[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Werkprogramma 2012 AIV

Bijlage

Nummer: 2011D63325, datum: 2011-12-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Werkprogramma 2012 van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) (2011D63324)

Preview document (🔗 origineel)


ADVIESRAAD INTERNATIONALE VRAAGSTUKKEN (AIV)

WERKPROGRAMMA 2012

Nucleair programma Iran

Op 14 september jl. vond er een debat plaats in de Tweede Kamer der
Staten-Generaal over het Iraanse nucleaire programma. De ontwikkelingen
rond dat programma baren de regering onverminderd zorgen. Tijdens het
debat hebben enkele leden van de Tweede Kamer de regering verzocht een
advies van de AIV met betrekking tot het nucleaire programma van Iran te
overwegen. Het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) is na vele
jaren en inspecties nog steeds niet in staat om vast te stellen dat het
nucleaire programma van Iran geheel vreedzaam van aard is. Het feit dat
Iran weigert volledig mee te werken met het IAEA en niet voldoet aan
zijn internationale verplichtingen blijft zeer zorgwekkend, ook voor de
stabiliteit in de regio. Er bestaat reeds veel internationaal onderzoek
naar het nucleaire programma van Iran. Een onderzoek van de AIV zou
kunnen bijdragen aan een eigenstandige Nederlandse analyse van de
kwestie, met specifieke aandacht voor de beleidsopties voor Nederland.

Democratisering en rechtsstatelijkheid in de Arabische regio

Naar aanleiding van het Algemeen Overleg op 28 juni 2011 met de Tweede
Kamer over de actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten werd
door de leden Hachchi en Timmermans een motie ingediend (32623 nr. 29)
waarin de regering werd verzocht de AIV te vragen om een update van het
AIV-advies nr. 75, Hervormingen in de Arabische regio: kansen voor
democratie en rechtsstaat? Ter uitvoering van deze motie wordt dit
onderwerp op het werkprogramma van de AIV opgenomen.

De veelzijdig inzetbare krijgsmacht

In het regeerakkoord is gekozen voor een veelzijdig inzetbare
krijgsmacht zoals beschreven in het eindrapport van het
interdepartementale project Verkenningen uit 2010. Ook onderschreef de
regering de analyse die in het kader van dit project is uitgevoerd.
Ondanks de bezuinigingen die bij Defensie moeten worden doorgevoerd,
staat de wenselijkheid van een veelzijdig inzetbare krijgsmacht, gelet
op de veranderlijkheid van de internationale veiligheidssituatie en de
positie van ons land, voor haar buiten kijf. De regering is zich er
tevens van bewust dat, als gevolg van de defensiebezuinigingen in veel
Europese landen, de verhoudingen binnen de NAVO op de langere termijn
ernstig onder druk kunnen komen te staan. De geruchtmakende toespraak
van scheidend minister van Defensie Robert Gates in Brussel op 10 juni
2011 gaf hiervan eens te meer blijk.

Tegen deze achtergrond acht de regering het van belang dat de
krijgsmacht en de defensie-inspanning van ons land op de langere termijn
kunnen blijven bogen op solide politieke en maatschappelijke steun. Hoe
moet volgens de AIV, voortbordurend op zijn advies ‘Maatschappij en
krijgsmacht’ uit 2006, de maatschappelijke waardering van de
krijgsmacht nu en in de komende jaren worden beoordeeld? Wat zijn
hiervan de hoofdbestanddelen? Welke wegen kan de regering bewandelen om
de steun voor de defensie-inspanning beter te verankeren? Hoe verhoudt
de maatschappelijke waardering van de krijgsmacht zich naar het oordeel
van de AIV tot de positie en de belangen van Nederland in Europa en de
wereld en tot de denkbeelden daarover in de Nederlandse samenleving? En
hoe beoordeelt de AIV de positionering van de krijgsmacht in de
Nederlandse samenleving en de economie? Welke financieringsmodellen voor
de defensie-inspanning acht de Raad denkbaar in het licht van
internationale en nationale ontwikkelingen?

Armoedebestrijding en verschuivende armoedepatronen

De armoedeproblematiek verschuift. Bevonden vroeger de armen zich bijna
uitsluitend in arme landen, tegenwoordig bevindt een groeiende groep
armen zich in middeninkomenslanden en zelfs in rijke landen. Veel landen
zijn niet meer als arm te kwalificeren, maar delen van hun bevolking nog
wel. Tegelijk leven grote groepen mensen in lage inkomenslanden, vooral
in Sub-Sahara Afrika, in structurele pockets of poverty en profiteren
niet of nauwelijks van de economische groei die ook daar al enige jaren
plaatsvindt. De minste vooruitgang wordt geboekt in fragiele staten en
conflictlanden, waar meer dan een derde van alle armen in lage
inkomenslanden zich bevinden. 

Veel armen hebben te maken met zwakke uitgangsposities, geringe kansen
en slechts beperkte toegang tot diensten en productiefactoren om zelf
een bijdrage te kunnen leveren aan het ontwikkelingsproces (inclusieve
groei). Het besef dat (te grote) ongelijkheid, zowel binnen als tussen
landen, kan leiden tot sociale en politieke onrust, en ook tot
internationaal suboptimale economische resultaten, neemt toe onder
wetenschappers en internationale organisaties zoals de Verenigde Naties,
de OESO, de Wereldbank en het IMF. Dit vraagt om vernieuwende
oplossingen, in eerste instantie van de politiek en overheden. Een beter
begrip van de trends in en de factoren achter de verschuivende
armoedepatronen, in het bijzonder met betrekking tot de ongelijkheid
tussen en binnen landen, is hiervoor nodig. Om vervolgens de vraag te
kunnen beantwoorden hoe overheden, en in het bijzonder de Nederlandse
ontwikkelingssamenwerking, het beste op deze problematiek kan reageren. 

Het nieuwe ontwikkelingssamenwerkingsbeleid richt zich op het bevorderen
van economische groei, zelfredzaamheid en armoedevermindering. Mondiale
vraagstukken krijgen meer aandacht en tegelijkertijd is focus
aangebracht op zowel de lijst met partnerlanden als het aantal
inhoudelijke speerpunten. De AIV kan worden gevraagd te adviseren welk
belang aan de verschuivende armoedeproblematiek en toenemende
ongelijkheid dient te worden gehecht en welke lessen hieruit voor het
Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zouden moeten worden
getrokken.

Complementariteit van hulpkanalen

Nederland verstrekt ontwikkelingshulp via verschillende kanalen: naast
het bilaterale kanaal ook via het multilaterale kanaal, het kanaal van
de particuliere organisaties (‘civi-lateraal’), het bedrijfsleven
enzovoorts. Elk van deze kanalen heeft specifieke comparatieve voordelen
en ook specifieke beperkingen.

 

Het nieuwe ontwikkelingsbeleid is in Basisbrief en Focusbrief
vormgegeven en wordt onder meer gekenmerkt door een sterke focus op een
viertal thema’s en op een beperkte lijst van partnerlanden. Het beleid
is inmiddels uitgewerkt in een reeks meerjarige strategische plannen
(MJSP’s) van themadirecties en posten in partnerlanden. De uitwerking
van het beleid in de vorm van programma’s en projecten vindt plaats
door verschillende budgethouders, zowel centraal als decentraal. 

De adviesaanvraag voor de AIV betreft de complementariteit van de inzet
van de verschillende hulpkanalen. Welke kansen voor (grotere) synergie
doen zich daarbij voor, zowel op het niveau van de afzonderlijke
partnerlanden als op thematisch niveau? Welke beperkende factoren spelen
een rol en welke implicaties zou het streven naar complementariteit
kunnen hebben voor de (centrale) sturing van de beleidsuitvoering? Welke
ervaringen van andere donoren bevatten lessen voor de Nederlandse
ontwikkelingssamenwerking?

Internationale publieke goederen op het terrein van het milieu

Het WRR-rapport “Aan het buitenland gehecht” schetst de complexiteit
van vraagstukken zoals veiligheid, klimaat en energie. Dit gebeurt op
drie manieren: 1) nationale problemen raken steeds meer verweven met
mondiale problemen, 2) vraagstukken zijn steeds meer inhoudelijk met
elkaar verbonden en 3) ze worden niet alleen in de interstatelijke
arena, maar ook in de intra-statelijke en non-statelijke arena’s
afgehandeld. Mondiale uitdagingen zijn omgeven met onzekerheden. Het
buitenlands beleid van de toekomst – waaronder internationale
samenwerking - gaat in essentie over het omgaan met die onzekerheden en
over bouwen aan (inter)nationale weerbaarheid tegen die onzekerheden.
Deze complexiteit en onzekerheid gelden bij uitstek voor de global
public goods, de internationale publieke goederen. Verbeterde
‘levering’ en regulering van deze goederen is essentieel voor de
groei en stabiliteit van zowel rijke landen, opkomende
middeninkomenslanden als arme landen.

Specifieke internationale publieke goederen van belang voor duurzame
economische groei zijn onder andere een stabiel klimaat, toegang tot
energie, grondstoffen en water, Ă©n effectieve governance hiervan. Het
WRR-rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’, over
ontwikkelingssamenwerking, bepleit een Nederlandse
globaliseringstrategie waarin internationale samenwerking ten aanzien
van de mondiale publieke goederen als oriëntatiepunt geldt.

Wereldwijd zullen landen de komende jaren worden geconfronteerd met
extra kosten om mondiale uitdagingen zoals de voedsel-, energie- en
klimaatcrisis te lijf te gaan. Ook worden zij geconfronteerd met
stijgende kosten voor hun voorziening van energie en grondstoffen. Veel
ontwikkelingslanden zien hun potentieel voor economische groei aangetast
door milieudegradatie, toenemende waterschaarste en klimaatverandering.
Bovendien worden hun energetische en minerale hulpbronnen onvoldoende
effectief aangewend voor duurzame groei en is er sprake van
biodiversiteitsverlies, uitputting van bodems en waterbronnen. Schaarste
biedt echter ook kansen voor economische ontwikkeling en
zelfredzaamheid. Natuurlijke rijkdommen zijn in belangrijke mate in
ontwikkelingslanden aanwezig en bieden mogelijkheden om de ongeveer 1
miljard armen meer welvaart te bieden.

 

Daarvoor is een combinatie nodig van goed beheer van natuurlijke
hulpbronnen, innovatieve technologieën en regulering. Waar één van
die elementen ontbreekt, dreigt teloorgang van natuurlijke rijkdom Ă©n
duurzame economische ontwikkeling. Kortom: lokale ontwikkeling, en
daarmee (nationaal) eigenbelang, is steeds sterker verbonden met
internationale kansen en bedreigingen. Om die reden dient te worden
gezocht naar verbindingen tussen de internationale publieke goederen
benadering en de thans lopende agenda van de Millennium Development
Goals (MDGs). Door het gelijktijdig optreden van klimaat-, voedsel- en
financiële crises is het tekortschieten van de benodigde internationale
samenwerking (regels, instituties, financiering en afspraken) scherp aan
het licht gekomen. In de komende jaren zullen verschillende, met elkaar
samenhangende schaarstevraagstukken (energie, grondstoffen, water en
biodiversiteit) de urgentie van internationale samenwerking nog verder
benadrukken. Die samenwerking is bilateraal, regionaal en multilateraal,
waarbij de Europese Unie belangrijk is als kanaal om krachten te
bundelen en invloed uit te oefenen op mondiale uitdagingen. 

Vragen die aan de AIV gesteld kunnen worden zijn: hoe te komen tot een
concrete agenda voor internationale publieke goederen op het terrein van
het milieu, die essentieel is voor een effectief Nederlands buitenlands
beleid? Met daarbij als uitgangspunten: voorzieningszekerheid,
veiligheid, draagkracht van de aarde, economische ontwikkeling, zowel
hier (in het rijke Westen) als elders (in de opkomende en nog arme
landen). Daarbij gaat het deels om een vervolgadvies op advies 74 van de
AIV, over de ontwikkelingsagenda na 2015 (uit april 2011). Hoe zou na
2015 de zevende MDG (over een opvolger MDG voor duurzaamheid eruit
moeten zien, ook vanuit het Nederlandse klimaat-, energie- en
grondstoffenbeleid? Naast veiligheidsaspecten dienen daarbij dus ook het
Nederlandse en Europese belang van voorzieningszekerheid te worden
meegewogen. De AIV kan tevens worden gevraagd om te adviseren over het
‘koppelen’ van de diverse duurzaamheidsagenda’s, zoals duurzame
economische groei, duurzaamheid in groene zin (uitputting grondstoffen
en andere hulpbronnen), duurzame energie en duurzame handel.

++++

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1