[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2012D03758, datum: 2012-01-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag ten behoeve van Aruba, en het Gemenebest van de Bahama’s inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (2012D03757)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en
het Gemenebest van de Bahama’s inzake de uitwisseling van informatie
betreffende belastingen; Nassau, 8 augustus 2011 (Trb. 2011, 168)

Toelichtende nota

I.   ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport “Harmful Tax Competition, an emerging
global issue” uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport van
juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale
praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In
het kader van dit rapport heeft Aruba, als één van de genoemde landen
met een bijzonder belastingregime, op 30 november 2000 een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te gaan beëindigen en in het bijzonder om
transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met betrekking tot
belastingzaken tot stand te brengen. 

Op 18 april 2002 maakte de OESO het “Model Agreement on Exchange of
Information on Tax Matters” (hierna: OESO-modelverdrag) openbaar, dat
als basis diende voor het onderhavige Verdrag. De OESO beoogt via deze
wijze van gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen om belastingontwijking,
fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Aruba
ondersteunt dit gedachtegoed en streeft ernaar om zoveel mogelijk met
andere landen verdragen ter voorkoming van dubbele belasting met een
inlichtingenartikel conform de laatste update van artikel 26 van de OESO
“Model Tax Convention on Income and Capital” (2005) te sluiten,
alsmede een breed netwerk van de zogenaamde Tax Information Exchange
Agreements (TIEA’s) naar het OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die
respectievelijk de OESO-standaard hebben ingevoerd (de ‘witte
lijst’), landen die gecommitteerd zijn, maar de OESO-standaard nog
niet substantieel hebben geïmplementeerd (de ‘grijze lijst’) en
landen die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de ‘zwarte
lijst’). Onder de ‘grijze lijst’ was een dertigtal gecommitteerde
jurisdicties opgesomd, waaronder ook Aruba. Bij het verschijnen van deze
lijsten gold als criterium voor het substantieel implementeren van de
OESO-normen dat een land ten minste twaalf
informatie-uitwisselingverdragen (TIEA’s) of belastingverdragen
(DTA’s) met een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 van
het OESO-modelverdrag uit 2005 moest hebben afgesloten. De publicatie
van deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een exponentiële groei van
het aantal overeengekomen TIEA’s en een snelle toename van het aantal
(her)onderhandelingen van belastingverdragen. Aruba ging mee in deze
ontwikkelingen. Inmiddels staat Aruba op de ‘witte lijst’ van de
OESO.

Onderhandelingen met de Bahama’s

Het onderhavige Verdrag is tot stand gekomen na onderhandelingen tussen
de autoriteiten van Aruba en de Bahama’s. Het verzoek tot
onderhandelen kwam van de autoriteiten van de Bahama’s.

Hoewel in de preambule de regeringen worden genoemd, zal het Verdrag
uiteraard tussen de Bahama’s en het Koninkrijk der Nederlanden, voor
wat betreft Aruba, gelden.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Voor het voorliggende Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag
van 2002 als basis gediend. De verdragstekst met de Bahama’s komt in
grote lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. Voor zover de bepalingen
van het Verdrag substantieel afwijken van de bepalingen in het
OESO-modelverdrag, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Dit
geldt voor de artikelen 5 en 7. Daar waar de bepalingen niet of niet
substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag, is het daarmee
corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing en wordt
voor de toelichting ervan verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van het Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het
Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbaar relevante fiscale
gegevens ten behoeve van de vaststelling, heffing, controle en inning
van belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van
belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van
belastingzaken. De maatstaf van “voorzienbare relevantie” wordt
gehanteerd om te garanderen dat verzoeken niet worden afgewezen in
gevallen waarbij het belang van de informatie voor het onderzoek pas na
ontvangst van deze informatie kan worden vastgesteld. 

In het derde lid is bepaald dat het Verdrag alleen van toepassing zal
zijn op Aruba en niet op andere delen van het Koninkrijk der
Nederlanden.

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke
belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In dit artikel wordt
bepaald dat het Verdrag van toepassing is op alle bestaande belastingen
in Aruba en de Bahama’s. In het tweede lid is bepaald dat belastingen
die na de inwerkingtreding van dit Verdrag worden ingevoerd en die
gelijk zijn aan of in wezen gelijksoortig zijn met en dienen ter
aanvulling op of ter vervanging dienen van de in dit artikel genoemde
belastingen eveneens, in onderling overleg, onder de reikwijdte van dit
Verdrag vallen. 

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In het eerste lid worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen, die
inhoudelijk overeenkomen met die in het OESO-modelverdrag, gedefinieerd.
Zo wordt in onderdeel b aangegeven wie in beide landen als de bevoegde
autoriteit wordt aangemerkt. Voor Aruba is dat de Minister belast met
Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger. De onderdelen c en d
bevatten een omschrijving van het grondgebied waarop het Verdrag van
toepassing is. Ook worden de begrippen ‘persoon’ (zie onderdeel e)
en ‘lichaam’ (zie onderdeel f) omschreven.

Artikel 5 Uitwisseling van inlichtingen op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale
inlichtingenuitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel
inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het
desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige
wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Op basis van het eerste lid zijn de bevoegde autoriteiten van de
aangezochte partij verplicht om op verzoek informatie uit te wisselen
voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1. Hierdoor is er sprake van
een ruime uitwisseling van fiscale gegevens. Deze uitwisseling ziet niet
alleen op de verzekering van belastingheffing, maar ook op de
invordering, de opsporing en vervolging van fiscale vergrijpen. Op grond
van artikel 39 van de Algemene landsverordening belastingen zal de
belastingplichtige ten aanzien van wie een verzoek om inlichtingen is
gedaan van het besluit tot gegevensuitwisseling met de Bahama’s op de
hoogte worden gesteld. De belastingplichtige kan dan op grond van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) bezwaar maken tegen
de internationale uitwisseling van informatie en vervolgens door de
rechter laten toetsen of de uitwisseling rechtmatig is.

Het tweede lid geeft de inspanningsverplichting van de verdragssluitende
partijen weer, welke inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie
niet voldoende is om aan het verzoek om informatie te voldoen, de
verplichting bestaat om de gevraagde informatie door middel van alle
relevante methoden van informatievergaring te verschaffen. De
verplichting hiertoe geldt ook in situaties waarin er geen sprake is van
een feit dat zowel volgens de wet van de aangezochte partij als volgens
de wet van de vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (de
zogenoemde “double incriminality”) of indien de aangezochte partij
de informatie zelf niet nodig heeft voor de eigen nationale
belastingheffing, maar het verzoek om informatie uitsluitend het belang
van de verdragspartner zou dienen. Het zogeheten “domestic tax
interest”-beginsel kan derhalve geen grond zijn voor de aangezochte
partij om informatieverstrekking te weigeren.

Het derde lid bevat de mogelijkheid voor de verzoekende partij om, met
het oog op bewijsvoeringvereisten, de uit te wisselen informatie in een
bepaalde vorm (zoals een gewaarmerkt afschrift van een origineel stuk),
die valt binnen de mogelijkheden van de wet- en regelgeving van de
aangezochte partij, aan te vragen. Indien de gevraagde vorm niet is
toegestaan onder de nationale wetten van de aangezochte partij, kan deze
laatste weigeren de informatie in genoemde vorm te verschaffen. Dit
ontheft de aangezochte partij echter niet van zijn verplichting de
informatie, zij het in een andere vorm, te verschaffen. 

Krachtens het vierde lid hebben partijen de plicht ervoor zorg te dragen
dat de bevoegde autoriteiten bevoegd zijn informatie te ontvangen en uit
te wisselen betreffende financiële instellingen, gevolmachtigden,
zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende
eigendomsrechten met betrekking tot rechtspersonen.

Het vijfde lid bevat de plicht van de verzoekende partij om bij het
indienen van het verzoek bepaalde gegevens te overhandigen. Zo bestaat
bijvoorbeeld de verplichting om gegevens te overleggen waaruit de
fiscale relevantie van de aangevraagde informatie blijkt. Ook moet
worden verklaard dat de verzoekende partij eerst heeft geprobeerd om de
gevraagde inlichtingen op haar eigen grondgebied te verkrijgen. 

Het zesde lid ziet toe op een snelle uitwisseling van informatie tussen
partijen. De bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij dienen na
ontvangst van het verzoek in kennis te worden gesteld van de ontvangst
van het verzoek. In het geval dat het verstrekken van de gevraagde
informatie onverwacht veel tijd in beslag zal nemen, dient de
aangezochte partij de verzoekende partij eveneens hiervan op de hoogte
te stellen. In afwijking van het OESO-modelverdrag is de termijn
waarbinnen de verzoekende partij in kennis wordt gesteld weggelaten.

Artikel 6 Belastingonderzoek in het buitenland

Dit artikel regelt de bevoegdheid van de aangezochte partij voor het
toelaten van buitenlandse ambtenaren tot het eigen grondgebied voor het
verrichten van boekenonderzoek en het ondervragen van (natuurlijke)
personen. Degenen die bij het onderzoek betrokken worden dienen hiervoor
wel hun schriftelijke toestemming te verlenen. Ook is het mogelijk op
grond van dit artikel toe te staan dat belastingdienstmedewerkers van
het ene land aanwezig zijn bij een belastingcontrole in het andere land.

Artikel 7 Mogelijkheid een verzoek af te wijzen

Dit artikel bevat een aantal beperkingen op de verplichting tot het
vergaren en uitwisselen van informatie. Partijen zijn bijvoorbeeld niet
gehouden maatregelen te treffen die in strijd zijn met de nationale
wetgeving of administratieve praktijk en/of openbare orde. In afwijking
van het OESO-modelverdrag is, op verzoek van de Bahama’s, het derde
lid van artikel 7 van het OESO-modelverdrag niet opgenomen in dit
Verdrag. In plaats daarvan is in het tweede lid opgenomen dat de plicht
tot het vergaren van informatie beperkt wordt in het geval het
vertrouwelijke communicatie betreft tussen bijvoorbeeld een advocaat en
zijn cliënt (“legal privilege”) of in het geval de informatie
bedrijfsgeheimen onthult. In dit verband wordt verwezen naar artikel 51,
tweede lid, van de Algemene landsverordening belastingen op basis
waarvan enkele beroepsgroepen zich kunnen beroepen op hun
geheimhoudingsplicht.

Artikel 9 Kosten

Dit artikel regelt de verdeling van de kosten verbonden aan de
uitwisseling van informatie. Hierbij geldt als hoofdregel dat de
aangezochte partij in principe de normale kosten die opkomen bij de
geboden bijstand zelf moet dragen en dat de verzoekende partij de
buitengewone kosten moet dragen. Het gaat hierbij om redelijke extra
kosten die de uitvoering van het verzoek met zich meebrengt, zoals
bijvoorbeeld het inschakelen van een externe adviseur of deskundige.
Indien de kosten die zouden opkomen bij een specifiek verzoek tot het
verstrekken van informatie naar verwachting buitengewoon zullen zijn,
zal de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij hierover vooraf in
overleg treden met de verzoekende partij.

Artikel 12 Procedures voor onderling overleg

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling
overleg om eventuele problemen bij de implementatie of interpretatie van
dit Verdrag op te lossen. In het tweede lid wordt de basis gelegd voor
het in onderling overleg overeenkomen van uitvoeringsregelingen. 

Artikel 13 Inwerkingtreding

Voor de toepassing van het Verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen
strafrechtelijke belastingzaken (tweede lid, onderdeel a) en overige
belastingzaken (tweede lid, onderdeel b). Voor zowel strafrechtelijke
als niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding.

Artikel 14 Beëindiging

Dit artikel regelt de opzegging van het Verdrag. In het derde lid is
bepaald dat de verplichtingen betreffende de vertrouwelijkheid (artikel
8) van de onder toepassing van het Verdrag uitgewisselde informatie
onverminderd blijven gelden na beëindiging van het Verdrag

III. KONINKRIJKSPOSITIE 

Het Verdrag zal, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen
gelden voor Aruba.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 OESO, “Towards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and
Eliminating Harmful Tax Practices”, juni 2000

 Voor de tekst van dit model, inclusief de toelichting, zie:
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf

 Zie hiervoor:
http://www.oecd.org/document/53/0,3343,en_2649_33767_33614197_1_1_1_1,00
.html

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs 28 september 2009, beschikbaar via.
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/43757434.pdf.

		

 PAGE   4 

 PAGE   2 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend
opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, zesde lid jo vijfde
lid, van de Wet op de Raad van State).