijfsadres

In de GBA staan de adresgegevens van migranten die zijn ingeschreven.
Het (eerste) verblijfsadres na binnenkomst in Nederland wordt echter in
geen enkel registratiesysteem uniform vastgelegd. Daarom wordt nu een
werkwijze uitgewerkt om dat eerste verblijfsadres te registreren als
aangehaakte informatie bij de Registratie Niet-Ingezetenen (RNI), die
naar verwachting in 2012 in werking treedt. Daarbij onderzoeken het
kabinet en gemeenten of door een koppeling van bestanden ook meteen
mogelijke overbewoning kan worden gesignaleerd. In dat geval kan de
gemeente daartegen optreden. In de RNI zal ook informatie over de
verblijfstitel worden opgenomen, naar analogie van de
verblijfstitellevering aan de GBA. 

Afspraken met werkgevers en huisvesters

Werkgevers en huisvesters zijn voor gemeenten belangrijke partijen voor
het bereiken van arbeidsmigranten en het verlagen van de drempel tot
inschrijving. Het kabinet overlegt met werkgevers over een stimulerende
rol van hen bij de registratie van hun werknemers. 

De gemeente Westland heeft een aantal maatregelen genomen om de
registratie van arbeidsmigranten te bevorderen. Sinds de start van de
registratie op 15 juni jl. zijn inmiddels 2000 arbeidsmigranten
ingeschreven. De gemeente organiseert inschrijfavonden in zogeheten
ā€˜Polenhotelsā€™ en in kantoren van ondernemers. Hierbij wordt in de
moedertaal uitleg gegeven over de inschrijving en de gevolgen hiervan
voor de EU-arbeidsmigrant. Ook andere gemeenten met een vergelijkbare
problematiek zijn gemotiveerd om op deze wijze de registratie te
verbeteren. De VNG zal hiertoe de Westlandse aanpak verspreiden onder
gemeenten. Bovendien zal het kabinet met de gemeenten Den Haag,
Rotterdam en Eindhoven een aanpak ontwikkelen voor de grotere gemeenten.


Uitschrijven uit de GBA

In de rapportage van de commissie-Lura wordt de ā€˜omslachtige
uitschrijvingā€™ uit de GBA genoemd als een reden voor sommige gemeenten
om niet alle EU-arbeidsmigranten in te schrijven. Het kabinet werkt op
dit moment aan een vernieuwd protocol dat gemeenten helpt vast te
stellen dat een persoon vertrokken is. Dit protocol maakt een eenvoudige
en snelle uitschrijving mogelijk. 

Koppeling tussen de GBA en UWV

Het kabinet heeft eerder aangegeven dat overheidsorganisaties
(verschillen tussen) geregistreerde adressen van burgers aan elkaar
moeten kunnen doorgeven. De commissie-Lura beveelt de automatische
doorgifte van adresgegevens vanuit de polisadministratie UWV en
Belastingdienst aan de GBA aan. Op basis van het onderzoek naar de
invoering van de GBA als basisregistratie wordt bezien hoe een
dergelijke gegevensuitwisseling vorm kan krijgen tussen de GBA- en
UWV-bestanden. Over de uitkomsten daarvan wordt de Tweede Kamer nog dit
jaar geĆÆnformeerd. Daarnaast heeft het kabinet aan de gemeente
Amsterdam opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar
adresverschillen tussen de polisadministratie en de GBA Amsterdam. De
uitkomsten van dat onderzoek worden meegenomen bij het uitwerken van
structurele gegevensuitwisseling. 

Bestuurlijke boete niet inschrijven in de GBA

Daar waar bovengenoemde maatregelen geen effect hebben en burgers zich
niet houden aan de wettelijke registratieverplichtingen, vormen sancties
het sluitstuk. In het wetsvoorstel Basisregistratie Personen (BRP), dat
de huidige wet GBA zal vervangen, is een aantal sancties opgenomen.
Naast de bestaande strafrechtelijke boete die kan worden opgelegd aan
mensen die weigeren zich te laten registreren, wordt een bestuurlijke
boete van ten hoogste ā‚¬ 325,- ingevoerd. Deze bestuurlijke boete gaat
voor iedereen gelden die zich in de basisregistratie moet inschrijven,
maar die niet meewerkt aan een verzoek van de gemeente om
persoonsgegevens te verstrekken. Het wetsvoorstel BRP ligt momenteel bij
de Raad van State voor advisering.

Reactie op aanbevelingen commissie-Lura 

De commissie-Lura ondersteunt de acties van het kabinet om het probleem
van onvolledige registratie te verbeteren, maar denkt dat de
aangekondigde maatregelen op de korte termijn niet voldoende soelaas
bieden. De commissie doet daarom twee aanvullende aanbevelingen.

Uniforme inschrijving in heel Nederland

De commissie-Lura beveelt een eenduidige instructie van rijkswege aan
voor een uniforme toepassing van inschrijving, zodat registratie in heel
Nederland gelijk is. De wet GBA bevat al een uniforme instructie van
inschrijving. De wet GBA wordt opgevolgd door de wet BRP, die zal
bestaan uit twee onderdelen: de GBA voor ingezetenen en de RNI voor
niet-ingezetenen. Op het moment dat de RNI in werking treedt, wordt het
mogelijk gegevens van niet-ingezetenen, waaronder verschillende
categorieƫn arbeidsmigranten vallen, ook centraal en op eenzelfde
manier vast te leggen. Nu gebeurt dit nog in aparte registraties van
overheidsinstellingen zoals de Belastingdienst en UWV. Ook de IND maakt
gebruik van een instructie voor de uniforme toepassing van de
inschrijving van EU-burgers. De problematiek rondom arbeidsmigranten is
echter niet uniform, maar veelal lokaal van aard. Daarom zijn naast
uniforme maatregelen en toepassing van inschrijving, ook lokale
maatregelen en acties nodig om op gemeentelijk niveau om te gaan met
knelpunten. Zie hiervoor bijvoorbeeld de maatregel over afspraken met
werkgevers en huisvesters.

Positieve prikkels voor inschrijving

De commissie-Lura beveelt aan om positieve prikkels te introduceren voor
werkgevers, gemeenten en arbeidsmigranten om de registratie te
bevorderen. Negatieve prikkels moeten zo veel mogelijk worden
weggenomen. Het kabinet onderschrijft het belang van positieve prikkels.
Voor gemeenten is het belangrijk om de instroom van EU-arbeidsmigranten
goed in beeld te hebben. Hierdoor lopen zij bijvoorbeeld geen inkomsten
mis uit het gemeentefonds of via belastingen, kunnen zij de lokale
woonvisie beter op de bestaande woningbehoefte afstemmen, en kunnen zij
beter controleren op misstanden bij huisvesting. Een positieve prikkel
voor de arbeidsmigrant om zich in te schrijven is dat registratie nodig
is om zich te kunnen inschrijven als woningzoekende. Ook is registratie
nodig om aanspraak te kunnen maken op verschillende toeslagen.
Informatie over de voordelen van registratie is opgenomen in de
voorlichtingsbrochure. 

2.3 	Werk en handhaving

Malafide uitzendbureaus

Een groot deel van de arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa werkt
via een uitzendbureau in Nederland. Een deel van de uitzendbureaus is
als malafide aan te merken: zij dragen geen belasting en premies af,
houden zich niet aan de regels voor arbeidsvoorwaarden en
arbeidsomstandigheden en overtreden de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Deze uitzendbureaus moeten worden aangepakt. De aanbeveling van de
commissie-Lura om het aantal malafide uitzendbureaus in twee jaar tijd
te reduceren tot nul neemt het kabinet ter harte. Het kabinet is gestart
met de voorbereiding van een multidisciplinaire aanpak reductie malafide
uitzendbureaus, die per 1 januari 2012 van start gaat. Behalve de AI, de
SIOD, de Belastingdienst en de politie nemen dan ook gemeenten en
organisaties uit het veld deel aan het project. Hiermee geef ik gevolg
aan de motie die de regering oproept tot een sluitende aanpak om
malafide uitzendbureaus een halt toe te roepen. Het kabinet verkent in
hoeverre een vergunningplicht voor uitzendbureaus, zoals de
commissie-Lura aanbeveelt, bijdraagt aan een effectieve aanpak van
fraude en illegaliteit in de uitzendbranche.  

In de afgelopen tijd is al een aantal stappen gezet. Er komt een
registratieplicht voor uitzendbureaus, met hoge boetes voor zowel
uitzendbureau als inleners bij niet-naleving van deze verplichtingen.
Hiertoe is begin september een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend. In
dit wetsvoorstel is ook geregeld dat Belastingdienst en AI informatie
gaan doorgeven aan de Stichting Normering Arbeid (SNA) en de Stichting
Naleving Cao Uitzendkrachten (SNCU), zodat de branche beter in staat
wordt gesteld om zelf te gaan handhaven. De SNA en de SNCU wisselen ook
onderling gegevens uit met dit doel. 

Ook komen er hogere boetes voor werkgevers die arbeidswetgeving
overtreden, en nieuwe sancties zoals stillegging van werkzaamheden bij
een bedrijf dat herhaaldelijk de fout ingaat. Deze maatregelen, die op 1
juli 2012 in werking moeten treden, gelden niet alleen voor
uitzendbureaus maar voor alle bedrijven. 

De AI heeft tot nu toe in 2011 in het inspectieproject Uitzendbureaus
368 inspecties verricht. Bij 24% van deze inspecties is een overtreding
van de Wav en/of de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML)
geconstateerd. De AI controleert ook in andere projecten (bijvoorbeeld
in de sectoren bouw, schoonmaak en land- en tuinbouw) bij uitzendbureaus
op naleving van de Wav en de WML. In 2010 zijn 1.291 intermediairs
gecontroleerd (inclusief de inspecties binnen het project
Uitzendbureaus). In totaal is bij 247 (19%) van deze intermediairs een
overtreding van de Wav en/of de WML geconstateerd. 

Uit de resultaten van het inspectieproject Uitzendbureaus 2010, dat als
bijlage is bijgevoegd, blijkt dat het certificaat dat de branche zelf
heeft ingesteld om fraude en illegaliteit tegen te gaan nog niet goed
werkt. Bij 21% van de inspecties bij uitzendbureaus met certificaat is
een overtreding geconstateerd. Dit is maar een fractie lager dan het
percentage overtredingen bij uitzendbureaus zonder certificaat (23%).
Hoewel de inspecties risicogestuurd zijn, en dus geen representatief
beeld geven van de hele branche, is dit een teleurstellend resultaat. De
branche zelf heeft inmiddels een aantal maatregelen getroffen. De
verbetering van de werking van het certificaat maakt ook deel uit van
het bovengenoemde project. 

	

De commissie-Lura stelt voor inlenende bedrijven rechtstreeks de premies
en loonbelasting op een speciale geblokkeerde rekening van het
uitlenende (uitzend)bedrijf te laten storten. Dit is een al bestaand
instrument (G-rekening). De rekening kan alleen gebruikt worden voor
betalingen aan de Belastingdienst. De inlener wordt zo gevrijwaard van
aansprakelijkheid als het uitzendbureau niet betaalt en de overheid is
zeker van de afdracht. Op dit moment overlegt het kabinet met de
uitzendbranche en vertegenwoordigers van inlenende bedrijven over de
mogelijkheid van vrijwaring voor aansprakelijkheid voor belastingen en
premies bij de keuze voor een gecertificeerd uitzendbureau. 

Aanvullend neemt het kabinet een aantal maatregelen. Het kabinet verkent
met de Kamer van Koophandel (KvK) wat hun mogelijkheden zijn bij de
aanpak van malafide uitzendbureaus. Zo worden afspraken gemaakt over de
verbetering van de registratie van uitzendondernemingen in het
Handelsregister. Nog dit jaar gaat een onderzoek van start naar
verbetering van de poortwachtersfunctie van de KvK: hoe kan de KvK
signalen van fraude en misbruik, bijvoorbeeld mensenhandel, verzamelen
en aan de juiste organisatie doorgeven? Het kabinet beziet met de KvK
welke barriĆØres kunnen worden opgeworpen om te voorkomen dat fraudeurs
zich inschrijven in het Handelsregister. Hierbij gaat het bijvoorbeeld
om personen die zich bewust onjuist inschrijven. Tot slot is het kabinet
voornemens een bestuursverbod in te voeren in het Burgerlijk Wetboek.
Dit maakt mogelijk dat iemandĀ op basis van een uitspraak van de rechter
gedurende een bepaalde periode geen bestuursfunctie in een rechtspersoon
mag vervullen, na bijvoorbeeld een reeks van verdachte faillissementen.
De KvK zal deze persoon dan ook niet als bestuurder inschrijven. De
Tweede Kamer ontvangt volgend jaar een voorstel tot wijziging van het
Burgerlijk Wetboek. Bovengenoemde maatregelen worden betrokken bij het
actieplan reductie malafide uitzendbureaus. 

Vlaanderen kent ook problemen met malafide uitzendbureaus. Op 7 oktober
jl. heeft het kabinet afspraken gemaakt met Vlaanderen over samenwerking
bij de aanpak van malafide uitzend- en detacheringsbureaus in de
grensregio tussen Nederland en Vlaanderen.

Pilot gegevensuitwisseling

Signalen over misstanden komen niet altijd bij de juiste organisatie
terecht. Om de gegevensuitwisseling te verbeteren gaat in de regio
Rotterdam in december 2011 een pilot gegevensuitwisseling van start, met
als deelnemers landelijke handhavingsdiensten en gemeenten. Doel van de
pilot is dat meldingen door de juiste instantie worden opgepakt en
worden gecombineerd, zodat er een betere risicoanalyse plaatsvindt, en
dat aan de melder zal worden teruggekoppeld wat er met de klacht is
gebeurd. Hiertoe wordt de gegevensuitwisseling op een centraal punt
belegd. 

Aanpak schijnzelfstandigen 

Schijnzelfstandigheid leidt tot benadeling van de schatkist, wordt
gebruikt om de tewerkstellingsvergunningplicht die geldt voor Bulgaarse
en Roemeense werknemers te ontduiken en heeft oneerlijke concurrentie op
de arbeidsmarkt tot gevolg. Dit fenomeen moet dan ook worden bestreden.
De commissie-Lura beveelt aan om de AI meer prioriteit te laten geven
aan deze problematiek, bijvoorbeeld door (extra) inzet van
interventieteams. Dit is staand beleid: de AI controleert bij alle
inspecties in het kader van illegale tewerkstelling op eventuele
schijnzelfstandigheid, ook bij controles door interventieteams. In 2011
heeft de AI tijdens controles 512 EU-burgers aangetroffen die zich
presenteerden als zelfstandigen. Van bijna de helft van hen is
vastgesteld dat het schijnzelfstandigen betrof, grotendeels met de
Bulgaarse nationaliteit. De werkgevers zijn beboet voor illegale
tewerkstelling. Het kabinet onderzoekt, conform het verzoek van de
commissie-Lura, in hoeverre een meldingsplicht voor zelfstandigen en
gedetacheerde werknemers, zoals deze in Belgiƫ wordt toegepast,
bijdraagt aan de aanpak van schijnconstructies. 

In reactie op de suggestie van de commissie-Lura om eventuele extra
kosten voor de AI te financieren uit de boeteopbrengsten verwijs ik u
naar mijn reactie op het amendement Spekman. Daarin is aangegeven dat de
extra boeteopbrengsten die de AI ten opzichte van de begroting in 2011
en volgende jaren verwacht te realiseren, gebruikt worden om de omvang
van de reductie van de AI te beperken. Ook wordt ā‚¬ 25 miljoen van de
toekomstige verhoging van de boeteopbrengsten, voortvloeiend uit de
aanscherping van de fraudeaanpak van het kabinet, gebruikt om de
fraudetaakstelling van ā‚¬ 180 mln mee in te vullen. 

Er vindt intensieve gegevensuitwisseling plaats tussen de AI, de
Belastingdienst, de IND en de KvK. De KvK en de AI zijn op 1 november
jl. in drie regioā€™s een pilot gegevensuitwisseling gestart over
dubieuze inschrijvingen als zelfstandige in het Handelsregister.
Voorheen controleerde de AI alleen Roemeense en Bulgaarse
(schijn)zelfstandigen in het kader van de controle op illegale
tewerkstelling. Sinds 1 oktober jl. registreert de AI gegevens van alle
schijnzelfstandigen uit EU-landen. Met ingang van 1 januari 2012
verstrekt de AI deze gegevens periodiek aan de Belastingdienst. 

De commissie-Lura beveelt het kabinet aan er beter op toe te gaan zien
dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) niet te makkelijk een
zelfstandigenstatus geeft op de E101-verklaring waarmee een
arbeidskracht aantoont in welk land hij sociaal verzekerd is. Het is de
SVB bekend dat fraude plaatsvindt met de A1-verklaring, de opvolger van
de E101-verklaring. De SVB is alert op fraude en neemt regelmatig deel
aan acties van de SIOD en de FIOD om fraude op te sporen. Ook is overleg
gaande met Belgiƫ om meer informatie te verkrijgen over de diverse
vormen van fraude met deze verklaring. 

Onderbetaling

Op dit moment kunnen met de WML niet alle misstanden worden aangepakt.
Daarom heeft het kabinet besloten om de handhavingspraktijk op twee
punten aan te passen, zoals aan uw Kamer gemeld. De eerste maatregel is
dat ter verhoging van de effectiviteit van de handhaving er in de
praktijk wordt uitgegaan van een normale arbeidsduur van 40 uur per
week. Zo kan de AI meer onderzoeken doen, en zich concentreren op de
echte misstanden. Ten tweede zijn verrekeningen op het wettelijk
minimumloon alleen toegestaan als het gaat om huisvestingskosten (tot
20%) en de aantoonbaar betaalde premies voor de ziektekostenverzekering
(tot 10%). Deze maatregel draagt bij aan het tegengaan van uitbuiting. 

Prioriteit handhaving 

Voor alle bovengenoemde maatregelen geldt nadrukkelijk dat een
intensieve handhaving onontbeerlijk is. Dit betekent dat de schaarse
inspectiecapaciteit met prioriteit wordt ingezet voor de aanpak van de
problemen die samenhangen met de komst van arbeidsmigranten uit de EU.
Dit heeft geleid tot nieuwe interventieteamprojecten in Dordrecht en
Zuidwest-Nederland en het continueren van het project in Noord-Holland.
De projecten in Eindhoven en in de Duin- en Bollenstreek zijn dit jaar
afgerond. Als in andere interventieteamprojecten wordt gestuit op
problemen die samenhangen met de komst van EU-arbeidsmigranten, dan
krijgen deze problemen hoge prioriteit. Dit gebeurt momenteel onder
andere in interventieteamprojecten in Amersfoort en Baarle-Nassau. 

Reactie op overige aanbevelingen commissie-Lura

Nalevingsautoriteit caoā€™s

De commissie-Lura beveelt aan om met cao-partijen in sectoren waar veel
arbeidsmigranten werken een autoriteit in te stellen met vergaande
bevoegdheden om naleving van de cao af te dwingen. Als een van de
voorbeelden wordt de SNCU genoemd. De autoriteit zou ook oneigenlijke
concurrentie tussen zelfstandigen en werknemers moeten bestrijden. 

Het kabinet is positief over initiatieven als de oprichting van de SNCU
door de uitzendsector, maar ook door andere sectoren, om zelf toe te
zien op naleving van caoā€™s. Gezien de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen overheid en private partijen, en de maatregelen die al zijn
genomen om concurrentie op arbeidsvoorwaarden en uitbuiting tegen te
gaan, ziet het kabinet echter op dit moment geen aanleiding om zelf een
nalevingsautoriteit in te stellen voor caoā€™s. Caoā€™s zijn
civielrechtelijke overeenkomsten tussen werkgevers, werknemers en hun
organisaties. De Staat is hierbij geen partij. De totstandkoming en de
inhoud van caoā€™s vallen onder de verantwoordelijkheid van
cao-partijen. Dat geldt ook voor de controle op de naleving van caoā€™s.
Het kabinet ondersteunt cao-partijen op diverse manieren. Zo kunnen
nalevingsbepalingen in de cao algemeen verbindend worden verklaard,
zodat zij gelden voor de hele sector. Ook kunnen cao-partijen de
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzoeken een onderzoek in
te stellen, ter ondersteuning van de privaatrechtelijke handhaving. Tot
slot wisselen de AI en sociale partners signalen en gegevens uit ter
bevordering van de handhaving. 

Tewerkstellingsvergunningenbeleid

De commissie-Lura doet een aantal aanbevelingen voor het
tewerkstellingsvergunningenbeleid. 

De commissie beveelt aan om de kosten voor terugkeer op een werkgever te
verhalen, wanneer de tewerkstellingsvergunning tussentijds wordt
beƫindigd. Het kabinet vindt dat ook de werkgever een rol heeft als het
gaat om de terugkeer van migranten die geen werk meer hebben. Het
kabinet heeft bij de invoering van de bestuurlijke boete in de Wav de
mogelijkheid onderzocht om de kosten voor terugkeer te verhalen op de
werkgever. Na onderzoek is gebleken dat het niet mogelijk is om de
daadwerkelijke kosten voor terugkeer op gevalsniveau te verhalen op de
werkgever. Om de werkgever toch te laten delen in deze kosten, is ervoor
gekozen deze kosten te verdisconteren in de bestuurlijke boete. Deze
boetes worden verder verhoogd. Overigens is in het regeerakkoord
afgesproken dat de werkgever een kostendekkend bedrag zal moeten betalen
voor een tewerkstellingsvergunning. Deze vergunning is nu nog gratis.
Dit is in lijn met het kabinetsbeleid om de leges voor
verblijfsvergunningen kostendekkend te maken. 

Het voorrang geven aan benadeelde werknemers als het gaat om het
verlenen van een tewerkstellingsvergunning, zoals de commissie-Lura
aanbeveelt, is moeilijk te verenigen met de aanbeveling van de commissie
om het onbenutte arbeidspotentieel in te zetten.
Tewerkstellingsvergunningen worden alleen verleend als er geen
werkzoekenden zijn in Nederland of in de EU-lidstaten waarvoor vrij
verkeer van werknemers geldt. 

Tot slot beveelt de commissie-Lura aan om de controle op
tewerkstellingsvergunningen te verbeteren door strengere sancties toe te
passen en werkgevers die in de fout zijn gegaan nooit meer een
tewerkstellingsvergunning te verlenen. Het kabinet beschouwt dit als een
ondersteuning van de aangekondigde maatregelen om frauderende burgers en
bedrijven strenger aan te pakken, ook bij overtreding van de Wav. Een
van de aanpassingen van de Wav maakt het mogelijk om een
tewerkstellingsvergunning te weigeren wegens slecht werkgeverschap. Dit
houdt in dat de werkgever de eerstkomende vijf jaar niet opnieuw een
tewerkstellingsvergunning kan krijgen.

Aanscherpen definitie arbeidsuitbuiting

De commissie-Lura vraagt het kabinet of en op welke wijze de juridische
definitie van arbeidsuitbuiting kan worden aangescherpt. Nederland
behoort met acht veroordelingen voor arbeidsuitbuiting op grond van de
strafbaarstelling van mensenhandel tot de kopgroep in Europa. Door
toenemende jurisprudentie wordt de reikwijdte van de delictsomschrijving
steeds meer omlijnd, zoals de commissie-Lura zelf ook constateert. Uit
de jurisprudentie volgt dat artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht
ruime bescherming biedt tegen arbeidsuitbuiting. Overigens stelt ook de
Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat een eventuele aanpassing van de
wet de interpretatievragen rond het begrip uitbuiting niet zal oplossen.


Het kabinet is met de commissie van mening dat uitvoerende instanties
goed toegerust moeten zijn in het herkennen en aanpakken van
arbeidsuitbuiting. Daarom wordt aan dit onderwerp voortdurend aandacht
besteed in de opleiding van medewerkers van instanties als de SIOD, AI,
politie en gemeenten. 

Bevorderen internationale samenwerking bij aanpak mensenhandel en
criminaliteit

De commissie-Lura beveelt aan om internationale samenwerking en
registratie te intensiveren met Midden- en Oost-Europese landen.
Nederland werkt al nauw samen met deze landen in de bestrijding van
uiteenlopende vormen van grensoverschrijdende georganiseerde
criminaliteit, vooral op het terrein van mensenhandel. Nederlandse
handhavingsinstanties geven technische assistentie, training en advies
aan collegaā€™s in andere landen. Ook hebben de Nederlandse en Bulgaarse
politie in 2011 drie Joint Investigation Teams opgezet om een aantal
concrete gevallen van mensenhandel in de seksindustrie te onderzoeken.

Voorwaardelijke strafoplegging onder voorwaarde van terugkeer

De commissie-Lura beveelt aan om aandacht te besteden aan de
mogelijkheid om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen onder
de voorwaarde dat iemand terugkeert naar eigen land. Nederland heeft al
een soortgelijke maatregel in gang gezet. Zo zal aan strafrechtelijk
veroordeelde EU-burgers of derdelanders zonder rechtmatig verblijf in de
toekomst geen voorwaardelijke invrijheidstelling meer worden verleend.
In plaats daarvan krijgt de minister van Veiligheid en Justitie de
bevoegdheid om de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf tussentijds te
beƫindigen, als de betreffende persoon daadwerkelijk kan worden
uitgezet. Dat betekent dat als de persoon niet meewerkt aan de
uitzetting, hij de volledige straf moet uitzitten. Als hij wel
terugkeert, dan kan de straf worden bekort. Keert de EU-burger of
derdelander terug naar Nederland en heeft hij geen verblijfsrecht, dan
herleeft het strafrestant. Het wetsvoorstel is nu aanhangig bij de
Eerste Kamer.

2.4 	Sociale voorzieningen 

Hoofdregel is dat een migrant in zijn eigen onderhoud kan voorzien.
Voorkomen moet worden dat hij in een uitkering terecht komt. Het beroep
dat migranten uit Midden- en Oost-Europa op sociale voorzieningen doen,
is absoluut gezien nog gering, maar vertoont een stijgende lijn. Dit
blijkt uit recente CBS-cijfers over personen uit Midden- en Oost-Europa
met een WW- of WWB-uitkering. Grafiek 1 geeft een beeld van de
ontwikkeling van het aantal WW- en WWB-uitkeringen over de periode
2006-2010. Eind 2010 werden er 3190 bijstandsuitkeringen verstrekt aan
personen uit Midden- en Oost-Europa. In 2006 waren dit er ruim 2200. Het
aantal WW-uitkeringen aan personen afkomstig uit een van de MOE-landen
is gestegen van 910 in 2006 naar 2560 eind 2010. Het percentage personen
uit Midden- en Oost-Europa met een WW- of WWB-uitkering stijgt vanaf
2008 harder dan het percentage voor de totale bevolking. 

Grafiek 1: Gebruik van WWB, WW en ZW door personen geboren in Midden- en
Oost-Europa. Periode 2006 t/m 2010 

Bron: CBS (2011). Cijfers Ziektewet voor 2009 en 2010 zijn niet
beschikbaar. 

Zoals aangegeven in mijn brief van 14 april jl., wil het kabinet
bewerkstelligen dat een EU-burger pas een verblijfsrecht voor onbepaalde
tijd verkrijgt wanneer hij langer dan vijf jaar in Nederland heeft
gewerkt. Op dit moment is het op grond van Richtlijn 2004/38 betreffende
vrij verkeer van personen zo dat iemand die langer dan een jaar in een
gastland heeft gewerkt en sindsdien onvrijwillig werkloos is, rechtmatig
verblijf voor onbepaalde tijd in dat land heeft, ook als hij over
onvoldoende middelen van bestaan beschikt. Daarmee kan vervolgens in
principe een recht op bijstand ontstaan. Het kabinet is over zijn inzet
in gesprek met de Europese Commissie. Daarbij wordt ook gekeken naar
mogelijkheden om de huidige Richtlijn op dit onderdeel anders te
interpreteren. Ik beschouw de aanbeveling van de commissie-Lura om het
onderwerp sociale zekerheid op Europees niveau te bespreken als een
ondersteuning van het kabinetsbeleid. 

Bij twijfel eerst verblijfsrecht vaststellen, dan pas bijstand

Op dit moment informeren gemeenten de IND als aan een EU-burger of
derdelander een bijstandsuitkering wordt verleend. Dit gebeurt in de
gevallen waarin er bij de gemeente redelijke twijfel bestaat dat het
ontvangen van deze uitkering gevolgen kan hebben voor het
verblijfsrecht. Het is dus mogelijk dat iemand een bijstandsuitkering
ontvangt, terwijl achteraf blijkt dat hij niet rechtmatig in Nederland
verblijft. Dit is ongewenst, en daarom gaat het kabinet deze procedure
omdraaien: indien de gemeente redelijke twijfel heeft over de vraag of
een beroep op bijstand gevolgen heeft voor het verblijfsrecht, wordt de
bijstandsuitkering aan een EU-burger of derdelander pas toegekend nadat
de IND heeft vastgesteld dat de betreffende persoon rechtmatig in
Nederland verblijft. Het kabinet bereidt hiertoe op dit moment een
wijziging voor van de Wet werk en bijstand. Deze worden naar verwachting
begin volgend jaar aan uw Kamer aangeboden. 

De IND scherpt de beleidsregels aan, op grond waarvan wordt beoordeeld
of het beroep dat een economisch niet-actieve EU-burger doet op bijstand
onredelijk is. De hoogte van het beroep op bijstand wordt hierbij
afgezet tegen de duur van het verblijf. Alleen bij een onredelijk beroep
op bijstand kan het verblijf worden beƫindigd. Dit wordt door de IND
vastgesteld aan de hand van een individuele belangenafweging. 

De gemeente Vaals is een voorbeeld van een gemeente waar zich problemen
voordoen met ā€˜bijstandstoeristenā€™ uit Midden- en Oost-Europa. Het
kabinet erkent de problematiek waar Vaals mee te maken heeft en
ondersteunt de gemeente Vaals bij haar aanpak. Hierover heb ik uw Kamer
geĆÆnformeerd op 14 oktober jl. In de afgelopen periode heeft overleg
plaatsgevonden tussen het kabinet, de IND en de gemeente. Dit overleg
heeft geresulteerd in de afspraak dat de IND en de gemeente Vaals een
snelle beslissing nemen over het verblijfsrecht respectievelijk het
recht op bijstand. De procedures inzake toekenning van het recht op
bijstand en toetsing van het verblijfsrecht lopen in Vaals nu parallel.
De IND toetst, indien er redelijke twijfel bestaat over het recht op
verblijf, nog vĆ³Ć³r de definitieve bijstandstoekenning of er sprake is
van rechtmatig verblijf. Dit voorkomt dat mensen een uitkering ontvangen
die daar uiteindelijk geen recht op blijken te hebben.

De IND heeft ten behoeve van de Gemeentelijke Sociale Diensten een
stroomschema opgesteld, zodat de gemeenten snel en eenduidig kunnen
beoordelen welke gevallen in aanmerking komen om bij de IND te worden
gemeld. Het stroomschema is afgestemd met de G4 en wordt op korte
termijn in gebruik genomen. 

Alleen bijstand aan ingezetenen

Een voorwaarde voor het verlenen van bijstand is dat iemand
ā€˜woonachtigā€™ moet zijn in Nederland. Dit voorkomt dat EU-burgers of
derdelanders die voor een tijdelijk doel in Nederland zijn (bijvoorbeeld
als seizoenarbeider) recht hebben op bijstand. In juni jl. heeft het
kabinet alle gemeenten geĆÆnformeerd over de strikte toepassing van het
woonplaatscriterium. 

Taaleis in de bijstand

Het beheersen van de Nederlandse taal is belangrijk om deel te nemen aan
de Nederlandse arbeidsmarkt. Het kabinet wil dan ook aan personen die
een bijstandsuitkering ontvangen de eis kunnen stellen dat zij in geval
van onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal zo snel mogelijk een
cursus Nederlands volgen en met succes afronden. Bij het niet (volledig)
voldoen aan deze verplichting kan de uitkering worden stopgezet of
verlaagd. De noodzaak tot het volgen van een cursus Nederlands wordt van
geval tot geval beoordeeld. Het gaat om gevallen waarbij beheersing van
het Nederlands een vereiste is om werk te vinden. Het kabinet komt naar
verwachting begin volgend jaar met een voorstel tot wijziging van de Wet
werk en bijstand. 

Benutten arbeidspotentieel in Nederland

De commissie-Lura stelt dat re-integratie inspanningen van
prioriteitgenietend aanbod tot nu toe niet succesvol zijn geweest.
Volgens lokale uitvoerders zijn bijstandsontvangers vaak niet in staat
de overgang naar voltijdwerken in Ć©Ć©n keer te maken. Ook TNO geeft aan
dat de groep bijstandsontvangers die (vrijwel) direct of op korte
termijn inzetbaar is, niet groot is. De commissie constateert dan ook
dat de verdringing macro gezien beperkt is.

Het kabinet deelt de mening van de commissie dat de inzet van het
Nederlandse arbeidspotentieel vergroot moet worden en beschouwt deze als
een ondersteuning voor maatregelen die het kabinet genomen heeft en
voornemens is te gaan nemen. Het kabinet gaat de sociale zekerheid
activerender maken. Het regeerakkoord voorziet in maatregelen die arbeid
voor het Nederlands potentieel aantrekkelijker maakt dan een uitkering.
In dit verband kunnen worden genoemd de voornemens rond Werken naar
Vermogen, de afbouw dubbele heffingskorting en het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet werk en bijstand, gericht op bevordering van
deelname aan de arbeidsmarkt en het vergroten van de eigen
verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden. Uitkeringsgerechtigden
moeten hun eigen verantwoordelijkheid nemen voor een snelle terugkeer op
de arbeidsmarkt. Zowel in de WW als de bijstand moet de uitkering worden
ingetrokken als mensen niet voluit meewerken om weer aan de slag te
komen. Bijvoorbeeld als ze aangeboden werk weigeren, niet actief zoeken
naar werk of zich niet inspannen om belemmeringen voor het vinden van
werk weg te nemen. Het kabinet beziet nadere wet- en regelgeving op dit
vlak. In het Algemeen Overleg met uw Kamer op 12 oktober jl. over
tewerkstellingsvergunningen in de tuinbouw heb ik toegezegd uw Kamer te
informeren over deze voorgenomen wet- en regelgeving. 

Het is vanzelfsprekend dat werkgevers eerst het in Nederland aanwezige
onbenutte arbeidspotentieel aanboren. Dat is ook de essentie van de Wav:
werkgevers kunnen pas een tewerkstellingsvergunning krijgen als ze hun
vacatures aantoonbaar niet kunnen vervullen met arbeidsaanbod uit
Nederland of uit andere EU-landen waarvoor vrij verkeer van werknemers
geldt. 

Rotterdam heeft al jaren ervaring met de inzet van Rotterdamse
werkzoekenden in sectoren waar veel arbeidsmigranten uit Midden- en
Oost-Europa werkzaam zijn en met het vergroten van de
concurrentiepositie van Rotterdamse werkzoekenden. Het
werkgeversservicepunt DAAD vervult vacatures van werkgevers met
werkzoekenden uit de bestanden van de Sociale Dienst van Rotterdam en
UWV. In de jaren 2008 tot en met 2010 zijn ruim 1.900 Rotterdamse
uitkeringsgerechtigden aan de slag geholpen in de haven, bouw en
(glas)tuinbouw en zijn er 650 stageplaatsen gerealiseerd. DAAD heeft in
dit kader voor het Westland afspraken met grote werkgevers als
FloraHolland en The Greenery gemaakt. In 2010 is samen met het UWV, de
gemeenten Westland en Den Haag een Brancheservicepunt Westland opgericht
voor de glastuinbouw. In de eerste helft van 2011 waren er 271
plaatsingen en 60 stageplaatsen. Westland, Den Haag en Rotterdam bieden
werkgevers die vacatures hebben, werkzoekenden van de gemeenten en UWV
aan. 

Het kabinet werkt met UWV, de gemeente Rotterdam en een aantal kleinere
gemeenten een aanpak uit om uitkeringsontvangers aan de slag te krijgen.
Deel van de aanpak is het aanspreken van werkgevers op hun
maatschappelijke verantwoordelijkheid.

2.5	Huisvesting 

Bij huisvesting van arbeidsmigranten gaat het meestal om flexibele
huisvestingsvormen, vaak voor korte duur (kamergewijze verhuur, short
stay, logies). Er is echter nog steeds sprake van een
huisvestingstekort, waardoor veel arbeidsmigranten worden gehuisvest in
panden waar sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan of andere
(bouw)regelgeving. Dit speelt in zowel grote steden als
plattelandsgemeenten, vaak met overbewoning en overlast tot gevolg. 

De arbeidsmigranten zijn voor het vinden van adequate huisvesting
primair zelf verantwoordelijk. Ook werkgevers kunnen een rol spelen.
Gemeenten zijn de regievoerders rondom huisvesting en het bevorderen van
de leefbaarheid van wijken. Het Rijk biedt hen een aantal ondersteunende
faciliteiten die het beter mogelijk maken hun verantwoordelijkheden te
nemen. De commissie-Lura vraagt om een actievere regierol van het rijk
in de regioā€™s en naar provincies toe om zo te zorgen dat er een betere
verdeling van het huisvestingsaanbod tot stand komt. Het ministerie van
BZK heeft die rol afgelopen maanden al opgepakt. Het ministerie van BZK
is op dit moment met acht regioā€™s in overleg over aanbod van meer
tijdelijke huisvesting en een betere verdeling over de regioā€™s. Ook
andere regioā€™s kunnen een beroep op het ministerie van BZK doen. Het
ministerie van BZK overlegt met Aedes over de rol en de inzet van
corporaties en gaat stimuleren dat corporaties ook betrokken worden bij
de regionale afspraken. Zoals hierboven aangegeven overlegt het kabinet
met werkgevers en vakbonden over normen voor huisvesting in de cao en de
controle daarop. De ā€˜nationale intentieverklaringā€™ vergroot de
ā€˜sense of urgencyā€™ en mobiliseert betrokken partijen. De minister
van BZK zal uw Kamer voor de zomer van 2012 informeren over de voortgang
van deze aanpak. 

Het ministerie van BZK heeft partijen gestimuleerd tot het maken van
afspraken over te realiseren short stayvoorzieningen. In West-Brabant is
de problematiek hoger op de politieke agenda geplaatst en gaat een
gemeente als Breda ook in de woningbouwprogrammering rekening houden met
de huisvesting van migranten uit vooral Midden- en Oost-Europa. In het
Stadsgewest Haaglanden werken regio en Rijk samen om het vraagstuk van
de huisvesting regionaal op te pakken en te voorzien van oplossingen. In
Noord-Limburg hebben tien gemeenten op 1 april jl. afspraken getekend.
In de regio Rivierenland wordt het beleid van de huisvesting voor
arbeidsmigranten verankerd in de regionale woonvisie. 

Ook is er vanuit het Rijk een praktijkteam beschikbaar dat een gemeente
op afroep met raad en daad bijstaat. Daarbij kan het gaan om inbreng van
specialistische kennis, die voor gemeenten relevant is. Ook kan steun en
bemiddeling tussen lokale en regionale partijen onderling aan de orde
zijn. Dit team wordt afhankelijk van concrete vragen bemand door
deskundigen van diverse departementen.

Bij de uitwerking van projecten op lokaal niveau kunnen partijen gebruik
maken van de expertise en inzet van de Rijksbouwmeester en van de
Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV). Met Den Haag en
Rotterdam worden hierover verkennende gesprekken gevoerd. Daarbij wordt
ook onderzocht of werkgevers en corporaties aangehaakt kunnen worden. De
commissie beveelt aan om tussenvormen tussen short stayvoorzieningen en
permanente huisvesting mogelijk te maken. Deze mogelijkheid wordt
verkend in een SEV-pilot. Uw Kamer wordt hierover nader geĆÆnformeerd. 

Nationale intentieverklaring

Voor de realisatie van huisvesting zijn partijen vaak afhankelijk van
elkaar. Sommige partijen lijken het lastig te vinden om zelf het
initiatief te nemen als ze het idee hebben dat anderen achter blijven.
Daardoor komen er te weinig projecten van de grond. Om de ā€˜sense of
urgencyā€™ bij betrokken partijen te vergroten heeft het ministerie van
BZK het initiatief genomen om met vertegenwoordigers van alle betrokken
partijen te komen tot een ā€˜nationale intentieverklaringā€™ voor
huisvesting van arbeidsmigranten. Door ondertekening van deze verklaring
onderkennen gemeenten, werkgevers, werknemers, woningcorporaties en de
rijksoverheid de problematiek rond de huisvesting en onderstrepen zij
het belang van het gezamenlijk optrekken. De ondertekenaars bevorderen
actief dat op lokaal en regionaal niveau afspraken worden gemaakt. 

Huisvestingsnormen in een aantal caoā€™s

Op dit moment leggen werkgevers (gecertificeerde uitzendbureaus, LTO,
vleesverwerkende industrie als ook individuele agrarische bedrijven),
vakbonden, gemeenten en het kabinet de laatste hand aan het opstellen en
vaststellen van normen voor goede huisvesting. Deze normen worden
opgenomen in de desbetreffende caoā€™s, waarbij de sectoren zelf het
toezicht op naleving van de normen realiseren. Als deze cao-afspraken
algemeen verbindend worden verklaard, gelden de normen voor de hele
branche (inclusief de niet aangesloten uitzendbureaus en andere
ondernemers). 

Voorkomen dubbele afhankelijkheid

De commissie-Lura, werknemersorganisaties, en steeds meer werkgevers,
zouden graag zien dat situaties van dubbele afhankelijkheid (aanbieden
van werk en wonen) worden voorkomen. Het kabinet deelt dit. Zo moeten
malafide werkgevers die hun werknemers verplichten tot huisvesting tegen
te hoge huren worden bestreden. Hiertoe pakt het kabinet malafide
uitzendbureaus aan met een aantal maatregelen, zoals in paragraaf 2.3
aangegeven. Ook het maximeren van de toegestane inhoudingen op het loon
voor huisvesting en ziektekosten, zoals in dezelfde paragraaf
aangegeven, draagt bij aan een vermindering van de dubbele
afhankelijkheid. 

Leefbaarheid in de Huisvestingswet 

Het opnemen van leefbaarheid als sturingscriterium in de
Huisvestingswet, zoals gemeenten wensen, blijkt geen begaanbare weg. Het
kabinet is van mening dat reeds bestaande instrumenten veel effectiever
kunnen zijn, zoals het verhuurbeleid van corporaties,
uithuisplaatsingen, wet Victor/Victoria en het opnemen van eisen in het
bestemmingsplan. In het kader van de aanpak van huisjesmelkerij en de
gesprekken hierover met vooral de gemeente Rotterdam wordt bekeken of
het bestaande instrumentarium aangepast moet worden.

Bouw- en Ruimtelijke Ordeningsregelgeving aangepast

Door aanpassing van het Bouwbesluit, dat inmiddels is aangeboden aan uw
Kamer, wordt het aanpassen van leegstaande kantoren makkelijker. Verder
maakt aanpassing van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening het voor
gemeenten mogelijk om snellere procedures te doorlopen voor de
huisvesting van arbeidsmigranten. Deze wijziging maakt deel uit van het
permanent maken van de Crisis- en herstelwet en enige quick wins en
treedt naar verwachting in juli 2012 in werking. Het kabinet werkt aan
de invoering van een bestuurlijke boete in de Woningwet, conform de wens
van de gemeente Den Haag. Dit biedt gemeenten de mogelijkheid een
lik-op-stukbeleid te voeren voor bijvoorbeeld huisjesmelkers. De
mogelijkheid om tijdelijk af te wijken van een bestemmingsplan wordt
verlengd van vijf naar tien jaar. 

Reactie op overige aanbevelingen commissie-Lura

De rol van corporaties 

De commissie-Lura staat uitgebreid stil bij de rol van corporaties en de
huisvesting van EU-arbeidsmigranten. Conform de aanbeveling van de
commissie heeft het ministerie van BZK een aantal expertmeetings
georganiseerd met Aedes, afzonderlijke corporaties en gemeenten voor
kennisdeling over tijdelijke huisvesting. In lijn met de brief van 14
april en Europese regelgeving kunnen corporaties een rol spelen bij de
tijdelijke huisvesting. De commissie beveelt aan om de lijst, behorende
bij de DAEB-regeling, aan te passen voor sociale woonvoorzieningen.
Achtergrond van de aanbeveling is dat het hiermee mogelijk wordt dat
huisvesting van arbeidsmigranten met staatssteun kan worden
gerealiseerd. Aanpassing van de lijst is echter niet nodig. Short stay
en kamergewijze verhuur die corporaties realiseren, zijn nu al aan te
merken als dienst van algemeen economisch belang en kunnen worden
gerealiseerd met staatssteun. 

Commerciƫle partijen

De commissie stelt dat ook commerciƫle partijen een rol moeten spelen
bij de huisvesting van short stay achtige voorzieningen. Dit is al het
geval. Met name uitzendbureaus werken steeds vaker samen met
commerciƫle partijen, juist voor het scheiden van werk en huisvesting.
Het oprichten van een nieuw soort woningcorporatie specifiek voor
tijdelijke woningbouw, zoals de commissie aanbeveelt, is niet nodig.
Corporaties hebben voldoende mogelijkheden binnen bestaande regelgeving.
Daarnaast heeft de praktijk laten zien dat corporaties met een eenzijdig
samengesteld bezit voor de lange termijn niet financieel daadkrachtig
blijken. 

2.6	Inburgering

Een groot deel van de arbeidsmigranten beheerst het Nederlands
onvoldoende. Dit belemmert hun functioneren in de samenleving, maar kan
ook leiden tot onveilige situaties op de werkvloer. Dit laatste wordt
ook geconstateerd in het rapport van de commissie-Lura. Hoofdregel is
dat het leren van de Nederlandse taal de eigen verantwoordelijkheid is
van de migrant. Dit geldt zeker voor de arbeidsmigrant die vanuit
Midden- en Oost-Europa naar Nederland komt: zij zijn gemiddeld genomen
hoger opgeleid dan niet-westerse migranten en zijn dus in staat tot
zelfstudie. Maar mede met het oog op het voorkĆ³men van onveilige
situaties op het werk, dragen ook werkgevers een verantwoordelijkheid.
De afgelopen periode hebben kabinet en gemeenten een aantal
ondersteunende maatregelen uitgewerkt.

Zelfstudiepakket inburgering

Het ministerie van BZK heeft opdracht gegeven een zelfstudiepakket
inburgering te ontwikkelen waarmee arbeidsmigranten uit een aantal
Midden- en Oost-Europese landen zelf de taal kunnen leren. Dit is een
basispakket op een relatief laag taalniveau en komt in het voorjaar van
2012 op de markt. De kosten hiervan bedragen minder dan ā‚¬ 100, - per
persoon. Het kabinet is in gesprek met de vertegenwoordigers van de
uitzendorganisaties over de betrokkenheid van werkgevers bij
taalonderwijs. De betrokkenheid van werkgevers bij het leren van de taal
is ook een onderwerp in de nationale intentieverklaring van partijen
betrokken bij de (tijdelijke) huisvesting van arbeidsmigranten uit de
EU. 

Discussie op Europees niveau 

Het kabinet wil de discussie over de integratie en inburgering van
Europese arbeidsmigranten in Europees verband bevorderen. Met het
Verenigd Koninkrijk is overeengekomen dat Nederland begin 2012 een
internationale conferentie zal beleggen om gezamenlijk meer aandacht te
genereren voor de maatschappelijke gevolgen van migratie van Europese
migranten voor vestigings- Ć©n migratieland. Tijdens die conferentie zal
ook aan de orde komen of het mogelijk is middelen uit Europese fondsen
te benutten voor integratie en inburgering. 

Vrijwillige inburgering

Het aantal vrijwillige inburgeraars neemt af, evenals het aantal
gemeenten dat inburgeringscursussen aanbiedt aan EU-burgers.  Oorzaak is
dat gemeenten de verminderde budgetten voor inburgering nodig hebben
voor het afronden van de lopende inburgeringstrajecten en de verplichte
inburgering van specifieke doelgroepen in de periode 2011-2013,
bijvoorbeeld van asielgerechtigden. In het wetsvoorstel voor de
herziening van de wet inburgering wordt geregeld dat gemeenten per 1
januari 2013 de budgetten voor volwasseneneducatie ook mogen benutten
voor taalonderwijs (Nederlands als Tweede taal, NT2). Dit wetsvoorstel
wordt dit jaar aan uw Kamer aangeboden. De gemeente Den Haag heeft in
2011 ā€˜Taal in de Buurt Plusā€™ ontwikkeld, een versnelde cursus
Nederlands op hoog niveau voor arbeidsmigranten die zich oriƫnteren op
de reguliere arbeidsmarkt. Op dit moment zijn er 40 deelnemers aan dit
traject. Daarnaast is er in Den Haag nog voldoende aanbod voor
vrijwillige inburgeraars. De gemeente start binnenkort met een specifiek
voor EU-arbeidsmigranten aangepast inburgeringsprogramma. 9.000
EU-arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa zijn hierover medio
september 2011 geĆÆnformeerd. 

Sociaal leenstelsel

Het onderzoek naar een sociaal leenstelsel voor de inburgering van
Europese arbeidsmigranten is nog gaande. Dit moet ook bezien worden in
het licht van het recente oordeel van de Centrale Raad van Beroep dat
het opleggen van de inburgeringsplicht aan Turkse onderdanen en hun
gezinsleden in strijd is met de Associatieovereenkomst EU-Turkije. Noch
Europese migranten, noch Turkse migranten kunnen worden verplicht in te
burgeren, maar zij kunnen dit wel vrijwillig doen. 

Leeftijdsonafhankelijke leerplicht

Alle mensen hebben de verantwoordelijkheid een zelfstandig bestaan op te
bouwen en deel te nemen aan de samenleving. Dit begint met het
investeren in eigen kennis en vaardigheden die daarvoor nodig zijn. In
de kabinetsbrief ā€˜Integratie, binding en burgerschapā€™  kondigde het
kabinet aan dat uitgewerkt wordt of het concept van de
leeftijdsonafhankelijke leerplicht breder ten grondslag kan worden
gelegd aan de sociale zekerheid en de bestrijding van analfabetisme. Dit
zou dan een leerplicht zijn voor iedereen: voor Nederlandse ingezetenen,
ingezetenen van de overige EU-lidstaten en derdelanders. De taaleis in
de bijstand, zoals beschreven in paragraaf 2.4, sluit hierbij aan.

Extra ondersteuning voor onderwijs

Scholen zijn afgelopenĀ voorjaarĀ opnieuw voorgelicht overĀ de
mogelijkheid van extra bekostiging. 

Het ministerie van OCW geeft extra aandacht aan communicatie over de
mogelijkheden van scholen om middelen vanuit de gewichtenregeling, het
Leerplusarrangement Voortgezet Onderwijs en de Regeling nieuwkomers in
te zetten voor leerlingen uit Midden- en Oost-Europa. Het ministerie van
OCW gaat gerichte ondersteuning bieden aan gemeenten die in aanmerking
komen voor extra middelen die vrijkomen voor schakelklassen en
zomerscholen. Gemeenten zullen in het kader van die ondersteuning
gewezen worden op de mogelijkheden om deze instrumenten in te zetten
voor leerlingen uit Midden- en Oost-Europa.

Reactie op aanbevelingen commissie-Lura

Regeling voor extra bekostiging

Op grond van deĀ RegelingĀ eerste opvang vreemdelingen kunnen scholen
aanspraak maken op extra bekostiging voor leerlingen die korter dan een
jaar in Nederland zijn. Als een vreemdeling op een Nederlandse
basisschool wordt ingeschreven, is dat meestal direct na zijn aankomst
in Nederland.Ā Ouders zijn daartoe ook verplicht. Er zijn echter
kinderen die niet direct na aankomst in Nederland worden ingeschreven
bij een basisschool of tussentijds weer naar het land van herkomst gaan.
Deze periode wordt niet afgetrokken van de periode ā€˜minder dan een
jaar in Nederlandā€™. Dat betekentĀ in die gevallen dat als een kind
zich (weer) meldt op een Nederlandse basisschool de periode waarvoor die
school aanspraak kan maken op extra bekostiging, is bekort dan wel al is
verlopen. Dat heeft consequenties voor die ontvangende school. Het
kabinet ziet geen mogelijkheden de huidige regeling aan te passen door
verlenging van de periode dat scholen in aanmerking komen voor extra
bekostiging. De verlenging zou dan voor alle buitenlandse kinderen
moeten gelden, en daarvoor ontbreken de financiĆ«le middelen.Ā Het
bedrag per leerling is overigens in 2009 wel verdubbeld om scholen
tegemoet te komen in de problematiek. Als het gaat om ouders die hun
kinderen niet direct na aankomst inschrijven, ligt de oplossing ook
eerder bij optreden van de leerplichtambtenaar om ouders te houden aan
de Leerplichtwet voor hun kinderen, dan dat er extra geld beschikbaar
wordt gesteld. Wel komen voor gemeenten extra middelen beschikbaar voor
schakelklassenĀ en zomerscholen in het basisonderwijs.Ā Deze
voorzieningen zijn beschikbaar voor alle kinderen met een achterstand in
de Nederlandse taal. 

Actieve opsporing door leerplichtambtenaar

Gemeenten zijn verplicht actief op zoek te gaan naar leerplichtige
kinderen, ook als het gaat omĀ vreemdelingen. Het ministerie van OCW is
in overleg met de landelijke brancheorganisatie van leerplichtambtenaren
IngradoĀ over leerlingen uit Midden- en Oost-Europa die (vermeend) de
leerplicht ontduiken. 

Taalbeheersing vast onderdeel ongevallenonderzoek

De commissie-Lura adviseert de AI het aspect taalbeheersing op te nemen
in haar ongevallenonderzoek. Taalbeheersing wordt nu in principe al
meegenomen als mogelijke basisoorzaak voor arbeidsongevallen en indien
dit verband is vastgesteld ook geregistreerd. 

2.7	Terugkeer 

Toetsing van het verblijfsrecht van EU-burgers geschiedt in
overeenstemming met EU-regelgeving. Indien EU-burgers niet (langer) het
recht hebben om in Nederland te verblijven moeten zij terugkeren naar
het land van herkomst. Algemeen uitgangspunt in het terugkeerbeleid is
dat de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor zijn terugkeer
voorop staat. Dit geldt ook voor EU-burgers. Primair wordt dan ook
ingezet op zelfstandige terugkeer. Zelfstandig vertrek is echter geen
vrijblijvende optie. Als dat niet lukt is gedwongen terugkeer aan de
orde. Hiertoe hebben het kabinet en gemeenten maatregelen in gang gezet
die staan beschreven in de brief van 14 april 2011.

Toetsingskader werkzoekenden

EU-burgers hebben het recht om werk te zoeken in een andere lidstaat.
Sinds juli 2011 geldt voor werkzoekende EU-burgers in Nederland een
strenger beleid: EU-burgers die langer dan drie maanden in Nederland
willen verblijven om werk te zoeken, mogen dit alleen als ze concreet
uitzicht hebben op een baan. Zo moeten zij bijvoorbeeld kunnen aantonen
dat ze een sollicitatieprocedure doorlopen en daadwerkelijk zijn
uitgenodigd voor een gesprek. 

Wijziging Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Zoals aangegeven in de brief van 14 april jl. constateren de grote
steden dat diverse vormen van nachtopvang door groepen EU-burgers worden
beschouwd als goedkope slaapgelegenheid. Daar zijn deze vormen van
maatschappelijke opvang niet voor bedoeld: een toenemende druk op de
opvang leidt dan ook tot een tekort aan plaatsen voor de ā€˜echteā€™
doelgroep. 

In de praktijk weigeren gemeenten EU-burgers die niet tot de doelgroep
van maatschappelijke opvang behoren, al vaak de toegang. Dat gebeurt
wanneer de noodzaak ontbreekt en/of geen sprake is van
ā€˜multiproblematiekā€™. 

Gemeenten hebben er niettemin bij de regering op aangedrongen gebruik te
maken van de uitzonderingsmogelijkheid uit Richtlijn 2004/38/EG en de
Wmo dienovereenkomstig aan te passen. Een wetsvoorstel daartoe is
inmiddels bij de Tweede Kamer ingediend. Met deze wijziging van de Wmo
zijn de gemeenten eenvoudiger in staat om EU-burgers die minder dan drie
maanden dan wel werkzoekend in Nederland zijn, de toegang tot
maatschappelijke opvang te weigeren. Dit versterkt de juridische positie
van gemeenten ten aanzien van toelating tot deze opvangvoorzieningen,
zodat bijvoorbeeld voorzieningen voor nachtopvang niet worden bevolkt
door groepen waarvoor deze niet bedoeld zijn. 

Verblijfsbeƫindiging en maatschappelijke opvang

In juni 2011 is tussen het Rijk en de G4 een pilot van start gegaan met
betrekking tot verblijfsbeƫindiging van EU-burgers die een onredelijk
beroep doen op de maatschappelijke opvang. De pilot betreft alleen de
nachtopvang. De aanleiding voor de pilot is het tegengaan van
oneigenlijk gebruik van de nachtopvang door EU-burgers, een probleem dat
vooral in de G4 speelt. De pilot bestaat uit twee componenten: het door
de G4 strikt toepassen van de toelatingsvoorwaarden voor de nachtopvang
en het door de IND laten toetsen of een EU-burger een onredelijk beroep
doet op de nachtopvang. De pilot duurt Ć©Ć©n jaar. Voor de uitvoering
van de pilot zijn in goed overleg tussen Rijk en gemeenten een
toetsingskader en procedurebeschrijving opgesteld. Het toetsingskader
wordt in december in de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen. 

Door een strikte toepassing van de toelatingscriteria door de G4 is er
op dit moment in mindere mate sprake van overbezetting door EU-burgers
van de nachtopvang in de G4. Er zijn door de G4 dan ook geen zaken bij
de IND aangemeld voor toetsing op onredelijk beroep op de
maatschappelijke opvang. Het strikt toepassen van de toelatingscriteria
door gemeenten heeft dus zijn vruchten afgeworpen. De pilot wordt
voortgezet gezien de verwachte toename van aanmeldingen voor de
maatschappelijke opvang in de winter. Ook biedt de pilot de mogelijkheid
om de effecten voor de langere termijn in beeld te krijgen. Overigens
blijft de noodopvang/kouderegeling voor deze doelgroep toegankelijk. 

Terugkeerbeleid

De commissie-Lura beveelt aan te bezien hoe (vrijwillige) repatriƫring
tot de mogelijkheden behoort als het gaat om daklozen, drank- en
drugsgebruikers. Het kabinet beschouwt dit als een aansporing om door te
gaan met het al ingezette beleid. 

Gemeenten nemen hun verantwoordelijkheid voor (vrijwillige) terugkeer
van EU-burgers van wie het verblijfsrecht niet kan worden beƫindigd.
Dat heeft geresulteerd in een aantal succesvolle gemeentelijke
initiatieven. Zo werkt de gemeente Den Haag nauw samen met de Stichting
Den Haag ā€“ Midden- en Oost-Europa, ambassades en maatschappelijke
opvanginstellingen, met als resultaat dat dit jaar 23 personen
zelfstandig zijn teruggekeerd. Utrecht zet in op een harde aanpak van
criminelen en overlastgevers, dat wil zeggen: al dan niet
ongewenstverklaard terugkeren naar het land van herkomst. Ook heeft
Utrecht een aanpak gericht op terugkeer van EU-burgers met een
psychische stoornis of die afgegleden zijn. Het aantal EU-burgers dat
dit jaar vanuit Utrecht zelfstandig is teruggekeerd bedraagt circa 20.
Vanuit de gemeente Rotterdam zijn dit jaar 14 personen zelfstandig
teruggekeerd. Het gaat hier vooral om personen met een psychische
stoornis. 

Het traject van drang waar gemeenten nu al op inzetten blijft van groot
belang. Gemeenten en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) werken thans
intensief samen om te bezien hoe de DT&V met haar expertise de gemeenten
hierin kan ondersteunen. De DT&V en een aantal gemeenten brengen daartoe
projecten in kaart die het vrijwillig vertrek van EU-burgers stimuleren.
Het doel hiervan is om te bekijken welke projecten als ā€˜best
practiceā€™ kunnen dienen voor gemeenten. Ook wordt waar mogelijk de
succesvolle aanpak van een aantal gemeenten breder toegepast. 

Tevens gaan gemeenten, (Vreemdelingen)politie, IND en DT&V gezamenlijk
inzetten op verblijfsbeƫindiging en gedwongen vertrek van EU-burgers
zonder verblijfsrecht, wanneer de inspanningen om de EU-burger
zelfstandig terug te laten keren tot niets hebben geleid. 

Ongewenstverklaring

Sinds 1 februari jl. is er een extra mogelijkheid om EU-burgers
ongewenst te verklaren. Dit houdt in dat ook veelvuldig gepleegde lichte
feiten (misdrijven) kunnen leiden tot ongewenstverklaring. Zo kunnen
veelplegers die voor maatschappelijke onrust zorgen daadkrachtiger
worden aangepakt. In 2011 is het aantal ongewenstverklaringen (150 tot
en met september 2011) toegenomen ten opzichte van 2010 (150 in 2010).
EU-burgers die ongewenst verklaard zijn en niet langer in Nederland
mogen blijven, kunnen worden uitgezet naar het land van herkomst. In
2010 en de eerste helft van 2011 zijn in totaal ongeveer 175
ongewenstverklaarde EU-burgers aantoonbaar uit Nederland vertrokken. 

Recente onderzoeken 

In de afgelopen maanden is een tweetal onderzoeken verschenen naar
arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa in Nederland. 

 	ā€˜Arbeidsmigratie in vieren, Bulgaren en Roemenen vergeleken met
Polenā€™

Het rapport ā€˜Arbeidsmigratie in vieren, Bulgaren en Roemenen
vergelijken met Polenā€™ is gebaseerd op onderzoek in negen Nederlandse
gemeenten, die representatief zijn voor de spreiding van migranten uit
Midden- en Oost-Europa in Nederland.

Met dit onderzoek wordt voldaan aan de toezegging van de minister van
Wonen, Wijken en Integratie uit het AO over arbeidsmigratie uit Midden-
en Oost-Europa op 21 januari 2010.

Onderdeel van de toezegging was dat de instroom van Roma in Nederland in
beeld zou worden gebracht. Aan dit deel van de toezegging is invulling
gegeven door de afspraak met de Roma- gemeenten dat zij alert zullen
zijn op veranderingen in de omvang van de aanwezige Roma. De gemeenten
hebben onlangs aangegeven dat er tot op heden geen sprake is van een
toename van Roma.

Tussen de groepen zit groot verschil in inkomen, opleiding, huisvesting,
demografische samenstelling en verblijfsperspectief. De diversiteit
onder de migranten toont het belang aan van verschillende aanpakken voor
bijvoorbeeld huisvesting en integratie op zowel Rijks- en gemeentelijk
niveau.

Voor de gehele groep geldt dat de werkloosheid zeer laag is: slechts 5%
is werkloos. Zorgwekkend is echter dat veel Bulgaren en deels ook
Roemenen een zeer kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben. Velen
zijn zonder tewerkstellingsvergunning naar Nederland gekomen en zijn
werkzaam in de informele economie.

De onderzoekers constateren dat er een grote diversiteit aan patronen is
onder de arbeidsmigranten, als gevolg van openheid van grenzen, afstand
tot Nederland en specifieke arbeidsmarktsituaties in de verschillende EU
landen. Gebaseerd op binding met het thuisland en het bestemmingsland
tekenen zich vier ideaaltypische patronen af, die zich naast elkaar
voordoen, te weten: 1) tijdelijke, circulaire migratie, zoals de
seizoensarbeiders in de land- en tuinbouw, 2) transnationale of
binationale migratie, bijvoorbeeld kennismigranten 3)
vestigingsmigratie, zoals huwelijksmigranten 4) ā€˜footlooseā€™ migratie
denk aan jonge, ongebonden en laag opgeleide gelukzoekers met een
onzekere arbeidspositie. 

3.2	Onderzoek SCP naar Poolse migranten in Nederland

Dit onderzoek richt zich op Polen die staan ingeschreven in de GBA en
sinds 2004 in Nederland wonen. Het SCP verwacht dat een substantieel
deel van deze Polen zich voor langere tijd in Nederland zal vestigen. De
helft verwacht over 5 jaar nog in Nederland te wonen. Het
verblijfsperspectief vertaalt zich in betere huisvesting en meer
contacten met autochtonen dan andere Polen.

De onderzochte Polen hebben meestal een voltijdbaan en de
arbeidsparticipatie is 69%, even hoog als onder autochtonen.
Belangrijkste redenen om niet te participeren op de arbeidsmarkt zijn de
zorg voor kinderen en het huishouden (37%), studie (21%) en
arbeidsongeschiktheid (12%). Onder de werkenden is de slechte
aansluiting tussen opleiding en functie opvallend. Bijna tweederde is te
hoog of voor iets anders opgeleid. 

Het SCP geeft aan dat er reden tot zorg is waar het de
arbeidsmarktpositie betreft. Deze groep kampt met een relatief forse
werkloosheid van 13%. Dit is drie keer zoveel als bij autochtonen. De
belangrijkste reden is dat 34% van deze groep met tijdelijke
contractvormen werkt, vaak in risicoberoepen en met buitenlandse
opleidingskwalificaties. Ook hebben huwelijksmigranten (25% van de
groep) misschien niet de intentie om te gaan werken. Het is vooral de
positie van Poolse jongeren die ongunstig is: in vergelijking met de
ouderen zijn zij lager opgeleid en vaker werkloos.

Tegelijkertijd heeft de groep de nodige potentie in huis: deze Polen
zijn redelijk hoog opgeleid, hebben een goede gezondheid en de sociale
en culturele verschillen met Nederland zijn gering. Met andere woorden:
hun sociaal en cultureel kapitaal is veel gunstiger dan dat van de grote
niet-westerse groepen in Nederland en dat geeft hen een veel betere
uitgangspositie.

Het onderzoek onderstreept nog eens het belang van maatregelen om
arbeidsmigratie in goede banen te leiden. 

Kabinetsstandpunt vrij werknemersverkeer met Bulgarije en Roemeniƫ 

Het kabinet moet dit jaar een besluit nemen over het werknemersverkeer
met Bulgarije en Roemeniƫ. Op grond van de Toetredingsverdragen met
Bulgarije en Roemeniƫ mogen lidstaten overgangsmaatregelen treffen voor
Bulgaarse en Roemeense werknemers, gedurende een periode van maximaal 7
jaar. Nederland maakt tot op heden gebruik van deze mogelijkheid:
Bulgaren en Roemenen mogen alleen als werknemer werken als hun werkgever
beschikt over een tewerkstellingsvergunning. De laatste fase van het
overgangsregime duurt van 1 januari 2012 tot 1 januari 2014. Lidstaten
kunnen aangeven van deze fase gebruik te willen maken, indien sprake is
van ernstige verstoring van de arbeidsmarkt of een dreiging hiervan. Het
kabinet moet de Europese Commissie voor het eind van 2011 informeren,
anders geldt vanaf 1 januari 2012 automatisch vrij werknemersverkeer met
Bulgarije en Roemeniƫ. 

De laatste jaren is de omvang van arbeidsmigratie uit Midden- en
Oost-Europa sterk gestegen. De verwachting is dat de arbeidsmigratie
verder zal toenemen, zoals ook de commissie-Lura aangeeft. De toegenomen
arbeidsmigratie heeft tal van problemen veroorzaakt. Zoals in het
voorgaande aangegeven, heeft Nederland moeite gehad om de toestroom van
arbeidsmigranten goed te verwerken en de problemen zijn nog niet
opgelost.

De toename van de arbeidsmigratie moet verwerkt worden op een
arbeidsmarkt die verslechterd is als gevolg van de crisis en op de korte
termijn verder kan verslechteren. In het derde kwartaal van 2008, dus
direct voor de kredietcrisis, bedroeg de seizoensgecorrigeerde
werkloosheid 3,7%. Volgens de laatste meting ligt de
seizoensgecorrigeerde werkloosheid in september dit jaar op 5,6%,
oftewel bijna twee procentpunt hoger. Dat betekent dat er vergeleken met
de situatie vlak voor de crisis 150 duizend werklozen zijn bijgekomen.
Met name in de laatste maanden is de werkloosheid aan het stijgen: van
juni tot september is de seizoensgecorrigeerde werkloosheid toegenomen
van 5,0 naar 5,6%. Uit een onzekerheidsvariant van het CPB in de Macro
Economische Verkenningen (MEV) blijkt dat bij een nieuwe crisis de
werkloosheid verder zal stijgen. Gegeven de zorgwekkende ontwikkelingen
in de Europese economie sinds het verschijnen van de MEV is de dreiging
van een dergelijk scenario reƫel.

Arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa doen doorgaans
laaggekwalificeerd werk en concurreren dus met Nederlandse werknemers
aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De onderkant van de arbeidsmarkt
staat er doorgaans slechter voor dan de arbeidsmarkt als geheel. Volgens
de laatste metingen van de werkloosheid naar opleidingsniveau bedroeg
het werkloosheidspercentage voor mensen met alleen basisonderwijs 10%,
bijna het dubbele van het gemiddelde werkloosheidspercentage. Een
herleving van de crisis zal opnieuw druk zetten op de onderkant van de
arbeidsmarkt.

In Nederland zijn honderdduizenden mensen met een uitkering, die on- en
laaggeschoold werk kunnen verrichten. Zoals eerder aangegeven wil het
kabinet zoveel mogelijk dit onbenutte arbeidspotentieel aanboren,
alvorens arbeidsmigranten worden ingezet. Ook neemt het arbeidsaanbod
uit Midden- en Oost-Europa toe. Uit het onderzoek van de Erasmus
Universiteit blijkt dat de onderzochte Bulgaren in Nederland in
vergelijking tot bijvoorbeeld Polen laagopgeleid zijn. De toestroom van
dergelijke laagopgeleide migranten kan leiden tot verdringing op de
Nederlandse arbeidsmarkt van het beschikbare arbeidspotentieel. De
toenemende beschikbaarheid van arbeidsaanbod voor laaggeschoolde arbeid
blijkt onder meer uit een daling van het aantal
tewerkstellingsvergunningen dat UWV heeft afgegeven voor de
tuinbouwsector. 

Een ander aspect is het grote welvaartsverschil tussen Nederland
enerzijds en Bulgarije en Roemeniƫ anderzijds. Dit leidt ertoe dat
arbeidsmigranten uit deze landen eerder genoegen zullen nemen met een
lager salaris, hetgeen hen vatbaar maakt voor uitbuiting door
bijvoorbeeld malafide uitzendbureaus. Uitbuiting leidt tot oneerlijke
concurrentie en werkt verstorend op de arbeidsmarkt. Zoals hierboven
aangegeven wil het kabinet de komende twee jaar intensief inzetten op
het beƫindigen van het fenomeen malafide uitzendbureaus. 

In het regeerakkoord is afgesproken dat bij ongewijzigde omstandigheden
het vrij werknemersverkeer met Bulgarije en Roemeniƫ wordt uitgesteld
tot 1 januari 2014. Uit bovenstaande blijkt dat de omstandigheden
sindsdien zijn verslechterd: een economische recessie ligt op de loer en
de werkloosheid in Nederland is gestegen. Het CPB heeft in opdracht van
de commissie-Lura een raming gemaakt van het aantal Bulgaren en Roemenen
dat naar Nederland zou komen als per 1 januari 2012 sprake zou zijn van
vrij werknemersverkeer. Het CPB schat dit aantal tussen de 1000 en 20000
per jaar. De ervaring leert dat de werkelijke aantallen tot nu toe vele
malen hoger zijn dan de ramingen aangeven. Nederland is naar de mening
van het kabinet op dit moment niet klaar voor het ontvangen van nog meer
arbeidsmigranten uit EU-lidstaten. De combinatie van de dreigende
recessie, de oplopende werkloosheid en de problemen met malafide
uitzendbureaus leiden mogelijk tot een ernstige verstoring van de
Nederlandse arbeidsmarkt. Het kabinet is dan ook voornemens om tot 1
januari 2014 gebruik te maken van de mogelijkheid om
overgangsmaatregelen toe te passen op Bulgaarse en Roemeense werknemers.
Dit betekent dat Bulgaarse en Roemeense werknemers vooralsnog alleen
worden toegelaten tot de Nederlandse arbeidsmarkt wanneer hun werkgever
beschikt over een tewerkstellingsvergunning. Het kabinet zal de Europese
Commissie hierover uiterlijk 31 december 2011 informeren. 

De Europese Commissie heeft op 11 november jl. een rapport gepubliceerd
over het functioneren van de overgangsbepalingen inzake het vrij verkeer
van werknemers vanuit Bulgarije en Roemeniƫ. Dit is als bijlage
bijgevoegd. Het rapport concludeert dat de effecten van de intra-EU
mobiliteit van Bulgaren en Roemenen voor de meeste lidstaten beperkt
lijken (met uitzondering van Italiƫ en Spanje). In het algemeen zijn er
geen ernstige verstoringen van de arbeidsmarkt opgetreden. De Commissie
vindt dat het beperken van het vrij werknemersverkeer niet het antwoord
is op de hoge werkloosheid in Europa. De statistische gegevens in het
rapport zijn kwetsbaar, zo wordt ook in het rapport erkend. Voor
Nederland wordt uitgegaan van niet meer dan ongeveer 100.000 burgers uit
de nieuwe lidstaten in 2010, terwijl het werkelijke aantal fors hoger is
uitgevallen. Zoals hierboven aangegeven, is de omvang van de
arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa een relevante factor voor het
kabinetsstandpunt om het vrij werknemersverkeer met Bulgarije en
Roemeniƫ uit te stellen. De conclusie van het rapport dat er tot nu toe
geen bewijs is voor een disproportioneel gebruik van uitkeringen door
recent gemigreerde werknemers uit Bulgarije en Roemeniƫ biedt weinig
houvast voor mogelijk toekomstige ontwikkelingen, bijvoorbeeld als
gevolg van een verdere verslechtering van de economie.  





 Kamerstukken II 2010-2011, 29407, nr. 118.

 Kamerstukken II 2011-2012, 29407, nr. 130. 

 Het is niet mogelijk om de schattingen over 2008 en 2009 te
extrapoleren naar 2010 en 2011. De belangrijkste redenen hiervoor zijn
dat de samenstelling van de groep migranten uit Midden- en Oost-Europa
verandert in de loop der tijd en dat onbekend is of het percentage
ingeschrevenen hoger of lager wordt. Het zijn juist deze twee
onzekerheden die door de schattingsmethode worden ondervangen.

 Op dit moment ontvangen alleen arbeidsmigranten die zich voor langer
dan vier maanden in Nederland vestigen een Burger Service Nummer. Na
inwerkingtreding van de Registratie Niet-Ingezetenen geldt dit ook voor
arbeidsmigranten die voor kortere tijd in Nederland werken.

 Kamerstukken II 2010-2011, 27859, nr. 46. 

 Kamerstukken II 2010-2011, 29407, nr. 109. 

 Kamerstukken II 2011-2012, 32872, nr. 1.

 In de motie Van Hijum/Spekman (Kamerstukken II 2011-2012, 31833, nr. 8)
wordt de regering verzocht om in overleg met de uitzendbranche
aanvullende mogelijkheden te verkennen voor inleners om via
voorzorgsmaatregelen het risico op naheffingen en boetes te elimineren,
waaronder vrijwaring voor belastingen en premies. 

 Kamerstukken II 2011-2012, 32 500 SXV, nr. 77. 

 Brief van de minister van SZW, 8 oktober 2011. 

 Kamerstukken II 2010-2011, 28638, nr. 47.

Deze cijfers zijn gebaseerd op het aantal bij de GBA ingeschreven
personen uit een Midden- of Oost-Europees land. Dit is ongeveer de helft
van alle in Nederland geregistreerde personen uit een Midden- of
Oost-Europees land (bijvoorbeeld bij de Belastingdienst). Uitkeringen
aan personen die niet in de GBA ingeschreven zijn (bijvoorbeeld personen
die wel een uitkering ontvangen maar niet langer in Nederland woonachtig
zijn), zijn niet in het CBS-onderzoek meegenomen. Dat betekent overigens
geen forse onderschatting van deze uitkeringscijfers; voor zowel de WW
als de WWB geldt dat export van de uitkering niet is toegestaan en
uitkeringen alleen worden verstrekt aan personen die wel in Nederland
zijn ingeschreven. 

 In mijn antwoorden op vragen van de commissie-Lura (Kamerstukken II
2011-2012, 32 680, nr. 5) was sprake van een lager aantal
uitkeringsontvangers uit Midden- en Oost-Europa. Dit hangt samen met het
verschil in definitie: eerder werd gekeken naar personen met de
nationaliteit van een van de Midden- en Oost-Europese landen, in de
recente CBS-cijfers wordt uitgegaan van herkomstland. Zoals in de
inleiding aangeven, streeft het kabinet naar meer eenheid in definities.

 Brief van de minister van SZW, 14 oktober jl. 

 ā€˜Monitoring en evaluatie seizoenarbeid 2005ā€™, TNO 2006. 

 Kortheidshalve verwijs ik naar een nota van wijziging, die uw Kamer in
augustus jl. heeft ontvangen met betrekking tot de nieuwe regels voor de
verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad
(Huisvestingswet).

 Deze wet geeft gemeenten de mogelijkheid om panden te kunnen sluiten
(Victor) en in beheer over te dragen aan anderen (Victoria), als het
gaat om overlast.

 DAEB-regeling: dienst van algemeen economisch belang; Europese
regelgeving die stelt dat corporaties bij de toewijzing van woningen en
kamers met een huur tot ā‚¬ 652,- 90% moeten toewijzen aan huishoudens
met een inkomen onder de ā‚¬ 33.614. Deze kunnen dan met staatssteun
(i.e. borging door Waarborgfonds Sociale Woningbouw) worden
gerealiseerd. Dat geldt niet voor logies.

 In 2011 vindt dit plaats in ongeveer 190 verschillende gemeenten, in
2010 was dit nog ruim 270 gemeenten. Ook het nominale aantal deelnemers
neemt af van 9.000 Europese migranten in 2010 naar 4.240 in 2011
(extrapolatie van de gegevens voor 2011 op basis van de eerste negen
maanden). 

 Kamerstukken II 2010-2011, 32824, nr. 1. 

 Prof. G. Engbersen e.a., augustus 2011, Arbeidsmigratie in vieren:
Bulgaren en Roemenen vergeleken met Polen.

 SCP, september 2011, Poolse migranten: De positie van Polen die vanaf
2004 in Nederland zijn komen wonen.

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1