[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van de BRIC-dag 21 november 2011

Bijlage

Nummer: 2011D58304, datum: 2011-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag over de inhoud van de BRIC-dag van 21 november 2011 (2011D58303)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verslag van de BRIC-dag (21 november 2011)

Op 21 november jl. discussieerden journalisten, wetenschappers,
ondernemers, beleidsmakers en vertegenwoordigers van maatschappelijke
organisaties over de betekenis van opkomende economieƫn voor de
Nederlandse economie. Bijzondere aandacht ging uit naar handel en
investeringen met de zogenaamde BRIC-landen (Braziliƫ, Rusland, India
en China) en de vraag hoe beleid voor internationale handel en
investeringen de positionering van het Nederlandse bedrijfsleven op deze
markten kan ondersteunen. De discussie stond onder leiding van Kees
Vendrik (Algemene Rekenkamer) en was verdeeld in vier sessies.
Staatssecretaris Bleker nam deel aan de slotsessie.

Zaken die sterk naar voren kwamen, waren onder meer: 

De ontwikkeling van met name Chinese bedrijven als producenten van
technologisch hoogwaardige bedrijven is in het algemeen nog niet
bedreigend voor Nederlandse bedrijven, maar mag ook niet worden
onderschat. Aanhoudende innovatie op alle fronten is hier het
belangrijkste antwoord.

In het algemeen is men positief over de toenemende buitenlandse
investeringen en overnames vanuit de BRIC-landen in Nederland. Het weren
van buitenlandse overnames ter voorkoming van eventuele nadelen voor de
Nederlandse economie wordt niet als optie aanbevolen. Andere vormen van
beleid, zoals goede scholing voor werknemers en een uitstekend
ondernemingsklimaat, kunnen hier compensatie bieden. 

Vele Nederlandse exporteurs zien toenemende afzetmogelijkheden in de
BRIC-landen, maar ervaren deze landen als moeilijk toegankelijke
markten. Het is daarom verstandig zwaarder in te zetten op economische
diplomatie in deze landen. Daarbij is nog wel ruimte voor verbeteringen
in het samenspel tussen het Nederlandse bedrijfsleven en de overheid.

Ook is het noodzakelijk Nederlandse bedrijfsbelangen te bewaken in
landen waar wij bedrijven uit BRIC-landen steeds vaker als concurrenten
zullen tegenkomen. Dit vraagt om een zo vroeg mogelijke betrokkenheid
bij (infrastructurele) projecten en een duidelijk onderscheidend aanbod
(met criteria als opleidingen, duurzaamheid en MVO) in vergelijking met
die bedrijven.  

De dag wordt geopend door de Directeur Generaal Internationale
betrekkingen van het Ministerie van EL&I  

De Directeur-Generaal Internationale Betrekkingen stelt dat ongeveer 50%
van de wereldwijde groei de komende tijd zal komten uit de opkomende
wereld, met name de BRIC-landen. Dit plaatst het Nederlandse
bedrijfsleven voor belangrijke uitdagingen. De huidige Nederlandse
exportstructuur zal zich aan deze ontwikkeling moeten aanpassen. Tegen
de achtergrond van de interne Europese markt kent het Nederlandse
bedrijfsleven vooral de EU als afzetgebied. Op het ogenblik exporteert
ons bedrijfsleven bijvoorbeeld alleen al naar Italiƫ meer dan naar de 4
BRIC-landen tezamen. De afzetgebieden in de EU kennen de komende tijd
echter weinig expansie. Een sterkere oriƫntatie op de BRIC-landen (en
andere opkomende economieƫn zoals Indonesiƫ, Turkije, Vietnam en
Zuid-Afrika) is geboden. De discussie gaat over de vraag hoe deze
uitdaging moet worden opgepakt door bedrijfsleven en overheid. Waarbij
het belangrijk is dat de opkomst van de BRICā€™s niet een monolithisch
blok ontstaat, integendeel het gaat om landen met aanzienlijke
onderlinge verschillen. Zij hebben elk hun eigen karakteristieken inzake
(zakelijke) cultuur, economische structuur, verhouding tussen
bedrijfsleven en overheid en maatschappelijke opvattingen (bijvoorbeeld
over mensenrechten).

Sessie 1: Economische effecten van handel en investeringen met de
BRIC-landen.

Het Centraal Planbureau presenteert (zie bijlage 4) een in opdracht van
het Ministerie van EL&I uitgevoerde studie (zie bijlage 5) naar de
opkomst van de BRIC-landen en de effecten op de Nederlandse economie.
Ten opzichte van andere Europese landen onderscheidt Nederland zich als
relatief belangrijke importeur uit de BRIC-landen. Onze rol als Gateway
to Europe krijgt ook voor deze landen steeds meer gestalte. Bij de
export naar de BRIC-landen scoort Nederland ongeveer gemiddeld ten
opzichte van de andere EU-landen, wanneer gekeken wordt naar aandeel van
de Nederlandse export in het EU totaal. Met de uitvoer naar de
BRIC-landen, inclusief de indirecte uitvoer (bijvoorbeeld van
toeleveranties aan Duitse exporteurs naar BRIC-landen) en de
wederuitvoer, zijn ruim 120.000 banen in Nederland gemoeid. De
activiteiten dragen voor ruim 2% bij aan het nationaal inkomen. De
verwachting van het CPB is dat de handel met de BRIC-landen gestaag zal
toenemen en bijvoorbeeld binnen afzienbare tijd onze handel met de
Verenigde Staten zal overtreffen. Vooral aan de invoerkant wordt een
snelle verdere groei verwacht. Aan de uitvoerkant is er nog wel werk te
verrichten, veel handelsbarriĆØres bestaan nog, verdere
handelsliberalisering zou daarom wenselijk zijn. 

Verder wijst het Planbureau op de dynamische ontwikkeling van met name
de Chinese economie. Het is opmerkelijk hoe met name de aard van de
goederen die uit China worden geĆÆmporteerd, de afgelopen 20 jaar is
veranderd. Er is een sterke verschuiving van laag technologisch naar
hoog technologische producten, zoals elektrische apparaten en machines.
Bij de andere BRIC-landen is (nog) veel minder van een dergelijke
verschuiving sprake. Verder blijkt ook de samenstelling van het
Nederlandse exportpakket vrij constant met een sterke positie van
voedingsmiddelen, chemie en machines.

De discussie richt zich op de vraag hoe wij met name moeten aankijken
tegen de steeds hogere  technologische component in de goederen die
China exporteert. Vormt dit een bedreiging voor het Nederlandse
bedrijfsleven? Sommigen zijn hier tamelijk gerust over. Dit komt vooral
doordat China een steeds belangrijker assemblagecentrum is geworden voor
elektrische apparatuur. Het beeld dat de Chinese exporten steeds
hoogwaardiger producten betreft is maar deels te danken aan de
technologische ontwikkeling in China zelf. Producten die bijvoorbeeld
Japanse bedrijven vroeger rechtstreeks exporteerden, worden nu via
assemblage in China gereed gemaakt voor export naar andere landen.
Daaraan werd toegevoegd dat gegeven de nog steeds grote hoeveelheid laag
geschoolde krachten in China de Chinese overheid zeker ook zal blijven
sturen op een belangrijke rol voor laag technologisch werk om de
ongeschoolde arbeid te absorberen. Anderen zijn van mening dat de
snelheid waarmee Chinese en ook Indiase bedrijven geduchte concurrenten
worden van het westerse bedrijfsleven, niet mag worden onderschat. Er
doet zich een snelle toename aan R&D personeel in die landen voor. Het
nieuwe Chinese Vijfjarenplan kent aanzienlijke ambities om op diverse
technologiegebieden een leidende rol te spelen, bijvoorbeeld op het
gebied van biotechnologie. Er wordt op gewezen dat 2 Chinese
telecom-bedrijven in korte tijd tot de top 5 van de wereld zijn
doorgedrongen. 

Over de specifieke betekenis van de opkomst van de BRICs voor Nederland
werd aangegeven dat het  Nederlandse bedrijfsleven zich goed weet te
handhaven door productdifferentiatie (innovatie), dat wil zeggen door
zich toe te leggen op hogere segmenten in een uiteenlopend aantal
sectoren, onder andere in textiel en scheepsbouw. Daarnaast was het
duidelijk dat de Gateway to Europe functie van Nederland zeer belangrijk
is voor zowel goederen als investeringstromen in de toekomst. Groeiers
uit de BRICs zullen toegang tot de Europese markt zoeken. Als wij het
goed doen zullen wij hiervan profiteren.

Grootste knelpunt ten aanzien van China en de bredere opkomst van de
BRICs ziet men in de uitdagingen op het terrein van de duurzaamheid. Er
werd aangegeven dat dit besef ook leeft bij de BRIC-landen zelf.

Sessie 2: Overnames

KPMG leidt de discussie in door middel van een presentatie (zie bijlage
6) over de investeringscijfers van Nederland in de opkomende markten en
de vise versa. De buitenlandse investeringen vanuit de BRIC-landen in
Nederland zijn nog bescheiden, maar het aantal overnames uit die landen
groeit aanzienlijk met ruim 30% per jaar. Daar staat een groei van bijna
10% van Nederlandse overnames in BRIC-landen tegenover. Er zijn wel
verschillen tussen de BRIC-landen. Braziliƫ komt sterk op als
buitenlandse investeerder en Rusland blijft daarentegen juist achter.
Nederland is een aantrekkelijke bestemming voor overnames uit
BRIC-landen vanwege het zakelijk klimaat (o.a. de goede dekking van onze
belastingverdragen), de geschoolde beroepsbevolking en de goede
verbindingen met het Europese achterland. 

Tijdens de discussie is men in het algemeen positief over de
buitenlandse investeringen vanuit de BRIC-landen. Die sluiten goed aan
bij het beleid om de Nederlandse economie te versterken, zoals dat via
het topsectorenbeleid gestalte krijgt door middel van een sterkere
samenwerking tussen het bedrijfsleven, de onderzoekswereld en de
overheid. Buitenlandse bedrijven die door overnames Nederlandse
bedrijven nieuwe of extra kansen geven, passen in dat plaatje. Enkele
vertegenwoordigers van Nederlandse bedrijven die zijn overgenomen door
een bedrijf uit een BRIC-land dan wel daarmee een joint-venture hebben
gevormd, zijn vooral te spreken over de daarmee verkregen betere
aansluiting op internationale netwerken. Er zijn dankzij de samenwerking
in de eerste plaats nieuwe afzetmarkten geopend in het desbetreffende
BRIC-land, maar ook de zakelijke relaties met andere landen zijn erdoor
verbeterd. 

Ook wordt stilgestaan bij mogelijke ongunstige effecten van buitenlandse
overnames, zoals mogelijke verplaatsing van know-how naar het
buitenland, eventuele aantasting van (semi-) publieke belangen en het
verlies aan zeggenschap doordat de beslissingsmacht over het overgenomen
Nederlandse bedrijf verhuist naar een buitenlands hoofdkantoor. Dit zijn
vraagstukken die volgens de deelnemers serieuze aandacht verdienen,
zonder dat het weren van buitenlandse overnames als optie wordt
aanbevolen.  Dit zou onder meer onverstandig zijn omdat het Nederlandse
bedrijfsleven zelf een actieve buitenlandse investeerder is, waarbij
vaak de verwerving van een meerderheidsbelang wordt beoogd.

Verder wordt gesteld dat know-how is geĆÆncorporeerd in personen die
veelal niet zo mobiel zijn. Desondanks verdient het goed op orde houden
van de technologische basis van Nederland prioritaire aandacht om
eventuele verliezen zoveel mogelijk te compenseren.  Het gaat hier dan
met name om gezond beleid over de breedte van de Nederlandse economie
gericht op het op peil houden van het scholingsniveau in Nederland en
het zorgen voor een aantrekkelijk ondernemers en innovatieklimaat. Ook
op de borging van (semi-) publieke belangen moet ons land alert zijn,
vooral waar het om belangrijke fysieke onderdelen van de economische
infrastructuur gaat. Sterke afhankelijkheid van buitenlandse bedrijven
kan onwenselijk zijn als hierdoor een monopoliepositie wordt gecreƫerd
en er dus geen alternatieven meer zijn voor gebruikers. Een dergelijke
situatie doet zich thans echter niet voor vanwege maatregelen (zoals
toezicht op mededinging en publiek aandeelhouderschap) die ter borging
van (semi-) publieke belangen zijn getroffen. 

Sessie 3: Aansluiting op de BRIC-landen

Onderzoeksbureau APE leidt de discussie in door de presentatie (zie
bijlage 7) van een in opdracht van het Ministerie van EL&I uitgevoerd
onderzoek (zie bijlage 8) naar belemmeringen die een betere aansluiting
via handel en investeringen op de BRIC-landen in de weg kunnen staan.
Het onderzoek is gehouden onder 400 exporterende bedrijven met een
uiteenlopende bedrijfsomvang en verdeeld over vijf sectoren (1.
Landbouw, visserij en delfstoffen; 2. Industrie; 3. Groothandel; 4.
Transport en communicatie; 5. Zakelijke en financiƫle dienstverlening).
Voor een beperkt deel van deze exporteurs zijn de BRIC-landen een
belangrijke afzetmarkt, waarbij deze bedrijven vaak een lokale
vertegenwoordiging (ā€˜ankerpuntā€™) inschakelen. Hoewel vele exporteurs
toenemende afzetmogelijkheden zien in de BRIC-landen, zijn het in hun
ogen ook moeilijk toegankelijke markten. Het gaat hier deels om formele
handelsbelemmeringen in de vorm van tarieven en overheidsvoorschriften
voor invoerproducten, maar ook de andere zakelijke cultuur, aanzienlijke
bureaucratische rompslomp, de noodzaak van een lokale agent alsmede taal
en afstand schrikken bedrijven af. Daarnaast spelen mee een geringe
lokale vraag naar hun product, een onaantrekkelijk prijsniveau en een
scherpe concurrentie. Vanwege een (nog) lagere koopkracht in BRIC-landen
geven lokale consumenten vaak de voorkeur aan goedkope producten boven
het veelal duurdere maar ook kwalitatief betere Nederlandse product. Dit
geldt in het bijzonder voor India, maar deze situatie zal bij de
voortgaande economische groei in de BRIC-landen geleidelijk kunnen
veranderen. Ook zullen dan naar verwachting grotere afzetmarkten voor
Nederlandse dienstverlenende bedrijven (bankwezen en andere financiƫle
diensten, creatieve sector, milieu etc.) ontstaan. Onder de bedrijven
die BRIC-landen serieus als afzetbestemming overwegen, heeft bijna Ć©Ć©n
derde behoefte aan ondersteuning door de Nederlandse overheid. Daarbij
worden met name genoemd deelname aan een handelsmissie, informatie en
advies van Agentschap NL en assistentie bij het vinden van een geschikte
lokale agent. 

Tijdens de discussie wordt het beeld dat de BRIC-landen moeilijker
toegankelijke markten zijn dan bijvoorbeeld de omringende Europese
markten volledig onderschreven. Dit brengt een grotere noodzaak van
economische diplomatie met zich mee, ook al komt de behoefte daaraan
wellicht wat minder sterk naar voren in de onderzoeksresultaten. Hierbij
speelt een rol dat vele Nederlandse bedrijven er vaak de voorkeur aan
geven om zelfstandig aan de slag te gaan. Uiteraard kunnen bedrijven
zich bij tegenslagen wenden tot een Nederlandse ambassade of Netherlands
Business Support Office (NBSO). Bijvoorbeeld als men een verkeerde
lokale agent blijkt te hebben ingeschakeld of slachtoffer is geworden
van corruptie of van mededingingsvervalsing. Vaak hadden de buitenlandse
posten Nederlandse bedrijven voor dergelijke valkuilen kunnen behoeden
indien zij in een eerder stadium van hun plannen op de hoogte waren
geweest.  

Verder wordt er een pleidooi gehouden om Nederlandse bedrijven goed te
ondersteunen bij de toegang tot handelsfinanciering en bij de - evenals
in 2008-2009 ā€“ te verwachten toenemende betalingsrisicoā€™s als gevolg
van een stagnerende wereldeconomie. De overheid heeft daar indertijd met
aanvullende garanties adequaat op ingespeeld. Dat zou nu opnieuw moeten
gebeuren indien het misgaat. En ook een toenemend protectionisme moet
worden voorkomen, waarbij men bezorgd is over de impasse waarin het
proces van multilaterale handelsvrijmaking en versterking van
handelsdisciplines (via de WTO/Doha-ronde) verkeert.  

Sessie 4: BRICs and beyond

Sessie vier sluit af en begint met Staatssecretaris Bleker die uiteen
zet hoe de Nederlandse overheid beleidsmatig op de ontwikkelingen in de
BRIC-landen inspeelt. Daarbij moeten we realistisch zijn over het
lopende proces. Nederland heeft feitelijk geen keuze tussen wel of niet
aansluiting zoeken bij de BRIC-landen en andere opkomende economieƫn.
Het is een kans die we moeten pakken. Zeker het zijn moeilijk
toegankelijke markten met andere marktverhoudingen (onder andere een
zwaardere rol van overheid en staatsbedrijven), maar het negeren van het
snel groeiend afzetpotentieel is geen optie.  Daarom heeft het kabinet
gekozen voor een zwaardere inzet op economische diplomatie waarin onze
buitenlandse posten een belangrijke rol vervullen. Daarbij krijgt het
bedrijfsleven dat behoort tot de internationaal competitieve topsectoren
van onze economie bijzondere aandacht. Er zal een uitbreiding
plaatsvinden van het aantal handelsmissies zodat de BRIC-landen 2 Ć  3
keer per jaar worden bezocht. Wel zal nauwlettender worden beoordeeld
welke bedrijven het beste aan bepaalde handelsmissies kunnen meedoen.
Tevens zal een hogere financiƫle bijdrage van bedrijven worden
gevraagd. Verder is het noodzakelijk de Nederlandse bedrijfsbelangen te
bewaken in landen waar wij bedrijven uit BRIC-landen steeds vaker als
concurrenten zullen tegenkomen, bijvoorbeeld onze baggeraars die gewend
zijn aan een sterke positie op de wereldmarkt. Dit vraagt dat wij nog
eerder bij de ontwikkeling van infrastructurele plannen betrokken moeten
zijn. Wij kunnen niet wachten tot het bestek voor aanbestedingen
geschreven is, maar zullen betrokkenheid moeten zien te realiseren bij
de ontwerpfase. Ook zal het Nederlandse bedrijfsleven zich moeten
onderscheiden door vaker opleidingen en trainingen aan te bieden.
Bovendien is de aandacht van het bedrijfsleven voor duurzaamheid en
maatschappelijk verantwoord ondernemen een onderscheidende factor die
wij nog scherper moeten zien te benutten. Hiertoe spreekt de Nederlandse
overheid het bedrijfsleven aan op de recent geactualiseerde en
verbeterde OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit neemt
overigens niet weg dat wij een nauwere samenwerking op het gebied van
MVO moeten zoeken met de BRIC-landen zodat hun bedrijven ook betere
MVO-prestaties gaan leveren. De Staatssecretaris onderkent de moeilijke
situatie waarin de Doha Development Round verkeert. Een belangrijk
winstpunt is de aanstaande toetreding van Rusland tot de WTO. Hoewel
bilaterale vrijhandelsakkoorden geen gelijkwaardig alternatief zijn voor
de multilaterale handelsvrijmaking staat Nederland volledig achter de
inzet van de EU om langs die weg betere toegang tot markten van
opkomende economieƫn te verkrijgen. 

Tijdens de discussie wordt het Nederlandse toelatingsbeleid voor
kennismigranten, onder meer vanuit de BRIC-landen, aan de orde gesteld.
Vanuit het bedrijfsleven komen signalen dat na een periode van afbouw
van belemmeringen de pendule weer de andere kant op gaat. De
Staatssecretaris laat weten dat hem wel signalen hebben bereikt die
zouden wijzen op een moeizamere toelating van kennismigranten, maar dat
hij nog geen bewijs heeft gezien. Hij zegt ter zake waakzaam te zullen
zijn, want eventuele schade hierdoor aan de Nederlandse economie moet
worden voorkomen. 

Verder uit de Staatssecretaris omgekeerd een wens richting het
bedrijfsleven. Hij stelt het belangrijk te vinden dat het bedrijfsleven
in de eerste fase van de voorbereiding van een handelsmissie aangeeft
welke zaken hij zou moeten bespreken met zijn counterparts in het te
bezoeken BRIC-land. Het gaat erom onze wensen tijdig (via onze
buitenlandse posten), en zo nodig bij herhaling, op te brengen bij de
betrokken overheidsinstanties. Dat verhoogt de kans op een succesvol
overleg op ministerieel niveau over betere condities voor Nederlandse
ondernemers in BRIC-landen.