[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken,13-14 december 2011 te Brussel

Bijlage

Nummer: 2011D59682, datum: 2011-12-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Geannoteerde agenda JBZ-Raad 13-14 december 2011 (2011D59681)

Preview document (🔗 origineel)


Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van het

Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken,

13-14 december 2011 te Brussel

I. Immigratie en Asiel

Raad - wetgevende besprekingen

1. 	(evt.) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en
de Raad betreffende de vaststelling van een evaluatie- en
monitoringsmechanisme om toe te zien op de toepassing van de
Schengenacquis

2. 	(evt.) Voorstel voor een verordening van de Europese Unie en de Raad
ter wijziging van verordening (EG) 562/2006 met als doel het vaststellen
van gemeenschappelijke regels over de tijdelijke herintroductie van
grenscontroles aan de binnengrenzen in buitengewone omstandigheden

-	Openstaande kwesties

Op 16 september jl. heeft de Europese Commissie voorstellen gepubliceerd
voor het verder verbeteren en versterken van het bestuur van de
Schengenzone. In algemene zin steunt het kabinet de inzet van de
Commissie om samenwerking binnen de Schengenzone verder te verbeteren en
te versterken. Het kabinet vindt het belangrijk dat het wederzijds
vertrouwen tussen de Schengenlanden verder wordt vergroot. Ook deelt het
kabinet het standpunt van de Commissie dat niet getornd moet worden aan
het principe van vrij personenverkeer in de Schengenruimte. Beide
voorstellen zijn inmiddels in een eerste lezing op ambtelijk niveau
besproken. De verwachting is dat tijdens de Raad het Voorzitterschap de
laatste stand van zaken en mogelijk openstaande punten zal toelichten.

In het algemeen overleg op 9 november jl. zijn beide voorstellen met de
Tweede Kamer besproken. Tijdens dit debat is het Nederlands standpunt
ten aanzien van beide voorstellen uitgebreid toegelicht.

Schengenevaluaties

Zoals bekend steunt het kabinet de voorstellen om de Schengenevaluaties
te versterken, maar kan het niet instemmen met de gekozen rechtsbasis
door de Commissie (artikel 77, lid 2 VWEU) waarop het voorstel is
gebaseerd. Het kabinet kiest, net als een grote meerderheid van de
lidstaten en de Juridische dienst van de Raad, voor een andere
rechtsbasis (artikel 70 VWEU). De keuze voor de rechtsbasis is relevant,
omdat dit onder meer van invloed is op de bevoegdheidsverdeling binnen
het op te zetten evaluatiemechanisme. Volgens het kabinet moet de rol
van de Commissie bij de evaluaties wel degelijk versterkt worden, maar
de leidende rol zou bij de lidstaten en de Raad moeten blijven liggen.
Dit is mogelijk indien het voorstel artikel 70 VWEU als rechtsbasis
heeft. 

Verder wil het kabinet de Schengenevaluaties verbeteren en verdiepen
door middel van het betrekken van rechtsstatelijke aspecten bij het
uitvoeren van deze evaluaties. Deze evaluaties zouden moeten gelden voor
alle Schengenlanden en alle landen die willen toetreden tot de
Schengenzone. Hiermee is in het belang van de lidstaten en de burger
beter gewaarborgd dat binnen de Schengenzone effectief wordt opgetreden
tegen corruptie en grensoverschrijdende vormen van criminaliteit.
Nederland heeft hiertoe een non-paper opgesteld, die conform de
toezegging aan de Tweede Kamer bij deze geannoteerde agenda is gevoegd.

Voorstel tot regels ter herinvoering van grenstoezicht aan binnengrenzen


Gezamenlijk met het voorstel ter versterking van de Schengenevaluaties,
heeft de Commissie het voorstel gedaan om regels vast te leggen voor het
herinvoeren van grenstoezicht aan de binnengrenzen door de
Schengengrenscode te wijzigen. In de Schengengrenscode staan de normen
en procedures voor het passeren van de EU-buitengrenzen en het
herinvoeren van grenstoezicht aan de binnengrenzen. 

De Schengengrenscode voorziet nu al in de mogelijkheid te besluiten tot
tijdelijke herinvoering van deze controles als de openbare orde of de
binnenlandse veiligheid in het geding is. Hierbij kan gedacht worden aan
grote sportevenementen of politieke bijeenkomsten. In het voorstel van
de Commissie blijft de hoofdregel dat persoonscontrole aan de
binnengrenzen alleen mag worden heringevoerd bij ernstige bedreiging
voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. De omvang en duur
van deze controles blijven beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om
op de ernstige bedreiging te reageren. Het kabinet is het eens met deze
uitgangspunten. 

De voornaamste wijziging van de regels is dat de Commissie een grotere
rol zou gaan spelen in de besluitvorming over het tijdelijk herinvoeren
van de binnengrenscontroles. Nieuw aan dit voorstel is ook dat
vastgelegd wordt welke overwegingen moeten worden meegenomen in een
besluit tot tijdelijke herinvoering. Daarbij maakt de Commissie
onderscheid tussen verschillende situaties die kunnen leiden tot het
tijdelijk herinvoeren van binnengrenscontroles. 

Het kabinet steunt dat met dit voorstel duidelijke normen worden
vastgelegd voor de besluitvorming. Als het nodig is grenscontroles
tijdelijk opnieuw in te voeren heeft dat namelijk ook gevolgen voor
andere lidstaten. Door het opstellen van normen wordt duidelijkheid
geschapen over de omstandigheden die tot herinvoering kunnen leiden en
kan de procedure eenduidig worden toegepast.

De voorstellen die erop gericht zijn om de primaire rol bij de
tijdelijke herinvoering van persoonscontroles bij de Commissie te
leggen, baren het kabinet echter zorgen. De bevoegdheden van lidstaten
worden hierdoor veel meer dan noodzakelijk ingeperkt. De lidstaten zijn
zelf in eerste instantie verantwoordelijk voor het op goede wijze
bewaken van hun deel van de Schengenbuitengrenzen alsmede voor het
tijdelijk herinvoeren van het grenstoezicht aan de binnengrenzen.
Lidstaten zijn volgens het kabinet bovendien het beste toegerust om deze
omstandigheden te beoordelen en te bezien of maatregelen nodig zijn.
Uiteraard moeten lidstaten de Commissie en andere lidstaten daarover
goed informeren. 

Het kabinet zet om bovenstaande redenen in op het handhaven van de
bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot de besluitvorming tot
het instellen van de binnengrenscontroles. Het kabinet staat wel open
voor een rol voor de Commissie in het geval er sprake is van aanhoudende
ernstige gebreken van een lidstaat bij de bewaking van de buitengrenzen.

3.	Concept-verordening van het Europees Parlement en de Raad ter
wijziging van verordening (EG) 539/2001 tot vaststelling van de lijst
van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de
buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van
derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld 

-	Openstaande kwesties 

Het Voorzitterschap zal naar verwachting de stand van zaken uiteenzetten
rond de behandeling van het voorstel.

De belangrijkste aanpassing die wordt voorgesteld behelst het inbouwen
van de noodremprocedure die het mogelijk maakt om tijdelijk
visumliberalisatie op te schorten. Ten aanzien van de omstandigheden
waarin de noodremprocedure wordt toegepast, heeft het kabinet erop
ingezet dat deze niet te veel worden ingeperkt en dat vooral wordt
gekeken naar de ernst van de noodsituatie, onder andere in verhouding
tot de absorptiecapaciteit van de betrokken lidstaten. Conform de wens
van het kabinet en enkele andere lidstaten is de Commissie bereid af te
stappen van vaste percentages illegale immigranten, asielzoekers en /of
afgewezen readmissiegevallen als indicatie voor een spoedeisende
situatie, waarna de visumvrijstelling kan worden opgeschort.

De komende periode zal duidelijk worden of de Raad en het Europees
Parlement kunnen instemmen met de wijziging van verordening 539/2001.
Het kabinet hecht aan het boeken van voortgang op dit onderwerp.

4. 	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en van de
Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen
welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek
om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land
of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend 

-	Een proces voor vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en beheer van
asielcrises

Tijdens de onderhandelingen over dit voorstel is duidelijk geworden dat
veel lidstaten terughoudend staan tegenover het opnemen van een
opschortings- of urgentiemechanisme, waarmee de werking van de
verordening zou kunnen worden opgeschort voor lidstaten die onder zeer
hoge migratiedruk komen te staan. 

Als alternatief heeft het Voorzitterschap voorgesteld om een systeem in
het leven te roepen dat in een vroegtijdig stadium kan signaleren dat
een lidstaat onder verhoogde druk komt te staan. 

Dit systeem moet tekortkomingen in de nationale asielstelsels bij het
beheer van grote en fluctuerende migratiestromen in een vroeg stadium
signaleren. Dit komt neer op een verplichting voor lidstaten om
relevante statistieken over onder meer asiel in- en uitstroom en hun
beschikbare capaciteit periodiek aan te leveren bij het Europees
ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO). Op basis van de
aangeleverde statistieken (en indien nodig aanvullende bezoeken)
signaleert EASO eventuele tekortkomingen in het asielsysteem van de
lidstaten. 

Indien tekortkomingen worden gesignaleerd, moet de lidstaat in kwestie
een actieplan opstellen om de tekortkomingen in het asielsysteem te
verhelpen. Mochten de tekortkomingen na een periode van een half jaar
(of korter indien omstandigheden dat vragen) niet zijn verholpen, zal de
Europese Commissie een crisisbeheeractieplan opstellen samen met de
betrokken lidstaat. Met een dergelijk actieplan kunnen maatregelen
getroffen worden, zoals Frontex-operaties, EASO-ondersteuningsteams,
versterkte samenwerking met derde landen of hervestiging, vrijwillige
intra-EU-relocatie voor kleine lidstaten. 

Het systeem moet flexibel en kosteneffectief worden en voortbouwen op
bestaande vormen van samenwerking in EU-verband. Het systeem heeft
vooral een preventieve werking en dient crises op asielgebied in
lidstaten te voorkomen. 

Het kabinet staat positief ten opzichte van het instellen van dit
instrumentarium. Een vroegtijdig waarschuwingsmechanisme kan een goede
oplossing zijn bij het vlottrekken van de onderhandelingen over de
Dublin-verordening met het oog op het afronden van een gemeenschappelijk
Europees asielstelsel (GEAS) in 2012. Nederland benadrukt in de
onderhandelingen dat het inzetten van dit instrumentarium voor een
bepaalde lidstaat niet betekent dat geen Dublin-overdrachten meer naar
die lidstaat zouden mogen worden uitgevoerd. 

Tijdens deze Raad is nog geen besluitvorming voorzien over dit
mechanisme, maar zullen de hoofdlijnen van het voorstel besproken
worden. 

5. 	Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van
derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming

-	Stand van zaken 

Tijdens de Raad zal het Voorzitterschap de stand van zaken van de
onderhandelingen over dit voorstel presenteren. Er is geen
besluitvorming voorzien.

Het voorstel heeft in de eerste plaats ten doel de overdracht van
deskundigheid binnen een onderneming te vergemakkelijken ter versterking
van het concurrentievermogen van de arbeidsmarkt en economie. Hiertoe
wordt het voor het sleutelpersoneel (managers en specialisten) van
buiten de EU dat werkzaam is voor een vestiging buiten de EU van een
onderneming gemakkelijker om voor diezelfde onderneming tijdelijk bij
een vestiging binnen de EU te worden gedetacheerd. 

Het voorstel maakt het voor ondernemingen mogelijk om efficiënt en snel
in te spelen op de behoefte aan sleutelpersoneel voor hun filialen en
dochterondernemingen in de EU. Beide groepen, die gespecialiseerde
kennis en ervaring meebrengen, ontvangen een vergunning voor drie jaar.
Daarnaast wordt een vergunning van een jaar voor managementtrainees
voorgesteld.

Het voorstel past goed in het Nederlandse beleid om meer
hooggekwalificeerde arbeids- en kennismigranten aan te trekken en de
intra-EU-mobiliteit voor hen te vergroten. Het kabinet steunt derhalve
de uitgangspunten van dit voorstel.

Het voorstel moet leiden tot meer intra-EU-mobiliteit, hetgeen van grote
waarde is voor de internationale ondernemingen in de EU als geheel en in
Nederland - waar relatief veel internationale ondernemingen zijn
gevestigd - in het bijzonder. Onderhavig voorstel laat overigens het
bestaan van de nationale kennismigrantenregeling en de Europese
“blauwe kaart”-regeling onverlet.

Nederland heeft zich er in de onderhandelingen hard voor gemaakt dat
derdelanders die binnen een onderneming worden overgeplaatst en niet
voldoen aan de voorwaarden van de richtlijn niet bij voorbaat worden
uitgesloten van toelating tot een lidstaat. Als een lidstaat vindt dat
de desbetreffende vreemdeling toch een toegevoegde waarde heeft voor de
economie en/of samenleving, dient de lidstaat de mogelijkheid te houden
om hem via een nationale regeling toe te laten. Uiteraard geniet de
vreemdeling dan niet precies dezelfde rechten, zoals het recht op
intra-EU-mobiliteit. Dit Nederlandse voorstel is in de meest recente
onderhandelingstekst opgenomen.

6. 	Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van
derde landen met het oog op seizoenarbeid

-	Stand van zaken

Tijdens de Raad zal het Voorzitterschap de stand van zaken van de
onderhandelingen over dit voorstel presenteren.

Het voorstel voor deze richtlijn regelt een meer uniforme
toelatingsprocedure voor toelating en verblijf van seizoensarbeiders van
buiten de EU en bevat bepalingen die uitbuiting moeten tegengaan.
Afzonderlijke tewerkstellingsvergunningen voor deze categorie worden
afgeschaft. Lidstaten houden wel de mogelijkheid om via een quotum of
arbeidsmarkttoets zelf het aantal toe te laten seizoensarbeiders uit
derde landen te bepalen.

Voor Nederland heeft deze richtlijn weinig toegevoegde waarde gezien het
lage aantal seizoensarbeiders dat van buiten de EU naar Nederland komt.
In 2009 kwamen 77 seizoensarbeiders van buiten de EU naar Nederland. De
onderhandelingen over het voorstel voor de seizoenswerkersrichtlijn
verlopen uiterst moeizaam. Veel lidstaten hebben meerdere bezwaren,
waaronder het punt van subsidiariteit. Ook over de aard van seizoenswerk
en de rechten van seizoenswerkers is nog de nodige discussie.

In het algemeen overleg met de Tweede Kamer op 14 oktober 2010 is een
vijftal kernpunten geformuleerd, die in het voorstel zouden moeten
worden opgenomen. Het gaat hierbij om:

handhaving van de tewerkstellingsvergunningsplicht bij een verblijf
korter dan drie maanden;

de maximale termijn van seizoenswerk van 24 weken;

een bepaling inzake de voorwaarden van passende huisvesting en
arbeidvoorwaarden;

de eenmaligheid van toelating (geen ‘multiple-entry’);

de mogelijkheid van een aanvullend document met arbeidsmarktgegevens als
bijlage bij de verblijfsvergunning om een adequate handhaving mogelijk
te maken.

De eerste vier punten zijn inmiddels in het voorliggende voorstel
opgenomen. Wat betreft de Nederlandse wens van een aanvullend document
met arbeidsmarktgegevens bij de verblijfsvergunning is nog niet zeker of
voldoende lidstaten het Nederlands voorstel zullen ondersteunen.
Overigens zal, ook wanneer dit punt niet wordt opgenomen in deze
richtlijn, een aanvullend document wel mogelijk zijn op basis van de
overkoepelende richtlijn inzake de enkelvoudige procedure en
enkelvoudige vergunning, waarin de mogelijkheid van een aanvullend
document is vastgelegd. Omwille van de noodzakelijke consistentie in
EU-regelgeving wil het kabinet evenwel ook in de
seizoenswerkersrichtlijn een dergelijke bepaling laten opnemen.

7. 	Meerjarig Financieel Kader 2014-2020: verordening tot vaststelling
van algemene bepalingen betreffende het Asiel- en Migratiefonds en het
Intern Veiligheidsfonds

-	Mededeling over ‘Bouwen aan een open en veilig Europa: het budget
voor Binnenlandse Zaken, 2014-2020’

-	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
waarin algemene bepalingen worden neergelegd voor het Asiel- en
Migratiefonds en het Interne Veiligheidsfonds

- 	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
tot vaststelling van het Asiel- en Migratiefonds

- 	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
tot vaststelling, als deel van het Interne Veiligheidsfonds, van
ondersteuning van buitengrenzen en visa

-	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
tot vaststelling, als deel van het Interne Veiligheidsfonds, van
ondersteuning van politiesamenwerking, misdaadpreventie en de strijd
tegen ernstige grensoverschrijdende misdaad

-	Presentatie door de Commissie en eerste gedachtewisseling

Op 15 november jl. heeft de Commissie een pakket voorstellen
gepubliceerd voor het Binnenlandse Zaken budget voor de periode
2014-2020. Het pakket bestaat uit een mededeling en vier verordeningen.
Tijdens de JBZ-Raad zal de Commissie deze voorstellen nader toelichten.

De Commissie stelt voor om de huidige fondsen samen te voegen in twee
aparte fondsen: het Asiel- en Migratiefonds en een Intern
Veiligheidsfonds. Het budget dat beschikbaar wordt gesteld voor de
begroting Binnenlandse Zaken blijft op het niveau van de begroting van
2013 en blijft daarbij kleiner dan 1 procent van de EU-begroting.

Het Asiel- en Migratiefonds zal zich richten op het geïntegreerde
beheer van migratiestromen en dekt de verschillende aspecten van het
gezamenlijke asiel- en migratiebeleid van de EU. Nu wordt dit door drie
separate fondsen gedekt, namelijk het Europees vluchtelingenfonds,
Integratiefonds en Terugkeerfonds. Op het terrein van asiel wordt
financiële ondersteuning gericht op maatregelen om het
gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) tot stand te brengen, het
EU-hervestigingsprogramma op te zetten en om intra-EU-relocatie te
stimuleren. Op het gebied van integratie worden financiële inspanningen
gericht op lokale initiatieven. De aandacht wordt met name gericht op de
kwetsbare groepen migranten, zoals vluchtelingen, onbegeleide
minderjarigen en slachtoffers van mensenhandel. In het kader van
terugkeer zal de focus liggen op ondersteuning van duurzame terugkeer en
vrijwillige terugkeerprogramma’s en re-integratiemaatregelen.

Het Interne Veiligheidsfonds zal de tenuitvoerlegging van de Interne
Veiligheidsstrategie ondersteunen. Het moet een coherente en omvattende
benadering van de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving,
waaronder bewaking van de buitengrenzen, mogelijk maken. Op het terrein
van de interne veiligheid zal het fonds financiële ondersteuning bieden
aan politiesamenwerking, misdaadpreventie en de bestrijding van ernstige
grensoverschrijdende criminaliteit, aan crisisbeheersing en bescherming
van de vitale infrastructuur. Het fonds zal onder meer de praktische
samenwerking van rechtshandhavingsautoriteiten versterken; het zal het
opzetten van een Cybercrime Centre financieel ondersteunen, alsmede
innovatieve technologieprojecten op veiligheidsgebied. Met betrekking
tot terrorismebestrijding zal het fonds onder meer financiële
ondersteuning bieden aan het opzetten van een eventueel Europees
Terrorist Finance Tracking System (TFTS), het tegengaan van gewelddadige
radicalisering en aan steun aan slachtoffers van terrorisme. Ook de
externe dimensie van interne veiligheid kan worden ondersteund, zoals
het bestrijden van mensenhandel en het ontmantelen van internationale
criminele netwerken.

Op het terrein van grensbewaking zal de financiële ondersteuning
gericht zijn op het ondersteunen van lidstaten bij het bewaken van de
buitengrenzen. Ook zijn fondsen beschikbaar om lidstaten tegemoet te
komen in de kosten bij het implementeren van het Schengenacquis,
consulaire samenwerking bij het verschaffen van visa en de verdere
ontwikkeling van een geïntegreerd grensmanagementsysteem. Ook voor de
samenwerking met derde landen op het gebied van grensbewaking wordt geld
vrijgemaakt.

De Commissie geeft aan dat zij veel inspanningen levert om betere en
makkelijkere toegang tot de fondsen te bewerkstelligen en heeft daartoe
ook de architectuur en regelgevend kader van de fondsen aangepast. Zo
worden bijvoorbeeld overgestapt van jaarlijkse programma’s naar
meerjarige programma’s, waarmee de administratieve lasten (m.n. op het
gebied van verantwoordingsrapportage en evaluatie) aanzienlijk moeten
dalen. Als een belangrijke verbetering van de structuur ziet de
Commissie ook dat in de fondsen een flexibel ‘emergency response’
mechanisme is ingebouwd, dat het mogelijk maakt om effectief te kunnen
reageren op plotselinge ontwikkelingen (bijvoorbeeld een plotseling
verhoogde instroom van immigranten of een terroristische aanslag) via
een versnelde procedure om financiering te verkrijgen in een kwestie van
dagen.

Nederland kan de voorstellen van de Commissie in grote lijnen steunen.
De uitdagingen op deze terreinen zijn van een dergelijke aard, dat
voldoende financiering van groot belang is. Op het gebied van migratie
meent Nederland dat de begroting dient te voorzien in de financiële
behoeften van nieuwe migratieterreinen die de achterliggende jaren aan
betekenis hebben gewonnen, zoals de bestrijding van misbruik en fraude,
handhaving en legale migratie. Nederland is bovendien verheugd over de
versnelde procedure om snel op crises te kunnen reageren, waar het
migratie en grensbewaking betreft. Op het gebied van de interne
veiligheid ontvangt Nederland wel graag nadere informatie van de
Commissie over het ‘emergency response’ mechanisme. Nederland
onderschrijft ook bij veiligheid het belang van een snelle respons op
crises, maar vraagt zich af hoe het genoemde mechanisme zich verhoudt
tot bestaande instrumenten als het Solidariteitsfonds en het Financieel
Instrument voor civiele bescherming.

Over de voorstellen van de Commissie wordt een BNC-fiche opgesteld dat
uw Kamer op de gebruikelijke wijze zal worden aangeboden.

Raad – niet-wetgevende besprekingen

8.	(evt.) Bestrijding van illegale immigratie en de bescherming van de
buitengrenzen

Tijdens de Raad zal een discussie worden gevoerd over de bestrijding van
illegale immigratie en bewaking van de buitengrenzen. Dit gebeurt op
basis van een document dat door het Voorzitterschap en de Commissie
gezamenlijk zal worden opgesteld. Op het moment van schrijven is het
document nog niet beschikbaar. 

De buitengrenzen van de EU – zowel de oostelijke als de zuidelijke
dimensie – staan al geruime tijd onder hoge druk. Om deze druk het
hoofd te bieden is in EU-verband reeds het nodige ondernomen, zoals
versterkte Frontex-inzet, verbetering in samenwerking met derde landen
en operationele en financiële ondersteuning aan lidstaten die onder
verhoogde druk staan. 

In het bewuste document zal naar verwachting in kaart worden gebracht
welke acties op de korte en lange termijn verder kunnen worden
ondernomen om de bestrijding van illegale immigratie nog effectiever te
maken. Nederland zal in dit kader wijzen op het belang van verbetering
in de samenwerking met landen van herkomst en transitlanden bij het
tegengaan van illegale immigratie en migratiegerelateerde criminaliteit,
zoals mensenhandel en –smokkel. Daarbij is het van belang dat Frontex
en Europol goed kunnen samenwerken met grensbewakingsautoriteiten in
derde landen en dat gezamenlijke acties op het terrein van grensbewaking
kunnen worden uitgevoerd. Ook ziet het kabinet heil in het afsluiten van
mobiliteitspartnerschappen met derde landen, waarbij concrete afspraken
kunnen worden gemaakt over onder meer de bestrijding van illegale
immigratie, inclusief terugkeer.

Ten slotte is het kabinet voorstander van versterkte Frontex-inzet op de
meest kwetsbare plaatsen aan de buitengrenzen van de EU. Vooral de
grensgebieden met de Westelijke Balkan, Turkije en Noord-Afrika
verdienen hierbij aandacht. 

9.	Mededeling betreffende de evaluatie en toekomstige ontwikkeling van
de algehele aanpak van migratie en mobiliteit

-	Presentatie door de Commissie en eerste gedachtewisseling

De Europese Commissie zal de op 18 november jl. gepubliceerde mededeling
inzake de algehele aanpak van migratie en mobiliteit (GAMM) presenteren.
De Commissie reageert met deze mededeling op de resultaten van een
eerdere evaluatie, waaruit bleek dat de algehele aanpak van migratie
(2005) ten aanzien van de beleidscoherentie en de thematische en
geografische balans versterking behoeft. 

De Commissie stelt allereerst voor de algehele aanpak van migratie en
mobiliteit strategischer en efficiënter in te zetten en deze meer te
verbinden met andere beleidsvelden, waaronder het beleid voor visa voor
kort verblijf en het buitenlandsbeleid inclusief
ontwikkelingssamenwerking, alsmede met de interne beleidsprioriteiten
van de EU. Ook wordt het thema asiel en internationale bescherming onder
de GAMM gebracht, in een eigen pijler. 

Mobiliteitspartnerschappen zouden het belangrijkste raamwerk voor
migratie- en mobiliteitssamenwerking met derde landen kunnen worden.
Daarnaast stelt de Commissie voor een lichtere samenwerkingsvorm tussen
de EU en derde landen te introduceren, te weten de gemeenschappelijke
agenda inzake migratie en mobiliteit. 

Tot slot worden voor iedere pijler prioritaire thema’s voorgesteld. De
nieuwe derde pijler (asiel en internationale bescherming) zal zich
richten op versterking van de beschermingscapaciteit via de EU Regionale
Beschermingsprogramma’s en EASO, uitbreiding van hervestiging en
aanpak van langdurige vluchtelingensituaties. 

Uw Kamer zal door middel van een BNC-fiche nader over het standpunt van
het kabinet worden geïnformeerd.

10.	(evt.) Concept-Raadsbesluit over de volledige toepassing van de
bepalingen uit het Schengenacquis in de Republiek Bulgarije en Roemenië


Het is nog onduidelijk of dit onderwerp daadwerkelijk wordt geagendeerd
op deze JBZ-Raad, aangezien dit onderwerp op 9 december a.s. op de
Europese Raad aan de orde zal komen.

Het kabinet heeft steeds als voorwaarde voor de toetreding van Bulgarije
en Roemenië tot de Schengenzone gesteld dat beide lidstaten
onomkeerbare en duurzame vooruitgang laten zien als het gaat om
hervormingen van de rechtsstaat en bestrijding van corruptie en, in
Bulgarije, georganiseerde criminaliteit. Dit standpunt is ongewijzigd. 

Finland heeft inmiddels aangegeven dat het bereid is een compromis te
sluiten ten aanzien van een gedeeltelijke toetreding tot de Schengenzone
door Bulgarije en Roemenië. Finland heeft gesteld in te kunnen stemmen
met partiële toetreding tot de Schengenzone, dat wil zeggen het
opheffen van controles aan de lucht- en maritieme grenzen, op voorwaarde
dat het CVM-rapport dat in februari 2012 verschijnt voldoende voortgang
laat zien. 

Gemengd Comité

11. 	(evt.) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en
de Raad betreffende de vaststelling van evaluatie- en
monitoringsmechanisme om toe te zien op de toepassing van de
Schengenacquis

12. 	(evt.) Voorstel voor een verordening van de Europese Unie en de
Raad ter wijziging van verordening (EG) 562/2006 met als doel het
vaststellen van gemeenschappelijke regels over de tijdelijke
herintroductie van grenscontroles aan de binnengrenzen in buitengewone
omstandigheden

-	Openstaande kwesties

Zie punten 1 en 2 van de geannoteerde agenda.

13.	Concept-verordening van het Europees Parlement en de Raad ter
wijziging van verordening (EG) 539/2001 tot vaststelling van de lijst
van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de
buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van
derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld 

-	Openstaande kwesties 

Zie punt 3 van de geannoteerde agenda.

14.	(evt.) Concept-Raadsconclusies betreffende de bestrijding van
illegale immigratie en de bescherming van de buitengrenzen

-	Goedkeuring

Zie punt 8 van de geannoteerde agenda.

II. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

Raad - wetgevende besprekingen

Meerjarig Financieel Kader 2014-2020

-	Mededeling over ‘Bouwen aan een open en veilig Europa: het budget
voor Binnenlandse Zaken, 2014-2020’

-	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
waarin algemene bepalingen worden neergelegd voor het Asiel- en
Migratiefonds en het Interne Veiligheidsfonds

-	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
tot vaststelling, als deel van het Interne Veiligheidsfonds, van
ondersteuning van politiesamenwerking, misdaadpreventie en de strijd
tegen ernstige grensoverschrijdende misdaad

-	Presentatie door de Commissie en eerste gedachtewisseling

Voor de samenvatting van het voorstel en het Nederlandse standpunt wordt
u verwezen naar punt 7 van deel I van deze geannoteerde agenda.

Meerjarig Financieel Kader 2014-2020

-	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
tot vaststelling van het Justitie Programma voor 2014-2020

-	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
tot vaststelling van het Rechten en Burgerschap Programma voor 2014-2020

-	Presentatie door de Commissie en eerste gedachtewisseling

Op 15 november jl. heeft de Commissie voorstellen gepubliceerd voor het
Justitie-, Rechten- en Burgerschapsbudget voor de periode 2014-2020. Het
pakket bestaat uit twee verordeningen. Tijdens de JBZ-Raad zal de
Commissie deze voorstellen nader toelichten.

Het Justitieprogramma zal zich richten op civielrecht, strafrecht en
drugsbeleid, het laatste vanuit het perspectief van illegale drugshandel
en andere illegale activiteiten met betrekking tot drugs. In het
programma worden de drie bestaande fondsen op deze gebieden
samengevoegd. Het programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

het bevorderen van een effectieve, volledige en consistente toepassing
van EU-wetgeving op de gebieden van justitiële samenwerking in
burgerlijke en strafzaken;

het faciliteren van toegang tot het recht;

preventie en reductie van de vraag naar en het aanbod van drugs.

Het Rechten en Burgerschap Programma is een samenvoeging van de drie
bestaande fondsen grondrechten en burgerschap, Daphne III en de
onderdelen van antidiscriminatie, diversiteit en gendergelijkheid van
het programma voor werkgelegenheid en sociale solidariteit PROGRESS. Het
nieuwe programma zal zich richten op:

het bijdragen aan een verbeterde uitoefening van rechten die verbonden
zijn aan het burgerschap van de Unie;

het bevorderen van een effectieve toepassing van het
non-discriminatiebeginsel;

het bijdragen aan verzekeren van een hoog niveau van bescherming van
persoonsgegevens;

het vergroten van het respect voor de rechten van het kind;

het ondersteunen van de rechten van consumenten en bedrijven op de
interne markt op de gebieden van EU-consumentenrechten en de vrijheid om
grensoverschrijdend zaken te doen.

De bedoeling van beide programma’s is de procedures te vereenvoudigen
en meer resultaatgericht te werk te gaan dan bij de bestaande
programma’s mogelijk is. Financiering uit de programma’s moet
toegevoegde waarde hebben bij de realisering van EU
beleidsdoelstellingen. Ook de externe dimensie van met name de
justitiële samenwerking kan worden gefinancierd. Er zal voor beide
programma’s een jaarlijks werkprogramma worden opgesteld, waartoe de
Commissie zal worden bijgestaan door een adviserend comité van de
lidstaten.

Nederland zal de presentatie van de Commissie aanvatten om steun uit te
spreken voor de voorstellen van de Commissie in algemene zin. De
uitdagingen op deze terreinen – in het bijzonder dat van de
justitiële samenwerking – zijn van een dergelijke aard, dat voldoende
financiering van groot belang is. Nederland ondersteunt met name de
samenvoeging van de bestaande programma’s en de vereenvoudiging van
aanvraagprocedures.

Over de voorstellen van de Commissie wordt een BNC-fiche opgesteld dat
uw Kamer op de gebruikelijke wijze zal worden aangeboden.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de
tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied
van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese
erfrechtverklaring

-	Algemene overeenstemming 

Het Poolse voorzitterschap beoogt tijdens deze bijeenkomst van de Raad
een algemene oriëntatie te bereiken over de tekst van de
ontwerp-verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht,
de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke
akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van
een Europese verklaring van erfrecht. Tijdens de bijeenkomst van de
JBZ-Raad van 10 juni jl. bereikte de Raad al een politiek compromis op
hoofdlijnen van het voorstel voor een ontwerp-verordening.

De ontwerp-verordening heeft tot doel uniforme regels vast te stellen
voor het toepasselijk recht met betrekking tot de afwikkeling van
nalatenschappen binnen de Europese Unie die een grensoverschrijdend
karakter hebben. De verordening bevat onder meer, naast regels omtrent
het vaststellen van het toepasselijk recht op de (afwikkeling van de)
nalatenschap en regels voor het aanwijzen van de bevoegde instantie, ook
regels over de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van
beslissingen en authentieke akten op het terrein van het erfrecht.
Voorts wordt een uniform model voor een Europese verklaring van erfrecht
voorgesteld. 

Het akkoord op hoofdpunten waarover eerder in juni jl. overeenstemming
was bereikt betreft in het bijzonder:

de verhouding erfrecht/vermogensrecht; de volgende relevante
vermogensrechtelijke aspecten vallen buiten de werkingssfeer van de
verordening: de aard van het goederenrecht, de registratie en de
publicatie van dit recht;

de gewone verblijfplaats als aanknopingspunt voor het toepasselijk
recht;

notarissen vallen in beginsel niet onder de toepassing van hoofdstuk II
van de verordening inzake bevoegdheid; deze regels gelden voor gerechten
of autoriteiten die een gerechtelijke functie uitoefenen;

de formele geldigheid van testamenten wordt geregeld in de verordening,
hiervoor wordt aangesloten bij het Haags Verdrag van 1961 waarbij
Nederland partij is;

het beheer van de nalatenschap valt onder de werkingssfeer van de
verordening; 

de algemene openbare orde clausule wordt opgenomen in de verordening;
ook wordt opgenomen dat lidstaten met meerdere territoriale stelsels
(bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk of Spanje) via hun nationale
conflictregels bepalen welk recht van toepassing is in elke
afzonderlijke territoriale eenheid; 

authentieke akten dienen vrij te kunnen circuleren en dienen in een
andere lidstaat dezelfde effecten te sorteren als in de lidstaat waarin
de authentieke akte is opgesteld;

de Europese verklaring van erfrecht is een sui generis (op zich zelf
staand) document, waarmee personen hun hoedanigheid als erfgenaam,
beheerder, legataris en executeur-testamentair kunnen bewijzen;

een ontsnappingsclausule voor het uitzonderlijke geval dat de erflater
nauwere banden heeft met een andere staat dan de staat van zijn gewone
verblijfplaats. In dat geval moet als aanknopingspunt voor het
toepasselijk recht op de afwikkeling van de nalatenschap niet de gewone
verblijfplaats gelden maar het recht van de staat waarmee de erflater de
nauwste banden had op het moment van overlijden.

De besprekingen over het voorstel waarin dit akkoord nader wordt
uitgewerkt zijn thans nog gaande. Belangrijke punten van discussie zijn
nog het beheer van de nalatenschap en de inbreng en terugvordering van
schenkingen bij leven. Nederland is in het algemeen tevreden met de
tekst van de ontwerp-verordening.

Verplichte aanstelling van een beheerder t.b.v. bescherming crediteuren

Enkele lidstaten hebben verzocht een bijzondere regeling in de
verordening op te nemen, waardoor in het geval er sprake is van een
grensoverschrijdende nalatenschap en er goederen zijn gelegen in die
lidstaat voor de overdracht van deze goederen eerst een beheerder moet
worden aangesteld ter bescherming van de schuldeisers. De beheerder kan
ten behoeve van de lokale schuldeisers beschermende maatregelen treffen.

De voorgestelde regeling betreft een afwijking van de hoofdregel van de
verordening dat één recht van toepassing is op de nalatenschap.
Daarnaast zou namelijk het recht van de plaats waar de goederen gelegen
zijn (lex fori) moeten worden toegepast, die verplicht tot aanstelling
van een beheerder. Dit zal leiden tot een vertraging van de afwikkeling
van de nalatenschap en de aanwijzing van een beheerder zal ook tot extra
kosten voor de erfgenamen leiden. Bovendien zal in de praktijk het
treffen van de beschermende maatregelen ertoe leiden dat voordat sprake
is van de verdeling en afwikkeling van de nalatenschap alle schuldeisers
worden voldaan, dit vormt een aanzienlijke afwijking op ons nationale
recht waarbij de erfgenamen van rechtswege gezamenlijk alle goederen van
de nalatenschap verkrijgen en zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor
alle schulden van de nalatenschap. 

Nederland is dan ook, met een aantal andere lidstaten, kritisch over dit
voorstel. De verordening biedt door haar eenvoud een groot voordeel aan
de burgers, te weten er is één bevoegde autoriteit (rechtbank of
notaris) die de nalatenschap kan afwikkelen op basis van één
toepasselijk recht. De voorgestelde regeling vormt hierop een
uitzondering. Het gevolg is dat voor Nederlandse burgers de afwikkeling
van een grensoverschrijdende nalatenschap kostbaarder zal worden en zal
worden vertraagd door de noodzaak om als er goederen zijn gelegen in
lidstaten die deze regeling kennen een beheerder aan te stellen.  

Inbreng en inkorting schenkingen (‘clawback’)

De ontwerp-verordening stelt dat het toepasselijk recht bepaalt of, en
in hoeverre, sprake kan zijn van inbreng en/of inkorting van
schenkingen. Nederland en de meeste lidstaten stemmen in met dit
uitgangspunt.

Enkele lidstaten willen een beperking van de ‘clawback’, omdat zij
geen of slechts een zeer beperkte ‘clawback’ kennen en menen dat
schenkingen die in hun land aan bijvoorbeeld charitatieve instellingen
of musea zijn gedaan en die vervolgens (deels) teruggeëist kunnen
worden tot rechtsonzekerheid leiden. Enkele lidstaten kennen een
‘clawback’ die teruggaat tot twintig jaar voor het overlijden van de
erflater en waarbij aanspraak gemaakt kan worden op specifieke goederen.


De meeste lidstaten gaan niet akkoord met een beperking van de
‘clawback’. Een aantal lidstaten wil zelfs een regeling in de
verordening waarin de legitieme portie nader wordt beschermd. Een
aanvullende bescherming van de legitieme portie zoals die geldt conform
het recht van de gewone verblijfplaats in geval er sprake is van een
rechtskeuze voor het recht van een staat die niet of in mindere mate een
legitieme portie kent, staat haaks op de wens tot een beperking van de
‘clawback’.

Nederland is geen voorstander van een beperking van de ‘clawback’ en
evenmin van een bescherming van de legitieme portie. De beperkte
rechtskeuze voor nationaliteit in de verordening, waarmee kan worden
afgeweken van het beginsel dat het recht van de gewone verblijfplaats
bepaalt of sprake is van een legitieme portie, biedt voldoende
bescherming aan de belangen van legitimarissen.

Wijziging van Verordening nr. 44/2001 betreffende de bevoegdheid, de
erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en
handelszaken (Brussel I)

-	Overeenstemming over bepaalde onderdelen

Tijdens de bijeenkomst van de Raad van 25 februari jl. heeft de
Commissie het voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 44/2001
betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van
beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I) gepresenteerd.
De verordening Brussel I regelt welke rechter bevoegd is
grensoverschrijdende civielrechtelijke geschillen te beslechten en op
welke wijze een in een lidstaat gegeven beslissing moet worden erkend en
ten uitvoer gelegd in een andere lidstaat. Eén van de belangrijkste
wijzigingen betreft de afschaffing van de exequaturprocedure.

Het Poolse voorzitterschap streeft er naar om in de Raad op hoofdlijnen
overeenstemming te bereiken over de afschaffing van de
exequaturprocedure. 

Het voorzitterschap zal voorstellen dat de exequaturprocedure wordt
afgeschaft. Dat betekent dat een vonnis uit een lidstaat van de Europese
Unie wordt erkend en ten uitvoer gelegd in een andere lidstaat zonder
dat daarvoor nog een verlof nodig is van de rechter in het land van
tenuitvoerlegging. Dat scheelt tijd en geld. Het voorzitterschap zal
verder voorstellen dat alle rechtsmiddelen die op dit moment tegen een
exequatur kunnen worden aangewend, behouden blijven. Zij kunnen net als
onder het geldende Brussel I ook worden aangewend in het land van
tenuitvoerlegging. Aan de rechtsbescherming van degene tegen wie de
tenuitvoerlegging zich richt, wordt dus geen afbreuk gedaan. Dat
betekent – onder meer - dat een vonnis uit een andere lidstaat in
Nederland nog steeds niet hoeft te worden erkend en ten uitvoer gelegd
als het vonnis inhoudelijk gezien in strijd is met de openbare orde. Net
als nu het geval is, kan dat volgens het voorstel van het Poolse
voorzitterschap alleen aan de orde worden gesteld doordat degene tegen
wie de tenuitvoerlegging zich richt, een rechtsmiddel instelt. De
Europese Commissie wilde op de rechtsmiddelen, waaronder de openbare
orde beknibbelen, maar volgens de lidstaten, met inbegrip van Nederland,
is het daarvoor veel te vroeg. Ook het voorstel van de Commissie om de
bevoegdheid van de rechter onder omstandigheden slechts te  toetsen in
het land van oorsprong (in plaats van het land van tenuitvoerlegging)
kan niet op instemming van de lidstaten, met inbegrip van Nederland,
rekenen. Een tegen consumenten en andere zwakkere justitiabelen gewezen
vonnis moet in het land van tenuitvoerlegging op de juiste toepassing
van de bevoegdheidsregels kunnen worden getoetst.

Het voorstel van het voorzitterschap strookt met de Nederlandse inzet
tijdens de onderhandelingen (waarin overeenkomstig afspraak uiteraard
geen onomkeerbare stappen zijn gezet). Het voorstel komt tegemoet aan de
zorg van uw Kamer over het voorstel van de Commissie. Het voorstel stemt
ook grotendeels overeen met het advies van de Staatscommissie voor
internationaal privaatrecht en de Adviescommissie voor burgerlijk
procesrecht, zoals dat recent – volgens afspraak - ter informatie aan
uw Kamer is gestuurd. Wel zijn de Europese Commissie en de andere
lidstaten, anders dan beide commissies, van mening dat het nog te vroeg
is voor de door die commissies voorgestane algehele harmonisatie van het
executierecht.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over
een gemeenschappelijk Europees kooprecht

-	Oriënterend debat over bepaalde onderwerpen

Tijdens de bijeenkomst van de Raad op 28 oktober jl., werd het voorstel
voor een verordening voor een gemeenschappelijk Europees kooprecht door
de Commissie gepresenteerd.

Met dit voorstel tracht de Commissie het functioneren van de interne
markt te verbeteren door de uitbreiding van grensoverschrijdende handel
voor ondernemingen en grensoverschrijdende koop voor consumenten te
faciliteren. Het voorstel voor een verordening voorziet in een
gemeenschappelijk Europees kooprecht door het creëren van een tweede
(optioneel) regime voor de koop binnen het nationale recht van de
lidstaten. Het gemeenschappelijk Europese kooprecht kan slechts op
vrijwillige basis en met expliciete toestemming van de partijen gaan
gelden voor grensoverschrijdende contracten. Hebben partijen hiervoor
gekozen, dan maakt het Europees kooprecht integraal deel uit van het op
de transactie toepasselijke nationale contractenrecht. Het Europese
kooprecht kan gaan gelden voor business-to-business-transacties (B2B),
mits een van de partijen een kleine of middelgrote onderneming is, en
business-to-consumer-transacties (B2C).

Onlangs zijn de besprekingen over dit voorstel gestart. Het
voorzitterschap heeft voor de bijeenkomst van de Raad op 14 december
a.s. een oriënterend debat voorzien over enkele elementen van het
voorstel zoals de reikwijdte van de verordening, de keuze van het
instrument en de modaliteiten hiervan en de verhouding van het voorstel
tot andere instrumenten (verordening Rome I, het Weens Koopverdrag). Op
Nederlands verzoek heeft de Commissie toegezegd een transponeringstabel
te zullen verstrekken, waarin concreet wordt aangegeven hoe en in welke
opzichten het optionele instrument voortbouwt op de bestaande EU-regels,
zoals de richtlijn consumentenrechten.

Nederland erkent het belang van contractspartijen bij een betere werking
van de interne markt en hun behoefte aan voorspelbaarheid en
rechtszekerheid. Nederland streeft daarom naar een gemeenschappelijk
Europees kooprecht dat rechtszekerheid alsmede een hoog niveau van
bescherming biedt voor consumenten en ondernemingen, zonder onevenredige
lasten voor het bedrijfsleven. Daarnaast geldt dat er sprake moet zijn
van een duidelijke meerwaarde voor zowel consumenten als het
bedrijfsleven. Uiteraard moeten de Commissievoorstellen een voldoende
rechtsgrondslag hebben. Een optioneel instrument voor gemeenschappelijk
Europees kooprecht kan partijen één set regels bieden die de
overeenkomst tussen hen zo volledig mogelijk regelt. Dit kan de deelname
aan de interne markt vergemakkelijken. Met inachtneming van deze
voorwaarden zal Nederland zich constructief opstellen. Daarbij speelt
een aantal voor Nederland belangrijke vraag- en aandachtspunten. Zo
blijkt, mede gelet op de vaak kritische reacties van de kant van de
belanghebbenden, niet zonder meer dat het optionele instrument de
gewenste meerwaarde biedt voor ondernemingen en consumenten. Daarnaast
wordt van de Commissie nader uitsluitsel verwacht over de
bevoegdheidsgrondslag. Onvoldoende duidelijk is verder op welke wijze
het voorstel rekening houdt met regels uit het bestaande internationaal
privaatrecht, zoals verordening Rome I, alsmede het overige acquis, hoe
het instrument aangepast gaat worden aan wijzigingen van het acquis en
of het voorgestelde instrument qua reikwijdte niet onnodig breed is,
omdat het ook onderwerpen regelt waarvan niet direct duidelijk is welke
belemmering divergerende nationale regelgeving voor de interne markt
oplevert (bijv. schadevergoeding en verjaring). Ten slotte is een
aandachtspunt hoe moet worden omgegaan met contractgerelateerde kwesties
die niet door het Commissievoorstel worden bestreken, zoals
rechtspersoonlijkheid en vertegenwoordiging.

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende het Europees Onderzoeksbevel

-	Algemene oriëntatie

Het voorstel voor een richtlijn betreffende het Europees Onderzoeksbevel
(EOB) is een initiatief van het toenmalige Belgische voorzitterschap en
wordt gesteund door Bulgarije, Estland, Spanje, Oostenrijk, Slovenië en
Zweden. Op basis van het instrument kunnen justitiële autoriteiten een
EOB uitvaardigen om in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de
justitiële autoriteiten in een andere lidstaat onderzoekshandelingen te
laten verrichten ten behoeve van een eigen strafrechtelijk onderzoek.
Het zou daarmee een groot deel van de bestaande instrumenten op het
terrein van wederzijdse rechtshulp in strafzaken moeten vervangen,
waaronder het kaderbesluit betreffende het Europees
bewijsverkrijgingsbevel (kaderbesluit 2008/978/JBZ).

In juni 2011 bereikte de Raad een algemene oriëntatie over het eerste
deel van de ontwerp-richtlijn. Het ging daarbij over de voorwaarden voor
uitvaardiging en uitvoering van een EOB, weigeringsgronden, termijnen
voor uitvoering van een EOB, en rechtsmiddelen. Met de onderhandelingen
over het tweede deel van de richtlijn is de nodige voortgang geboekt.
Daarom wil het Poolse Voorzitterschap in de JBZ-Raad tot een algemene
oriëntatie komen over het tweede deel van de richtlijn. In dit tweede
deel wordt een aantal bijzondere opsporingsmaatregelen die per EOB
kunnen worden gevraagd, van een nadere regeling voorzien. Het gaat om de
tijdelijke overbrenging van gedetineerden om mee te werken aan onderzoek
in het buitenland, het gebruik van videoconferentie voor het verhoren
van getuigen en verdachten die zich in een ander land bevinden,
informatie over bankrekeningen, inzet van undercoveragenten, en het
aftappen van telecommunicatie. Deze opsporingsmaatregelen komen
grotendeels overeen met corresponderende bepalingen in de EU
Rechtshulpovereenkomst 2000 en het Protocol daarbij. Gepoogd is het
gebruik ervan voor de praktijk te vereenvoudigen, met behoud van de
weigeringsgronden. Ten slotte wordt in de slotbepalingen de verhouding
tussen de richtlijn en (onderdelen van) bestaande instrumenten op het
terrein van wederzijdse rechtshulp in strafzaken bepaald, alsmede de
implementatietermijn.

Nederland kan op zich goed leven met de inhoud van het tweede deel van
de ontwerp-richtlijn. Over punten die van belang worden geacht, zoals
een breder toepasbare en verbeterde regeling voor het horen van getuigen
en verdachten per videoconferentie, is overeenstemming bereikt.
Nederland heeft op dit moment evenwel nog drie belangrijke algemene
aandachtspunten: de kwaliteit van de tekst, het nauwkeurig bepalen van
de (onderdelen van) bestaande instrumenten die de ontwerp-richtlijn wil
vervangen en de implementatietermijn. Als lidstaten de richtlijn niet
tijdig implementeren, zal doordat de richtlijn tevens een deel van de
bestaande instrumenten afschaft niet alleen de richtlijn nog niet kunnen
worden gebruikt, maar ook een deel van het bestaande raamwerk voor het
verlenen van wederzijdse rechtshulp vervallen. Om deze situatie te
voorkomen is een zo ruim mogelijke  implementatietermijn nodig, die
tenminste drie jaren moet zijn.

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende minimumnormen voor rechten, hulp en bescherming slachtoffers
van delicten

-	Algemene oriëntatie

Tijdens de Raad wil het Voorzitterschap een algemene oriëntatie
bereiken over de richtlijn betreffende minimumnormen voor de rechten,
ondersteuning en bescherming van slachtoffers (met name in het
strafproces). De onderhandelingen met het Europees Parlement kunnen dan
in het begin van 2012 starten.

Deze richtlijn vervangt het huidige kaderbesluit over de positie van
slachtoffers in het strafproces uit 2001. Het voorstel beoogt tegemoet
te komen aan de behoeften van alle slachtoffers, ongeacht het delict
waarvan zij slachtoffer zijn, de omstandigheden of de plaats waar het
delict is gepleegd. Uw Kamer heeft ter zake het BNC-fiche ontvangen.

Nederland is in beginsel voorstander van het versterken van de positie
van slachtoffers, zoals ook in het regeerakkoord is geformuleerd.
Regelgeving op EU-niveau kan een belangrijke bijdrage leveren aan het
versterken van de positie van slachtoffers, dus ook van Nederlanders die
in andere lidstaten slachtoffer van een delict worden. De door de
Commissie gepresenteerde voorstellen waren ambitieus. De richtlijn gaat
op onderdelen verder dan de Nederlandse regelgeving maar is voor het
grootste deel goed uitvoerbaar. Het is gebleken dat het Kaderbesluit uit
2001 niet goed en volledig is geïmplementeerd in de lidstaten. Het is
mede daarom belangrijk dat lidstaten bij de implementatie van deze
richtlijn worden ondersteund door middel van flankerende maatregelen van
de Commissie.

Nederland wil binnen realistische kaders de positie van slachtoffers in
deze richtlijn versterken. Dit betreft vooral een versterking van de
informatiepositie van slachtoffers. Het recht op informatie is
fundamenteel. Pas als een slachtoffer over voldoende informatie beschikt
kan hij/zij een actieve rol spelen. Vertolking en vertaling van een
beperkt aantal stukken horen daarbij. Dit betreft in het bijzonder het
slachtoffer dat niet woont in de lidstaat waar het strafbaar feit is
begaan (bijv. de toerist, vrachtwagenchauffeur of zakenreiziger). Als
dit slachtoffer contact heeft met de lokale autoriteiten, dan is het van
belang dat het slachtoffer informatie krijgt over zijn of haar rechten
in een taal die hij/zij begrijpt.

Het oorspronkelijke Commissievoorstel is inmiddels, in de loop van de
onderhandelingen, op diverse punten afgezwakt. Op aandrang van lidstaten
wordt voor veel punten verwezen naar het nationale recht, dat wil zeggen
dat op die punten geen harmonisatie zou plaatsvinden. Punt van discussie
is welke onderwerpen aan het nationale recht van de lidstaten worden
overgelaten en voor welke onderwerpen minimumharmonisatie gewenst is.
Door de vele verwijzingen naar het nationale recht is de inhoud van de
minimumnormen naar de achtergrond verdwenen, waardoor de gewenste
verduidelijking voor de lidstaten die eerder nog niet aan behoorlijke
implementatie toekwamen niet tot stand komt.

De Nederlandse inzet is erop gericht om op het terrein van de
bovengenoemde informatievoorziening aan slachtoffers Europese normen te
realiseren. Tot op heden zijn er weinig lidstaten die deze inzet
steunen. Zij zijn beducht voor de administratieve en financiële lasten
die uit Europese normen voortvloeien. De richtlijn is in zijn huidige
vorm voor het grootste deel goed uitvoerbaar.

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over
het recht op toegang tot een raadsman in strafzaken en over het recht op
communicatie in geval van arrestatie

-	Verslag van het Voorzitterschap

Het Voorzitterschap zal verslag uitbrengen over de stand van zaken van
de onderhandelingen over dit voorstel.

Het voorstel, dat op 8 juni jl. werd gepubliceerd, beoogt minimumnormen
vast te leggen met betrekking tot het recht van verdachten in
strafprocedures op toegang tot een raadsman, alsmede met betrekking tot
het recht van personen die op grond van een Europees aanhoudingsbevel
zijn aangehouden op toegang tot een raadsman. Het recht op toegang tot
een raadsman houdt onder meer in dat de raadsman bij de verhoren van de
verdachte aanwezig mag zijn, alsmede bij onderzoekshandelingen die ten
aanzien van de verdachte worden verricht. Daarnaast bevat het voorstel
bepalingen over het recht van personen van wie in een strafprocedure dan
wel in het kader van de overleveringsprocedure de vrijheid is benomen om
te communiceren met een door hen aangewezen persoon, zoals een
familielid of werkgever en, voor zover het om niet-onderdanen gaat, met
consulaire vertegenwoordigers. 

De onderhandelingen over het voorstel, die onder het Poolse
voorzitterschap een aanvang hebben genomen, zijn volgens een grote
meerderheid van lidstaten, waaronder Nederland, nog niet zo ver
gevorderd dat enige vorm van besluitvorming met betrekking tot dit
voorstel in de Raad kan plaatsvinden. Deze grote meerderheid van
lidstaten meent dat voor de verdere onderhandelingen voldoende tijd moet
worden genomen. Het voorzitterschap is voornemens te volstaan met aan de
Raad verslag uitbrengen over de stand van zaken van de onderhandelingen
over dit voorstel.

Nederland handhaaft met betrekking tot dit voorstel zijn standpunt zoals
opgenomen in de stukken die met betrekking tot dit voorstel aan uw Kamer
zijn toegezonden.

Raad - niet-wetgevende besprekingen

EU actieplan ten behoeve van de bestrijding van terrorisme

EU contraterrorisme strategie - Discussienota

-	Algemeen debat

Rapport over de implementatie van de herziene strategie
terrorismefinanciering

De EU-coördinator voor terrorismebestrijding (CTC), de heer De
Kerchove, zal aan de Raad het EU actieplan ten behoeve van de
bestrijding van terrorisme, een discussienota over de Europese
contraterrorisme strategie en een rapportage over de implementatie van
de herziene strategie terrorismefinanciering presenteren. Geen van deze
documenten is op dit moment beschikbaar.

In het eerste document zal worden ingegaan op de voortgang van de
implementatie van het EU actieplan. De nota over de Europese
contraterrorisme strategie is mede gebaseerd op de voortgang van de
Europese contraterrorisme strategie die in december 2005 door de Raad
werd aangenomen, volgens de volgende vier hoofdlijnen: prevent, protect,
pursue en respond. Jaarlijks rapporteert de CTC over de voortgang
ten aanzien van de CT-strategie en het daarbij behorende actieplan. De
CTC ziet waarschijnlijk een viertal hoofduitdagingen in zijn
discussienota:

- 	Preventie – deradicalisering;

Verbetering van de beveiliging van goederenvervoer door de lucht;

Veiligheid gerelateerd onderzoek en industrieel beleid voor
veiligheidsindustrie;

CBRN.

De aanpak van terrorismefinanciering ten slotte is een belangrijk
aandachtspunt in de Europese contraterrorisme strategie.

Het kabinet erkent de aandachtspunten en meent dat in ieder geval de
aanpak van ongewenste reisbewegingen en versterking van de externe
dimensie prioriteit behoeven.

Besluit van de Raad tot ondertekening van de Overeenkomst tussen de EU
en de VS over het gebruik en de overdracht van passagiersgegevens

Voor de stand van zaken op dit onderwerp verwijs ik u naar de
vertrouwelijke brief die ik uw Kamer op 21 november jl. zond onder
kenmerk   DOCPROPERTY onskenmerk  5717322/11 . Inmiddels is tekst van de
ontwerp-overeenkomst openbaar geworden. U treft deze als bijlage bij
deze geannoteerde agenda aan.

Nederland kan instemmen met de ontwerpovereenkomst.

Grensoverschrijdende rondtrekkende misdaad

Op verzoek van Frankrijk zal in de Raad nader worden stilgestaan bij het
fenomeen van rondtrekkende bendes afkomstig uit Centraal- en
Oost-Europa. Bij de vorige Raad verzocht Frankrijk hierom. Ook verzocht
Frankrijk om meer informatie van Europol over het fenomeen. Toen meldde
Europol binnenkort met een omvattende analyse van het fenomeen te komen
en gaf het aan dat nog niet het gehele potentieel van beschikbare
informatie bij nationale autoriteiten en Europol gebruikt wordt.

Op 9 en 10 juni 2011 besloot de Raad dat één van de EU prioriteiten
voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit in de periode van
2011 – 2013 het bestrijden van rondtrekkende bendes betreft, in het
bijzonder hun capaciteiten om criminele activiteiten te ontplooien. Dat
leidt ertoe dat momenteel als onderdeel van de zogenoemde EU
beleidscyclus voor de bestrijding van internationale en georganiseerde
criminaliteit op EU-niveau een strategisch en operationeel plan wordt
ontwikkeld om dit fenomeen aan te pakken. België en Frankrijk treden
betreffende dit fenomeen als zogenoemde ‘drivers’ op. Nederland
participeert actief in dit proces evenals in Europol-kader aan de aanpak
van dit fenomeen met als doel een coherente operationele aanpak op EU
niveau te realiseren.

Op nationaal niveau zijn in januari 2010 publieke en enkele private
partijen een proeftuin gestart om mobiele bendes beter te bestrijden.
Doel van dit initiatief was de uitwisseling van beeldmateriaal en
informatie over modi operandi tussen winkelbedrijven en politie te
verbeteren. Medio 2011 is de proeftuin afgerond. Voor wat betreft
winkeldiefstal is deze wijze van samenwerking staand beleid geworden en
wordt zij landelijk verder uitgebreid door de aansluiting van een groter
aantal winkelbedrijven. De verdere ontwikkeling van de aanpak richt zich
thans vooral op inbraken en voertuigcriminaliteit, waardoor ook via
andere invalshoeken zicht wordt verkregen op rondtrekkende bendes. Deze
integrale dadergerichte aanpak dient in 2015 ontwikkeld en
geïmplementeerd te zijn.

Toetreding van de Europese Unie tot het Europees verdrag voor de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

-	Stand van zaken

Het voorzitterschap en de Commissie zullen tijdens de JBZ-Raad een
toelichting geven over de stand van de onderhandelingen van de
toetreding van de EU tot het Europees verdrag voor de rechten van de
mens en de burgerlijke vrijheden (EVRM). In het Verdrag van Lissabon is
verbindend vastgelegd dat de EU zal toetreden tot het EVRM (art. 6 lid 2
VEU). De toetreding tot het EVRM werd aan de zijde van de Raad van
Europa (RvE) mogelijk door de inwerkingtreding van een wijziging van het
EVRM ten gevolge van de inwerkingtreding van protocol 14 in juni 2010.

Op 4 juni 2010 is door de Raad een gedetailleerd onderhandelingsmandaat
aangenomen. In juli 2010 zijn de onderhandelingen tussen de EU en de RvE
over de voorwaarden voor de toetreding van start gegaan. Dit gebeurt in
een speciaal comité, waarin de Europese Commissie namens de Unie
onderhandelt op basis van het onderhandelingsmandaat. De
vertegenwoordigers van de Raad van Europa in het comité zijn aangesteld
door het Stuurcomité Mensenrechten van de Raad van Europa (CDDH). Het
CDDH heeft van het Comité van Ministers van de Raad van Europa een
mandaat gekregen om te onderhandelen met de Unie. Sinds juli 2010 hebben
er acht onderhandelingsrondes plaatsgevonden in het speciale comité. Na
de achtste bijeenkomst in juni is een concept-toetredingsakkoord
voorgelegd aan het CDDH. Het CDDH heeft het concept-toetredingsakkoord
op 12-14 oktober jl. besproken. Het overgrote deel van de RvE-leden gaf
aan zich te kunnen vinden in het concept-akkoord. De Europese Commissie
gaf namens de EU aan nog geen gezamenlijke EU-positie in te kunnen
nemen. Naar aanleiding van de bespreking in het CDDH is geconcludeerd
dat een voortgangsrapport zal worden gepresenteerd aan het Comité van
Ministers. 

De EU-lidstaten blijken meer tijd nodig te hebben om tot overeenstemming
te komen. De afgelopen periode is hierover op werkgroepniveau verder
gesproken. Deze besprekingen zijn nog niet afgerond. Het gaat dan met
name om de voorgestelde stemvoorschriften in het Comité van Ministers
bij het toezicht op de naleving van uitspraken van het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens. Ook de beraadslaging over de precieze
draagwijdte van het akkoord en over een eventuele uitzondering voor
onderwerpen op het gebied van het Gemeenschappelijk Buitenlands en
Veiligheidsbeleid is nog niet afgerond. 

Het uiteindelijke toetredingsakkoord moet worden goedgekeurd door alle
47 staten die partij zijn bij het EVRM (waaronder alle EU-lidstaten) en
door de EU. Aan EU-zijde moet het besluit tot sluiting, alsmede de
noodzakelijke interne EU-spelregels, door de Raad met unanimiteit worden
aangenomen, na goedkeuring door het Europees Parlement. Het
Toetredingsakkoord en de interne regels zullen als een totaalpakket
worden voorgelegd. 

Tot slot moeten de lidstaten het besluit tot sluiting in overeenstemming
met hun grondwettelijke bepalingen hebben goedgekeurd voordat het in
werking kan treden.

Nederland zet zich tijdens de onderhandelingen in voor een nauwkeurige
en gedetailleerde formulering van de toetredingsvoorwaarden en de
interne EU-regelingen voor de toepassing daarvan, waarbij het EU-mandaat
leidend is. Het standpunt van de Nederlandse regering inzake toetreding
van de EU tot het EVRM is neergelegd in Kamerbrief ‘Mensenrechten in
het buitenlands beleid’ van 3 oktober 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar
2011–2012, 32 735, nr. 32).

Gemengd Comité

SIS II

-	Stand van zaken / weg vooruit

De Europese Commissie zal tijdens de Raad mondeling de voortgang van het
project Schengen Informatie Systeem II (SIS II) presenteren en de Raad
informeren over de mogelijke projectrisico’s en oplossingen. De
Europese Commissie gaat er vooralsnog vanuit deze risico’s binnen de
huidige planning te kunnen opvangen. Binnen de planning zal wel een
herschikking plaatsvinden. Dit beperkt de vrije ruimte daarbinnen, zodat
druk ontstaat op de geplande datum van operationeel gaan van het SIS
II. Indien de risico’s niet binnen de huidige planning kunnen worden
opgevangen, leidt dat naar verwachting tot vertraging van het project
SIS II.

 

Volgens de planning van de Europese Commissie zal in het voorjaar van
2012 de tweede mijlpaaltest plaatshebben. Vanaf eind mei 2012 is
gepland een internationale test uit te voeren om te toetsen of de
gehele keten van het totale SIS II (CSIS II - NSIS II - eindgebruikers)
goed functioneert. De datamigratie staat gepland voor het vierde
kwartaal van 2012. De Commissie houdt vast aan de inwerkingtreding van
het SIS II in het eerste kwartaal van 2013.

Nederland kan de planning van de Commissie steunen.

 COM(2011)749.

 COM(2011)750, COM(2011)751, COM(2011)752, COM(2011)753.

 COM(2011)743.